http://www.protestant.nl/geschiedenis/actueel-verleden/liever-rood-dan-dood
Historicus Ewout Klei over het Centrum voor Lektuur, Informatie en Communicatie, een rechts actiecentrum in de linkse jaren zeventig en tachtig.
In de zomer van 2008 werd in de Nederlandse pers heftig gediscussieerd over het linkse actiewezen van de jaren tachtig. Aanleiding was de autobiografie Klimaatactivist in de politiek van Wijnand Duyvendak. De GroenLinks-parlementariër bekende in 1985 betrokken te zijn geweest bij een inbraak in het ministerie van economische zaken. Toen vervolgens bekend werd dat hij in de jaren tachtig als redacteur van Bluf! medeverantwoordelijk was geweest voor het terroriseren van enkele ambtenaren was zijn positie onhoudbaar geworden en stapte hij op als kamerlid.
Het gepolariseerde politiek-maatschappelijke klimaat van de jaren zeventig bracht echter niet alleen links-activisme voort. Rechts Nederland zat ook het nodige dwars: het sociaal-economische beleid van het kabinet-Den Uyl, de selectieve verontwaardiging van PPR en PSP (wel protesteren tegen de apartheid maar zwijgen over communistische wandaden), overheidssubsidies voor linkse actie- en solidariteitscomités die zich inzetten voor zaken als ‘maatschappelijke bewustwording’, mensenrechten en de Derde Wereld.Tegen deze achtergrond werd in 1977 het Centrum voor Lektuur, Informatie en Communicatie (CLIC) opgericht, een in Groningen gevestigde vrijgemaakt-gereformeerde wereldwinkel en actiecentrum tegen alles wat links en progressief was.
CLIC gaf tegenvoorlichting. Meteen in het jaar van oprichting bond het centrum de strijd aan tegen de Boycot Outspan Aktie. De gewraakte Zuid-Afrikaanse sinaasappelen lagen bij CLIC pontificaal in de winkel. Begin jaren tachtig keerde CLIC zich tegen de vredesbeweging en verspreidde het brochures van het ICTO, de rechtse tegenhanger van het IKV. Ook bracht het centrum stickers en posters van het ultrarechtse Oud-Strijders Legioen aan de man, zoals ‘Liever een RAKET in de tuin dan een RUS in de keuken!!!’ en ‘”Liever rood dan dood,” zei de kreeft voordat hij werd gekookt’. Voorts richtte CLIC de Christelijke Stichting voor Hulp aan Gewetensvervolgden op, een orthodox-protestants alternatief voor Amnesty International dat zich vooral inzette voor vervolgde christenen achter het IJzeren Gordijn. Een dochterorganisatie van de stichting was Dorkas International, tegenwoordig bekend als zelfstandige hulporganisatie.
Het ‘reactionaire broeinest’ CLIC, zoals de voorzitter het centrum eens betitelde, was een provocatie aan het adres van linkse actievoerders in Groningen. Op hun beurt bekladden zij de winkel met linkse leuzen (‘CLIC = fascisme’), schreven dreigbrieven en gooiden de winkelruit een paar keer met een baksteen in. Het blad Bluf! deed uitgebreid verslag van deze ‘aanslagen’, zoals op 12 september 1985:
In de nacht van 6-9-’85 hebben wij de voorgevel van het CLIC, Nieuwe Ebbingestraat 159 in Groningen, bewerkt met verfbommen. Het was de bedoeling de ruit in te gooien en daarna de inventaris met de verfbommen kennis te laten maken, maar de steen sprong terug van het plexiglas. Iets waar we de volgende keer rekening mee zullen houden. [...] Tussen de tijdschriften vind je ‘Stavast’, het blad van de neo-fascisten van het OSL, en tussen de artikelen wijn uit Zuid-Afrika. Om wat te doen tegen het apartheidsregime is het nodig niet alleen maar over onze verontwaardiging te vertellen. We moeten ook de medeverantwoordelijken voor een dergelijk regime hier in onze omgeving aanpakken. Vandaar. Laat je niet tegenhouden! Zorg dat ze last van je hebben!
Naar aanleiding van deze artikelen stelde GPV-Kamerlid Gert Schutte in november 1985 kamervragen over Bluf! Justitieminister Frits Korthals Altes antwoordde de zorgen te delen. Het blad maakte zich soms schuldig aan strafbare uitlatingen, reden voor het openbaar ministerie Bluf! in de gaten te houden. Maar de polarisatie zette niet door. Idealisme en ideologische gedrevenheid vervlogen in de tweede helft van de jaren tachtig. CLIC vergrijsde. Er resteerde een ‘klein getal der vromen’ dat het bestaan van het centrum tot 2007 wist te rekken.
Tijd om de balans op te maken. In het debat over de jaren tachtig, dat in 2008 woedde, leek het te gaan om een afrekening met links. Vooral De Telegraaf vond het nodig Duyvendak en de zijnen aan de schandpaal te nagelen. Voor een historisch-wetenschappelijke evaluatie van deze periode dient echter ook naar de polarisatie van rechts te worden gekeken. Het was actie en reactie; polarisatie werd door beide kampen versterkt. De taak van de historicus moet dan ook niet zijn voor links of rechts partij te kiezen, maar de politieke cultuur goed in kaart te brengen.
Auteur
Ewout Klei, voor Protestant.nl
8 juli 2009
Ewout Klei is verbonden aan het Archief- en Documentatiecentrum te Kampen en werkt aan een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (persoonlijke weblog).
maandag, juli 13, 2009
Winnaar prijsvraag Pieter Jongeling bekend
Winnaar prijsvraag Pieter Jongeling bekend
van onze redactie internet
Op 13 april lanceerde de website van het Nederlands Dagblad een prijsvraag over Pieter Jongeling (1909-1985), naar aanleiding van de publicatie van het boek Zonder twijfel, de biografie van de toen honderd jaar geleden geboren GPV-politicus.
http://www.nd.nl/artikelen/2009/juni/27/winnaar-prijsvraag-pieter-jongeling-bekend
van onze redactie internet
Op 13 april lanceerde de website van het Nederlands Dagblad een prijsvraag over Pieter Jongeling (1909-1985), naar aanleiding van de publicatie van het boek Zonder twijfel, de biografie van de toen honderd jaar geleden geboren GPV-politicus.
http://www.nd.nl/artikelen/2009/juni/27/winnaar-prijsvraag-pieter-jongeling-bekend
maandag, mei 25, 2009
Zwolse helden
Zwolse helden
Door: Ewout Klei
Afgelopen zaterdag las ik in het Nederlands Dagblad dat ChristenUnie-Kamerlid Arie Slob Kamervragen had gesteld om de vier beelden in Rome voor het monument voor de 18-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) alsnog naar Nederland te halen. Hierover ben ik lichtelijk verbaasd. Hoewel Slob als Zwollenaar en historicus natuurlijk betrokken is bij de geschiedenis van één van de beroemdste politici van zijn stad breekt hij als ChristenUnie-politicus wel een beetje met het verleden van zijn partij.
Toen de Provincie Overijssel voornemens was om in 1984 het 200-jarige sterfjaar van Van der Capellen te herdenken protesteerden de voorgangers van de ChristenUnie – het Gereformeerd Politiek Verbond en de Reformatorische Politieke Federatie – hier fel tegen. De patriottenleider Van der Capellen zou, omdat hij kritiek had op het stadhouderlijke bewind van de prinsen van Oranje en pleitte voor volkssoevereiniteit, een landverrader en een revolutionair zijn. Met 37 stemmen voor en 25 tegen besloten de Staten echter om de herdenking wel te laten doorgaan.
Ook GPV-Kamerlid Bart Verbrugh moest niets van Van der Capellen hebben. Op 22 oktober 1980 hadden vier CDA-parlementariërs Kamervragen gesteld over de vier standbeelden en de regering verzocht om ze alsnog naar Nederland te laten overkomen. De regering voelde hier (wellicht om financiële redenen) echter weinig voor en kreeg op 28 januari 1981 daarom een complimentje van Verbrugh. De regering liet zich volgens hem leiden door het oordeel van de christen-historicus G. Groen van Prinsterer, die Van der Capellen betitelde als “een heftige verkondiger der revolutie, die noch verdraagzaam, noch schroomvallig was”. M. Beinema, mede-indiener van de Kamervragen over de standbeelden in Rome, protesteerde tegen deze uitleg. Verbrugh schreef de minister motieven toe die hij niet had en zou verder aan andersdenkenden in de Nederlandse geschiedenis geen ruimte willen geven. Het GPV-Kamerlid antwoordde dat Van der Capellen ontzettend op het Oranjehuis had gescholden en dus zelf ook niet de meest verdraagzame figuur was.
Dat uitgerekend een ChristenUnie-Kamerlid zich nu dus voor de standbeelden inzet is opmerkelijk. Door Kamervragen te stellen breekt Slob immers een beetje met de orangistische visie op de Nederlandse geschiedenis die in het verleden door vooral het GPV zo vurig is uitgedragen. Hopelijk gaat het feest nu wel door en komen de beelden na 225 jaar eindelijk in Zwolle aan, waar ze thuishoren.
Ewout Klei is historicus en studeerde in 2004 af op Joan Derk van der Capellen
Door: Ewout Klei
Afgelopen zaterdag las ik in het Nederlands Dagblad dat ChristenUnie-Kamerlid Arie Slob Kamervragen had gesteld om de vier beelden in Rome voor het monument voor de 18-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) alsnog naar Nederland te halen. Hierover ben ik lichtelijk verbaasd. Hoewel Slob als Zwollenaar en historicus natuurlijk betrokken is bij de geschiedenis van één van de beroemdste politici van zijn stad breekt hij als ChristenUnie-politicus wel een beetje met het verleden van zijn partij.
Toen de Provincie Overijssel voornemens was om in 1984 het 200-jarige sterfjaar van Van der Capellen te herdenken protesteerden de voorgangers van de ChristenUnie – het Gereformeerd Politiek Verbond en de Reformatorische Politieke Federatie – hier fel tegen. De patriottenleider Van der Capellen zou, omdat hij kritiek had op het stadhouderlijke bewind van de prinsen van Oranje en pleitte voor volkssoevereiniteit, een landverrader en een revolutionair zijn. Met 37 stemmen voor en 25 tegen besloten de Staten echter om de herdenking wel te laten doorgaan.
Ook GPV-Kamerlid Bart Verbrugh moest niets van Van der Capellen hebben. Op 22 oktober 1980 hadden vier CDA-parlementariërs Kamervragen gesteld over de vier standbeelden en de regering verzocht om ze alsnog naar Nederland te laten overkomen. De regering voelde hier (wellicht om financiële redenen) echter weinig voor en kreeg op 28 januari 1981 daarom een complimentje van Verbrugh. De regering liet zich volgens hem leiden door het oordeel van de christen-historicus G. Groen van Prinsterer, die Van der Capellen betitelde als “een heftige verkondiger der revolutie, die noch verdraagzaam, noch schroomvallig was”. M. Beinema, mede-indiener van de Kamervragen over de standbeelden in Rome, protesteerde tegen deze uitleg. Verbrugh schreef de minister motieven toe die hij niet had en zou verder aan andersdenkenden in de Nederlandse geschiedenis geen ruimte willen geven. Het GPV-Kamerlid antwoordde dat Van der Capellen ontzettend op het Oranjehuis had gescholden en dus zelf ook niet de meest verdraagzame figuur was.
Dat uitgerekend een ChristenUnie-Kamerlid zich nu dus voor de standbeelden inzet is opmerkelijk. Door Kamervragen te stellen breekt Slob immers een beetje met de orangistische visie op de Nederlandse geschiedenis die in het verleden door vooral het GPV zo vurig is uitgedragen. Hopelijk gaat het feest nu wel door en komen de beelden na 225 jaar eindelijk in Zwolle aan, waar ze thuishoren.
Ewout Klei is historicus en studeerde in 2004 af op Joan Derk van der Capellen
zondag, mei 10, 2009
Eenheid en verdeeldheid van de orthodoxie in de negentiende eeuw
http://www.protestant.nl/geschiedenis/actueel-verleden/eenheid-en-verdeeldheid-van-de-orthodoxie-de-negentiende-eeuw
Historicus Ewout Klei bespreekt A. Houkes, Christelijke vaderlanders. Godsdienst, burgerschap en de Nederlandse natie (1850-1900). Wereldbibliotheek Amsterdam 2009 ISBN 9789028422803 344 pagina’s 19,90 euro
In haar proefschrift Christelijke vaderlanders betoogt historica Annemarie Houkes dat het moderne maatschappelijke leven in Nederland eerder geworteld is in religie dan in politiek. Na de scheiding van kerk en staat in 1848 zorgde religie voor de betrokkenheid van burgers bij politieke en maatschappelijke vraagstukken en voor de integratie van nieuwe groepen burgers in het publieke domein. De orthodox-protestanten staan in haar onderzoek centraal. Ze werden in de loop van de negentiende eeuw een maatschappelijke gemeenschap met een duidelijk wij-gevoel die via verschillende activiteiten een stempel op de samenleving probeerde te drukken. Aanvankelijk organiseerden de orthodox-protestanten zich alleen in de kerk en maatschappelijke organisaties. Pas later kwam de politiek in beeld.
Vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw werden allerlei orthodox-protestantse verenigingen opgericht die zich bezighielden met filantropie, evangelisatie en zending. Het ging niet zozeer om het verbeteren van de materiële levensstandaard maar om morele opvoeding en bekering tot het orthodoxe geloof, dat het ware geloof zou zijn. Orthodox-protestanten begonnen een gemeenschap van gelijkgezinden te vormen. De orthodox-protestantse gemeenschap werd het duidelijkst verbeeld in zendingsfeesten die manifestaties van macht en orthodoxe zelfbevestiging waren. De orthodoxen zagen zichzelf enerzijds als een groep die in Nederland werd onderdrukt: ze hadden geen zitting in het door liberalen gedomineerde bestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk. Maar aan de andere kant beschouwden de kleine luyden zich als het ware volk van God, het nieuwe Israël.
Dat de liberale pers zo negatief was over deze zendingsfeesten had volgens Houkes te maken met de angst voor de potentiële macht van de orthodoxen. Hiermee kregen de liberalen in 1867 voor het eerst te maken toen in de hervormde kerk het algemeen mannenkiesrecht werd ingevoerd. De orthodoxen wonnen de verkiezingen en kregen zelfs de grote steden in handen. Politisering en polarisatie waren het gevolg. Kerkelijke kiesverenigingen werden opgericht en Abraham Kuyper en zijn aanhangers begonnen hun strijd tegen de vrijzinnigheid in de hervormde kerk.
Door zijn ramkoers kwam Kuyper in conflict met de vrijzinnigen, maar ook met orthodoxen die het niet eens waren met zijn agressieve stijl van optreden. Nadat Kuyper en zijn ‘gereformeerden’ de hervormde kerk in 1886 hadden verlaten ontwikkelden enkele hervormde theologen het concept van de ‘volkskerk’ waarin zowel orthodoxen als vrijzinnigen hun plek hadden. Politiek leidde de doleantie ook tot andere keuzen. Gereformeerden stemden op de strijdbare Antirevolutionaire Partij, hervormden op de gemoedelijke Christelijk-Historische Unie. Hervormden hadden niet zoveel op met politieke strijd en vonden inwendige zending en maatschappelijk hulpbetoon belangrijker. Dankzij de inzet van hervormden werd in 1911 een wet ter bestrijding van de zedeloosheid aangenomen waarin onder andere het bordeelverbod was opgenomen.
De dissertatie van Houkes is origineel en laat zien dat politieke - en religiegeschiedenis elkaar soms behoorlijk kunnen overlappen. Religie was in de tweede helft van de negentiende eeuw een belangrijke factor in politiek en maatschappij – niet louter conservatief, omdat de hervormde kerk met de invoering van het algemeen mannenkiesrecht in 1867 de Nederlandse staat precies vijftig jaar vooruit was. Houkes laat zien dat religie ook een belangrijke rol speelde bij de vorming van de natiestaat. Naast het individualistische liberale burgerschap ontstond ook een christelijk burgerschap, met een andere visie op hoe men een goede vaderlander kon zijn. Hoewel ondergetekende vanwege het exclusieve karakter van het christelijk burgerschap (goede Nederlandse burgers zijn christelijke burgers) meer sympathie heeft voor de inclusieve liberale visie, is de grote verdienste van de christelijke visie dat een nieuwe groep mensen politiek en maatschappelijk integreerde. Toch zorgde de grote nadruk van sommige orthodoxen op zuiverheid, vooral gepredikt door Kuyper, voor een nieuwe scheidslijn in de maatschappij. Nederland werd een verzuild land waarin elke religieuze en ideologische groep een eigen minisamenleving creëerde. Pas in de jaren zestig zou dit veranderen.
Auteur
Ewout Klei, voor Protestant.nl
6 mei 2009
Ewout Klei is verbonden aan het Archief- en Documentatiecentrum te Kampen en werkt aan een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (persoonlijke weblog).
Historicus Ewout Klei bespreekt A. Houkes, Christelijke vaderlanders. Godsdienst, burgerschap en de Nederlandse natie (1850-1900). Wereldbibliotheek Amsterdam 2009 ISBN 9789028422803 344 pagina’s 19,90 euro
In haar proefschrift Christelijke vaderlanders betoogt historica Annemarie Houkes dat het moderne maatschappelijke leven in Nederland eerder geworteld is in religie dan in politiek. Na de scheiding van kerk en staat in 1848 zorgde religie voor de betrokkenheid van burgers bij politieke en maatschappelijke vraagstukken en voor de integratie van nieuwe groepen burgers in het publieke domein. De orthodox-protestanten staan in haar onderzoek centraal. Ze werden in de loop van de negentiende eeuw een maatschappelijke gemeenschap met een duidelijk wij-gevoel die via verschillende activiteiten een stempel op de samenleving probeerde te drukken. Aanvankelijk organiseerden de orthodox-protestanten zich alleen in de kerk en maatschappelijke organisaties. Pas later kwam de politiek in beeld.
Vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw werden allerlei orthodox-protestantse verenigingen opgericht die zich bezighielden met filantropie, evangelisatie en zending. Het ging niet zozeer om het verbeteren van de materiële levensstandaard maar om morele opvoeding en bekering tot het orthodoxe geloof, dat het ware geloof zou zijn. Orthodox-protestanten begonnen een gemeenschap van gelijkgezinden te vormen. De orthodox-protestantse gemeenschap werd het duidelijkst verbeeld in zendingsfeesten die manifestaties van macht en orthodoxe zelfbevestiging waren. De orthodoxen zagen zichzelf enerzijds als een groep die in Nederland werd onderdrukt: ze hadden geen zitting in het door liberalen gedomineerde bestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk. Maar aan de andere kant beschouwden de kleine luyden zich als het ware volk van God, het nieuwe Israël.
Dat de liberale pers zo negatief was over deze zendingsfeesten had volgens Houkes te maken met de angst voor de potentiële macht van de orthodoxen. Hiermee kregen de liberalen in 1867 voor het eerst te maken toen in de hervormde kerk het algemeen mannenkiesrecht werd ingevoerd. De orthodoxen wonnen de verkiezingen en kregen zelfs de grote steden in handen. Politisering en polarisatie waren het gevolg. Kerkelijke kiesverenigingen werden opgericht en Abraham Kuyper en zijn aanhangers begonnen hun strijd tegen de vrijzinnigheid in de hervormde kerk.
Door zijn ramkoers kwam Kuyper in conflict met de vrijzinnigen, maar ook met orthodoxen die het niet eens waren met zijn agressieve stijl van optreden. Nadat Kuyper en zijn ‘gereformeerden’ de hervormde kerk in 1886 hadden verlaten ontwikkelden enkele hervormde theologen het concept van de ‘volkskerk’ waarin zowel orthodoxen als vrijzinnigen hun plek hadden. Politiek leidde de doleantie ook tot andere keuzen. Gereformeerden stemden op de strijdbare Antirevolutionaire Partij, hervormden op de gemoedelijke Christelijk-Historische Unie. Hervormden hadden niet zoveel op met politieke strijd en vonden inwendige zending en maatschappelijk hulpbetoon belangrijker. Dankzij de inzet van hervormden werd in 1911 een wet ter bestrijding van de zedeloosheid aangenomen waarin onder andere het bordeelverbod was opgenomen.
De dissertatie van Houkes is origineel en laat zien dat politieke - en religiegeschiedenis elkaar soms behoorlijk kunnen overlappen. Religie was in de tweede helft van de negentiende eeuw een belangrijke factor in politiek en maatschappij – niet louter conservatief, omdat de hervormde kerk met de invoering van het algemeen mannenkiesrecht in 1867 de Nederlandse staat precies vijftig jaar vooruit was. Houkes laat zien dat religie ook een belangrijke rol speelde bij de vorming van de natiestaat. Naast het individualistische liberale burgerschap ontstond ook een christelijk burgerschap, met een andere visie op hoe men een goede vaderlander kon zijn. Hoewel ondergetekende vanwege het exclusieve karakter van het christelijk burgerschap (goede Nederlandse burgers zijn christelijke burgers) meer sympathie heeft voor de inclusieve liberale visie, is de grote verdienste van de christelijke visie dat een nieuwe groep mensen politiek en maatschappelijk integreerde. Toch zorgde de grote nadruk van sommige orthodoxen op zuiverheid, vooral gepredikt door Kuyper, voor een nieuwe scheidslijn in de maatschappij. Nederland werd een verzuild land waarin elke religieuze en ideologische groep een eigen minisamenleving creëerde. Pas in de jaren zestig zou dit veranderen.
Auteur
Ewout Klei, voor Protestant.nl
6 mei 2009
Ewout Klei is verbonden aan het Archief- en Documentatiecentrum te Kampen en werkt aan een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (persoonlijke weblog).
zondag, april 12, 2009
Pieter Jongeling, boegbeeld van het vrijgemaakte leven
donderdag, april 09, 2009
110% anti-Wilders
http://www.conservatismeweb.nl/node/490 en http://www.conservatismeweb.nl/node/490
Auteur: onbekend
Dat de intellectuele en politieke elite van Nederland zich nog altijd geen raad weet met Wilders en zijn achterban werd ook deze week weer pijnlijk duidelijk (+3 zetels in de peilingen voor de PVV deze week?).
Ditmaal was het de beurt aan het CDA om het cordon sanitair rond Wilders verder vorm te geven. Voorzitter Van Heeswijk had, zoals de CDA traditie voorschrijft, gesteld dat het CDA geen enkele coalitie uitsluit. Hij heeft het geweten. Hij heeft zijn uitspraken onder druk van de lieve vrede moeten terugnemen. Het CDA heeft namelijk nogal wat moslims en politiek correcten in de fractie. Zij wijzen een coalitie op voorhand principieel af. Dit soort anti-democratische terreur dient het CDA in mijn ogen principieel af te wijzen. Uberhaupt hebben moslims niks te zoeken bij een christelijke partij, laat ze hun eigen partij oprichten. “Kamerleden zouden uit de fractie stappen en leden de partij verlaten.” Prima, aan dat soort 50-ers en moslims heb je toch niets. Die kunnen dan fijn samen de PVWN oprichten, partij voor wegkijken en negeren. Probleem opgelost.
Dan was er ook nog minister Verhagen die vindt dat Wilders verdeeldheid zaait. Tja, so what? Had een punt toen hij zei: ,,Alsof we bang moeten zijn voor iemand, alsof we een ander moeten bestrijden, enkel en alleen vanwege zijn geloof'' Dat is ook waar Wilders uit de bocht vliegt. Verder niet zoveel mis met het optreden van de minister, hij bestrijdt Wilders op een redelijke manier.
Dit waren niet de enige incidenten. Ephimenco heeft er een briljant stukje over geschreven in Trouw met de toepasselijke naam Adolf Wilders. Pechtold zou bij een kabinet Wilders in plaats van oppositie bieden juist gaan emigreren. Wat een laffe tak! Ook hier weer het dedain tegenover het (pvv) electoraat. En historicus Ewout Klei kon het gister in Trouw niet laten om weer even de opkomst van Wilders met de opkomst van Hitler te vergelijken. Een regelrecht gotspe. Ephimenco: “Mijn advies aan Pechtold en Klei: koop gewoon wat advertentieruimte. De tekst? ‘Zoek nette idealist al dan niet met liefde voor dieren voor urgent karwei. Sollicitatiegesprekken na 18 uur op parking Mediapark.’”
Touché!
Auteur: onbekend
Dat de intellectuele en politieke elite van Nederland zich nog altijd geen raad weet met Wilders en zijn achterban werd ook deze week weer pijnlijk duidelijk (+3 zetels in de peilingen voor de PVV deze week?).
Ditmaal was het de beurt aan het CDA om het cordon sanitair rond Wilders verder vorm te geven. Voorzitter Van Heeswijk had, zoals de CDA traditie voorschrijft, gesteld dat het CDA geen enkele coalitie uitsluit. Hij heeft het geweten. Hij heeft zijn uitspraken onder druk van de lieve vrede moeten terugnemen. Het CDA heeft namelijk nogal wat moslims en politiek correcten in de fractie. Zij wijzen een coalitie op voorhand principieel af. Dit soort anti-democratische terreur dient het CDA in mijn ogen principieel af te wijzen. Uberhaupt hebben moslims niks te zoeken bij een christelijke partij, laat ze hun eigen partij oprichten. “Kamerleden zouden uit de fractie stappen en leden de partij verlaten.” Prima, aan dat soort 50-ers en moslims heb je toch niets. Die kunnen dan fijn samen de PVWN oprichten, partij voor wegkijken en negeren. Probleem opgelost.
Dan was er ook nog minister Verhagen die vindt dat Wilders verdeeldheid zaait. Tja, so what? Had een punt toen hij zei: ,,Alsof we bang moeten zijn voor iemand, alsof we een ander moeten bestrijden, enkel en alleen vanwege zijn geloof'' Dat is ook waar Wilders uit de bocht vliegt. Verder niet zoveel mis met het optreden van de minister, hij bestrijdt Wilders op een redelijke manier.
Dit waren niet de enige incidenten. Ephimenco heeft er een briljant stukje over geschreven in Trouw met de toepasselijke naam Adolf Wilders. Pechtold zou bij een kabinet Wilders in plaats van oppositie bieden juist gaan emigreren. Wat een laffe tak! Ook hier weer het dedain tegenover het (pvv) electoraat. En historicus Ewout Klei kon het gister in Trouw niet laten om weer even de opkomst van Wilders met de opkomst van Hitler te vergelijken. Een regelrecht gotspe. Ephimenco: “Mijn advies aan Pechtold en Klei: koop gewoon wat advertentieruimte. De tekst? ‘Zoek nette idealist al dan niet met liefde voor dieren voor urgent karwei. Sollicitatiegesprekken na 18 uur op parking Mediapark.’”
Touché!
woensdag, april 08, 2009
Wilders accepteert niemand, ook geen CDA
Trouw, Podium, 8 april 2008. http://www.trouw.nl/opinie/podium/article2377918.ece/Wilders_accepteert_niemand__ook_geen_CDA_.html
Wilders accepteert niemand, ook geen CDA
Ewout Klei, historicus, schrijft proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
De PVV mag dan in de peilingen de grootste zijn, maar om te regeren moet je compromissen sluiten. Dat dreigt te falen, want Wilders bedrijft antipolitiek.
De instabiliteit van ons huidige politieke bestel komt misschien wel het duidelijkst tot uitdrukking in de wekelijkse opiniepeilingen van Maurice de Hond, die meent te weten wat het volk van Nederland wil.
Met name de VVD lijkt door de opiniepeilingen haar zelfvertrouwen te zijn kwijtgeraakt. Mark Rutte probeert met populistische proefballonnetjes die de liberale principes verloochenen het ’volk’ te paaien, dat echter liever gaat voor het rechtse origineel: de PVV van Geert Wilders die in de peilingen van De Hond de grootste partij is geworden met 32 zetels. In Trouw schreef columnist Hans Goslinga dat een kabinet van CDA en PVV geen hersenschim meer is. Voor het CDA zou nog steeds de uit 1925 stammende Nolens-doctrine gelden, namelijk dat er alleen in uiterste noodzaak wordt geregeerd met de sociaal-democraten en dat de christen-democraten liever met anderen in zee gaan. Maar kan er met de PVV, ondanks de peilingen, dan wél een partij worden geregeerd? En is er een redelijk alternatief voor de ’Venlose Variant’ van CDA en PVV?
Om te regeren moet een partij compromissen sluiten. Nederland heeft sinds 1918 een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Geen enkele partij heeft ooit de helft + 1 zetel gehaald. De PvdA trachtte dit in de jaren zeventig te doorbreken door van te voren met D66 en PPR een schaduwkabinet te vormen dat het program Keerpunt ’72 moest uitvoeren. Het in 1973 aan de macht gekomen kabinet-Den Uyl moest het echter ook doen met de gedoogsteun van KVP en ARP, waardoor revolutionaire veranderingen uitbleven.
Ook Geert Wilders moet, behalve als zijn partij 76 zetels haalt, compromissen sluiten met andere partijen als hij aan de regeringstafel wil aanschuiven. Zo werkt dat. De Wilderianen zeggen wel dat het ’volk’ spreekt en Wilders als premier wil, maar de meerderheid van de kiezers, 118 zetels, ziet dat nog steeds niet zitten. Bovendien is de gedachte dat de grootste partij de minister-president levert geen absolute regel. In de jaren vijftig was de KVP de grootste partij maar leverde de PvdA de premier. In 1966 was Jelle Zijlstra van de kleine ARP premier, van 1971 tot 1973 Barend Biesheuvel van diezelfde ARP en in 1977 en 1982 werd de PvdA de grootste, maar kwam de partij, door de onredelijke opstelling van Den Uyl, niet in de regering.
Zal Wilders water bij de wijn doen? Het lijkt mij van niet. Het succes van de PVV steunt op de antipolitiek, het verzet tegen het establishment, het weglopen van discussies en het doen van onredelijke voorstellen die in strijd zijn met onze democratische rechtsstaat. Met de film Fitna, de vergelijking van de Koran met Mein Kampf en de oproep om Marokkaanse reljongeren door hun kniebanden te schieten plaatst Wilders zich buiten de parlementaire orde. Wilderianen zullen dit wellicht opvatten als een poging om Wilders te demoniseren, maar in 1933 ging het in Duitsland behoorlijk fout toen de gematigd rechtse partijen besloten om met de grote winnaar van de verkiezingen, de antiparlementaire NSDAP van Hitler, samen te werken.
Is er een alternatief straks? Het is allereerst maar de vraag of de peilingen werkelijkheid worden. Van de twintig virtuele zetels van Trots op Nederland is er nu nog maar één over en dat kan de PVV ook overkomen. Aan de verkiezingen gaan debatten vooraf. Wilders kan niet discussiëren, en zal dus door de mand vallen. Of hij moet straks alle verkiezingsdebatten boycotten. Maar zal zijn ’volk’ daar intrappen?
Verder zijn er ook andere opiniepeilingen, zoals bijvoorbeeld de Politieke Barometer: www.politiekebarometer.nl. Uit de laatste peilingen blijkt dat het CDA nog steeds groter is dan de PVV – 35 zetels tegenover 24 – en nog veel interessanter, dat CDA, PvdA en D66 samen een parlementaire meerderheid hebben, namelijk 35 + 28 + 13 zetels = 76 zetels. Misschien kan GroenLinks dit nog aanvullen, hoewel een kabinet van vier partijen nu niet bepaald stabiel is.
Omdat de VVD op dit moment erg met zichzelf bezig is en nog steeds te veel luistert naar de populisten, is een nieuw paars kabinet onmogelijk. Vanwege het stelsel van evenredige vertegenwoordiging blijven de christen-democraten voorlopig in het centrum van de macht. Hoewel het CDA niet van harte met de PvdA regeert is er nu geen redelijk alternatief. Zeker met de Venlose Variant als nachtmerriescenario blijft de uiterste noodzaak wellicht de enige mogelijkheid.
Wilders accepteert niemand, ook geen CDA
Ewout Klei, historicus, schrijft proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
De PVV mag dan in de peilingen de grootste zijn, maar om te regeren moet je compromissen sluiten. Dat dreigt te falen, want Wilders bedrijft antipolitiek.
De instabiliteit van ons huidige politieke bestel komt misschien wel het duidelijkst tot uitdrukking in de wekelijkse opiniepeilingen van Maurice de Hond, die meent te weten wat het volk van Nederland wil.
Met name de VVD lijkt door de opiniepeilingen haar zelfvertrouwen te zijn kwijtgeraakt. Mark Rutte probeert met populistische proefballonnetjes die de liberale principes verloochenen het ’volk’ te paaien, dat echter liever gaat voor het rechtse origineel: de PVV van Geert Wilders die in de peilingen van De Hond de grootste partij is geworden met 32 zetels. In Trouw schreef columnist Hans Goslinga dat een kabinet van CDA en PVV geen hersenschim meer is. Voor het CDA zou nog steeds de uit 1925 stammende Nolens-doctrine gelden, namelijk dat er alleen in uiterste noodzaak wordt geregeerd met de sociaal-democraten en dat de christen-democraten liever met anderen in zee gaan. Maar kan er met de PVV, ondanks de peilingen, dan wél een partij worden geregeerd? En is er een redelijk alternatief voor de ’Venlose Variant’ van CDA en PVV?
Om te regeren moet een partij compromissen sluiten. Nederland heeft sinds 1918 een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Geen enkele partij heeft ooit de helft + 1 zetel gehaald. De PvdA trachtte dit in de jaren zeventig te doorbreken door van te voren met D66 en PPR een schaduwkabinet te vormen dat het program Keerpunt ’72 moest uitvoeren. Het in 1973 aan de macht gekomen kabinet-Den Uyl moest het echter ook doen met de gedoogsteun van KVP en ARP, waardoor revolutionaire veranderingen uitbleven.
Ook Geert Wilders moet, behalve als zijn partij 76 zetels haalt, compromissen sluiten met andere partijen als hij aan de regeringstafel wil aanschuiven. Zo werkt dat. De Wilderianen zeggen wel dat het ’volk’ spreekt en Wilders als premier wil, maar de meerderheid van de kiezers, 118 zetels, ziet dat nog steeds niet zitten. Bovendien is de gedachte dat de grootste partij de minister-president levert geen absolute regel. In de jaren vijftig was de KVP de grootste partij maar leverde de PvdA de premier. In 1966 was Jelle Zijlstra van de kleine ARP premier, van 1971 tot 1973 Barend Biesheuvel van diezelfde ARP en in 1977 en 1982 werd de PvdA de grootste, maar kwam de partij, door de onredelijke opstelling van Den Uyl, niet in de regering.
Zal Wilders water bij de wijn doen? Het lijkt mij van niet. Het succes van de PVV steunt op de antipolitiek, het verzet tegen het establishment, het weglopen van discussies en het doen van onredelijke voorstellen die in strijd zijn met onze democratische rechtsstaat. Met de film Fitna, de vergelijking van de Koran met Mein Kampf en de oproep om Marokkaanse reljongeren door hun kniebanden te schieten plaatst Wilders zich buiten de parlementaire orde. Wilderianen zullen dit wellicht opvatten als een poging om Wilders te demoniseren, maar in 1933 ging het in Duitsland behoorlijk fout toen de gematigd rechtse partijen besloten om met de grote winnaar van de verkiezingen, de antiparlementaire NSDAP van Hitler, samen te werken.
Is er een alternatief straks? Het is allereerst maar de vraag of de peilingen werkelijkheid worden. Van de twintig virtuele zetels van Trots op Nederland is er nu nog maar één over en dat kan de PVV ook overkomen. Aan de verkiezingen gaan debatten vooraf. Wilders kan niet discussiëren, en zal dus door de mand vallen. Of hij moet straks alle verkiezingsdebatten boycotten. Maar zal zijn ’volk’ daar intrappen?
Verder zijn er ook andere opiniepeilingen, zoals bijvoorbeeld de Politieke Barometer: www.politiekebarometer.nl. Uit de laatste peilingen blijkt dat het CDA nog steeds groter is dan de PVV – 35 zetels tegenover 24 – en nog veel interessanter, dat CDA, PvdA en D66 samen een parlementaire meerderheid hebben, namelijk 35 + 28 + 13 zetels = 76 zetels. Misschien kan GroenLinks dit nog aanvullen, hoewel een kabinet van vier partijen nu niet bepaald stabiel is.
Omdat de VVD op dit moment erg met zichzelf bezig is en nog steeds te veel luistert naar de populisten, is een nieuw paars kabinet onmogelijk. Vanwege het stelsel van evenredige vertegenwoordiging blijven de christen-democraten voorlopig in het centrum van de macht. Hoewel het CDA niet van harte met de PvdA regeert is er nu geen redelijk alternatief. Zeker met de Venlose Variant als nachtmerriescenario blijft de uiterste noodzaak wellicht de enige mogelijkheid.
vrijdag, april 03, 2009
Biografie van Pieter Jongeling gepresenteerd
Dit artikel stond in het Friesch Dagblad van 3 april 2009.
http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=44023#reacties
Biografie van Pieter Jongeling gepresenteerd
Dicht bij de achterban, man met universele roeping
Ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Pieter Jongeling (1909-1985) werd in Kampen afgelopen week een congres gehouden. Van alle kanten werd de markante journalist, schrijver en politicus belicht. Ook werd de Jongeling-biografie van Nederlands Dagblad-journalist Herman Veenhof gepresenteerd.
Door Jan Willem Tamminga.
Het Kamper congres werd woensdag een ouderwets feestje van gereformeerde herkenning. Minister Van Middelkoop, terug van ‘Afghanistan’, beet het spits af. Hij werd in 1973 medewerker van Jongeling, en haalde herinneringen op aan diens optreden en werkwijze. Toen Jongeling in 1963 in het parlement kwam was hij al 54 jaar.
Hij was grotendeels autodidact maar had in de gereformeerde wereld grote journalistieke autoriteit. Van Middelkoop typeerde Jongeling als geestelijk volwassen, verstandig, sterk verankerd in levensbeschouwing en historie, evenwichtig en kritisch. Hij droeg daarbij de stille herinnering aan de doorleefde jaren van de Tweede Wereldoorlog met zich mee. Gelovend in de kracht van het principiële woord en wars van kretologie. Levend in en van ideeën en niet van rekenmodellen. En een ambachtelijk parlementariër, aanzienlijk minder voor prikkels van de waan van de dag. Het type Jongeling is op het Binnenhof schaars geworden, zo niet verdwenen, constateerde Van Middelkoop met enige weemoed.
Universele roeping
Maar de navolging van Christus was voor Jongeling niet slechts een persoonlijke en morele categorie, maar een universele roeping die zich normatief uitstrekt in tijd en ruimte. Jongelings stellingnames waren deducties vanuit een algemene, confessionele of historische redenering, vanuit een levensbeschouwelijke verankering. De integratie van dit alles zorgde voor dwingende en zelfs universele politieke conclusies.
Daarnaast was hij een klassieke volksvertegenwoordiger. Hij stond dicht bij zijn achterban, was slechts in Den Haag wanneer zijn werk dat vereiste en verbleef, buiten het parlementaire werk om, zo veel mogelijk op zijn vertrouwde gereformeerde thuisbasis. Met het Haagse leven bemoeide hij zich weinig. Door naar Jongeling te kijken valt volgens Van Middelkoop op hoe ongezond ver de verzelfstandiging van het parlementaire ambt is voortgeschreden.
Drs. Ewout Klei, die een proefschrift over de geschiedenis van het GPV voorbereidt, liet zien hoe het GPV mede ‘de andere jaren zestig’ vormgaf. Het waren niet alleen D’66, de seksuele revolutie, provo’s en antirookmagiërs die het beeld van die tijd bepaalden, maar ook een rechtse splintergroepering als van boer Koekoek en de massale beweging van het GPV.
Het GPV noemde zich een ‘nationaal-gereformeerde’ partij. Het stond een conservatieve politiek voor, met een sterk leger, behoud van de Nederlandse kolonie, voor de monarchie en tegen Europese eenwording. Ook de Zuid-Afrikaanse Apartheid werd door het GPV niet afgekeurd. De verkiezingsleus in 1967 was ‘Voor vorstenhuis en vaderland’. Jongeling was erg geschrokken van de rookbom die in 1966 richting prinses Beatrix was gegooid.
Het gebruik van de term ‘beweging’, alsmede het vertoon van nationalisme door vlagvertoon en het zingen van strijdliederen op de massabijeenkomsten maakte dat kranten als Het Parool en NRC parallellen trokken met vroegere fascistische groeperingen. Helemaal toen de tweede man van het GPV, Verbrugh, met de tekst De schuilkelder uit! De uniform aan! Laat zien wie u is! Sluit u aan bij het leger, dat wil opmarcheren voor vorstenhuis en vaderland, voor onze vrijheid en onafhankelijkheid, voor de roeping van ons volk in de wereld! Ere zij God en leve het Vaderland! golven van enthousiasme oogste.
Een verrassing was het opduiken van de verloren gewaande documentaire die Roelof Kiers in 1965 maakte over Jongeling. Jongeling met zijn schare kinderen aan tafel, Jongeling die in fraaie volzinnen een praktisch lege Tweede Kamer toespreekt. Hij stal de harten van Nederland met de altijd verse bloem op zijn revers. Op de vraag hoe hij de bloem een hele dag zo mooi hield, liet hij zien hoe die in een achter de revers genaaid minuscuul waterflesje stak. ‘Door mijn vrouw bedacht’, aldus Jongeling.
Confetti
Volgens George Harinck, directeur van het organiserende Archief- en Documentatiecentrum, had Jongeling zijn verleden in kamp Sachsenhausen nooit goed verwerkt maar alleen weggedrukt. Als een deur die wel wordt dichtgeduwd maar die niet op slot kan.
Het leidde tot een diep besef van goed en kwaad. Jongeling was overtuigd dat het kwaad in de mens zit, en dat dit kwaad ten verderve leidt. Oorlog en vrede, vrijheid en onvrijheid waren in dat licht slechts gradueel. Het bestrijden van het geestelijk nihilisme dat over Europa neerdaalde was volgens hem belangrijker dan de strijd tegen gevaarlijke ideologieën van de jaren zestig. Europa zonk weg ‘in de nacht van ontkerstening en wegvloeiende christelijk beschaving’.
Maar ook de vrijgemaakten die hun bevrijding vierden zaten hem dwars. ,,De talloze verwijzingen naar het werk des Heren daalde als confetti op de feestgangers neer. Arm? Berooid? Afgaande op teksten van toen was op dit feest der vrijgemaakten elk in liefde dronken”, aldus Harinck.
‘Het gevaar’, aldus Jongeling, ‘komt van overal maar vooral uit ons eigen hart’. Dat had consequenties. Vrijheid en vrijmaking vielen samen. Grijstinten, schemergebieden, twijfel of aarzeling en kwamen niet meer aan de orde. De weg ten hemel liep via de juiste kerkkeuze en de deur der duisternis moest en zou dicht blijven. Wie dit schema betwistte vormde een bedreiging. De wereld leidt ten verderve, maar de kerk overwint.
iZonder twijfel. Biografie van Pieter Jongeling. Door Herman Veenhof. Uitgeverij De Vuurbaak. 431 pagina’s. Prijs: 24,90 euro
iOp www.adckampen.nl is een digitale tentoonstelling te zien over Jongeling en zijn werk
http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=44023#reacties
Biografie van Pieter Jongeling gepresenteerd
Dicht bij de achterban, man met universele roeping
Ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Pieter Jongeling (1909-1985) werd in Kampen afgelopen week een congres gehouden. Van alle kanten werd de markante journalist, schrijver en politicus belicht. Ook werd de Jongeling-biografie van Nederlands Dagblad-journalist Herman Veenhof gepresenteerd.
Door Jan Willem Tamminga.
Het Kamper congres werd woensdag een ouderwets feestje van gereformeerde herkenning. Minister Van Middelkoop, terug van ‘Afghanistan’, beet het spits af. Hij werd in 1973 medewerker van Jongeling, en haalde herinneringen op aan diens optreden en werkwijze. Toen Jongeling in 1963 in het parlement kwam was hij al 54 jaar.
Hij was grotendeels autodidact maar had in de gereformeerde wereld grote journalistieke autoriteit. Van Middelkoop typeerde Jongeling als geestelijk volwassen, verstandig, sterk verankerd in levensbeschouwing en historie, evenwichtig en kritisch. Hij droeg daarbij de stille herinnering aan de doorleefde jaren van de Tweede Wereldoorlog met zich mee. Gelovend in de kracht van het principiële woord en wars van kretologie. Levend in en van ideeën en niet van rekenmodellen. En een ambachtelijk parlementariër, aanzienlijk minder voor prikkels van de waan van de dag. Het type Jongeling is op het Binnenhof schaars geworden, zo niet verdwenen, constateerde Van Middelkoop met enige weemoed.
Universele roeping
Maar de navolging van Christus was voor Jongeling niet slechts een persoonlijke en morele categorie, maar een universele roeping die zich normatief uitstrekt in tijd en ruimte. Jongelings stellingnames waren deducties vanuit een algemene, confessionele of historische redenering, vanuit een levensbeschouwelijke verankering. De integratie van dit alles zorgde voor dwingende en zelfs universele politieke conclusies.
Daarnaast was hij een klassieke volksvertegenwoordiger. Hij stond dicht bij zijn achterban, was slechts in Den Haag wanneer zijn werk dat vereiste en verbleef, buiten het parlementaire werk om, zo veel mogelijk op zijn vertrouwde gereformeerde thuisbasis. Met het Haagse leven bemoeide hij zich weinig. Door naar Jongeling te kijken valt volgens Van Middelkoop op hoe ongezond ver de verzelfstandiging van het parlementaire ambt is voortgeschreden.
Drs. Ewout Klei, die een proefschrift over de geschiedenis van het GPV voorbereidt, liet zien hoe het GPV mede ‘de andere jaren zestig’ vormgaf. Het waren niet alleen D’66, de seksuele revolutie, provo’s en antirookmagiërs die het beeld van die tijd bepaalden, maar ook een rechtse splintergroepering als van boer Koekoek en de massale beweging van het GPV.
Het GPV noemde zich een ‘nationaal-gereformeerde’ partij. Het stond een conservatieve politiek voor, met een sterk leger, behoud van de Nederlandse kolonie, voor de monarchie en tegen Europese eenwording. Ook de Zuid-Afrikaanse Apartheid werd door het GPV niet afgekeurd. De verkiezingsleus in 1967 was ‘Voor vorstenhuis en vaderland’. Jongeling was erg geschrokken van de rookbom die in 1966 richting prinses Beatrix was gegooid.
Het gebruik van de term ‘beweging’, alsmede het vertoon van nationalisme door vlagvertoon en het zingen van strijdliederen op de massabijeenkomsten maakte dat kranten als Het Parool en NRC parallellen trokken met vroegere fascistische groeperingen. Helemaal toen de tweede man van het GPV, Verbrugh, met de tekst De schuilkelder uit! De uniform aan! Laat zien wie u is! Sluit u aan bij het leger, dat wil opmarcheren voor vorstenhuis en vaderland, voor onze vrijheid en onafhankelijkheid, voor de roeping van ons volk in de wereld! Ere zij God en leve het Vaderland! golven van enthousiasme oogste.
Een verrassing was het opduiken van de verloren gewaande documentaire die Roelof Kiers in 1965 maakte over Jongeling. Jongeling met zijn schare kinderen aan tafel, Jongeling die in fraaie volzinnen een praktisch lege Tweede Kamer toespreekt. Hij stal de harten van Nederland met de altijd verse bloem op zijn revers. Op de vraag hoe hij de bloem een hele dag zo mooi hield, liet hij zien hoe die in een achter de revers genaaid minuscuul waterflesje stak. ‘Door mijn vrouw bedacht’, aldus Jongeling.
Confetti
Volgens George Harinck, directeur van het organiserende Archief- en Documentatiecentrum, had Jongeling zijn verleden in kamp Sachsenhausen nooit goed verwerkt maar alleen weggedrukt. Als een deur die wel wordt dichtgeduwd maar die niet op slot kan.
Het leidde tot een diep besef van goed en kwaad. Jongeling was overtuigd dat het kwaad in de mens zit, en dat dit kwaad ten verderve leidt. Oorlog en vrede, vrijheid en onvrijheid waren in dat licht slechts gradueel. Het bestrijden van het geestelijk nihilisme dat over Europa neerdaalde was volgens hem belangrijker dan de strijd tegen gevaarlijke ideologieën van de jaren zestig. Europa zonk weg ‘in de nacht van ontkerstening en wegvloeiende christelijk beschaving’.
Maar ook de vrijgemaakten die hun bevrijding vierden zaten hem dwars. ,,De talloze verwijzingen naar het werk des Heren daalde als confetti op de feestgangers neer. Arm? Berooid? Afgaande op teksten van toen was op dit feest der vrijgemaakten elk in liefde dronken”, aldus Harinck.
‘Het gevaar’, aldus Jongeling, ‘komt van overal maar vooral uit ons eigen hart’. Dat had consequenties. Vrijheid en vrijmaking vielen samen. Grijstinten, schemergebieden, twijfel of aarzeling en kwamen niet meer aan de orde. De weg ten hemel liep via de juiste kerkkeuze en de deur der duisternis moest en zou dicht blijven. Wie dit schema betwistte vormde een bedreiging. De wereld leidt ten verderve, maar de kerk overwint.
iZonder twijfel. Biografie van Pieter Jongeling. Door Herman Veenhof. Uitgeverij De Vuurbaak. 431 pagina’s. Prijs: 24,90 euro
iOp www.adckampen.nl is een digitale tentoonstelling te zien over Jongeling en zijn werk
De SDAP en de massapolitiek
Recensie
– Ewout Klei –
Transparant 19.4 (december 2008) 30-31
N.a.v. Bernard Rulof, Een leger van priesters voor een heilige zaak. SDAP, politieke manifestaties en massapolitiek 1918-1940 (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2007), 400 pag., €34,90.
[30] Aan het einde van de negentiende eeuw veranderde in West-Europa het karakter van politiek. In plaats van het debat van de heren van stand kwam de massapolitiek van ideologische partijen die werden aangevoerd door charismatische leiders. Doel van deze ideologische partijen was het steun verkrijgen van groepen uit de samenleving en deze aan de partij te binden om zo een gedisciplineerde massabeweging te vormen. Na de Eerste Wereld-oorlog, toen in de meeste West-Europese landen het algemeen kiesrecht was ingevoerd, ging men door met deze pogingen, hoewel de partijen nu waren gevormd. De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) die in 1946 op zou gaan in de Partij van de Arbeid, was bij uitstek een partij die gebruik maakte van massamanifestaties om de eigen aanhang blijvend aan de partij te binden en een appel te doen uitgaan op de rest van de kiezers. Historicus Bernard Rulof beschrijft in zijn boek Een leger van priesters voor een heilige zaak hoe de SDAP manifestaties gebruikte en hoe dit middel in de loop van het interbellum van functie veranderde.
In 1918 was de revolutiepoging van Troelstra mislukt en stond de SDAP jarenlang politiek buitenspel. Pas in 1939 kon de partij als coalitiepartner aanschuiven in het tweede kabinet-De Geer. Dit gebeurde niet zomaar. De SDAP transformeerde in het interbellum van een revolutionaire arbeiderspartij naar een vaderlandslievende volkspartij. De partij had hiervoor tot op zekere hoogte haar ideologische veren moeten afschudden: men was niet meer uit op de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme. In 1935 werd daarom het Plan van Arbeid gelanceerd, dat een realistisch antwoord moest zijn op de economische crisis van de jaren dertig, en in 1937 een nieuwe gematigd beginselprogramma aangenomen.
De manifestaties van de SDAP werden in het interbellum minder revolutionair. Voorzitter Koos Vorrink, en propagandachef Meyer Sluyser wilden laten zien dat de sociaal-democraten fatsoenlijke mensen waren. Manifestaties moesten daarom ordelijk verlopen. Omdat ook in de jaren dertig de marge van de democratische politiek smal was onderhandelde de SDAP altijd netjes met de autoriteiten of men een optocht mocht organiseren en aan welke regels men zich moest houden. Bovendien werden de manifestaties steeds strakker geregisseerd. SDAP’ers mochten niet over straat slenteren maar in rijen van vier marcheren, strak in het gelid. Rulof beschrijft verder hoe de functie van de toespraak veranderde, er ruimte kwam voor leuke dingen voor linkse mensen als rode ballonnen, liederen, amateur-toneel en gymnastiek, en hoe de SDAP door de Belgische en Duitse sociaal-democra-tische voorbeelden werd beïnvloed. Het Plan van Arbeid was ook in België uitgeprobeerd en net als de Duitse sociaal-democraten wilde de SDAP zich teweer stellen tegen het nationaal-socialisme en communisme.
De SDAP was niet langer de leidster van het proletariaat dat in strijd was met het kapitaal, maar de verdedigster van het vaderland dat bedreigd werd door nazi-Duitsland. De partij was nationaal, in tegenstelling tot de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) en de Gommunistische Partij Holland (GPH), die respectievelijk Berlijn en Moskou achterna liepen. De massamanifestaties van de SDAP moesten in principe ook appelleren op de Nederlanders die niet van de partij waren en de democratische solidariteit versterken. Op 16 september 1934 organiseerde het Bureau voor Actie en Propaganda (Buracprop) – dat door de SDAP en de vakbond NVV was opgericht om weestand te bieden tegen het nationaal-socialisme en communisme – in Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Arnhem demonstraties voor ‘Socia-lisme en Democratie’. In Groningen maakte een toneelspel over de verschrikkingen van oor-log diepe indruk op de toeschouwers terwijl in Arnhem het vlagvertoon voor een vrolijke sfeer zorgde.
Niet iedereen in de SDAP vond de massamanifestatie een geschikt politiek middel. De kritische partijideoloog Jacques de Kadt vond dat de emotionele planactie voor het rationele Plan van Arbeid ‘in plaats van het plan te populariseren, veeleer de popularisatie planiseert; of om het duidelijker te zeggen, dat men alles wat er aan goedkope massa-effecten mogelijk is, bijeenraapt, zonder na te gaan of al die vaandel- en eedafleggings- en lichtwerper-flauwekul, wel organisatorisch verenigbaar is met de emst en de vastberadenheid en het doorzettings-vermogen, die voor een plan-beweging en in ’t algemeen voor een socialistische beweging in deze periode nodig zijn’. De planactie paste qua vorm beter ‘bij het mensentype, dat gewon-nen zal worden die deze methoden óók en beter gebruiken, de Mussertianen en Stalinisten’. De overtuiging van de organisatoren dat de planactie ook mensen van buiten zou aantrekken was volgens De Kadt zelfbedrog. Het was preken voor eigen parochie.
Na de Tweede Wereldoorlog verdween de massamanifestatie als politieke uitingsvorm snel naar de achtergrond. Politieke partijen maakten er weinig [31] gebruik van. Het wij-gevoel met de zuil werd minder sterk en politici kon je ook zien op televisie. Alleen het Gereformeerd Politiek Verbond, de politieke arm van de in 1944 ontstane vrijgemaakte zuil, organiseerde in de jaren zestig drukbezochte ‘Nationale Appels’ die sterk deden denken aan de manifestaties uit de jaren dertig. De massamanifestatie kwam pas echt terug in de jaren zeventig en tachtig, maar dan in andere vorm. Niet politieke partijen maar single-issue-bewegingen als de anti-abortusbeweging en de anti-kernwapenbeweging zouden duizenden mensen op de been brengen.
Het boek van Rulof geeft een mooi beeld van de jaren dertig en laat op overtuigende wijze zien dat de SDAP zich liet inspireren door voorbeelden uit het buitenland. Jammer is wel dat het bij een bespreking van de SDAP is gebleven. De ARP en de NSB, die net als de SDAP van mening waren dat het met dit land zoveel beter en anders kon, maakten gebruik van dit politieke middel. Een vergelijking had wellicht extra perspectieven opgeleverd.
– Ewout Klei –
Transparant 19.4 (december 2008) 30-31
N.a.v. Bernard Rulof, Een leger van priesters voor een heilige zaak. SDAP, politieke manifestaties en massapolitiek 1918-1940 (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2007), 400 pag., €34,90.
[30] Aan het einde van de negentiende eeuw veranderde in West-Europa het karakter van politiek. In plaats van het debat van de heren van stand kwam de massapolitiek van ideologische partijen die werden aangevoerd door charismatische leiders. Doel van deze ideologische partijen was het steun verkrijgen van groepen uit de samenleving en deze aan de partij te binden om zo een gedisciplineerde massabeweging te vormen. Na de Eerste Wereld-oorlog, toen in de meeste West-Europese landen het algemeen kiesrecht was ingevoerd, ging men door met deze pogingen, hoewel de partijen nu waren gevormd. De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) die in 1946 op zou gaan in de Partij van de Arbeid, was bij uitstek een partij die gebruik maakte van massamanifestaties om de eigen aanhang blijvend aan de partij te binden en een appel te doen uitgaan op de rest van de kiezers. Historicus Bernard Rulof beschrijft in zijn boek Een leger van priesters voor een heilige zaak hoe de SDAP manifestaties gebruikte en hoe dit middel in de loop van het interbellum van functie veranderde.
In 1918 was de revolutiepoging van Troelstra mislukt en stond de SDAP jarenlang politiek buitenspel. Pas in 1939 kon de partij als coalitiepartner aanschuiven in het tweede kabinet-De Geer. Dit gebeurde niet zomaar. De SDAP transformeerde in het interbellum van een revolutionaire arbeiderspartij naar een vaderlandslievende volkspartij. De partij had hiervoor tot op zekere hoogte haar ideologische veren moeten afschudden: men was niet meer uit op de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme. In 1935 werd daarom het Plan van Arbeid gelanceerd, dat een realistisch antwoord moest zijn op de economische crisis van de jaren dertig, en in 1937 een nieuwe gematigd beginselprogramma aangenomen.
De manifestaties van de SDAP werden in het interbellum minder revolutionair. Voorzitter Koos Vorrink, en propagandachef Meyer Sluyser wilden laten zien dat de sociaal-democraten fatsoenlijke mensen waren. Manifestaties moesten daarom ordelijk verlopen. Omdat ook in de jaren dertig de marge van de democratische politiek smal was onderhandelde de SDAP altijd netjes met de autoriteiten of men een optocht mocht organiseren en aan welke regels men zich moest houden. Bovendien werden de manifestaties steeds strakker geregisseerd. SDAP’ers mochten niet over straat slenteren maar in rijen van vier marcheren, strak in het gelid. Rulof beschrijft verder hoe de functie van de toespraak veranderde, er ruimte kwam voor leuke dingen voor linkse mensen als rode ballonnen, liederen, amateur-toneel en gymnastiek, en hoe de SDAP door de Belgische en Duitse sociaal-democra-tische voorbeelden werd beïnvloed. Het Plan van Arbeid was ook in België uitgeprobeerd en net als de Duitse sociaal-democraten wilde de SDAP zich teweer stellen tegen het nationaal-socialisme en communisme.
De SDAP was niet langer de leidster van het proletariaat dat in strijd was met het kapitaal, maar de verdedigster van het vaderland dat bedreigd werd door nazi-Duitsland. De partij was nationaal, in tegenstelling tot de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) en de Gommunistische Partij Holland (GPH), die respectievelijk Berlijn en Moskou achterna liepen. De massamanifestaties van de SDAP moesten in principe ook appelleren op de Nederlanders die niet van de partij waren en de democratische solidariteit versterken. Op 16 september 1934 organiseerde het Bureau voor Actie en Propaganda (Buracprop) – dat door de SDAP en de vakbond NVV was opgericht om weestand te bieden tegen het nationaal-socialisme en communisme – in Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Arnhem demonstraties voor ‘Socia-lisme en Democratie’. In Groningen maakte een toneelspel over de verschrikkingen van oor-log diepe indruk op de toeschouwers terwijl in Arnhem het vlagvertoon voor een vrolijke sfeer zorgde.
Niet iedereen in de SDAP vond de massamanifestatie een geschikt politiek middel. De kritische partijideoloog Jacques de Kadt vond dat de emotionele planactie voor het rationele Plan van Arbeid ‘in plaats van het plan te populariseren, veeleer de popularisatie planiseert; of om het duidelijker te zeggen, dat men alles wat er aan goedkope massa-effecten mogelijk is, bijeenraapt, zonder na te gaan of al die vaandel- en eedafleggings- en lichtwerper-flauwekul, wel organisatorisch verenigbaar is met de emst en de vastberadenheid en het doorzettings-vermogen, die voor een plan-beweging en in ’t algemeen voor een socialistische beweging in deze periode nodig zijn’. De planactie paste qua vorm beter ‘bij het mensentype, dat gewon-nen zal worden die deze methoden óók en beter gebruiken, de Mussertianen en Stalinisten’. De overtuiging van de organisatoren dat de planactie ook mensen van buiten zou aantrekken was volgens De Kadt zelfbedrog. Het was preken voor eigen parochie.
Na de Tweede Wereldoorlog verdween de massamanifestatie als politieke uitingsvorm snel naar de achtergrond. Politieke partijen maakten er weinig [31] gebruik van. Het wij-gevoel met de zuil werd minder sterk en politici kon je ook zien op televisie. Alleen het Gereformeerd Politiek Verbond, de politieke arm van de in 1944 ontstane vrijgemaakte zuil, organiseerde in de jaren zestig drukbezochte ‘Nationale Appels’ die sterk deden denken aan de manifestaties uit de jaren dertig. De massamanifestatie kwam pas echt terug in de jaren zeventig en tachtig, maar dan in andere vorm. Niet politieke partijen maar single-issue-bewegingen als de anti-abortusbeweging en de anti-kernwapenbeweging zouden duizenden mensen op de been brengen.
Het boek van Rulof geeft een mooi beeld van de jaren dertig en laat op overtuigende wijze zien dat de SDAP zich liet inspireren door voorbeelden uit het buitenland. Jammer is wel dat het bij een bespreking van de SDAP is gebleven. De ARP en de NSB, die net als de SDAP van mening waren dat het met dit land zoveel beter en anders kon, maakten gebruik van dit politieke middel. Een vergelijking had wellicht extra perspectieven opgeleverd.
Vreedzaam portret van P. Jongeling
Vreedzaam portret van P. Jongeling
http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/03/vreedzaam-portret-van-p.-jongeling
Dit artikel komt voor in dossier: Jongeling
Nederlands Dagblad, 3 april 2009.
door James C. Kennedy
Pieter Jongeling gefotografeerd in 1982. |foto Nederlands Dagblad
--------------------------------------------------------------------------------
Piet Jongeling was ,,vrijgemaakt gereformeerd, maar niet star. Een beamer in de kerk? Hij zou het beamen.'' Dit zijn de slotzinnen van Herman Veenhofs biografie over Jongeling, die is verschenen rond de honderdjarige herdenking van zijn geboorte op 31 maart 1909.
Zonder twijfel Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins
Herman Veenhof. Uitg. De Vuurbaak, Barneveld 2009. 431 blz. € 24,90
--------------------------------------------------------------------------------
Het boek is dan ook een viering van Jongelings leven. Hoewel vrijgemaakten zich in het recente verleden tamelijk kritisch hebben uitgelaten over hun verleden, kan Veenhof hier weinig sympathie voor opbrengen. Zonder twijfel is het meeslepende verhaal van een man die in zijn eigen tijd door zijn geloofsgenoten op een voetstuk werd geplaatst en ook buiten de kerk bewondering en respect afdwong. Veenhof heeft deze gewaardeerde politicus aan de vergetelheid onttrokken door zijn inspirerende levensverhaal te plaatsen in de context van zijn tijd en te analyseren voor de lezers van vandaag.
Kun je wel een objectieve geschiedschrijving verwachten van een vrijgemaakte journalist die zijn bewondering uitspreekt voor deze gerespecteerde - zelfs legendarische - geloofsgenoot? Toch is Veenhof daar wel redelijk in geslaagd. Het boek is niet vrij van kritische oordelen en de auteur laat ruimte voor kritiek op de GPV-leider. Hij tracht Jongeling te begrijpen als mens en als christen; hij wil zijn diepste motivaties en gevoelens navorsen. In het laatste hoofdstuk van het boek, met de titel 'What would Jongeling do', probeert hij na te gaan wat Jongelings opvattingen zouden zijn geweest over de huidige staat van de vrijgemaakte kerk en de wereld.
Het is geen gemakkelijke taak; Jongeling kon eerlijk zijn over zijn gevoelens en zijn worstelingen, maar hij hield bepaalde grenzen in acht en wilde - of kon - zichzelf niet geheel blootgeven. Zijn persoon bleef iets ongrijpbaars houden. Dit sfinxachtige karakter komt ook naar voren in zijn voorkeur voor het gebruik van pseudoniemen: 'Elout', 'A. Mos' en natuurlijk zijn naam als kinderboekenauteur 'Piet Prins'.
Lichtend voorbeeld
Veenhof behandelt Jongelings leven in chronologische volgorde. Zo leren we dat hij zich op jonge leeftijd liet inspireren door de historische verhalen van de protestantse journalist Louwrens Penning, die voor hem een lichtend voorbeeld bleef. Ook wordt verhaald van Jongelings tweede kindje, een jongetje dat gehandicapt werd geboren in de winter van 1942 en enkele maanden later overleed, toen zijn vader reeds was opgepakt en gevangengezet wegens zijn activiteiten in het Groningse verzet. Veenhof schenkt veel aandacht aan de hechte band tussen Piet Jongeling en zijn vrouw Klazina en het geïsoleerde gezinsleven. De negen kinderen speelden vooral met elkaar en uit de interviews die Veenhof met hen hield, bleek dat dit door elk van de kinderen anders werd ervaren. Ook neemt Veenhof Jongelings werk als auteur onder de loep, vooral door te kijken naar de kritische ontvangst van zijn boeken, die door de seculiere pers vaak werden weggewimpeld als ,,te braaf, te christelijk en niet eens seks''. De christelijke pers reageerde veel enthousiaster, hoewel zeker één bevindelijk-gereformeerde recensent kritisch schreef over de ,,automatische verbondsopvatting'' in Jongelings werk. En sommige opvoeders maakten zich zorgen dat Jongelings boeken te spannend waren en voor jonge kinderen te intens.
Onder tucht
Het boek bevat verrassende informatie uit Jongelings eigen archieven, in familiebezit behouden. Zo blijkt dat deze vrijgemaakte voorman midden jaren vijftig onder tucht werd geplaatst door zijn eigen kerkenraad. In de gecompliceerde 'zaak-Holwerda', die de atmosfeer in de vrijgemaakte kerk nog jarenlang zou verzuren, werd Jongeling ervan beschuldigd dat hij zich onchristelijk had gedragen tegenover een geloofsgenoot, Taekle Holwerda. Jongeling had deze jongere broer van de bekende theoloog Benne Holwerda al bijna aangenomen bij het Gereformeerd Gezinsblad , toen een vervelende briefwisseling tussen Jongeling en Holwerda over de te volgen procedures een einde maakte aan de benoeming. Toen Holwerda later opklom binnen de Friese afdeling van het GPV, zorgde Jongeling ervoor dat deze afdeling kennis kreeg van de correspondentie, zodat Holwerda's opmars werd geblokkeerd.
Wat Jongeling precies deed om Holwerda tegen te houden is - en was - onderwerp van debat. Veenhof is - in tegenstelling tot historici als Chris Sol en Gerrit Schutte - niet geneigd de meest belastende beschuldigingen te geloven, ook omdat die afkomstig waren van Jongelings naaste medewerker Ger Vink, die door zijn buitenechtelijke relatie en geldverduistering bij het Gereformeerd Gezinsblad niet langer op goede voet stond met Jongeling. Hoe dan ook, Holwerda had wel medestanders in de kerk en omdat Jongeling weigerde spijt te betuigen, werd hij van het heilig avondmaal afgehouden. Jongelings verhuizing van Apeldoorn naar Groningen - waar de kerkenraad de tuchtmaatregelen ophief - maakte een einde aan deze pijnlijke situatie.
Concentratiekamp
In deze biografie staan twee perioden uit Jongelings leven centraal: zijn verblijf in concentratiekamp Sachsenhausen van juli 1942 tot april 1945 en zijn tijd als parlementariër. De meeste gevangenen in Sachsenhausen lieten binnen negen maanden het leven. Maar Jongeling kon veel langer overleven, deels door de omvangrijke briefwisseling (meer dan tweehonderd brieven tussen de echtelieden zijn bewaard gebleven) en deels doordat hij geregeld voedselpakketten ontving van het thuisfront. Hij kon zich zo niet alleen beter voeden, maar versterkte ook zijn positie in het kamp door beter te kunnen onderhandelen met de medegevangenen die waren aangesteld als bewakers en door anderen te helpen. Bovendien hield zijn ingetogen geloof hem op de been. Aan de ene kant gaf het hem hoop voor de toekomst, maar aan de andere kant presenteerde hij zich niet als martelaar. Hij was wel bereid om een-op-een-gesprekken te voeren over het geloof, maar getuigde niet zo openlijk van zijn geloof dat hij erdoor in de problemen kwam.
Aan het einde van april 1945 werd Jongeling gedwongen de dodenmars te lopen, waarin binnen het tijdsbestek van twee weken duizenden gevangenen crepeerden. Meteen na het einde van de oorlog schreef Jongeling een verslag van deze aangrijpende ervaring, waaruit in dit boek uitgebreid wordt geciteerd. Veenhof stelt de vraag of Jongeling zich staande heeft weten te houden en een oorlogstrauma kon vermijden door eerst zijn ervaringen van zich af te schrijven en vervolgens weer hard aan het werk te gaan.
Deze combinatie van een krachtig innerlijk geloof en pragmatisch politiek realisme komt terug in een geheel andere periode: Jongelings tijd in de Tweede Kamer (1963-1977). Het duurde niet lang na zijn aanstelling dat hij het respect van vriend en vijand won door zijn scherpe analyse, zijn principiële standpunten en zijn oog voor de politieke realiteit, samengebracht met zijn beroemde gevoel voor humor. Jongelings christelijke standpunten waren - in Veenhofs woorden - gedoseerd. De getuigenispolitiek van de SGP was niet zijn stijl en andere parlementariërs waardeerden de homo politicus in Jongeling; hij wist wanneer te spreken en te handelen en wanneer te zwijgen. In zijn boek beschouwt Veenhof Jongelings politieke standpunten: zijn sympathie voor apartheid (waarop Veenhof de nodige kritiek heeft), zijn militante verdediging van de Papoea's, zijn verzet tegen abortus, 'bloot en blasfemie' en zijn aarzelingen rond de 'Drie van Breda', de Duitse oorlogsmisdadigers die begin jaren zeventig vrijgelaten zouden worden en veel publieke emoties losmaakten.
Gereformeerd Gezinsblad
Het is enigszins raadselachtig dat Veenhof slechts één hoofdstuk besteedt aan de rol van Jongeling als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (later het Nederlands Dagblad ); een positie die hij 26 jaar innam. Jongeling beschouwde zijn hoofdredacteurschap als zijn belangrijkste functie, maar dat blijkt niet uit dit boek. Ook zijn relatie met het kerkvolk, door welk hij op handen werd gedragen, krijgt weinig aandacht, evenals zijn bescheiden rol in de kerkelijke conflicten van de jaren zestig. En toch is zijn vermogen om de vrijgemaakt-gereformeerden aan elkaar te binden een van Jongelings grootste prestaties. Maar het is waarschijnlijk dat een nadruk op Jongeling als hoofdredacteur een wat ander beeld zou hebben gecreëerd: minder irenisch en meer strijdbaar dan in Veenhofs typering.
Daarnaast bevat dit 431 pagina's tellende boek dat Veenhof in een halfjaar tijd heeft geschreven (de historicus Ewout Klei hielp hem met enkele hoofdstukken) nog te veel herhalingen en onafgemaakte gedachten. En soms wordt de harmonieuze toon van het boek verstoord door een plotseling oordeel of door te gemakkelijke typeringen. Zo karakteriseert hij de beide partijen van Jongeling en de PSP'er Lankhorst - die het op het persoonlijke vlak beter met elkaar konden vinden dan op het politieke vlak - als volgt: ,,Het GPV stond voor de vermanende wijsvinger, de PSP voor de opgestoken middelvinger tegen het gezag'', terwijl de PSP op haar eigen manier vooral bekendstond om haar morele en vermanende standpunten.
Desondanks heeft Veenhof met deze biografie een prestatie neergezet; een sympathiek en geloofwaardig historisch portret van deze vrijgemaakte voorman. Maar het boek is meer dan een levensverhaal. Het is door zijn analyse ook een voorbeeld voor christenen in het openbare leven. Godfried Bomans' veel geciteerde televisie-interview met Jongeling in 1971 illustreert voor Veenhof dit publieke getuigenis; Jongeling laat zich hier kennen als de belichaming van de christelijke tegencultuur, maar weet tegelijkertijd respect en bewondering af te dwingen voor zijn standpunten. Zo kan Piet Jongeling, lijkt Veenhof te zeggen, een bron van inspiratie blijven voor hedendaagse christenen met een publieke roeping.
Dr. J.C. Kennedy is hoogleraar in de geschiedenis van Nederland aan de Universiteit van Amsterdam.
http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/03/vreedzaam-portret-van-p.-jongeling
Dit artikel komt voor in dossier: Jongeling
Nederlands Dagblad, 3 april 2009.
door James C. Kennedy
Pieter Jongeling gefotografeerd in 1982. |foto Nederlands Dagblad
--------------------------------------------------------------------------------
Piet Jongeling was ,,vrijgemaakt gereformeerd, maar niet star. Een beamer in de kerk? Hij zou het beamen.'' Dit zijn de slotzinnen van Herman Veenhofs biografie over Jongeling, die is verschenen rond de honderdjarige herdenking van zijn geboorte op 31 maart 1909.
Zonder twijfel Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins
Herman Veenhof. Uitg. De Vuurbaak, Barneveld 2009. 431 blz. € 24,90
--------------------------------------------------------------------------------
Het boek is dan ook een viering van Jongelings leven. Hoewel vrijgemaakten zich in het recente verleden tamelijk kritisch hebben uitgelaten over hun verleden, kan Veenhof hier weinig sympathie voor opbrengen. Zonder twijfel is het meeslepende verhaal van een man die in zijn eigen tijd door zijn geloofsgenoten op een voetstuk werd geplaatst en ook buiten de kerk bewondering en respect afdwong. Veenhof heeft deze gewaardeerde politicus aan de vergetelheid onttrokken door zijn inspirerende levensverhaal te plaatsen in de context van zijn tijd en te analyseren voor de lezers van vandaag.
Kun je wel een objectieve geschiedschrijving verwachten van een vrijgemaakte journalist die zijn bewondering uitspreekt voor deze gerespecteerde - zelfs legendarische - geloofsgenoot? Toch is Veenhof daar wel redelijk in geslaagd. Het boek is niet vrij van kritische oordelen en de auteur laat ruimte voor kritiek op de GPV-leider. Hij tracht Jongeling te begrijpen als mens en als christen; hij wil zijn diepste motivaties en gevoelens navorsen. In het laatste hoofdstuk van het boek, met de titel 'What would Jongeling do', probeert hij na te gaan wat Jongelings opvattingen zouden zijn geweest over de huidige staat van de vrijgemaakte kerk en de wereld.
Het is geen gemakkelijke taak; Jongeling kon eerlijk zijn over zijn gevoelens en zijn worstelingen, maar hij hield bepaalde grenzen in acht en wilde - of kon - zichzelf niet geheel blootgeven. Zijn persoon bleef iets ongrijpbaars houden. Dit sfinxachtige karakter komt ook naar voren in zijn voorkeur voor het gebruik van pseudoniemen: 'Elout', 'A. Mos' en natuurlijk zijn naam als kinderboekenauteur 'Piet Prins'.
Lichtend voorbeeld
Veenhof behandelt Jongelings leven in chronologische volgorde. Zo leren we dat hij zich op jonge leeftijd liet inspireren door de historische verhalen van de protestantse journalist Louwrens Penning, die voor hem een lichtend voorbeeld bleef. Ook wordt verhaald van Jongelings tweede kindje, een jongetje dat gehandicapt werd geboren in de winter van 1942 en enkele maanden later overleed, toen zijn vader reeds was opgepakt en gevangengezet wegens zijn activiteiten in het Groningse verzet. Veenhof schenkt veel aandacht aan de hechte band tussen Piet Jongeling en zijn vrouw Klazina en het geïsoleerde gezinsleven. De negen kinderen speelden vooral met elkaar en uit de interviews die Veenhof met hen hield, bleek dat dit door elk van de kinderen anders werd ervaren. Ook neemt Veenhof Jongelings werk als auteur onder de loep, vooral door te kijken naar de kritische ontvangst van zijn boeken, die door de seculiere pers vaak werden weggewimpeld als ,,te braaf, te christelijk en niet eens seks''. De christelijke pers reageerde veel enthousiaster, hoewel zeker één bevindelijk-gereformeerde recensent kritisch schreef over de ,,automatische verbondsopvatting'' in Jongelings werk. En sommige opvoeders maakten zich zorgen dat Jongelings boeken te spannend waren en voor jonge kinderen te intens.
Onder tucht
Het boek bevat verrassende informatie uit Jongelings eigen archieven, in familiebezit behouden. Zo blijkt dat deze vrijgemaakte voorman midden jaren vijftig onder tucht werd geplaatst door zijn eigen kerkenraad. In de gecompliceerde 'zaak-Holwerda', die de atmosfeer in de vrijgemaakte kerk nog jarenlang zou verzuren, werd Jongeling ervan beschuldigd dat hij zich onchristelijk had gedragen tegenover een geloofsgenoot, Taekle Holwerda. Jongeling had deze jongere broer van de bekende theoloog Benne Holwerda al bijna aangenomen bij het Gereformeerd Gezinsblad , toen een vervelende briefwisseling tussen Jongeling en Holwerda over de te volgen procedures een einde maakte aan de benoeming. Toen Holwerda later opklom binnen de Friese afdeling van het GPV, zorgde Jongeling ervoor dat deze afdeling kennis kreeg van de correspondentie, zodat Holwerda's opmars werd geblokkeerd.
Wat Jongeling precies deed om Holwerda tegen te houden is - en was - onderwerp van debat. Veenhof is - in tegenstelling tot historici als Chris Sol en Gerrit Schutte - niet geneigd de meest belastende beschuldigingen te geloven, ook omdat die afkomstig waren van Jongelings naaste medewerker Ger Vink, die door zijn buitenechtelijke relatie en geldverduistering bij het Gereformeerd Gezinsblad niet langer op goede voet stond met Jongeling. Hoe dan ook, Holwerda had wel medestanders in de kerk en omdat Jongeling weigerde spijt te betuigen, werd hij van het heilig avondmaal afgehouden. Jongelings verhuizing van Apeldoorn naar Groningen - waar de kerkenraad de tuchtmaatregelen ophief - maakte een einde aan deze pijnlijke situatie.
Concentratiekamp
In deze biografie staan twee perioden uit Jongelings leven centraal: zijn verblijf in concentratiekamp Sachsenhausen van juli 1942 tot april 1945 en zijn tijd als parlementariër. De meeste gevangenen in Sachsenhausen lieten binnen negen maanden het leven. Maar Jongeling kon veel langer overleven, deels door de omvangrijke briefwisseling (meer dan tweehonderd brieven tussen de echtelieden zijn bewaard gebleven) en deels doordat hij geregeld voedselpakketten ontving van het thuisfront. Hij kon zich zo niet alleen beter voeden, maar versterkte ook zijn positie in het kamp door beter te kunnen onderhandelen met de medegevangenen die waren aangesteld als bewakers en door anderen te helpen. Bovendien hield zijn ingetogen geloof hem op de been. Aan de ene kant gaf het hem hoop voor de toekomst, maar aan de andere kant presenteerde hij zich niet als martelaar. Hij was wel bereid om een-op-een-gesprekken te voeren over het geloof, maar getuigde niet zo openlijk van zijn geloof dat hij erdoor in de problemen kwam.
Aan het einde van april 1945 werd Jongeling gedwongen de dodenmars te lopen, waarin binnen het tijdsbestek van twee weken duizenden gevangenen crepeerden. Meteen na het einde van de oorlog schreef Jongeling een verslag van deze aangrijpende ervaring, waaruit in dit boek uitgebreid wordt geciteerd. Veenhof stelt de vraag of Jongeling zich staande heeft weten te houden en een oorlogstrauma kon vermijden door eerst zijn ervaringen van zich af te schrijven en vervolgens weer hard aan het werk te gaan.
Deze combinatie van een krachtig innerlijk geloof en pragmatisch politiek realisme komt terug in een geheel andere periode: Jongelings tijd in de Tweede Kamer (1963-1977). Het duurde niet lang na zijn aanstelling dat hij het respect van vriend en vijand won door zijn scherpe analyse, zijn principiële standpunten en zijn oog voor de politieke realiteit, samengebracht met zijn beroemde gevoel voor humor. Jongelings christelijke standpunten waren - in Veenhofs woorden - gedoseerd. De getuigenispolitiek van de SGP was niet zijn stijl en andere parlementariërs waardeerden de homo politicus in Jongeling; hij wist wanneer te spreken en te handelen en wanneer te zwijgen. In zijn boek beschouwt Veenhof Jongelings politieke standpunten: zijn sympathie voor apartheid (waarop Veenhof de nodige kritiek heeft), zijn militante verdediging van de Papoea's, zijn verzet tegen abortus, 'bloot en blasfemie' en zijn aarzelingen rond de 'Drie van Breda', de Duitse oorlogsmisdadigers die begin jaren zeventig vrijgelaten zouden worden en veel publieke emoties losmaakten.
Gereformeerd Gezinsblad
Het is enigszins raadselachtig dat Veenhof slechts één hoofdstuk besteedt aan de rol van Jongeling als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (later het Nederlands Dagblad ); een positie die hij 26 jaar innam. Jongeling beschouwde zijn hoofdredacteurschap als zijn belangrijkste functie, maar dat blijkt niet uit dit boek. Ook zijn relatie met het kerkvolk, door welk hij op handen werd gedragen, krijgt weinig aandacht, evenals zijn bescheiden rol in de kerkelijke conflicten van de jaren zestig. En toch is zijn vermogen om de vrijgemaakt-gereformeerden aan elkaar te binden een van Jongelings grootste prestaties. Maar het is waarschijnlijk dat een nadruk op Jongeling als hoofdredacteur een wat ander beeld zou hebben gecreëerd: minder irenisch en meer strijdbaar dan in Veenhofs typering.
Daarnaast bevat dit 431 pagina's tellende boek dat Veenhof in een halfjaar tijd heeft geschreven (de historicus Ewout Klei hielp hem met enkele hoofdstukken) nog te veel herhalingen en onafgemaakte gedachten. En soms wordt de harmonieuze toon van het boek verstoord door een plotseling oordeel of door te gemakkelijke typeringen. Zo karakteriseert hij de beide partijen van Jongeling en de PSP'er Lankhorst - die het op het persoonlijke vlak beter met elkaar konden vinden dan op het politieke vlak - als volgt: ,,Het GPV stond voor de vermanende wijsvinger, de PSP voor de opgestoken middelvinger tegen het gezag'', terwijl de PSP op haar eigen manier vooral bekendstond om haar morele en vermanende standpunten.
Desondanks heeft Veenhof met deze biografie een prestatie neergezet; een sympathiek en geloofwaardig historisch portret van deze vrijgemaakte voorman. Maar het boek is meer dan een levensverhaal. Het is door zijn analyse ook een voorbeeld voor christenen in het openbare leven. Godfried Bomans' veel geciteerde televisie-interview met Jongeling in 1971 illustreert voor Veenhof dit publieke getuigenis; Jongeling laat zich hier kennen als de belichaming van de christelijke tegencultuur, maar weet tegelijkertijd respect en bewondering af te dwingen voor zijn standpunten. Zo kan Piet Jongeling, lijkt Veenhof te zeggen, een bron van inspiratie blijven voor hedendaagse christenen met een publieke roeping.
Dr. J.C. Kennedy is hoogleraar in de geschiedenis van Nederland aan de Universiteit van Amsterdam.
donderdag, april 02, 2009
Gereformeerde helden en progressieve verdachtmakingen
Zie: http://www.conservatismeweb.nl/node/440 en http://vantongeren.blogspot.com/2009/04/gereformeerde-helden-en-progressieve.html
Door: Jonathan van Tongeren
Gisteren vond er in Kampen een congres plaats over Piet Jongeling. Piet Jongeling was een voorman van het gereformeerd vrijgemaakte volksdeel, onder andere als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (voorloper van het Nederlands Dagblad) en politicus voor het Gereformeerd Politiek Verbond. Hij is ook bekend van de - recentelijk verfilmde - kinderboekenreeks Snuf de Hond die hij onder het pseudoniem Piet Prins schreef. Tijdens de oorlog verbleef hij in concentratiekamp Sachsenhausen.
Hoewel hij eerder een loyaal lid was geweest van de ARP en in het antirevolutionaire verzet zat tijdens de oorlog, zag hij zich na het ontstaan van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in 1944, uiteindelijk in '48 ook genoodzaakt zich in te zetten voor een vrijgemaakt dagblad en een vrijgemaakte partij. Als politicus voor het GPV deed hij het erg goed, zelfs zo goed dat er werd gesproken van het 'Jongeling-effect', hij trok ook niet-vrijgemaakte stemmen en op enig moment werd er zelfs gezegd dat hij ministeriabel was.
Op het congres over Jongeling presteerde de progressieve protestant Ewout Klei, die onderzoek doet naar het GPV - en er tegelijkertijd een sport van heeft gemaakt om die partij belachelijk te maken - het om te spreken van een "bruin vlekje op het oranje blazoen" van het GPV, omdat hij bij die partij ten tijde van Jongeling "conservatief nationalistische trekjes" waarneemt.
Het gemak waarmee iemand als Klei hier het woord conservatief als een pejoratief gebruikt maakt maar weer eens duidelijk hoe tiranniek de progressieve mode is. De vermeende 'nationalistische' trekjes betreffen de vaderlandsliefde, terughoudendheid ten opzichte van Europese integratie en liefde voor de vaderlandse geschiedenis en de verbondenheid met het Oranjehuis. Wat daar 'bruin' aan is, mag Klei nog eens uitleggen, maar de verdachtmaking is doorgaans al genoeg. Het is een gotspe dat de vrijzinnige vrijgemaakte historicus een congres dat Jongeling zou moeten vieren - Jongeling die nota bene vanwege verzetspraktijken door de nazi's is afgevoerd - gebruikt om zijn verdachtmakingen te debiteren.
De titel van het artikel in het ND Herkenning en vervreemding op Jongeling-congres geeft wel aan dat ook de gereformeerd vrijgemaakten zich niet hebben weten te onttrekken aan de progressieve mode, de hedendaagse politieke correctheid, en dat is bijzonder spijtig.
Weblog: Katechon Origineel artikel
Door: Jonathan van Tongeren
Gisteren vond er in Kampen een congres plaats over Piet Jongeling. Piet Jongeling was een voorman van het gereformeerd vrijgemaakte volksdeel, onder andere als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (voorloper van het Nederlands Dagblad) en politicus voor het Gereformeerd Politiek Verbond. Hij is ook bekend van de - recentelijk verfilmde - kinderboekenreeks Snuf de Hond die hij onder het pseudoniem Piet Prins schreef. Tijdens de oorlog verbleef hij in concentratiekamp Sachsenhausen.
Hoewel hij eerder een loyaal lid was geweest van de ARP en in het antirevolutionaire verzet zat tijdens de oorlog, zag hij zich na het ontstaan van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in 1944, uiteindelijk in '48 ook genoodzaakt zich in te zetten voor een vrijgemaakt dagblad en een vrijgemaakte partij. Als politicus voor het GPV deed hij het erg goed, zelfs zo goed dat er werd gesproken van het 'Jongeling-effect', hij trok ook niet-vrijgemaakte stemmen en op enig moment werd er zelfs gezegd dat hij ministeriabel was.
Op het congres over Jongeling presteerde de progressieve protestant Ewout Klei, die onderzoek doet naar het GPV - en er tegelijkertijd een sport van heeft gemaakt om die partij belachelijk te maken - het om te spreken van een "bruin vlekje op het oranje blazoen" van het GPV, omdat hij bij die partij ten tijde van Jongeling "conservatief nationalistische trekjes" waarneemt.
Het gemak waarmee iemand als Klei hier het woord conservatief als een pejoratief gebruikt maakt maar weer eens duidelijk hoe tiranniek de progressieve mode is. De vermeende 'nationalistische' trekjes betreffen de vaderlandsliefde, terughoudendheid ten opzichte van Europese integratie en liefde voor de vaderlandse geschiedenis en de verbondenheid met het Oranjehuis. Wat daar 'bruin' aan is, mag Klei nog eens uitleggen, maar de verdachtmaking is doorgaans al genoeg. Het is een gotspe dat de vrijzinnige vrijgemaakte historicus een congres dat Jongeling zou moeten vieren - Jongeling die nota bene vanwege verzetspraktijken door de nazi's is afgevoerd - gebruikt om zijn verdachtmakingen te debiteren.
De titel van het artikel in het ND Herkenning en vervreemding op Jongeling-congres geeft wel aan dat ook de gereformeerd vrijgemaakten zich niet hebben weten te onttrekken aan de progressieve mode, de hedendaagse politieke correctheid, en dat is bijzonder spijtig.
Weblog: Katechon Origineel artikel
„Stinkende pudding eet je niet”
Reformatorisch Dagblad, 2 april 2009
„Stinkende pudding eet je niet”
Verloren gewaande tv-reportage hoogtepunt Jongelingcongres
Gerard Vroegindeweij
KAMPEN – Gereformeerd vrijgemaakt Nederland vierde woensdag de honderdste geboortedag van oud-GPV-Kamerlid Jongeling –alias kinderboekenschrijver Piet Prins– met een congres in de theologische universiteit aan de Broederweg te Kampen.
Hoogtepunt van de dag zouden de sprekers moeten zijn, die allen iets met Jongeling hadden, maar uiteindelijk was de topper een uitgebreide tv-reportage van de AVRO over Jongeling uit 1965.
De verloren gewaande reportage, gemaakt door Roelof Kiers, is onlangs opgedoken en nu in het bezit van prof. dr. G. Harinck, directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme vanaf 1800.
De persoonlijke herinneringen van minister Van Middelkoop van Defensie aan Jongeling zijn boeiend. De bewindsman maakt als jonge fractiemedewerker in 1973 Jongeling in zijn laatste periode als Kamerlid mee. Hij heeft geen heimwee naar Jongeling en zijn tijd: „In nostalgie kun je niet wonen.”
De biograaf van Jongeling, Herman Veenhof, belicht Jongeling in de tijd dat deze nog ‘gewoon’ gereformeerd was en lid van de ARP. Buitengewoon leerzaam.
Dr. Jacques Dane, directeur van het Onderwijsmuseum te Rotterdam, verhaalt over Jongeling als schrijver van talrijke jeugdboeken. „Zijn geloofsovertuiging was de motor van zijn schrijverschap.” En: „De hoofdpersonen waren welopgevoede jongens die het vangen van boeven op zondag uitstelden om die dag twee keer naar de kerk te kunnen.” De aanwezigen genieten zichtbaar.
De vrijgemaakten kunnen niet uit de voeten met het betoog van drs. E. Klei, die een proefschrift over het GPV voorbereidt. Hij stelt dat het GPV in de jaren zestig nationalistisch getint was. „Een bruine vlek op een oranje burcht”, aldus Klei.
Dat valt niet in goede aarde. Klei krijgt vervolgens een klein lesje GPV-geschiedenis: „Nationaal gereformeerd is heel iets anders dan nationalistisch.” Prof. Harinck analyseert dat het zwart-witwereldbeeld van Jongeling alles te maken had met de Tweede Wereldoorlog. De GPV-politicus had deze niet verwerkt. Hij duwde „de deur naar de herinnering” met alle macht dicht.
Zijn verblijf in kamp Sachsenhausen vormde zijn wereldbeeld: „Het duister leidt ten verderve, en het goede overwint.” Dat klinkt ook door in zijn boeken.
Ook zijn kerkelijk denken is ermee behept: „De weg ten hemel liep via de juiste kerkkeuze.” Het aanbrengen van enige nuance in dit kerkelijk denken zou volgens Harinck in de visie van Jongeling gelijk staan met „het open laten zwaaien van de deur der duisternis. Dat nooit.”
De kwaliteit van alle lezingen ten spijt kwam Jongeling pas echt tot leven in de vertoning van de tv-reportage uit 1965. Een grote verrassing voor de aanwezigen. Ze hadden gerekend op enkele gedeelten uit een recente verfilming van ”Snuf de hond”.
Op de ruim veertig jaar oude beelden komt Jongeling naar voren als een vastberaden en zelfverzekerde man die in alle vraagstukken zijn gereformeerd vrijgemaakte visie paraat had, goed uit zijn woorden kon komen en zelfs niet schroomde zijn idealen theocratisch te noemen.
Enige trots op zijn uitgebreide boekenkast kon hem niet worden ontzegd. Maar het lezen van moderne literatuur, zoals Jan Wolkers, daar begon hij niet aan. Hij beperkte zich tot een enkele passage: „Als je een stukje van de pudding hebt genomen en deze niet smaakt, hoef je toch niet die hele stinkende pudding te eten?”
„Stinkende pudding eet je niet”
Verloren gewaande tv-reportage hoogtepunt Jongelingcongres
Gerard Vroegindeweij
KAMPEN – Gereformeerd vrijgemaakt Nederland vierde woensdag de honderdste geboortedag van oud-GPV-Kamerlid Jongeling –alias kinderboekenschrijver Piet Prins– met een congres in de theologische universiteit aan de Broederweg te Kampen.
Hoogtepunt van de dag zouden de sprekers moeten zijn, die allen iets met Jongeling hadden, maar uiteindelijk was de topper een uitgebreide tv-reportage van de AVRO over Jongeling uit 1965.
De verloren gewaande reportage, gemaakt door Roelof Kiers, is onlangs opgedoken en nu in het bezit van prof. dr. G. Harinck, directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme vanaf 1800.
De persoonlijke herinneringen van minister Van Middelkoop van Defensie aan Jongeling zijn boeiend. De bewindsman maakt als jonge fractiemedewerker in 1973 Jongeling in zijn laatste periode als Kamerlid mee. Hij heeft geen heimwee naar Jongeling en zijn tijd: „In nostalgie kun je niet wonen.”
De biograaf van Jongeling, Herman Veenhof, belicht Jongeling in de tijd dat deze nog ‘gewoon’ gereformeerd was en lid van de ARP. Buitengewoon leerzaam.
Dr. Jacques Dane, directeur van het Onderwijsmuseum te Rotterdam, verhaalt over Jongeling als schrijver van talrijke jeugdboeken. „Zijn geloofsovertuiging was de motor van zijn schrijverschap.” En: „De hoofdpersonen waren welopgevoede jongens die het vangen van boeven op zondag uitstelden om die dag twee keer naar de kerk te kunnen.” De aanwezigen genieten zichtbaar.
De vrijgemaakten kunnen niet uit de voeten met het betoog van drs. E. Klei, die een proefschrift over het GPV voorbereidt. Hij stelt dat het GPV in de jaren zestig nationalistisch getint was. „Een bruine vlek op een oranje burcht”, aldus Klei.
Dat valt niet in goede aarde. Klei krijgt vervolgens een klein lesje GPV-geschiedenis: „Nationaal gereformeerd is heel iets anders dan nationalistisch.” Prof. Harinck analyseert dat het zwart-witwereldbeeld van Jongeling alles te maken had met de Tweede Wereldoorlog. De GPV-politicus had deze niet verwerkt. Hij duwde „de deur naar de herinnering” met alle macht dicht.
Zijn verblijf in kamp Sachsenhausen vormde zijn wereldbeeld: „Het duister leidt ten verderve, en het goede overwint.” Dat klinkt ook door in zijn boeken.
Ook zijn kerkelijk denken is ermee behept: „De weg ten hemel liep via de juiste kerkkeuze.” Het aanbrengen van enige nuance in dit kerkelijk denken zou volgens Harinck in de visie van Jongeling gelijk staan met „het open laten zwaaien van de deur der duisternis. Dat nooit.”
De kwaliteit van alle lezingen ten spijt kwam Jongeling pas echt tot leven in de vertoning van de tv-reportage uit 1965. Een grote verrassing voor de aanwezigen. Ze hadden gerekend op enkele gedeelten uit een recente verfilming van ”Snuf de hond”.
Op de ruim veertig jaar oude beelden komt Jongeling naar voren als een vastberaden en zelfverzekerde man die in alle vraagstukken zijn gereformeerd vrijgemaakte visie paraat had, goed uit zijn woorden kon komen en zelfs niet schroomde zijn idealen theocratisch te noemen.
Enige trots op zijn uitgebreide boekenkast kon hem niet worden ontzegd. Maar het lezen van moderne literatuur, zoals Jan Wolkers, daar begon hij niet aan. Hij beperkte zich tot een enkele passage: „Als je een stukje van de pudding hebt genomen en deze niet smaakt, hoef je toch niet die hele stinkende pudding te eten?”
Van Middelkoop: Crisisoverleg grondwettelijk aanvechtbaar
Reformatorisch Dagblad, 2 april 2009.
01-04-2009 22:20 | Redactie politiek
Minister Van Middelkoop van Defensie.
KAMPEN – Minister Van Middelkoop van Defensie vindt dat er grondwettelijke bezwaren mogelijk zijn tegen het crisisoverleg dat de premier en de beide vicepremiers in de afgelopen weken voerden met de fractievoorzitters van CDA, PvdA en ChristenUnie.
„De afgelopen weken voelde ik me constitutioneel ongemakkelijk”, zo zei de bewindsman woensdagavond in Kampen. Hij sprak daar een congres toe van mensen die de honderdste geboortedag van oud-GPV-Kamerlid Jongeling herdachten. Tevens werd de biografie van Jongeling -ook bekend als kinderboekenschrijver Piet Prins- gepresenteerd. Van Middelkoop werkte in het begin van de jaren zeventig als fractiemedewerker korte tijd samen met Jongeling en haalde enkele persoonlijke herinneringen uit die tijd op.
Volgens Van Middelkoop zou Jongeling flink kritiek hebben gehad op de werkwijze van de coalitie in de achterliggende weken. „Een deel van de kritiek zou wel eens gerechtvaardigd kunnen zijn”, aldus de bewindsman.
Volgens het (ongeschreven) staatsrecht is er een duale verhouding tussen kabinet en Kamer, waarbij de eerste regeert en de tweede controleert. Door het overleg dat de top van het kabinet, bestaande uit premier Balkenende (CDA) en de vicepremiers Bos (PvdA) en Rouvoet (ChristenUnie), voerde met de fractievoorzitters van de coalitiefracties uit de Tweede Kamer, Van Geel (CDA), Kamer (PvdA) en Slob (ChristenUnie), kwam er van dit dualisme niet veel terecht. Eerder was er volgens critici sprake van monisme, waarbij de coalitiefracties en het kabinet zich gezamenlijk verantwoordelijk weten voor het bestuur van het land en waarbij er niet langer sprake is van kritische afstand tussen kabinet en Kamer. De coalitie verdedigde het besloten overleg door te stellen dat er vanwege de economische crisis feitelijk sprake was van de vorming van een nieuw regeerakkoord.
Het oud-GPV-Kamerlid verzette zich in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw al tegen dichtgetimmerde regeerakkoorden van coalitiefracties waaraan de oppositie in de Kamer niets meer kon veranderen.
01-04-2009 22:20 | Redactie politiek
Minister Van Middelkoop van Defensie.
KAMPEN – Minister Van Middelkoop van Defensie vindt dat er grondwettelijke bezwaren mogelijk zijn tegen het crisisoverleg dat de premier en de beide vicepremiers in de afgelopen weken voerden met de fractievoorzitters van CDA, PvdA en ChristenUnie.
„De afgelopen weken voelde ik me constitutioneel ongemakkelijk”, zo zei de bewindsman woensdagavond in Kampen. Hij sprak daar een congres toe van mensen die de honderdste geboortedag van oud-GPV-Kamerlid Jongeling herdachten. Tevens werd de biografie van Jongeling -ook bekend als kinderboekenschrijver Piet Prins- gepresenteerd. Van Middelkoop werkte in het begin van de jaren zeventig als fractiemedewerker korte tijd samen met Jongeling en haalde enkele persoonlijke herinneringen uit die tijd op.
Volgens Van Middelkoop zou Jongeling flink kritiek hebben gehad op de werkwijze van de coalitie in de achterliggende weken. „Een deel van de kritiek zou wel eens gerechtvaardigd kunnen zijn”, aldus de bewindsman.
Volgens het (ongeschreven) staatsrecht is er een duale verhouding tussen kabinet en Kamer, waarbij de eerste regeert en de tweede controleert. Door het overleg dat de top van het kabinet, bestaande uit premier Balkenende (CDA) en de vicepremiers Bos (PvdA) en Rouvoet (ChristenUnie), voerde met de fractievoorzitters van de coalitiefracties uit de Tweede Kamer, Van Geel (CDA), Kamer (PvdA) en Slob (ChristenUnie), kwam er van dit dualisme niet veel terecht. Eerder was er volgens critici sprake van monisme, waarbij de coalitiefracties en het kabinet zich gezamenlijk verantwoordelijk weten voor het bestuur van het land en waarbij er niet langer sprake is van kritische afstand tussen kabinet en Kamer. De coalitie verdedigde het besloten overleg door te stellen dat er vanwege de economische crisis feitelijk sprake was van de vorming van een nieuw regeerakkoord.
Het oud-GPV-Kamerlid verzette zich in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw al tegen dichtgetimmerde regeerakkoorden van coalitiefracties waaraan de oppositie in de Kamer niets meer kon veranderen.
Herkenning en vervreemding op Jongeling-congresDit artikel komt voor in dossier: Jongeling
Nederlands Dagblad, 2 april 2009
door onze redacteur Piet H. de Jong
KAMPEN - Naast wat ongemakkelijke stiltes en lastige vragen werd er ook veel gelachen op het aan Pieter Jongeling (1909-1985) gewijde congres. Voor een uitverkochte aula laafden de deelnemers zich aan een gevarieerd programma waarin een verloren gewaand tv-document, dat Roelof Kiers in 1965 maakte van Jongeling, veel herkenning gaf, maar ook vervreemding opriep.
Een gevoel van vervreemding en zelfs protest trad ook op toen spreker Ewout Klei, bezig met en proefschrift over het GPV, de partij betichtte van ,,conservatief nationalistische trekjes’’. Hij doelde daarmee op de militante toon die de partij van Jongeling aansloeg op toogdagen zoals de diverse nationale appèls en de herdenking van de slag bij Heiligerlee in 1968. Het GPV hanteerde vlaggen en vaandels en liet vaderlandse liederen zingen. Klei verklaarde dat optreden van het GPV als een tegenbeweging tegen de links getinte culturele revolutie uit die periode. Hij constateerde dat het GPV een ,,bruin vlekje op het Oranjeblazoen’’ had met deze ietwat reactionaire opstelling.
Vanuit de zaal werd de analyse van Klei bestreden. Oud-GPV-Kamerlid Gert Schutte hield de promovendus voor dat het GPV altijd het nationale heeft verbonden aan het gereformeerde denken en zich daarmee wapende tegen ,,afgodisch nationalisme’’, zoals Jongeling het eens verwoordde. Herman Jongeling, oudste zoon van de man wiens biografie gisteren werd gepresenteerd, wees Klei op de parallel met de vooroorlogse ARP. Ook toen werden er vaderlandse liederen gezongen en burchten en vaandels gehanteerd. ,,Het is bij het GPV eerder retro dan nieuw’’, zei deze Jongeling.
Emeritus hoogleraar sociologie Dick Kuiper riep Klei meer te reflecteren op belaste termen, die ook nog eens in de tijd veranderen van betekenis. ,,Je hebt een punt, maar je moet het wel zorgvuldig maken’’, luidde zijn advies.
Henk Woldring, oud-hoogleraar aan de VU en net als Kuiper oud-CDA-senator, verhaalde van zijn contacten met Pieter Jongeling in de jaren zestig toen hij in Groningen studeerde. Hoewel hij als jong mens veel van hem opstak kreeg hj gaandeweg aarzelingen, die bij verder doordenken uitgroeiden tot serieuze bezwaren. Woldring had moeite met het fulmineren van het GPV tegen het Europees federalisme. ,,Ik vond dat prietpraat’’.
door onze redacteur Piet H. de Jong
KAMPEN - Naast wat ongemakkelijke stiltes en lastige vragen werd er ook veel gelachen op het aan Pieter Jongeling (1909-1985) gewijde congres. Voor een uitverkochte aula laafden de deelnemers zich aan een gevarieerd programma waarin een verloren gewaand tv-document, dat Roelof Kiers in 1965 maakte van Jongeling, veel herkenning gaf, maar ook vervreemding opriep.
Een gevoel van vervreemding en zelfs protest trad ook op toen spreker Ewout Klei, bezig met en proefschrift over het GPV, de partij betichtte van ,,conservatief nationalistische trekjes’’. Hij doelde daarmee op de militante toon die de partij van Jongeling aansloeg op toogdagen zoals de diverse nationale appèls en de herdenking van de slag bij Heiligerlee in 1968. Het GPV hanteerde vlaggen en vaandels en liet vaderlandse liederen zingen. Klei verklaarde dat optreden van het GPV als een tegenbeweging tegen de links getinte culturele revolutie uit die periode. Hij constateerde dat het GPV een ,,bruin vlekje op het Oranjeblazoen’’ had met deze ietwat reactionaire opstelling.
Vanuit de zaal werd de analyse van Klei bestreden. Oud-GPV-Kamerlid Gert Schutte hield de promovendus voor dat het GPV altijd het nationale heeft verbonden aan het gereformeerde denken en zich daarmee wapende tegen ,,afgodisch nationalisme’’, zoals Jongeling het eens verwoordde. Herman Jongeling, oudste zoon van de man wiens biografie gisteren werd gepresenteerd, wees Klei op de parallel met de vooroorlogse ARP. Ook toen werden er vaderlandse liederen gezongen en burchten en vaandels gehanteerd. ,,Het is bij het GPV eerder retro dan nieuw’’, zei deze Jongeling.
Emeritus hoogleraar sociologie Dick Kuiper riep Klei meer te reflecteren op belaste termen, die ook nog eens in de tijd veranderen van betekenis. ,,Je hebt een punt, maar je moet het wel zorgvuldig maken’’, luidde zijn advies.
Henk Woldring, oud-hoogleraar aan de VU en net als Kuiper oud-CDA-senator, verhaalde van zijn contacten met Pieter Jongeling in de jaren zestig toen hij in Groningen studeerde. Hoewel hij als jong mens veel van hem opstak kreeg hj gaandeweg aarzelingen, die bij verder doordenken uitgroeiden tot serieuze bezwaren. Woldring had moeite met het fulmineren van het GPV tegen het Europees federalisme. ,,Ik vond dat prietpraat’’.
Van Middelkoop: 'constitutioneel ongemak'
Nederlands Dagblad, 2 april 2009.
http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/01/van-middelkoop-voelde-veel-ongemak-
http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/01/van-middelkoop-voelde-veel-ongemak-
zaterdag, maart 28, 2009
Bijna twee maanden ministeriabel
Dit artikel komt voor in dossier: Jongeling
http://www.nd.nl/dossiers/politiek/jongeling
Geplaatst: 27 maart 2009 19:55, laatste wijziging: 28 maart 2009 09:26
door Herman Veenhof
Het balletje ging rollen op 8 oktober en kwam tot stilstand op 29 november 1972. Op de eerste datum deed VVD-senator Harm van Riel de suggestie dat Jongeling maar in de regering moest.
http://www.nd.nl/dossiers/politiek/jongeling
Geplaatst: 27 maart 2009 19:55, laatste wijziging: 28 maart 2009 09:26
door Herman Veenhof
Het balletje ging rollen op 8 oktober en kwam tot stilstand op 29 november 1972. Op de eerste datum deed VVD-senator Harm van Riel de suggestie dat Jongeling maar in de regering moest.
vrijdag, maart 13, 2009
Valse start van een vrijgemaakte politiek
http://www.protestant.nl/geschiedenis/actueel-verleden/valse-start-van-een-vrijgemaakte-politiek
Vijftig jaar geleden, op 12 maart 1959 hoopte het Gereformeerd Politiek Verbond op een zetel in de Tweede Kamer. Het GPV had zich in de loop van 1948 en 1949 van de Antirevolutionaire Partij had afgescheiden en had in 1952 en 1956 zonder tastbaar resultaat aan de Kamerverkiezingen meegedaan. Deze keer hoopte het wel een zetel te bemachtigen.
De kans op een zetel was groter dan in 1956, omdat het aantal Kamerzetels was uitgebreid van 100 naar 150. Toen op de avond van 12 maart de voorlopige uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen bekend werd gemaakt leek het er op dat het GPV eindelijk in de Kamer was gekomen. Het GPV had 39.972 stemmen behaald. Dit was veertig meer dan de kiesdeler. Twee dagen later, op dezelfde dag dat lijsttrekker L.P. Laning, lid van de Groninger gemeenteraad, op bezoek was bij koningin Juliana, werd echter bekend dat er bij de definitieve telling van de stemmen 672 stemmen meer waren uitgebracht. Het GPV bleek nu op vierentwintig stemmen na de kiesdeler niet gehaald te hebben en liep dus net een zetel mis. Zoiets was nog nooit eerder voortgekomen in de parlementaire geschiedenis. Aan de toen wel gekozen P. Jongeling vertelde koningin Juliana in 1963 over Laning: “Ik wist op dat moment al dat hij niet gekozen was, maar ik heb het hem niet gezegd. Dat vond ik zo sneu.”
De verslagenheid onder GPV’ers was groot. Dit bleek volgens het Gereformeerd Gezinsblad onder ander uit de vele telefoongesprekken waarbij soms huilend over de verkiezingsuitslag werd gesproken. Ook besteedden veel predikanten op zondag 15 maart in hun gebed aandacht aan deze teleurstelling. Een dag later diende de jurist P.W. Smits namens het GPV bezwaren in bij de vergadering van Centraal Stembureau in Den Haag, maar werd doorverwezen naar de Tweede Kamer. Volgens P.W. Smits zouden er in Amsterdam bij enkele stembureaus fouten zijn gemaakt. Hij vond dat de stemmen die bij deze stembureaus waren ingediend daarom ongeldig moesten worden verklaard. De Tweede Kamer wees de bezwaren van het GPV af. Bovendien bleek later bij hertelling dat er geen verschil was met de eerste uitslag van die bureaus. Bij een algemene hertelling van de stemmen bleek echter dat het GPV nog minder stemmen tekort kwam dan aanvankelijk gedacht, namelijk maar zestien.
Bij Jongeling, hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, leidde het zeer teleurstellende verkiezingsresultaat tot grote woede:
“Er zijn onder ons die, toen zij zaterdagavond [14 maart, EHK] met hun nood en verdriet over het gebeuren tot hun hemelse Vader vluchtten, in oprechtheid voor Hem konden belijden: ‘Wij behoren tot Uw volk en wij delen in de schuld van dit volk. Wij zijn uit onszelf nietswaardige zondaren. Maar Uw genade heeft ons in deze verkiezingsstrijd toch getrouw gemaakt. Wij mochten bij de stembus onze roeping volbrengen, zodat wij nu dáárover geen gewetenswroeging behoren te hebben. Daarvoor danken wij U.’ Er zijn echter onder ons kerkvolk ook anderen. Zij hebben hun tijd en energie gegeven om het G.P.V. in de rug aan te vallen en naar vermogen afbreuk te doen. En zij hebben, hoewel het aanvankelijk anders scheen, nu toch de vruchten op hun arbeid gezien. Ze hebben het G.P.V. om de verkiezingsactie niet kunnen breken, maar ze hebben wèl een deel van onze mensen ontmoedigd en in de war gebracht en verstrooid, zodat er tenslotte 24 stemmen te kort waren. Zij hebben door hun arbeid het G.P.V. deze zetel, die volkomen binnen bereik lag, ontnomen en deze aan de socialisten cadeau gedaan. Konden zij daarvoor zaterdagavond ook de HEERE danken? Of hebben zij zich nu toch gescháámd?”
In 1963 slaagde het GPV er wel in om in de Tweede Kamer te komen. De lijst werd nu getrokken door Jongeling. In tegenstelling tot Laning stond hij wel achter het program van richtlijnen, waar het GPV-bestuur vanaf 1959 aan werkte. Laning moest in 1966 een derde tegenslag verwerken, toen hij vanwege zijn kerkbezoek aan de Tehuisgemeente in Groningen door de kiesverenigingen van Groningen en Helpman niet opnieuw werd gekandideerd op de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen. Gelukkig voor Laning kreeg hij een plekje op de lijst van uitgerekend de oude aartsvijand van het GPV, namelijk ARP. Geschiedenis maakt soms rare stappen…
Ewout Klei, voor protestant.nl
11 maart 2009
Ewout Klei is historicus en werkt aan een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
Vijftig jaar geleden, op 12 maart 1959 hoopte het Gereformeerd Politiek Verbond op een zetel in de Tweede Kamer. Het GPV had zich in de loop van 1948 en 1949 van de Antirevolutionaire Partij had afgescheiden en had in 1952 en 1956 zonder tastbaar resultaat aan de Kamerverkiezingen meegedaan. Deze keer hoopte het wel een zetel te bemachtigen.
De kans op een zetel was groter dan in 1956, omdat het aantal Kamerzetels was uitgebreid van 100 naar 150. Toen op de avond van 12 maart de voorlopige uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen bekend werd gemaakt leek het er op dat het GPV eindelijk in de Kamer was gekomen. Het GPV had 39.972 stemmen behaald. Dit was veertig meer dan de kiesdeler. Twee dagen later, op dezelfde dag dat lijsttrekker L.P. Laning, lid van de Groninger gemeenteraad, op bezoek was bij koningin Juliana, werd echter bekend dat er bij de definitieve telling van de stemmen 672 stemmen meer waren uitgebracht. Het GPV bleek nu op vierentwintig stemmen na de kiesdeler niet gehaald te hebben en liep dus net een zetel mis. Zoiets was nog nooit eerder voortgekomen in de parlementaire geschiedenis. Aan de toen wel gekozen P. Jongeling vertelde koningin Juliana in 1963 over Laning: “Ik wist op dat moment al dat hij niet gekozen was, maar ik heb het hem niet gezegd. Dat vond ik zo sneu.”
De verslagenheid onder GPV’ers was groot. Dit bleek volgens het Gereformeerd Gezinsblad onder ander uit de vele telefoongesprekken waarbij soms huilend over de verkiezingsuitslag werd gesproken. Ook besteedden veel predikanten op zondag 15 maart in hun gebed aandacht aan deze teleurstelling. Een dag later diende de jurist P.W. Smits namens het GPV bezwaren in bij de vergadering van Centraal Stembureau in Den Haag, maar werd doorverwezen naar de Tweede Kamer. Volgens P.W. Smits zouden er in Amsterdam bij enkele stembureaus fouten zijn gemaakt. Hij vond dat de stemmen die bij deze stembureaus waren ingediend daarom ongeldig moesten worden verklaard. De Tweede Kamer wees de bezwaren van het GPV af. Bovendien bleek later bij hertelling dat er geen verschil was met de eerste uitslag van die bureaus. Bij een algemene hertelling van de stemmen bleek echter dat het GPV nog minder stemmen tekort kwam dan aanvankelijk gedacht, namelijk maar zestien.
Bij Jongeling, hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, leidde het zeer teleurstellende verkiezingsresultaat tot grote woede:
“Er zijn onder ons die, toen zij zaterdagavond [14 maart, EHK] met hun nood en verdriet over het gebeuren tot hun hemelse Vader vluchtten, in oprechtheid voor Hem konden belijden: ‘Wij behoren tot Uw volk en wij delen in de schuld van dit volk. Wij zijn uit onszelf nietswaardige zondaren. Maar Uw genade heeft ons in deze verkiezingsstrijd toch getrouw gemaakt. Wij mochten bij de stembus onze roeping volbrengen, zodat wij nu dáárover geen gewetenswroeging behoren te hebben. Daarvoor danken wij U.’ Er zijn echter onder ons kerkvolk ook anderen. Zij hebben hun tijd en energie gegeven om het G.P.V. in de rug aan te vallen en naar vermogen afbreuk te doen. En zij hebben, hoewel het aanvankelijk anders scheen, nu toch de vruchten op hun arbeid gezien. Ze hebben het G.P.V. om de verkiezingsactie niet kunnen breken, maar ze hebben wèl een deel van onze mensen ontmoedigd en in de war gebracht en verstrooid, zodat er tenslotte 24 stemmen te kort waren. Zij hebben door hun arbeid het G.P.V. deze zetel, die volkomen binnen bereik lag, ontnomen en deze aan de socialisten cadeau gedaan. Konden zij daarvoor zaterdagavond ook de HEERE danken? Of hebben zij zich nu toch gescháámd?”
In 1963 slaagde het GPV er wel in om in de Tweede Kamer te komen. De lijst werd nu getrokken door Jongeling. In tegenstelling tot Laning stond hij wel achter het program van richtlijnen, waar het GPV-bestuur vanaf 1959 aan werkte. Laning moest in 1966 een derde tegenslag verwerken, toen hij vanwege zijn kerkbezoek aan de Tehuisgemeente in Groningen door de kiesverenigingen van Groningen en Helpman niet opnieuw werd gekandideerd op de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen. Gelukkig voor Laning kreeg hij een plekje op de lijst van uitgerekend de oude aartsvijand van het GPV, namelijk ARP. Geschiedenis maakt soms rare stappen…
Ewout Klei, voor protestant.nl
11 maart 2009
Ewout Klei is historicus en werkt aan een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
maandag, maart 09, 2009
Recensie: Christelijke vaderlanders
A. Houkes, Christelijke vaderlanders. Godsdienst, burgerschap en de Nederlandse natie (1850-1900). Wereldbibliotheek Amsterdam 2009. ISB 9789028422803. 344 pagina’s. 19,90 euro.
In haar proefschrift Christelijke vaderlanders betoogt historica Annemarie Houkes dat het moderne maatschappelijke leven in Nederland eerder geworteld is in religie dan in politiek. Na de scheiding van kerk en staat in 1848 zorgde religie voor de betrokkenheid van burgers bij politieke en maatschappelijke vraagstukken en voor de integratie van nieuwe groepen burgers in het publieke domein. De orthodoxe protestanten staan in haar onderzoek centraal. Zij werden in de loop van de negentiende eeuw een maatschappelijke gemeenschap met een duidelijk wij-gevoel, die via verschillende activiteiten een stempel op de samenleving probeerde te drukken. Aanvankelijk organiseerden de orthodoxe protestanten zich alleen in maatschappelijke organisaties en in de kerk. Pas later kwam de politiek in beeld. Houkes bespreekt achtereenvolgens de Aprilbeweging van 1853, christelijke filantropie, de evangelisatie, nationale zendingsfeesten, kerkelijke verkiezingen, de schoolkwestie en het hervormd alternatief voor partijvorming en verzuiling.
Begin negentiende eeuw was er nog geen georganiseerde orthodox-protestantse gemeenschap in Nederland. Er bestonden wel orthodoxe protestanten die zich apart groepeerden, de bevindelijken, maar zij zonderden zich af in conventikels. Verder waren er sinds 1834 de afgescheidenen. Rond 1900 echter hadden de orthodoxen zich enorm georganiseerd. Naast de erfgenamen van de Afscheiding in de Christelijk Gereformeerde Kerk waren er de Gereformeerde Kerken in Nederland bijgekomen, een fusie uit een deel van de CGK en de uit de 1886 ontstane Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Verder waren er ook orthodoxe hervormden, waarvan een deel zich had georganiseerd in de Gereformeerde Bond. Al deze groepen hadden naast hun eigen kerken ook een eigen verenigingsleven op sociaal en politiek gebied. Ongeveer een derde tot maximaal de helft van de Nederlandse bevolking was orthodox-protestant, afhankelijk of je de ‘ethischen’ in de Nederlandse Hervormde Kerk er niet onder rekende of wel.
De opkomst van de orthodoxie had alles te maken met de invloed van het Réveil, een internationale opwekkingsbeweging waarin persoonlijke geloofsbeleving centraal stond. Ook kan de orthodoxie worden gezien als een reactie op de conservatief-liberale en later moderne theologie en op de hegemonie van de liberale predikanten en bestuurders in de kerk en godsdienstige verenigingen. Vooral na 1848 kreeg de orthodoxie de wind in de zeilen. De NHK was als gevolg van de grondwetswijziging van 1848 niet meer de door de overheid bevoordeelde publieke kerk en werd gedwongen om zich te bezinnen op haar nieuwe plek in de samenleving.
Politiek als wetgeving ging volgens Houkes pas leven bij de burger als ze zaken aanroerde op godsdienstig terrein. De Aprilbeweging van 1853, toen hervormde kerkenraden en kerkleden protesteerden tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in ons land en de regering-Thorbecke, was daarom een bevestiging van de grondwet van 1848 en gaf de scheiding tussen kerk en staat vorm. De NHK, vroeger de publieke kerk, had meer afstand genomen ten opzichte van de overheid. Hoewel lang niet alle orthodoxen de Aprilbeweging steunden nam men wel de vorm van protesteren over. In 1856 protesteerden orthodox-protestantste predikanten en kerkleden via een petitie tegen de nieuwe schoolwet en dankzij de inzet van rechtzinnige kerkenraden werd het volkspetitionnement van 1878 een groot succes.
Vanaf de jaren veertig werden er allerlei orthodox-protestantse verenigingen opgericht die zich bezighielden met filantropie, evangelisatie en zending. Een belangrijke drijvende kracht hierachter was de orthodoxe predikant O.G. Heldring, een belangrijke voorman uit het Réveil. Orthodox-protestanten zetten zich in voor de armen en minderbedeelden. Het ging niet zozeer om het verbeteren van de materiële levensstandaard maar om morele opvoeding en bekering tot het orthodoxe geloof, dat het ware geloof zou zijn. Orthodoxe protestanten claimden het woord ‘christelijk’ exclusief voor zichzelf. Als je niet orthodox was, was je eigenlijk ook geen christen. De antithese van G. Groen van Prinsterer en A. Kuyper tussen geloof en ongeloof liep in werkelijkheid ook dwars door het christendom heen.
Een plek waar de orthodox-protestantse gemeenschap het best werd verbeeld waren de zendingsfeesten, die fungeerden als een soort EO-jongerendag en -familiedag avant la lettre. De zendingsfeesten waren tot de doleantie van 1886 interkerkelijk van opzet. De bezoekers, die dankzij de nieuwe treinverbindingen afkomstig waren uit heel Nederland, zongen samen psalmen en luisterden naar predikanten en andere sprekers die spraken over strijd. De zendingsfeesten waren op deze manier een manifestatie van orthodoxe zelfbevestiging en macht. De orthodoxen zagen zichzelf enerzijds als een groep die in Nederland werd onderdrukt, omdat de bestuurders van de NHK liberaal waren en de kleine luyden geen stemrecht hadden, maar aan de andere kant waren zij het ware volk van God, het nieuwe Israël. De politieke betekenis van de zendingsfeesten werd ingezien door vriend en vijand. Kuyper maakte er uitgebreid reclame voor zijn nieuwe, op 1 april 1872 opgerichte, krant De Standaard en de liberale pers schreef kritische reportages over de zendingsbijeenkomsten, die mij een beetje doen denken aan hoe tegenwoordig de EO-jongerendag door de seculiere pers wordt verslagen. De typeringen ‘fundamentalisten’ en ‘gristenen’ vielen niet omdat deze begrippen in de twintigste en eenentwintigste eeuw zijn bedacht, maar wel schreven de liberalen uitgebreid over ‘hel en verdoemenis’.
Dat de liberale pers zo negatief was had volgens Houkes mede te maken met de angst voor de potentiële macht die de orthodoxen hadden. In 1867 kregen de liberalen voor het eerst met deze macht te maken, toen in de NHKen het algemeen mannenkiesrecht werd ingevoerd. De orthodoxen wonnen en kregen behalve uiteraard het platteland ook de grote steden in handen. De kerkelijke verkiezingen zorgden voor politisering, er werden zelfs kerkelijke kiesverenigingen opgericht, en voor polarisatie, met name Groen, Kuyper en hun aanhangers wilden dat de kerk zou worden gezuiverd van alle niet-orthodoxe smetten.
Door zijn ramkoers kwam Kuyper in conflict met de vrijzinnigen maar vooral met de orthodoxen die het niet eens waren met zijn agressieve stijl van optreden. Kuyper noemde hen de ‘irenische partij’ die ‘politocofoob’ zou zijn. Toen in 1886 Kuyper en zijn ‘gereformeerden’ de NHK verlieten, Groen was inmiddels overleden en het is maar de vraag of hij zich ook vrijgemaakt zou hebben door mee te doleren, werd de identiteit van de overgebleven ‘hervormden’ vooral bepaald door het niet-kuyperiaans zijn. In reactie op Kuypers gereformeerde ‘vrije kerk’ ontwikkelden enkele hervormde theologen het concept van de ‘volkskerk’, een kerk waar orthodoxen en vrijzinnigen hun plek hadden. Ook politiek leidde de doleantie tot andere keuzen. Bijna alle gereformeerden van Kuyper steunden de in 1879 opgerichte Antirevolutionaire Partij, maar de hervormden stemden verdeeld. De in 1908 opgerichte Christelijk-Historische Unie, een unie van zelfstandige kiesverenigingen, kreeg niet de steun van alle hervormden en was alleen tijdens de verkiezingen actief. Hervormden hadden het niet zo op met politieke strijd en vonden goed bestuur veel belangrijker. Ze waren wel actief in de maatschappij maar meer op de manier van het Réveil, dus via inwendige zending en het helpen van mensen in nood. Dankzij de inzet van hervormden werd in 1911 een wet ter bestrijding van de zedeloosheid aangenomen, waarin onder andere het bordeelverbod was opgenomen.
De dissertatie van Houkes is origineel en laat zien dat politieke geschiedenis en religiegeschiedenis elkaar soms erg kunnen overlappen. Religie was in de tweede helft van de negentiende eeuw een belangrijke factor in politiek en maatschappij en niet louter conservatief, omdat de NHK met het algemeen mannenkiesrecht in 1867 de Nederlandse staat precies vijftig jaar vooruit was. Houkes laat zien dat religie ook een belangrijke rol speelde bij de vorming van de natiestaat. Naast het individualistische liberale burgerschap ontstond er ook een christelijk burgerschap met een andere visie op hoe men een goede vaderlander kon zijn. Ondergetekende heeft vanwege het exclusieve karakter van het christelijk burgerschap – goede Nederlandse burgers zijn christelijke burgers - meer sympathie heeft voor de liberale visie. De grote verdienste van de notie van een christelijk burgerschap is niettemin dat hierdoor een nieuwe groep mensen politiek en maatschappelijk is geïntegreerd. Christelijke vaderlanders biedt daarom meer dan alleen een beschrijving van een stukje geschiedenis.
Ewout Klei
In haar proefschrift Christelijke vaderlanders betoogt historica Annemarie Houkes dat het moderne maatschappelijke leven in Nederland eerder geworteld is in religie dan in politiek. Na de scheiding van kerk en staat in 1848 zorgde religie voor de betrokkenheid van burgers bij politieke en maatschappelijke vraagstukken en voor de integratie van nieuwe groepen burgers in het publieke domein. De orthodoxe protestanten staan in haar onderzoek centraal. Zij werden in de loop van de negentiende eeuw een maatschappelijke gemeenschap met een duidelijk wij-gevoel, die via verschillende activiteiten een stempel op de samenleving probeerde te drukken. Aanvankelijk organiseerden de orthodoxe protestanten zich alleen in maatschappelijke organisaties en in de kerk. Pas later kwam de politiek in beeld. Houkes bespreekt achtereenvolgens de Aprilbeweging van 1853, christelijke filantropie, de evangelisatie, nationale zendingsfeesten, kerkelijke verkiezingen, de schoolkwestie en het hervormd alternatief voor partijvorming en verzuiling.
Begin negentiende eeuw was er nog geen georganiseerde orthodox-protestantse gemeenschap in Nederland. Er bestonden wel orthodoxe protestanten die zich apart groepeerden, de bevindelijken, maar zij zonderden zich af in conventikels. Verder waren er sinds 1834 de afgescheidenen. Rond 1900 echter hadden de orthodoxen zich enorm georganiseerd. Naast de erfgenamen van de Afscheiding in de Christelijk Gereformeerde Kerk waren er de Gereformeerde Kerken in Nederland bijgekomen, een fusie uit een deel van de CGK en de uit de 1886 ontstane Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Verder waren er ook orthodoxe hervormden, waarvan een deel zich had georganiseerd in de Gereformeerde Bond. Al deze groepen hadden naast hun eigen kerken ook een eigen verenigingsleven op sociaal en politiek gebied. Ongeveer een derde tot maximaal de helft van de Nederlandse bevolking was orthodox-protestant, afhankelijk of je de ‘ethischen’ in de Nederlandse Hervormde Kerk er niet onder rekende of wel.
De opkomst van de orthodoxie had alles te maken met de invloed van het Réveil, een internationale opwekkingsbeweging waarin persoonlijke geloofsbeleving centraal stond. Ook kan de orthodoxie worden gezien als een reactie op de conservatief-liberale en later moderne theologie en op de hegemonie van de liberale predikanten en bestuurders in de kerk en godsdienstige verenigingen. Vooral na 1848 kreeg de orthodoxie de wind in de zeilen. De NHK was als gevolg van de grondwetswijziging van 1848 niet meer de door de overheid bevoordeelde publieke kerk en werd gedwongen om zich te bezinnen op haar nieuwe plek in de samenleving.
Politiek als wetgeving ging volgens Houkes pas leven bij de burger als ze zaken aanroerde op godsdienstig terrein. De Aprilbeweging van 1853, toen hervormde kerkenraden en kerkleden protesteerden tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in ons land en de regering-Thorbecke, was daarom een bevestiging van de grondwet van 1848 en gaf de scheiding tussen kerk en staat vorm. De NHK, vroeger de publieke kerk, had meer afstand genomen ten opzichte van de overheid. Hoewel lang niet alle orthodoxen de Aprilbeweging steunden nam men wel de vorm van protesteren over. In 1856 protesteerden orthodox-protestantste predikanten en kerkleden via een petitie tegen de nieuwe schoolwet en dankzij de inzet van rechtzinnige kerkenraden werd het volkspetitionnement van 1878 een groot succes.
Vanaf de jaren veertig werden er allerlei orthodox-protestantse verenigingen opgericht die zich bezighielden met filantropie, evangelisatie en zending. Een belangrijke drijvende kracht hierachter was de orthodoxe predikant O.G. Heldring, een belangrijke voorman uit het Réveil. Orthodox-protestanten zetten zich in voor de armen en minderbedeelden. Het ging niet zozeer om het verbeteren van de materiële levensstandaard maar om morele opvoeding en bekering tot het orthodoxe geloof, dat het ware geloof zou zijn. Orthodoxe protestanten claimden het woord ‘christelijk’ exclusief voor zichzelf. Als je niet orthodox was, was je eigenlijk ook geen christen. De antithese van G. Groen van Prinsterer en A. Kuyper tussen geloof en ongeloof liep in werkelijkheid ook dwars door het christendom heen.
Een plek waar de orthodox-protestantse gemeenschap het best werd verbeeld waren de zendingsfeesten, die fungeerden als een soort EO-jongerendag en -familiedag avant la lettre. De zendingsfeesten waren tot de doleantie van 1886 interkerkelijk van opzet. De bezoekers, die dankzij de nieuwe treinverbindingen afkomstig waren uit heel Nederland, zongen samen psalmen en luisterden naar predikanten en andere sprekers die spraken over strijd. De zendingsfeesten waren op deze manier een manifestatie van orthodoxe zelfbevestiging en macht. De orthodoxen zagen zichzelf enerzijds als een groep die in Nederland werd onderdrukt, omdat de bestuurders van de NHK liberaal waren en de kleine luyden geen stemrecht hadden, maar aan de andere kant waren zij het ware volk van God, het nieuwe Israël. De politieke betekenis van de zendingsfeesten werd ingezien door vriend en vijand. Kuyper maakte er uitgebreid reclame voor zijn nieuwe, op 1 april 1872 opgerichte, krant De Standaard en de liberale pers schreef kritische reportages over de zendingsbijeenkomsten, die mij een beetje doen denken aan hoe tegenwoordig de EO-jongerendag door de seculiere pers wordt verslagen. De typeringen ‘fundamentalisten’ en ‘gristenen’ vielen niet omdat deze begrippen in de twintigste en eenentwintigste eeuw zijn bedacht, maar wel schreven de liberalen uitgebreid over ‘hel en verdoemenis’.
Dat de liberale pers zo negatief was had volgens Houkes mede te maken met de angst voor de potentiële macht die de orthodoxen hadden. In 1867 kregen de liberalen voor het eerst met deze macht te maken, toen in de NHKen het algemeen mannenkiesrecht werd ingevoerd. De orthodoxen wonnen en kregen behalve uiteraard het platteland ook de grote steden in handen. De kerkelijke verkiezingen zorgden voor politisering, er werden zelfs kerkelijke kiesverenigingen opgericht, en voor polarisatie, met name Groen, Kuyper en hun aanhangers wilden dat de kerk zou worden gezuiverd van alle niet-orthodoxe smetten.
Door zijn ramkoers kwam Kuyper in conflict met de vrijzinnigen maar vooral met de orthodoxen die het niet eens waren met zijn agressieve stijl van optreden. Kuyper noemde hen de ‘irenische partij’ die ‘politocofoob’ zou zijn. Toen in 1886 Kuyper en zijn ‘gereformeerden’ de NHK verlieten, Groen was inmiddels overleden en het is maar de vraag of hij zich ook vrijgemaakt zou hebben door mee te doleren, werd de identiteit van de overgebleven ‘hervormden’ vooral bepaald door het niet-kuyperiaans zijn. In reactie op Kuypers gereformeerde ‘vrije kerk’ ontwikkelden enkele hervormde theologen het concept van de ‘volkskerk’, een kerk waar orthodoxen en vrijzinnigen hun plek hadden. Ook politiek leidde de doleantie tot andere keuzen. Bijna alle gereformeerden van Kuyper steunden de in 1879 opgerichte Antirevolutionaire Partij, maar de hervormden stemden verdeeld. De in 1908 opgerichte Christelijk-Historische Unie, een unie van zelfstandige kiesverenigingen, kreeg niet de steun van alle hervormden en was alleen tijdens de verkiezingen actief. Hervormden hadden het niet zo op met politieke strijd en vonden goed bestuur veel belangrijker. Ze waren wel actief in de maatschappij maar meer op de manier van het Réveil, dus via inwendige zending en het helpen van mensen in nood. Dankzij de inzet van hervormden werd in 1911 een wet ter bestrijding van de zedeloosheid aangenomen, waarin onder andere het bordeelverbod was opgenomen.
De dissertatie van Houkes is origineel en laat zien dat politieke geschiedenis en religiegeschiedenis elkaar soms erg kunnen overlappen. Religie was in de tweede helft van de negentiende eeuw een belangrijke factor in politiek en maatschappij en niet louter conservatief, omdat de NHK met het algemeen mannenkiesrecht in 1867 de Nederlandse staat precies vijftig jaar vooruit was. Houkes laat zien dat religie ook een belangrijke rol speelde bij de vorming van de natiestaat. Naast het individualistische liberale burgerschap ontstond er ook een christelijk burgerschap met een andere visie op hoe men een goede vaderlander kon zijn. Ondergetekende heeft vanwege het exclusieve karakter van het christelijk burgerschap – goede Nederlandse burgers zijn christelijke burgers - meer sympathie heeft voor de liberale visie. De grote verdienste van de notie van een christelijk burgerschap is niettemin dat hierdoor een nieuwe groep mensen politiek en maatschappelijk is geïntegreerd. Christelijke vaderlanders biedt daarom meer dan alleen een beschrijving van een stukje geschiedenis.
Ewout Klei
woensdag, februari 18, 2009
ChristenUnie 'links' dankzij Verbrugh
Dit artikel komt voor in dossier: ChristenUnie
http://www.nd.nl/artikelen/2009/februari/11/christenunie-links-dankzij-verbrugh
Geplaatst: 11 februari 2009 14:40, laatste wijziging: 11 februari 2009 19:18
door Ewout Klei
In het Nederlands Dagblad van 30 januari j.l., stond een boeiend artikel van P.H. de Jong. Volgens De Jong is de ChristenUnie afscheid aan het nemen van haar oude herkersteningsideaal, dat vroeger vooral is gepropageerd door de rechtse GPV-theoreticus Bart Verbrugh. Naar aanleiding van dit artikel is de bekende conservatieve publicist Bart Jan Spruyt januari in de pen geklommen. In zijn artikel van 6 februari schrijft hij dat de ChristenUnie haar oude conservatieve principes overboord heeft gezet en nu een ontwortelde linkse partij is geworden. Dat de ChristenUnie nu 'links' is komt namelijk, en dit is heel paradoxaal, juist door Verbrugh. Omdat de discussie in het Nederlands Dagblad nu alle kanten dreigt op te gaan zal ik, voor een beter begrip van wat er nu aan de hand is, deze paradox uitleggen.
Verbrugh geldt als dé politieke denker van het Gereformeerd Politiek Verbond. Het GPV was in 1948 opgericht vanwege kritiek op de Antirevolutionaire Partij. De belangrijkste bezwaren waren kerkelijk van aard, maar er waren ook politieke bezwaren. De belangrijkste vertolker van deze bezwaren was Bart Verbrugh. Omdat hij niet uit een gereformeerd nest kwam maar uit een conservatief-liberaal milieu was hij een relatieve buitenstaander. Het GPV werd tot 1959 gedomineerd door dominees en schoolmeesters die niets moesten hebben van een politiek program. Schrift en Belijdenis was genoeg.
Toen na het ethisch conflict over het ethisch conflict (dit was een erg ingewikkeld conflict: het ging over de vraag of niet-vrijgemaakten wel lid mochten worden van het GPV en of vrijgemaakten die vonden dat niet-vrijgemaakten wel lid mochten wel ware vrijgemaakten waren) het GPV-bestuur gedwongen was om op te stappen kreeg de visie van Verbrugh de wind in de zeilen. Verbrugh schreef de politieke richtlijnen voor de nationaal-gereformeerde politiek, die na een lange en moeizame discussie in 1966 door de Algemene Vergadering werden aangenomen. In 1979 en in 1996 werden deze richtlijnen geactualiseerd.
De centrale gedachte in Verbrughs politieke filosofie was dat de overheid God de hoogste eer moest geven. De overheid moest een christelijke overheid zijn. Volgens Verbrugh bevoordeelde de grondwet van J.R. Thorbecke liberalen en socialisten. Als een christen-politicus zich beriep op zijn geloof werd hij buiten de orde gesteld. Dit was de negentiende-eeuwse politicus G. Groen van Prinsterer vaak overkomen. Verbrugh was daarom van mening dat de grondwet daarom moest worden hervormd in christelijke zin, met als gevolg dat er aan deze (vermeende) discriminatie van christenen een einde kwam.
Een ander belangrijk element in Verbrughs politieke filosofie was de opvatting dat overheid er al was voor de zondeval en dat de primaire taak van de overheid niet was om de zonde te weren, maar om te bouwen en te bewaren. De overheid had als hoofd van de samenleving een belangrijke taak in het tot ontwikkeling brengen van de aarde. Verbrugh noemde zijn politieke filosofie nationaal gereformeerd, omdat de cultuuropdracht allereerst op nationaal niveau uitgevoerd moest worden.
In het verkiezingsprogram van 1963, waarin de hand van Verbrugh duidelijk zichtbaar is, zei het GPV in plaats een materialistische welvaartspolitiek een ontwikkelingspolitiek te willen voeren. Nederland moest worden ontgonnen: er moest een vaste oeververbinding komen met Zeeuws Vlaanderen en Noord Nederland moest verder worden ontwikkeld en jonge gezinnen moesten naar Suriname (Neêrlands enige overgebleven kolonie) gaan om daar pioniersarbeid te verrichten.
Hoewel de door Verbrugh voorgestelde ontwikkelingspolitiek behoorlijk nationalistisch en dus rechts was, legde hij hiermee echter de kiem voor de verlinksing van het GPV. Dit werd in 1981 duidelijk toen het GPV vriend en vijand verraste met het Nationaal Herstel- en Ontwikkelingplan. In dit plan - dat sterk beïnvloed was door het gedachtegoed van Verbrugh maar waar ook andere GPV'ers als J. Blokland, L. Hordijk, N. Vogelaar en B. van Popta aan hadden gewerkt - werd een krachtig overheidsingrijpen verdedigd om zo de werkloosheid terug te dringen. De overheid moest investeren in grote ontwikkelingsprojecten die veel werkgelegenheid zouden opleveren en die de overheid bovendien, en dit was heel Verbrughiaans, de gelegenheid zou geven te wijzen op de eer van God. Buitenlandse werknemers pasten niet in dit plan. Ze kregen van het GPV de keuze voorgelegd óf te integreren óf te emigreren. Nederland moest weer een sterk land worden.
Hoewel de achtergrond van het NHOP dus duidelijk rechts was, kreeg het GPV dankzij dit plan een steeds linkser gezicht. Schutte interpelleerde op 27 januari 1983 samen met PvdA-kamerlid A. van der Hek premier Lubbers over het werkgelegenheidsbeleid. Naar aanleiding hiervan kopte het dagblad Trouw: 'Haalt het GPV de PvdA links in?' Ook kreeg het GPV in de jaren tachtig en negentig meer aandacht voor de zorg voor het milieu, dat in de ogen van steeds meer GPV'ers een betere invulling was van de cultuuropdracht dan grote bouwprojecten.
Terug naar Spruyt. Hoewel het klopt dat Verbrugh vlak voor zijn overlijden belangstelling heeft getoond voor het conservatisme en de Edmund Burke Stichting, is de politieke filosofie van Verbrugh niet zonder meer als conservatief te typeren. Verbrugh was in de eerste plaats een nationalist. Nationalisten hebben in tegenstelling tot conservatieven niet bij voorbaat principiële bezwaren tegen een sterke overheid.
GPV'ers die op het gedachtegoed van Verbrugh voortbouwden maar met zijn nationalistische ideeën wat minder goed uit de voeten konden, hebben de partij een linksere koers doen laten inslaan. Spruyts stelling dat de ChristenUnie het oude herkersteningsideaal van Verbrugh heeft ingeruild voor een links beleid is een beetje te kort door de bocht. Er is eerder sprake van een geleidelijke ontwikkeling, die tot op zekere hoogte helemaal geen breuk met het verleden is.
Ewout Klei is historicus en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
http://www.nd.nl/artikelen/2009/februari/11/christenunie-links-dankzij-verbrugh
Geplaatst: 11 februari 2009 14:40, laatste wijziging: 11 februari 2009 19:18
door Ewout Klei
In het Nederlands Dagblad van 30 januari j.l., stond een boeiend artikel van P.H. de Jong. Volgens De Jong is de ChristenUnie afscheid aan het nemen van haar oude herkersteningsideaal, dat vroeger vooral is gepropageerd door de rechtse GPV-theoreticus Bart Verbrugh. Naar aanleiding van dit artikel is de bekende conservatieve publicist Bart Jan Spruyt januari in de pen geklommen. In zijn artikel van 6 februari schrijft hij dat de ChristenUnie haar oude conservatieve principes overboord heeft gezet en nu een ontwortelde linkse partij is geworden. Dat de ChristenUnie nu 'links' is komt namelijk, en dit is heel paradoxaal, juist door Verbrugh. Omdat de discussie in het Nederlands Dagblad nu alle kanten dreigt op te gaan zal ik, voor een beter begrip van wat er nu aan de hand is, deze paradox uitleggen.
Verbrugh geldt als dé politieke denker van het Gereformeerd Politiek Verbond. Het GPV was in 1948 opgericht vanwege kritiek op de Antirevolutionaire Partij. De belangrijkste bezwaren waren kerkelijk van aard, maar er waren ook politieke bezwaren. De belangrijkste vertolker van deze bezwaren was Bart Verbrugh. Omdat hij niet uit een gereformeerd nest kwam maar uit een conservatief-liberaal milieu was hij een relatieve buitenstaander. Het GPV werd tot 1959 gedomineerd door dominees en schoolmeesters die niets moesten hebben van een politiek program. Schrift en Belijdenis was genoeg.
Toen na het ethisch conflict over het ethisch conflict (dit was een erg ingewikkeld conflict: het ging over de vraag of niet-vrijgemaakten wel lid mochten worden van het GPV en of vrijgemaakten die vonden dat niet-vrijgemaakten wel lid mochten wel ware vrijgemaakten waren) het GPV-bestuur gedwongen was om op te stappen kreeg de visie van Verbrugh de wind in de zeilen. Verbrugh schreef de politieke richtlijnen voor de nationaal-gereformeerde politiek, die na een lange en moeizame discussie in 1966 door de Algemene Vergadering werden aangenomen. In 1979 en in 1996 werden deze richtlijnen geactualiseerd.
De centrale gedachte in Verbrughs politieke filosofie was dat de overheid God de hoogste eer moest geven. De overheid moest een christelijke overheid zijn. Volgens Verbrugh bevoordeelde de grondwet van J.R. Thorbecke liberalen en socialisten. Als een christen-politicus zich beriep op zijn geloof werd hij buiten de orde gesteld. Dit was de negentiende-eeuwse politicus G. Groen van Prinsterer vaak overkomen. Verbrugh was daarom van mening dat de grondwet daarom moest worden hervormd in christelijke zin, met als gevolg dat er aan deze (vermeende) discriminatie van christenen een einde kwam.
Een ander belangrijk element in Verbrughs politieke filosofie was de opvatting dat overheid er al was voor de zondeval en dat de primaire taak van de overheid niet was om de zonde te weren, maar om te bouwen en te bewaren. De overheid had als hoofd van de samenleving een belangrijke taak in het tot ontwikkeling brengen van de aarde. Verbrugh noemde zijn politieke filosofie nationaal gereformeerd, omdat de cultuuropdracht allereerst op nationaal niveau uitgevoerd moest worden.
In het verkiezingsprogram van 1963, waarin de hand van Verbrugh duidelijk zichtbaar is, zei het GPV in plaats een materialistische welvaartspolitiek een ontwikkelingspolitiek te willen voeren. Nederland moest worden ontgonnen: er moest een vaste oeververbinding komen met Zeeuws Vlaanderen en Noord Nederland moest verder worden ontwikkeld en jonge gezinnen moesten naar Suriname (Neêrlands enige overgebleven kolonie) gaan om daar pioniersarbeid te verrichten.
Hoewel de door Verbrugh voorgestelde ontwikkelingspolitiek behoorlijk nationalistisch en dus rechts was, legde hij hiermee echter de kiem voor de verlinksing van het GPV. Dit werd in 1981 duidelijk toen het GPV vriend en vijand verraste met het Nationaal Herstel- en Ontwikkelingplan. In dit plan - dat sterk beïnvloed was door het gedachtegoed van Verbrugh maar waar ook andere GPV'ers als J. Blokland, L. Hordijk, N. Vogelaar en B. van Popta aan hadden gewerkt - werd een krachtig overheidsingrijpen verdedigd om zo de werkloosheid terug te dringen. De overheid moest investeren in grote ontwikkelingsprojecten die veel werkgelegenheid zouden opleveren en die de overheid bovendien, en dit was heel Verbrughiaans, de gelegenheid zou geven te wijzen op de eer van God. Buitenlandse werknemers pasten niet in dit plan. Ze kregen van het GPV de keuze voorgelegd óf te integreren óf te emigreren. Nederland moest weer een sterk land worden.
Hoewel de achtergrond van het NHOP dus duidelijk rechts was, kreeg het GPV dankzij dit plan een steeds linkser gezicht. Schutte interpelleerde op 27 januari 1983 samen met PvdA-kamerlid A. van der Hek premier Lubbers over het werkgelegenheidsbeleid. Naar aanleiding hiervan kopte het dagblad Trouw: 'Haalt het GPV de PvdA links in?' Ook kreeg het GPV in de jaren tachtig en negentig meer aandacht voor de zorg voor het milieu, dat in de ogen van steeds meer GPV'ers een betere invulling was van de cultuuropdracht dan grote bouwprojecten.
Terug naar Spruyt. Hoewel het klopt dat Verbrugh vlak voor zijn overlijden belangstelling heeft getoond voor het conservatisme en de Edmund Burke Stichting, is de politieke filosofie van Verbrugh niet zonder meer als conservatief te typeren. Verbrugh was in de eerste plaats een nationalist. Nationalisten hebben in tegenstelling tot conservatieven niet bij voorbaat principiële bezwaren tegen een sterke overheid.
GPV'ers die op het gedachtegoed van Verbrugh voortbouwden maar met zijn nationalistische ideeën wat minder goed uit de voeten konden, hebben de partij een linksere koers doen laten inslaan. Spruyts stelling dat de ChristenUnie het oude herkersteningsideaal van Verbrugh heeft ingeruild voor een links beleid is een beetje te kort door de bocht. Er is eerder sprake van een geleidelijke ontwikkeling, die tot op zekere hoogte helemaal geen breuk met het verleden is.
Ewout Klei is historicus en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
vrijdag, januari 30, 2009
CU neemt afscheid van herkersteningsideaal
Op de achterpagina van het Nederlands Dagblad van 30 januari 2009 stond een groot artikel van P.H. de Jong waarin ik uitgebreid geciteerd wordt.
http://www.nd.nl/artikelen/2009/januari/30/cu-neemt-afscheid-van-herkersteningsideaal
http://www.nd.nl/artikelen/2009/januari/30/cu-neemt-afscheid-van-herkersteningsideaal
zaterdag, januari 10, 2009
De vertrouwenscrisis onder de loep
S. Knepper en J. Kortenray red., De vertrouwenscrisis. Over het krakend fundament van de samenleving. Meulenhoff Amsterdam 2008. ISBN 9789029083751. 19,95 euro.
Vertrouwen in mensen en instituties van levensbelang voor het ‘sociaal kapitaal’ van de maatschappij. Nederland behoorde van oudsher tot de zogenaamde high trust societies, net als Duitsland en Japan. De laatste jaren echter lijkt het vertrouwen steeds meer zoek te zijn. In de bundel De vertrouwenscrisis gaan negentien eminente intellectuelen in op de verschillende kanten van deze crisis in Nederland en hoe deze moet worden opgelost. Hieronder worden drie essays uitgelicht.
Grimmige vrijheid
Waar komt de vertrouwenscrisis vandaan? Volgens filosoof Gert Groot zorgde de individualisering van de Nederlandse burger vanaf de jaren zestig er voor dat de mondiger geworden mensen meer voor zichzelf opkwamen en minder op gezag van anderen accepteerden. Dit had voor- en nadelen. De emancipatie uit de sociale verbanden betekende een bevrijding van veel verplichtingen maar ook verlies van geborgenheid.
Mensen willen wel de lusten maar niet de lasten van vrijheid. Het individu is een concurrerend individu. Dit betekent dat het menselijk geluk af lijkt te hangen van prestatie en succes. Mensen die niet (kunnen) presteren eisen hun recht op geluk. Advocaten en verzekeringsagenten profiteren hiervan.
Vroeger was het volgens Groot zo dat de meeste mensen dachten dat geluk en ongeluk van God kwam, dat God het allemaal in de hand had, dat er voor het lijden een goede reden was en dat in het leven na dit leven alles goed zou komen. Tegenwoordig geloven weinig mensen nog in God en in een hiernamaals. Als ongeluk je overkomt dan moet iemand of iets buiten jezelf hier verantwoordelijk voor zijn, dus wordt de goddelijke almacht op de je naasten geprojecteerd. Zij zijn de omstandigheden waardoor je schade lijdt in je leven en kunnen daar wat aan doen. God had met het kwaad in deze wereld nog een goede bedoeling, maar je medemens is een concurrent in de darwinistische strijd om het geluk. Vrijheid is in grimmig vaarwater beland. Volgens Groot moet er daarom opnieuw het besef komen dat de mens een sociaal wezen is.
Black box
Een belangrijk gevolg van de vertrouwenscrisis is dat professionals in de zorg en het onderwijs hun werk niet meer goed kunnen doen. Minder vertrouwen betekent namelijk dat ze meer moeten vergaderen en meer formulieren moeten invullen voor hun bazen, de managers. Cultuurpsycholoog en publicist Jos van der Lans schrijft over deze ontwikkeling een kritisch essay, getiteld Heimwee naar de black box. Tot 1960 waren artsen en docenten een gerespecteerde beroepsgroep met eigen regels en codes, en hadden ze in hun domein absolute vrijheid om naar eigen goeddunken te handelen. Dankzij de toegenomen mondigheid en de roep om transparantie werd deze ‘black box’ langzaam maar zeker opengebroken. De buitenwereld ging steeds meer eisen aan de professionals stellen. Het marktdenken in de zorg en het onderwijs deed de rest. Het ging niet meer over mensen maar over producten. Professionals zijn tegenwoordig meer bezig met rapporteren dan met hun eigenlijke werk. Van der Lans wil daarom de plicht om zich te verantwoorden terugbrengen tot redelijke proporties. Pas dan komt het weer goed met de publieke sector.
Tussen polderen en polariseren
Historicus James Kennedy vergelijkt in zijn verhaal Nederland met Amerika. In Amerika lijkt het wantrouwen van de overheid een burgerplicht te zijn. “Good men must obey the laws not too well”, zei de Amerikaanse dichter H.D. Thoreau in 1846. Amerikanen kennen een lange traditie van burgerlijke ongehoorzaamheid, hoewel ze wel meer vertrouwen hebben in de civil society en in de democratie dan veel Europeanen.
Nederlanders hadden traditioneel gezien een groot vertrouwen in de overheid. Burgers stemden een keer in de vier jaar en vertrouwden er op dat de elite er voor zorgde dat ze rustig konden slapen. In de jaren zestig en zeventig is hier voor het eerst verandering in gekomen, toen het verzuilde polderen een tijdlang plaatsmaakte voor de polarisatiepolitiek. In de jaren tachtig en negentig keerden de rust en saaiheid terug werd er met Lubbers en Kok weer goed gepolderd, maar als gevolg van de voortgaande individualisering en groeiende mondigheid raakte het oude systeem steeds meer uit balans. Het lijkt er op dat het nu na Fortuyn definitief met het oude vertrouwen is gedaan.
Volgens Kennedy is de vertrouwenscrisis in de Nederlandse politiek geen specifiek Nederlands probleem, omdat ook andere landen te maken hebben met terrorismedreiging. Maar in ons land is de crisis extra hard aangekomen omdat hier van oudsher veel vertrouwen was. Politici en burgers zich bezinnen op een nieuw evenwicht in hun relatie. Het oude poldermodel waarin de burger nauwelijks invloed heeft op de besluitvorming heeft afgedaan, maar het Amerikaanse populistische polarisatiemodel met twee partijen is volgens Kennedy ook niet wenselijk, laat staan haalbaar. De oplossing moet, zoals zo vaak, ergens in het midden liggen, maar om dit te vinden zal er eerst veel geëxperimenteerd moeten worden.
Groot, Van der Lans, Kennedy en de zestien andere intellectuelen wijzen met hun essays op een zere plek van onze samenleving. Het zou goed zijn als de burger en de politiek hier wat mee doen.
Vertrouwen in mensen en instituties van levensbelang voor het ‘sociaal kapitaal’ van de maatschappij. Nederland behoorde van oudsher tot de zogenaamde high trust societies, net als Duitsland en Japan. De laatste jaren echter lijkt het vertrouwen steeds meer zoek te zijn. In de bundel De vertrouwenscrisis gaan negentien eminente intellectuelen in op de verschillende kanten van deze crisis in Nederland en hoe deze moet worden opgelost. Hieronder worden drie essays uitgelicht.
Grimmige vrijheid
Waar komt de vertrouwenscrisis vandaan? Volgens filosoof Gert Groot zorgde de individualisering van de Nederlandse burger vanaf de jaren zestig er voor dat de mondiger geworden mensen meer voor zichzelf opkwamen en minder op gezag van anderen accepteerden. Dit had voor- en nadelen. De emancipatie uit de sociale verbanden betekende een bevrijding van veel verplichtingen maar ook verlies van geborgenheid.
Mensen willen wel de lusten maar niet de lasten van vrijheid. Het individu is een concurrerend individu. Dit betekent dat het menselijk geluk af lijkt te hangen van prestatie en succes. Mensen die niet (kunnen) presteren eisen hun recht op geluk. Advocaten en verzekeringsagenten profiteren hiervan.
Vroeger was het volgens Groot zo dat de meeste mensen dachten dat geluk en ongeluk van God kwam, dat God het allemaal in de hand had, dat er voor het lijden een goede reden was en dat in het leven na dit leven alles goed zou komen. Tegenwoordig geloven weinig mensen nog in God en in een hiernamaals. Als ongeluk je overkomt dan moet iemand of iets buiten jezelf hier verantwoordelijk voor zijn, dus wordt de goddelijke almacht op de je naasten geprojecteerd. Zij zijn de omstandigheden waardoor je schade lijdt in je leven en kunnen daar wat aan doen. God had met het kwaad in deze wereld nog een goede bedoeling, maar je medemens is een concurrent in de darwinistische strijd om het geluk. Vrijheid is in grimmig vaarwater beland. Volgens Groot moet er daarom opnieuw het besef komen dat de mens een sociaal wezen is.
Black box
Een belangrijk gevolg van de vertrouwenscrisis is dat professionals in de zorg en het onderwijs hun werk niet meer goed kunnen doen. Minder vertrouwen betekent namelijk dat ze meer moeten vergaderen en meer formulieren moeten invullen voor hun bazen, de managers. Cultuurpsycholoog en publicist Jos van der Lans schrijft over deze ontwikkeling een kritisch essay, getiteld Heimwee naar de black box. Tot 1960 waren artsen en docenten een gerespecteerde beroepsgroep met eigen regels en codes, en hadden ze in hun domein absolute vrijheid om naar eigen goeddunken te handelen. Dankzij de toegenomen mondigheid en de roep om transparantie werd deze ‘black box’ langzaam maar zeker opengebroken. De buitenwereld ging steeds meer eisen aan de professionals stellen. Het marktdenken in de zorg en het onderwijs deed de rest. Het ging niet meer over mensen maar over producten. Professionals zijn tegenwoordig meer bezig met rapporteren dan met hun eigenlijke werk. Van der Lans wil daarom de plicht om zich te verantwoorden terugbrengen tot redelijke proporties. Pas dan komt het weer goed met de publieke sector.
Tussen polderen en polariseren
Historicus James Kennedy vergelijkt in zijn verhaal Nederland met Amerika. In Amerika lijkt het wantrouwen van de overheid een burgerplicht te zijn. “Good men must obey the laws not too well”, zei de Amerikaanse dichter H.D. Thoreau in 1846. Amerikanen kennen een lange traditie van burgerlijke ongehoorzaamheid, hoewel ze wel meer vertrouwen hebben in de civil society en in de democratie dan veel Europeanen.
Nederlanders hadden traditioneel gezien een groot vertrouwen in de overheid. Burgers stemden een keer in de vier jaar en vertrouwden er op dat de elite er voor zorgde dat ze rustig konden slapen. In de jaren zestig en zeventig is hier voor het eerst verandering in gekomen, toen het verzuilde polderen een tijdlang plaatsmaakte voor de polarisatiepolitiek. In de jaren tachtig en negentig keerden de rust en saaiheid terug werd er met Lubbers en Kok weer goed gepolderd, maar als gevolg van de voortgaande individualisering en groeiende mondigheid raakte het oude systeem steeds meer uit balans. Het lijkt er op dat het nu na Fortuyn definitief met het oude vertrouwen is gedaan.
Volgens Kennedy is de vertrouwenscrisis in de Nederlandse politiek geen specifiek Nederlands probleem, omdat ook andere landen te maken hebben met terrorismedreiging. Maar in ons land is de crisis extra hard aangekomen omdat hier van oudsher veel vertrouwen was. Politici en burgers zich bezinnen op een nieuw evenwicht in hun relatie. Het oude poldermodel waarin de burger nauwelijks invloed heeft op de besluitvorming heeft afgedaan, maar het Amerikaanse populistische polarisatiemodel met twee partijen is volgens Kennedy ook niet wenselijk, laat staan haalbaar. De oplossing moet, zoals zo vaak, ergens in het midden liggen, maar om dit te vinden zal er eerst veel geëxperimenteerd moeten worden.
Groot, Van der Lans, Kennedy en de zestien andere intellectuelen wijzen met hun essays op een zere plek van onze samenleving. Het zou goed zijn als de burger en de politiek hier wat mee doen.
zaterdag, november 01, 2008
Leuk voor leraren
H. van der Horst, Een bijzonder land. Het grote verhaal van de vaderlandse geschiedenis Bert Bakker, Amsterdam 2008. ISBN 9789035132832. 713 pagina’s. 25 euro.
Door: Ewout Klei
Vlak voor de week van de geschiedenis verscheen het boek Een bijzonder land. Het grote verhaal van de vaderlandse geschiedenis van historicus en publicist Han van der Horst.
De titel van het maar liefst 713 pagina’s tellende boek zet de lezer op het verkeerde been: de auteur legt niet uit Nederland waarom een bijzonder land zou zijn. In de inleiding spreekt hij Horst over één gemene deler en dat is “een niet al te diep gevoelde vrijzinnigheid, die ertoe leidt dat men ieder het zijne gunt, zolang dit maar niet ontaart in burengerucht en overlast”. Van der Horst vertelt bovendien niet één groot verhaal maar vijftig korte verhalen, namelijk over elk venster van de canon van de Nederlandse geschiedenis uit 2006 van Frits van Oostrom. Dit is op zich een aardige aanpak en leraren geschiedenis op het voortgezet onderwijs die met de canon moeten werken moeten dit boek beslist lezen, maar een synthese ontbreekt. Op zijn minst had er een slotbeschouwing in kunnen staan waarin aan de hand van de vijftig vensters voorzichtig enkele conclusies werden getrokken, maar de auteur is hier blijkbaar voor teruggeschrokken. Dat is jammer want nu is Een bijzonder land los zand.
Een bijzonder land is geen wetenschappelijke verhandeling en bevat geen voetnoten. Dat is op zich niet erg, maar Van der Horst heeft bovendien verzuimd zijn pil te vergulden met een literatuurlijst of een index. Wel staat er achterin een (helaas onoverzichtelijke) jaartallenlijst.
Ondanks deze onvolkomenheden is Een bijzonder land een bijzonder leesbaar en vermakelijk boek. Wie wil weten waarom de hunebedden zijn gebouwd, wie de edelen waren die Floris V vermoord hebben, wat de watergeuzen tegen koning Filips II hadden, wat Aletta Jacobs dreef en hoe Nederland zich tot Europa verhoudt en dit lekker liggend op de bank wil doen in plaats van achter de computer met de internetencyclopedie Wikipedia, komt met dit werk goed tot zijn trekken. Rasverteller Van der Horst weet veel, erg veel, en heeft dit in een half jaar allemaal opgeschreven. Omdat het ondoenlijk is zijn hele boek samen te vatten worden er drie vensters uitgelicht.
Hanze
Als je aan de Nederlandse handelsgeest denk je net als J.P. Balkenende aan de Vereenigde Oost-Indische Compagnie. De Nederlandse welvaart in de zeventiende eeuw was echter vooral te danken aan de vaart op de Oostzee, waar bulkgoederen als graan vandaan werden geïmporteerd. De handel met de Oostzee hadden de Hollanders in de vijftiende eeuw overgenomen van de Hanze. Naast veel Duitse en Scandinavische steden waren ook enkele Nederlandse steden lid van de Hanze, zoals Zwolle, Deventer en Zutphen.
Van de Horst legt uit dat in de late middeleeuwen handelaren niet met elkaar concurreerden maar elkaars bondgenoten waren. Ze moesten hun gezamenlijke belangen verdedigden tegen plunderaars, piraten en plaatselijke potentaten die tol hieven en soms merkwaardige opvattingen hadden over het verschil tussen mijn en dijn. Handelaren vormden hiertegen gilden en hanzen, koopliedenorganisaties die van de overheid bepaalde privileges verlangden. Deze hanzen groeiden uiteindelijk uit tot de Hanze, een bondgenootschap van handelssteden die elkaar onderling bijstonden.
De Hanze was een politieke factor van belang en voerde zelfs oorlog met Denemarken. De Hollanders ontwikkelden betere schepen en verdrongen in de loop van de vijftiende eeuw de Hanze van het toneel.
Behalve de handelsroutes namen de Hollanders ook de zakelijke methodes van de Hanze over, zoals risicospreiding. In plaats van dat een handelaar alles op één schip en één lading zette, zorgde hij ervoor dat hij zijn kapitaal over een groot aantal schepen en ladingen verdeelde. Het was van deze partenrederij een kleine stap naar de maatschappij op aandelen. De eerste van deze maatschappijen was de VOC, die in 1602 werd opgericht. De aandelen hiervan waren vrij verhandelbaar en de Amsterdamse beurs was daarom de eerste effectenbeurs ter wereld. De VOC-mentaliteit komt dus bij de Hanze vandaan.
Spinoza
Bijzonder boeiend is het venster van Van der Horst over de Portugese jood Baruch de Spinoza, de eerste Amsterdammer die om zijn denkbeelden door een religieuze fanaticus met een mes werd aangevallen. Dit gebeurde in 1656, het jaar dat Spinoza als vierentwintigjarige om zijn ketterse ideeën uit de joodse gemeente werd verbannen.
Van der Horst vertelt dat Spinoza in tegenstelling zijn tegendraadse tijdgenoot Adriaen Koerbagh, die beweerde dat het gereformeerde geloof een maatwerk was om de gelovige goegemeente dom te houden en hiervoor 10 jaar tuchthuis kreeg, niet wilde provoceren. Het ging Spinoza alleen om ruimte om vrij te denken. Wat Spinoza dacht was voor die tijd overigens bijzonder radicaal, want hij ontkende dat God een persoon was en boven de materiële werkelijkheid stond. De bijbel kon volgens hem daarom niet worden beschouwd als het geïnspireerde Woord van God.
Ruimte om te denken werd Spinoza in het ‘tolerante’ Nederland van de zeventiende eeuw nauwelijks gegeven. Zijn boeken werden verboden toen stadhouder Willem III aan de macht kwam.
Srebrenica
Van der Horst heeft ook een interessant venster over Srebrenica geschreven, de enclave waar in juli 1995 ten tijde van de burgeroorlog in voormalig Joegoslavië zo’n achtduizend moslimmannen door de Bosnische Serviërs werden vermoord terwijl Dutchbat, het Nederlandse bataljon van de Verenigde Naties, hiertegen niks deed.
In de nieuwsprogramma’s over de hele wereld was commandant Thom Karremans te zien, die tegenover de Servische generaal Mladic timide verklaarde: “I am the piano player. Don’t shoot the piano player.” Voor het oog van de camera had hij ook het glas met Mladic geheven en kreeg hij bovendien als afscheidscadeautje een schemerlamp voor zijn vrouw in handen gedrukt. Eenmaal veilig in Zagreb liepen de Nederlandse blauwhelmen de polonaise in aanwezigheid van prins Willem Alexander. Ook deze beelden gingen de hele wereld over.
Waren de Nederlandse militairen medeverantwoordelijk voor de genocide? Of waren zij slachtoffer van eenzijdige berichtgeving? Van der Horst schrijft hier genuanceerd over en sluit zich aan bij het NIOD-rapport van Hans Blom. Hoewel dit 6600 bladzijden tellende rapport de Nederlandse soldaten van medeverantwoordelijkheid voor het bloedbad vrijpleitte, trokken minister-president Kok en de rest van het kabinet hieruit hun consequenties en traden af.
Het drama van Srebrenica betekende echter niet dat Nederland zich in het vervolg zou onttrekken aan internationale verplichtingen. Na 11 september 2001 steunde ons land de oorlog tegen terrorisme, 500 Nederlandse soldaten waren een tijdlang gelegerd in de Iraakse provincie Al-Muthanna en in 2006 waren Nederlandse troepen verantwoordelijk voor de ‘wederopbouwmissie’ in de Afghaanse provincie Uruzgan.
Samenhang tussen de hierboven uitgelichte vensters is er niet. Het zijn gewoon drie interessante verhalen. De andere 47 zijn, op een enkele uitzondering na (Hunebedden, De aardgasbel), ook de moeite waard om gelezen te worden.
Door: Ewout Klei
Vlak voor de week van de geschiedenis verscheen het boek Een bijzonder land. Het grote verhaal van de vaderlandse geschiedenis van historicus en publicist Han van der Horst.
De titel van het maar liefst 713 pagina’s tellende boek zet de lezer op het verkeerde been: de auteur legt niet uit Nederland waarom een bijzonder land zou zijn. In de inleiding spreekt hij Horst over één gemene deler en dat is “een niet al te diep gevoelde vrijzinnigheid, die ertoe leidt dat men ieder het zijne gunt, zolang dit maar niet ontaart in burengerucht en overlast”. Van der Horst vertelt bovendien niet één groot verhaal maar vijftig korte verhalen, namelijk over elk venster van de canon van de Nederlandse geschiedenis uit 2006 van Frits van Oostrom. Dit is op zich een aardige aanpak en leraren geschiedenis op het voortgezet onderwijs die met de canon moeten werken moeten dit boek beslist lezen, maar een synthese ontbreekt. Op zijn minst had er een slotbeschouwing in kunnen staan waarin aan de hand van de vijftig vensters voorzichtig enkele conclusies werden getrokken, maar de auteur is hier blijkbaar voor teruggeschrokken. Dat is jammer want nu is Een bijzonder land los zand.
Een bijzonder land is geen wetenschappelijke verhandeling en bevat geen voetnoten. Dat is op zich niet erg, maar Van der Horst heeft bovendien verzuimd zijn pil te vergulden met een literatuurlijst of een index. Wel staat er achterin een (helaas onoverzichtelijke) jaartallenlijst.
Ondanks deze onvolkomenheden is Een bijzonder land een bijzonder leesbaar en vermakelijk boek. Wie wil weten waarom de hunebedden zijn gebouwd, wie de edelen waren die Floris V vermoord hebben, wat de watergeuzen tegen koning Filips II hadden, wat Aletta Jacobs dreef en hoe Nederland zich tot Europa verhoudt en dit lekker liggend op de bank wil doen in plaats van achter de computer met de internetencyclopedie Wikipedia, komt met dit werk goed tot zijn trekken. Rasverteller Van der Horst weet veel, erg veel, en heeft dit in een half jaar allemaal opgeschreven. Omdat het ondoenlijk is zijn hele boek samen te vatten worden er drie vensters uitgelicht.
Hanze
Als je aan de Nederlandse handelsgeest denk je net als J.P. Balkenende aan de Vereenigde Oost-Indische Compagnie. De Nederlandse welvaart in de zeventiende eeuw was echter vooral te danken aan de vaart op de Oostzee, waar bulkgoederen als graan vandaan werden geïmporteerd. De handel met de Oostzee hadden de Hollanders in de vijftiende eeuw overgenomen van de Hanze. Naast veel Duitse en Scandinavische steden waren ook enkele Nederlandse steden lid van de Hanze, zoals Zwolle, Deventer en Zutphen.
Van de Horst legt uit dat in de late middeleeuwen handelaren niet met elkaar concurreerden maar elkaars bondgenoten waren. Ze moesten hun gezamenlijke belangen verdedigden tegen plunderaars, piraten en plaatselijke potentaten die tol hieven en soms merkwaardige opvattingen hadden over het verschil tussen mijn en dijn. Handelaren vormden hiertegen gilden en hanzen, koopliedenorganisaties die van de overheid bepaalde privileges verlangden. Deze hanzen groeiden uiteindelijk uit tot de Hanze, een bondgenootschap van handelssteden die elkaar onderling bijstonden.
De Hanze was een politieke factor van belang en voerde zelfs oorlog met Denemarken. De Hollanders ontwikkelden betere schepen en verdrongen in de loop van de vijftiende eeuw de Hanze van het toneel.
Behalve de handelsroutes namen de Hollanders ook de zakelijke methodes van de Hanze over, zoals risicospreiding. In plaats van dat een handelaar alles op één schip en één lading zette, zorgde hij ervoor dat hij zijn kapitaal over een groot aantal schepen en ladingen verdeelde. Het was van deze partenrederij een kleine stap naar de maatschappij op aandelen. De eerste van deze maatschappijen was de VOC, die in 1602 werd opgericht. De aandelen hiervan waren vrij verhandelbaar en de Amsterdamse beurs was daarom de eerste effectenbeurs ter wereld. De VOC-mentaliteit komt dus bij de Hanze vandaan.
Spinoza
Bijzonder boeiend is het venster van Van der Horst over de Portugese jood Baruch de Spinoza, de eerste Amsterdammer die om zijn denkbeelden door een religieuze fanaticus met een mes werd aangevallen. Dit gebeurde in 1656, het jaar dat Spinoza als vierentwintigjarige om zijn ketterse ideeën uit de joodse gemeente werd verbannen.
Van der Horst vertelt dat Spinoza in tegenstelling zijn tegendraadse tijdgenoot Adriaen Koerbagh, die beweerde dat het gereformeerde geloof een maatwerk was om de gelovige goegemeente dom te houden en hiervoor 10 jaar tuchthuis kreeg, niet wilde provoceren. Het ging Spinoza alleen om ruimte om vrij te denken. Wat Spinoza dacht was voor die tijd overigens bijzonder radicaal, want hij ontkende dat God een persoon was en boven de materiële werkelijkheid stond. De bijbel kon volgens hem daarom niet worden beschouwd als het geïnspireerde Woord van God.
Ruimte om te denken werd Spinoza in het ‘tolerante’ Nederland van de zeventiende eeuw nauwelijks gegeven. Zijn boeken werden verboden toen stadhouder Willem III aan de macht kwam.
Srebrenica
Van der Horst heeft ook een interessant venster over Srebrenica geschreven, de enclave waar in juli 1995 ten tijde van de burgeroorlog in voormalig Joegoslavië zo’n achtduizend moslimmannen door de Bosnische Serviërs werden vermoord terwijl Dutchbat, het Nederlandse bataljon van de Verenigde Naties, hiertegen niks deed.
In de nieuwsprogramma’s over de hele wereld was commandant Thom Karremans te zien, die tegenover de Servische generaal Mladic timide verklaarde: “I am the piano player. Don’t shoot the piano player.” Voor het oog van de camera had hij ook het glas met Mladic geheven en kreeg hij bovendien als afscheidscadeautje een schemerlamp voor zijn vrouw in handen gedrukt. Eenmaal veilig in Zagreb liepen de Nederlandse blauwhelmen de polonaise in aanwezigheid van prins Willem Alexander. Ook deze beelden gingen de hele wereld over.
Waren de Nederlandse militairen medeverantwoordelijk voor de genocide? Of waren zij slachtoffer van eenzijdige berichtgeving? Van der Horst schrijft hier genuanceerd over en sluit zich aan bij het NIOD-rapport van Hans Blom. Hoewel dit 6600 bladzijden tellende rapport de Nederlandse soldaten van medeverantwoordelijkheid voor het bloedbad vrijpleitte, trokken minister-president Kok en de rest van het kabinet hieruit hun consequenties en traden af.
Het drama van Srebrenica betekende echter niet dat Nederland zich in het vervolg zou onttrekken aan internationale verplichtingen. Na 11 september 2001 steunde ons land de oorlog tegen terrorisme, 500 Nederlandse soldaten waren een tijdlang gelegerd in de Iraakse provincie Al-Muthanna en in 2006 waren Nederlandse troepen verantwoordelijk voor de ‘wederopbouwmissie’ in de Afghaanse provincie Uruzgan.
Samenhang tussen de hierboven uitgelichte vensters is er niet. Het zijn gewoon drie interessante verhalen. De andere 47 zijn, op een enkele uitzondering na (Hunebedden, De aardgasbel), ook de moeite waard om gelezen te worden.
zondag, oktober 05, 2008
Partij Trots op Lont
Onderstaande artikel stond (hoewel enigzins gecensureerd) in het Nederlands Dagblad van donderdag 2 oktober 2008.
Door: Ewout Klei
Een glimlach kon ik niet onderdrukken toen ik in het Nederlands Dagblad van 1 oktober 2008 las over de nieuwe partij van Yvette Lont, voormalig prostitué, ChristenUnie-lid en raadslid van het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost. Lont richt zich op verontruste kiezers uit de voormalige Reformatorische Politieke Federatie. Een aantal mensen uit de oude RPF maakt zich namelijk grote zorgen maken over de koers van de ChristenUnie die, nu de partij in de regering zit, een wending naar links lijkt te maken in ethische vraagstukken als homoseksualiteit, embryoselectie en Israël. Lonts woordvoerder (nee, niet Kay van de Linden) Barthus Kas benadrukt daarom dat haar nieuwe partij “Bijbelgetrouw” (dit moet RPF’ers aanspreken) wil zijn en over “onveranderlijke standpunten” (dit klinkt meer SGP-achtig) zal beschikken. Waar de ChristenUnie ter wille van de macht haar beginselen voor een schotel linzenmoes heeft verkocht, zo blijft de dappere maar eenzame Lont wel haar rug recht houden en durft zij nog wel te zeggen waar het op staat, is de indruk die zij en haar woordvoerder (het lijkt er bijna op dat je er pas toe doet als je een woordvoerder hebt) willen wekken.
Mij bekruipt echter heel erg het gevoel, mevrouw Lont mag mij vertellen als ik ongelijk heb, dat het haar eigenlijk helemaal niet gaat om de homokwestie waarom ze toentertijd uit de ChristenUnie is gestapt. Het lijkt veeleer te draaien om mevrouw Lont zelf. Haar polemische en provocerende stijl en de manier hoe ze de media bespeelt doet meer denken aan hoe Geert Wilders en Rita Verdonk in het parlement en in De Volkskrant optreden, dan op het optreden van voormalig RPF-leider Meindert Leerling, die het inhoudelijk best met haar eens is. Leerling had en heeft in de verste verte niet de behoefte om te scoren. Het gaat hem om alleen om zijn principiële punt te maken. Je kunt het daar mee eens zijn of niet, maar de manier hoe hij dit naar voren brengt is respectvol. Voor aanvang van het Kamerdebat over de Wet Gelijke Behandeling stapte Leerling op zijn homoseksuele mede-Kamerleden Jacob Kohnstamm (D66) en Peter Lankhorst (PPR) af en zei dat wat hij in het komende debat zou gaan zeggen niet persoonlijk bedoeld was. Ook beleed Leerling tijdens dit debat spontaan schuld over wat de christenen in de loop der eeuwen tegenover homo’s fout hadden gedaan. Dit werd erg gewaardeerd. Lankhorst beschouwde Leerling sindsdien als ‘dierbare vriend’ en ook de homobelangenorganisatie COC was over deze actie zeer te spreken.
Deze eerlijke en kritische zelfreflectie mis ik een beetje bij Lont. Geert Wilders en Rita Verdonk liegen. Wilders wil niet vertellen wat zijn echte bedoelingen waren achter de film Fitna en of deze film in eerste instantie eigenlijk niet veel provocerender was, en Verdonk had zich ‘vergist’ toen ze zei nooit lid te zijn van de Pacifistisch Socialistische Partij. Ik heb Lont niet op leugens betrapt, nog niet wil ik bijna zeggen, maar door haar zeer polariserende manier van optreden loopt ze sterk het risico in een morele spagaat te vallen. Norm en werkelijkheid hebben namelijk nooit een één-op-één-relatie.
Voor politicologen en historici die zich bezighouden met de politieke geschiedenis, ik behoor tot de laatste categorie, is de oprichting van een nieuwe politieke partij altijd leuk en interessant. Ik vind het nog steeds jammer dat er toentertijd niets terecht gekomen van de charismatisch-evangelische partij Nederland Pro Deo van mr. H.F. Westerveld die een lijstverbinding wilde aangaan met de SGP (ND, 10-10-2006). De ontwikkeling van Lonts partij zal ik dan ook met belangstelling volgen. Wel vermoed ik, maar ik ben slechts een historicus en geen profeet die in de toekomst kan kijken, dat de partij straks geen enkele kans maakt om een Kamerzetel te behalen en er alleen voor zorgt dat de ChristenUnie een paar (honderd, duizend?) stemmen verliest. Ik wens Lont veel sterkte met haar nieuwe partij, hoop dat er nog Lont-fans zijn die net als de klokkenluidende Tilburgse pastoor hun cavia naar haar vernoemen, het lijkt mij leuk om haar te zien bij Pauw & Witteman of Andries Knevel, maar een positief verschil zal ze denk ik niet maken.
Ewout klei is historicus en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
Door: Ewout Klei
Een glimlach kon ik niet onderdrukken toen ik in het Nederlands Dagblad van 1 oktober 2008 las over de nieuwe partij van Yvette Lont, voormalig prostitué, ChristenUnie-lid en raadslid van het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost. Lont richt zich op verontruste kiezers uit de voormalige Reformatorische Politieke Federatie. Een aantal mensen uit de oude RPF maakt zich namelijk grote zorgen maken over de koers van de ChristenUnie die, nu de partij in de regering zit, een wending naar links lijkt te maken in ethische vraagstukken als homoseksualiteit, embryoselectie en Israël. Lonts woordvoerder (nee, niet Kay van de Linden) Barthus Kas benadrukt daarom dat haar nieuwe partij “Bijbelgetrouw” (dit moet RPF’ers aanspreken) wil zijn en over “onveranderlijke standpunten” (dit klinkt meer SGP-achtig) zal beschikken. Waar de ChristenUnie ter wille van de macht haar beginselen voor een schotel linzenmoes heeft verkocht, zo blijft de dappere maar eenzame Lont wel haar rug recht houden en durft zij nog wel te zeggen waar het op staat, is de indruk die zij en haar woordvoerder (het lijkt er bijna op dat je er pas toe doet als je een woordvoerder hebt) willen wekken.
Mij bekruipt echter heel erg het gevoel, mevrouw Lont mag mij vertellen als ik ongelijk heb, dat het haar eigenlijk helemaal niet gaat om de homokwestie waarom ze toentertijd uit de ChristenUnie is gestapt. Het lijkt veeleer te draaien om mevrouw Lont zelf. Haar polemische en provocerende stijl en de manier hoe ze de media bespeelt doet meer denken aan hoe Geert Wilders en Rita Verdonk in het parlement en in De Volkskrant optreden, dan op het optreden van voormalig RPF-leider Meindert Leerling, die het inhoudelijk best met haar eens is. Leerling had en heeft in de verste verte niet de behoefte om te scoren. Het gaat hem om alleen om zijn principiële punt te maken. Je kunt het daar mee eens zijn of niet, maar de manier hoe hij dit naar voren brengt is respectvol. Voor aanvang van het Kamerdebat over de Wet Gelijke Behandeling stapte Leerling op zijn homoseksuele mede-Kamerleden Jacob Kohnstamm (D66) en Peter Lankhorst (PPR) af en zei dat wat hij in het komende debat zou gaan zeggen niet persoonlijk bedoeld was. Ook beleed Leerling tijdens dit debat spontaan schuld over wat de christenen in de loop der eeuwen tegenover homo’s fout hadden gedaan. Dit werd erg gewaardeerd. Lankhorst beschouwde Leerling sindsdien als ‘dierbare vriend’ en ook de homobelangenorganisatie COC was over deze actie zeer te spreken.
Deze eerlijke en kritische zelfreflectie mis ik een beetje bij Lont. Geert Wilders en Rita Verdonk liegen. Wilders wil niet vertellen wat zijn echte bedoelingen waren achter de film Fitna en of deze film in eerste instantie eigenlijk niet veel provocerender was, en Verdonk had zich ‘vergist’ toen ze zei nooit lid te zijn van de Pacifistisch Socialistische Partij. Ik heb Lont niet op leugens betrapt, nog niet wil ik bijna zeggen, maar door haar zeer polariserende manier van optreden loopt ze sterk het risico in een morele spagaat te vallen. Norm en werkelijkheid hebben namelijk nooit een één-op-één-relatie.
Voor politicologen en historici die zich bezighouden met de politieke geschiedenis, ik behoor tot de laatste categorie, is de oprichting van een nieuwe politieke partij altijd leuk en interessant. Ik vind het nog steeds jammer dat er toentertijd niets terecht gekomen van de charismatisch-evangelische partij Nederland Pro Deo van mr. H.F. Westerveld die een lijstverbinding wilde aangaan met de SGP (ND, 10-10-2006). De ontwikkeling van Lonts partij zal ik dan ook met belangstelling volgen. Wel vermoed ik, maar ik ben slechts een historicus en geen profeet die in de toekomst kan kijken, dat de partij straks geen enkele kans maakt om een Kamerzetel te behalen en er alleen voor zorgt dat de ChristenUnie een paar (honderd, duizend?) stemmen verliest. Ik wens Lont veel sterkte met haar nieuwe partij, hoop dat er nog Lont-fans zijn die net als de klokkenluidende Tilburgse pastoor hun cavia naar haar vernoemen, het lijkt mij leuk om haar te zien bij Pauw & Witteman of Andries Knevel, maar een positief verschil zal ze denk ik niet maken.
Ewout klei is historicus en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
Trots op vooroordelen
Dit artikel stond alweer een tijdje geleden in het Katern.
Door: Ewout Klei
Theodore Dalrymple, Leve het vooroordeel! Nederlandse vertaling Jabik Veenbaas. Uitgeverij Nieuw Amsterdam. 2008. ISBN 97890468043131. Oorspronkelijke titel: In praise of prejudice. The necessity of preconceived ideas, New York/Londen 2007.
De rassenrellen in Los Angeles in 1992, die er uiteindelijk voor zorgden dat George Bush senior de presidentsverkiezingen verloor, inspireerden de dames van de popgroep En Vogue tot het schrijven van ‘Free your mind’. In dit nummer tegen ‘prejudice’ riepen ze de alle mensen op om ‘colorblind’ te zijn:
I wear tight clothing and high heel shoes,
it doesnt make me a prostitute;
I like rap music wear hip-hop clothes,
That doesnt mean that Im sellin dope.
Het essay Leve het vooroordeel! van Theodore Dalrymple doet een beetje aan 'Free your mind' denken. Zou deze gepensioneerde psychiater en een tegendraadse conservatieve polemist van het type Bart-Jan Spruyt echt een pleidooi houden voor discriminatie? Deze vraag moet met ‘ja’ worden beantwoord. Niettemin maakt dit zijn betoog, hoe gek het misschien ook klinken mag, niet verwerpelijk. Althans, niet helemaal.
In zijn essay benadrukt Dalrymple dat vooroordelen ervaring en kennis bevatten over wat de samenleving goed en kwaad vindt. Vooroordelen liggen om die reden aan de basis van regels voor fatsoenlijke omgangsvormen. Omdat mensen niet vanuit het niets een eigen ethiek kunnen ontwerpen zijn vooroordelen noodzakelijk. Volgens Dalrymple gebruiken veel mensen onbevooroordeeldheid als een excuus om losbandig en onbeheerst te zijn, in plaats van zich te conformeren aan de heersende normen en waarden. Dit is slecht voor het individu en voor de maatschappij.
Als men het ene vooroordeel veroordeelt komt daar vaak een ander vooroordeel voor terug. Dalrymple noemt als voorbeeld de visie van een zichzelf progressief achtende journaliste van The Guardian. Zij betoogde in een artikel dat als een meisje van zeventien uit de onderklasse graag zwanger wil worden, dit niet noodzakelijkerwijs een domme beslissing is omdat haar enige alternatief is om voor een hongerloon vakken te gaan vullen in de supermarkt. Hoewel de journaliste in kwestie volgens Dalrymple vermoedelijk apetrots is op haar onbevooroordeeldheid in deze kwestie, ging zij ook uit van enkele niet-triviale vooronderstellingen, namelijk dat laagbetaald werk niet deugt en dat vakken vullen iets vernederends is. Niet het vakken vullen is erg, maar de elitair-linkse verachting van de journaliste.
Volgens Dalrymple is het maken van onderscheid niet altijd slecht. Het begrip ‘discrimination’ had vroeger een positieve betekenis en betekende dat er een onderscheid werd gemaakt tussen waar en niet-waar, mooi en lelijk, goed en kwaad enzovoort. Iemand die discrimineerde was iemand die goed kon oordelen. Later kreeg het begrip echter een uiterst negatieve connotatie en was iemand die discrimineerde een racist, een homofoob, een reactionair en (het ergste van alles) een conservatief. Uiteraard is Dalrymple dus niet voor discriminatie op basis van ras, maar wel voor maken onderscheid. In de meeste gevallen zijn mannen met een agressief uiterlijk, bijvoorbeeld met tatoeages en piercings, volgens de psychiater ook agressief en gewelddadig. Het is veel beter om deze mannen daarom uit de weg te gaan dan om er een relatie mee aan te gaan, wat menig goedgelovig meisje uit de achterbuurt schijnt te doen omdat het uiterlijk weinig zou zeggen over hoe die persoon in het echt is.
Hoewel vanuit mijn hardnekkige vooroordelen tegen vooroordelen ik het boekje liever niet zou willen aanprijzen als fenomenaal en fantastisch, hiervoor is het betoog toch een beetje apodictisch, heeft Dalrymple een goed punt gemaakt. Het essay kan daarom het beste gelezen worden ter lering en vermaak.
Tenslotte kan de lezer die Dalrymple eens in het echt wil horen zijn geluk niet op, want op 2 oktober aanstaande spreekt hij in Nijmegen: www.ru.nl/sp/dalrymple
Door: Ewout Klei
Theodore Dalrymple, Leve het vooroordeel! Nederlandse vertaling Jabik Veenbaas. Uitgeverij Nieuw Amsterdam. 2008. ISBN 97890468043131. Oorspronkelijke titel: In praise of prejudice. The necessity of preconceived ideas, New York/Londen 2007.
De rassenrellen in Los Angeles in 1992, die er uiteindelijk voor zorgden dat George Bush senior de presidentsverkiezingen verloor, inspireerden de dames van de popgroep En Vogue tot het schrijven van ‘Free your mind’. In dit nummer tegen ‘prejudice’ riepen ze de alle mensen op om ‘colorblind’ te zijn:
I wear tight clothing and high heel shoes,
it doesnt make me a prostitute;
I like rap music wear hip-hop clothes,
That doesnt mean that Im sellin dope.
Het essay Leve het vooroordeel! van Theodore Dalrymple doet een beetje aan 'Free your mind' denken. Zou deze gepensioneerde psychiater en een tegendraadse conservatieve polemist van het type Bart-Jan Spruyt echt een pleidooi houden voor discriminatie? Deze vraag moet met ‘ja’ worden beantwoord. Niettemin maakt dit zijn betoog, hoe gek het misschien ook klinken mag, niet verwerpelijk. Althans, niet helemaal.
In zijn essay benadrukt Dalrymple dat vooroordelen ervaring en kennis bevatten over wat de samenleving goed en kwaad vindt. Vooroordelen liggen om die reden aan de basis van regels voor fatsoenlijke omgangsvormen. Omdat mensen niet vanuit het niets een eigen ethiek kunnen ontwerpen zijn vooroordelen noodzakelijk. Volgens Dalrymple gebruiken veel mensen onbevooroordeeldheid als een excuus om losbandig en onbeheerst te zijn, in plaats van zich te conformeren aan de heersende normen en waarden. Dit is slecht voor het individu en voor de maatschappij.
Als men het ene vooroordeel veroordeelt komt daar vaak een ander vooroordeel voor terug. Dalrymple noemt als voorbeeld de visie van een zichzelf progressief achtende journaliste van The Guardian. Zij betoogde in een artikel dat als een meisje van zeventien uit de onderklasse graag zwanger wil worden, dit niet noodzakelijkerwijs een domme beslissing is omdat haar enige alternatief is om voor een hongerloon vakken te gaan vullen in de supermarkt. Hoewel de journaliste in kwestie volgens Dalrymple vermoedelijk apetrots is op haar onbevooroordeeldheid in deze kwestie, ging zij ook uit van enkele niet-triviale vooronderstellingen, namelijk dat laagbetaald werk niet deugt en dat vakken vullen iets vernederends is. Niet het vakken vullen is erg, maar de elitair-linkse verachting van de journaliste.
Volgens Dalrymple is het maken van onderscheid niet altijd slecht. Het begrip ‘discrimination’ had vroeger een positieve betekenis en betekende dat er een onderscheid werd gemaakt tussen waar en niet-waar, mooi en lelijk, goed en kwaad enzovoort. Iemand die discrimineerde was iemand die goed kon oordelen. Later kreeg het begrip echter een uiterst negatieve connotatie en was iemand die discrimineerde een racist, een homofoob, een reactionair en (het ergste van alles) een conservatief. Uiteraard is Dalrymple dus niet voor discriminatie op basis van ras, maar wel voor maken onderscheid. In de meeste gevallen zijn mannen met een agressief uiterlijk, bijvoorbeeld met tatoeages en piercings, volgens de psychiater ook agressief en gewelddadig. Het is veel beter om deze mannen daarom uit de weg te gaan dan om er een relatie mee aan te gaan, wat menig goedgelovig meisje uit de achterbuurt schijnt te doen omdat het uiterlijk weinig zou zeggen over hoe die persoon in het echt is.
Hoewel vanuit mijn hardnekkige vooroordelen tegen vooroordelen ik het boekje liever niet zou willen aanprijzen als fenomenaal en fantastisch, hiervoor is het betoog toch een beetje apodictisch, heeft Dalrymple een goed punt gemaakt. Het essay kan daarom het beste gelezen worden ter lering en vermaak.
Tenslotte kan de lezer die Dalrymple eens in het echt wil horen zijn geluk niet op, want op 2 oktober aanstaande spreekt hij in Nijmegen: www.ru.nl/sp/dalrymple
zaterdag, juli 19, 2008
Mandela: held, geen heilige
Door: Ewout Klei
Op 18 juli j.l. vierde Nelson Mandela zijn negentigste verjaardag. In Europa en Noord-Amerika wordt hij gezien als een levende legende, een heilige die in ons midden is. Na een gevangenschap van 27 jaar was hij het die op vreedzame wijze een einde maakte aan het racistische apartheidsregime in Zuid-Afrika, waar een blanke minderheid de zwarte meerderheid onderdrukte. Dat deze machtsoverdracht zo vreedzaam verliep werd door weinigen verwacht. Het lag meer voor de hand dat de rollen zouden worden omgedraaid en in plaats van de zwarte meerderheid nu de blanke minderheid zou worden achtergesteld, maar dat wilde de ex-gevangene niet. De nieuwe president preekte geen wraak maar vergeving en kreeg daardoor bedoeld/onbedoeld(?) heel veel moreel gezag, maar toch eigenlijk vooral bij de blanken die niet in Zuid-Afrika wonen.
Dat Mandela eigenlijk een blanke heilige is bleek vooral uit het op de publieke omroep uitgezonden popconcert op Hyde Park in Londen op 27 juni, toen hij door een boel beroemde zangers en zangeressen - waaronder uiteraard ‘Saint’ Bono van U2 - werd gefêteerd. De goede man zelf hoefde bijna niets te zeggen. Hij kwam het podium opschuifelen, glimlachte en maakte op kalme toon reclame voor zijn stichting 46664 die aids bestrijdt. Nadat Bono en ‘The Edge’ (de gitarist van U2) Happy Birthday zongen was het feest voorbij en kon iedereen naar huis.
Het popconcert riep gemengde gevoelens bij mij op. Enerzijds is Mandela in mijn ogen een held, iemand die net samen met Winston Churchill, Franklin Delano Roosenvelt, Mahatma Gandhi, Peter Benenson en Václav Havel in het rijtje ‘de grootste wereldburgers van de 20ste eeuw’ thuishoort. Anderzijds gruw ik ook van helden- en heiligenvereringen omdat er mijns inziens geen heiligen bestaan en door zo focussen op de goedheid van een persoon de werkelijkheid geweld wordt aangedaan.
Die werkelijkheid heet in het geval van Mandela Zimbabwe, waar de vierentachtigjarige president/dictator Robert Mugabe – toen hij in de jaren zeventig verzetsstrijder was net als Mandela een held in de ogen van links en een terrorist in de ogen van rechts – met grof geweld de oppositie onderdrukt om maar aan de macht te blijven. Hoewel Zuid-Afrika en de Afrikaanse Unie nou niet bepaald blij zijn met Mugabe willen ze onder geen beding westerse (=koloniale) bemoeienis met zijn land en houden ze hem de hand boven het hoofd. Vooral de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki steekt zijn hoofd in het zand, zoals hij dit in 2000 ook deed ten aanzien van aids dat volgens Mbeki allereerst het gevolg is van armoede en van onveilige seks. Maar waar Mandela in het geval van aids zijn opvolger op de vingers tikte (hoewel Mandela tijdens zijn eigen presidentschap over aids zweeg), laat hij het nu na om Zimbabwe te veroordelen. Tijdens zijn toespraakje op het popconcert sprak hij alleen over het ‘falend leiderschap’ in Zimbabwe. Niks over het grof geweld tegen Zimbabwaanse burgers, niks over de intimidaties, moorden en verkrachtingen en het gesjoemel bij verkiezingen. Het falend leiderschap slaat daarom - helaas - ook op Mandela zelf. Hij is namelijk de enige in Afrika met moreel gezag om zich tegen de Zimbabwaanse misstanden en de terreur van Mugabe uit te spreken. Dat hij dit nalaat is laakbaar.
In het NRC-Handelsblad van vrijdag 18 juni schreef Bram Vermeulen naar aanleiding van Mandela’s Happy Birthday een kritische beschouwing. De kracht en de zwakte van Mandela ligt in zijn trouw aan het African National Congres (ANC). Alles moest voor het ideaal van het ANC wijken. Door dit ideaal gaf hij niet op en werd hij het symbool voor de strijd tegen het onrecht en dat het goede overwint. Maar door het belang van het ANC zo sterk voorop te stellen is hij niet kritisch genoeg over de misstanden waar Zuid-Afrika en het ANC nu mee kampen, zoals de groeiende criminaliteit en de opkomst van de zeer omstreden Jacob Zuma. Dit is heel goed te begrijpen, je valt niet zomaar je eigen mensen af, maar juist is het niet.
De wereld kent helden maar geen heiligen. Mandela is een held verdient respect, veel respect, maar ook hij is niet volmaakt. Het is niet bepaald zonder risico mensen op een voetstuk te zetten, want daardoor raak je het zicht op de – helaas – vaak zo weerbarstige werkelijkheid kwijt. Net zoals de mythe van de grote trek van 1838, door blanke boeren gekoesterd en gebruikt om de apartheid te legitimeren, moet men tegenwoordig uitkijken de mythe Mandela niet buitenproportioneel op te blazen. De waarheid is namelijk niet zwart-wit.
Op 18 juli j.l. vierde Nelson Mandela zijn negentigste verjaardag. In Europa en Noord-Amerika wordt hij gezien als een levende legende, een heilige die in ons midden is. Na een gevangenschap van 27 jaar was hij het die op vreedzame wijze een einde maakte aan het racistische apartheidsregime in Zuid-Afrika, waar een blanke minderheid de zwarte meerderheid onderdrukte. Dat deze machtsoverdracht zo vreedzaam verliep werd door weinigen verwacht. Het lag meer voor de hand dat de rollen zouden worden omgedraaid en in plaats van de zwarte meerderheid nu de blanke minderheid zou worden achtergesteld, maar dat wilde de ex-gevangene niet. De nieuwe president preekte geen wraak maar vergeving en kreeg daardoor bedoeld/onbedoeld(?) heel veel moreel gezag, maar toch eigenlijk vooral bij de blanken die niet in Zuid-Afrika wonen.
Dat Mandela eigenlijk een blanke heilige is bleek vooral uit het op de publieke omroep uitgezonden popconcert op Hyde Park in Londen op 27 juni, toen hij door een boel beroemde zangers en zangeressen - waaronder uiteraard ‘Saint’ Bono van U2 - werd gefêteerd. De goede man zelf hoefde bijna niets te zeggen. Hij kwam het podium opschuifelen, glimlachte en maakte op kalme toon reclame voor zijn stichting 46664 die aids bestrijdt. Nadat Bono en ‘The Edge’ (de gitarist van U2) Happy Birthday zongen was het feest voorbij en kon iedereen naar huis.
Het popconcert riep gemengde gevoelens bij mij op. Enerzijds is Mandela in mijn ogen een held, iemand die net samen met Winston Churchill, Franklin Delano Roosenvelt, Mahatma Gandhi, Peter Benenson en Václav Havel in het rijtje ‘de grootste wereldburgers van de 20ste eeuw’ thuishoort. Anderzijds gruw ik ook van helden- en heiligenvereringen omdat er mijns inziens geen heiligen bestaan en door zo focussen op de goedheid van een persoon de werkelijkheid geweld wordt aangedaan.
Die werkelijkheid heet in het geval van Mandela Zimbabwe, waar de vierentachtigjarige president/dictator Robert Mugabe – toen hij in de jaren zeventig verzetsstrijder was net als Mandela een held in de ogen van links en een terrorist in de ogen van rechts – met grof geweld de oppositie onderdrukt om maar aan de macht te blijven. Hoewel Zuid-Afrika en de Afrikaanse Unie nou niet bepaald blij zijn met Mugabe willen ze onder geen beding westerse (=koloniale) bemoeienis met zijn land en houden ze hem de hand boven het hoofd. Vooral de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki steekt zijn hoofd in het zand, zoals hij dit in 2000 ook deed ten aanzien van aids dat volgens Mbeki allereerst het gevolg is van armoede en van onveilige seks. Maar waar Mandela in het geval van aids zijn opvolger op de vingers tikte (hoewel Mandela tijdens zijn eigen presidentschap over aids zweeg), laat hij het nu na om Zimbabwe te veroordelen. Tijdens zijn toespraakje op het popconcert sprak hij alleen over het ‘falend leiderschap’ in Zimbabwe. Niks over het grof geweld tegen Zimbabwaanse burgers, niks over de intimidaties, moorden en verkrachtingen en het gesjoemel bij verkiezingen. Het falend leiderschap slaat daarom - helaas - ook op Mandela zelf. Hij is namelijk de enige in Afrika met moreel gezag om zich tegen de Zimbabwaanse misstanden en de terreur van Mugabe uit te spreken. Dat hij dit nalaat is laakbaar.
In het NRC-Handelsblad van vrijdag 18 juni schreef Bram Vermeulen naar aanleiding van Mandela’s Happy Birthday een kritische beschouwing. De kracht en de zwakte van Mandela ligt in zijn trouw aan het African National Congres (ANC). Alles moest voor het ideaal van het ANC wijken. Door dit ideaal gaf hij niet op en werd hij het symbool voor de strijd tegen het onrecht en dat het goede overwint. Maar door het belang van het ANC zo sterk voorop te stellen is hij niet kritisch genoeg over de misstanden waar Zuid-Afrika en het ANC nu mee kampen, zoals de groeiende criminaliteit en de opkomst van de zeer omstreden Jacob Zuma. Dit is heel goed te begrijpen, je valt niet zomaar je eigen mensen af, maar juist is het niet.
De wereld kent helden maar geen heiligen. Mandela is een held verdient respect, veel respect, maar ook hij is niet volmaakt. Het is niet bepaald zonder risico mensen op een voetstuk te zetten, want daardoor raak je het zicht op de – helaas – vaak zo weerbarstige werkelijkheid kwijt. Net zoals de mythe van de grote trek van 1838, door blanke boeren gekoesterd en gebruikt om de apartheid te legitimeren, moet men tegenwoordig uitkijken de mythe Mandela niet buitenproportioneel op te blazen. De waarheid is namelijk niet zwart-wit.
dinsdag, juli 15, 2008
We've got him!
Ladies and Gentlemen,
We've got him!
onder het Schilderiaanse motto 'Den schuilkelder uit, de uniform aan' gaat onze minister van defensie Eimert van Middelkoop een 'causerie' houden op het congres over GPV-leider wijlen Pieter Jongeling (1909-1985), dat op 1 april 2009 in Kampen wordt georganiseerd. De andere sprekers moeten nog gevraagd worden maar de 'schoppenaas' hebben we te pakken.
Van Middelkoop is dankzij Jongeling de politiek ingegaan. Na het zien van een televisie-interview van de schrijver Godfried Bomans met Jongeling besloot de latere minister lid te worden van het Gereformeerd Politiek Verbond, één van de voorlopers van de ChristenUnie. Jongeling nam hem in 1973 in dienst als fractiemedewerker, een baan die Van Middelkoop tot 1989 bleef houden toen hij zelf in de Tweede Kamer werd verkozen.
Het congres over Pieter Jongeling, dat ondergetekende samen met zijn baas professor George Harinck organiseert, moet een goed overzicht geven van het leven en werk van Jongeling, die naast politicus ook journalist en kinderboekenschrijver was. Onder het pseudoniem Piet Prins schreef hij onder andere de serie Snuf de Hond, die dit jaar door Steven de Jong is verfilmd. Hopelijk krijgt Jongeling mede dankzij Van Middelkoops aanwezigheid de aandacht die hij verdient.
We've got him!
onder het Schilderiaanse motto 'Den schuilkelder uit, de uniform aan' gaat onze minister van defensie Eimert van Middelkoop een 'causerie' houden op het congres over GPV-leider wijlen Pieter Jongeling (1909-1985), dat op 1 april 2009 in Kampen wordt georganiseerd. De andere sprekers moeten nog gevraagd worden maar de 'schoppenaas' hebben we te pakken.
Van Middelkoop is dankzij Jongeling de politiek ingegaan. Na het zien van een televisie-interview van de schrijver Godfried Bomans met Jongeling besloot de latere minister lid te worden van het Gereformeerd Politiek Verbond, één van de voorlopers van de ChristenUnie. Jongeling nam hem in 1973 in dienst als fractiemedewerker, een baan die Van Middelkoop tot 1989 bleef houden toen hij zelf in de Tweede Kamer werd verkozen.
Het congres over Pieter Jongeling, dat ondergetekende samen met zijn baas professor George Harinck organiseert, moet een goed overzicht geven van het leven en werk van Jongeling, die naast politicus ook journalist en kinderboekenschrijver was. Onder het pseudoniem Piet Prins schreef hij onder andere de serie Snuf de Hond, die dit jaar door Steven de Jong is verfilmd. Hopelijk krijgt Jongeling mede dankzij Van Middelkoops aanwezigheid de aandacht die hij verdient.
Abonneren op:
Posts (Atom)