De synodalen achterna?
http://www.protestant.nl/geschiedenis/actueel-verleden/de-synodalen-achterna
Gaan de vrijgemaakt-gereformeerden dan toch de synodalen achterna, op de immer zo verfoeide weg van de secularisatie? Dreigt wat voormalig voorman Piet Jongeling bijna een halve eeuw geleden, kijkend naar de synodaal-gereformeerde kerk, 'het stille sterven' noemde? Deze prangende vragen stelt historicus Ewout Klei naar aanleiding van de aanstaande Kamper Schooldag die wordt geplaagd door gestaag teruglopende bezoekersaantallen.
Dit jaar wordt de Kamper Schooldag verplaatst van de woensdag naar de vrijdag. Ook het programma verandert. De reden is dat het aantal bezoekers de afgelopen tien jaar enorm is teruggelopen, van ruim tienduizend mensen in de jaren negentig naar nog geen drieduizend vorig jaar. De vrijgemaakt-gereformeerde Theologische Universiteit aan de Kamper Broederweg, die de schooldag organiseert, probeert er nog wat van te maken. Maar iedereen voelt dat het een aflopende zaak is. Wat eens de toogdag was voor alle vrijgemaakt-gereformeerden is nu een onderonsje van zestigplussers geworden. Sommigen zullen misschien met heimwee terugdenken aan die goeie oude tijd toen het GPV nog bestond en de kerken ook op zondagmiddag nog propvol zaten; de jeugd kon de vragen en antwoorden van de Heidelbergse catechismus nog opdreunen en hield zich verre van wereldgelijkvormige frivoliteiten als de EO-jongerendag. Maar tegenwoordig? Waar gaat het heen met onze wereld? vraagt menig vrijgemaakt-gereformeerde op leeftijd zich af. Gaan we dan toch de synodalen achterna?
De synodalen achterna – dit was jarenlang het spookbeeld dat verontrusten gebruikten om elke poging tot vernieuwing in de kiem te smoren. Ze beschouwden hun eigen kerk als de ware kerk. Na de Vrijmaking van 1944 kon het met de synodalen alleen maar fout gaan. In 1962 stelde Jongeling in een brochure het secularisatieproces onder de synodalen aan de kaak. Hoewel er in de jaren vijftig ogenschijnlijk weinig in de synodale wereld was veranderd, hadden intellectualisme en rationalisme sluipenderwijs terrein gewonnen. Jongeling noemde dit proces ‘het stille sterven’ en vergeleek dit met het lot van de bewoners van een eilandje in het radioactieve Nyassameer in Afrika. Die hadden niet door dat ze aan dodelijke straling blootstonden.
Jongeling kreeg gelijk. In de jaren zestig en zeventig verlinkste de gereformeerde wereld openlijk. De ARP werd ‘evangelisch radicaal’, de VU gaf Martin Luther King en C.F. Beyers Naudé een eredoctoraat; synodaal-gereformeerden als Mient Jan Faber speelden een belangrijke rol in de vredesbeweging, en tegen vrijzinnige theologen als Harry Kuitert en Herman Wiersinga bleven tuchtmaatregelen uit.
Terwijl de synodalen seculariseerden bleven de vrijgemaakten de tijdgeest trotseren. Het geheim van dit succes was de strakke organisatorische band met de kerk. In feite konden alleen vrijgemaakten lid worden van vrijgemaakte organisaties waardoor men voor ‘infiltranten’ werd behoed. In de jaren negentig kwam een einde aan dit isolement. De vrijgemaakten stapten van hun ware-kerk-denken af. Ging men na dertig jaar alsnog de synodalen achterna? Neen. De vrijgemaakte zuil is niet verdwenen, maar opgegaan in de ‘evangelisch-reformatorische zuil’ rondom EO en ChristenUnie. Het motief om zich bij deze zuil aan te sluiten was defensief. Om met het inmiddels opgeheven blad Bij de Tijd te spreken: een ‘warmere’ en ‘leukere’ kerk moest de vrijgemaakte jeugd weg houden van intellectualisme en rationalisme. Hoewel het blad zich afzette tegen het vrijgemaakte verleden waarschuwde het onbedoeld voor precies dezelfde gevaren als Jongeling destijds. Maar Bij de tijd stond een andere remedie voor.
De remedie had succes want de vrijgemaakte kerken zijn de synodalen nog niet achterna gegaan. Aan geloofswaarheden mag niet hardop worden getwijfeld. Toch zijn er aanwijzingen dat de secularisatie toeslaat, onder meer in de vorm van de tanende belangstelling voor de schooldag. Een godsdienstsociologisch onderzoek naar de opvattingen en gedragingen van vrijgemaakten (en ex-vrijgemaakten), waarin de invloed van secularisering, ontzuiling en evangelicalisering met elkaar worden vergeleken, kan meer inzicht in dit proces geven. Is het ‘stille sterven’, de synodalen achterna, dan toch onvermijdelijk?
Auteur
Ewout Klei, voor Protestant.nl
2 september 2009
Posts tonen met het label Jongeling. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Jongeling. Alle posts tonen
woensdag, september 02, 2009
maandag, juli 13, 2009
Winnaar prijsvraag Pieter Jongeling bekend
Winnaar prijsvraag Pieter Jongeling bekend
van onze redactie internet
Op 13 april lanceerde de website van het Nederlands Dagblad een prijsvraag over Pieter Jongeling (1909-1985), naar aanleiding van de publicatie van het boek Zonder twijfel, de biografie van de toen honderd jaar geleden geboren GPV-politicus.
http://www.nd.nl/artikelen/2009/juni/27/winnaar-prijsvraag-pieter-jongeling-bekend
van onze redactie internet
Op 13 april lanceerde de website van het Nederlands Dagblad een prijsvraag over Pieter Jongeling (1909-1985), naar aanleiding van de publicatie van het boek Zonder twijfel, de biografie van de toen honderd jaar geleden geboren GPV-politicus.
http://www.nd.nl/artikelen/2009/juni/27/winnaar-prijsvraag-pieter-jongeling-bekend
zondag, april 12, 2009
Pieter Jongeling, boegbeeld van het vrijgemaakte leven
vrijdag, april 03, 2009
Biografie van Pieter Jongeling gepresenteerd
Dit artikel stond in het Friesch Dagblad van 3 april 2009.
http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=44023#reacties
Biografie van Pieter Jongeling gepresenteerd
Dicht bij de achterban, man met universele roeping
Ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Pieter Jongeling (1909-1985) werd in Kampen afgelopen week een congres gehouden. Van alle kanten werd de markante journalist, schrijver en politicus belicht. Ook werd de Jongeling-biografie van Nederlands Dagblad-journalist Herman Veenhof gepresenteerd.
Door Jan Willem Tamminga.
Het Kamper congres werd woensdag een ouderwets feestje van gereformeerde herkenning. Minister Van Middelkoop, terug van ‘Afghanistan’, beet het spits af. Hij werd in 1973 medewerker van Jongeling, en haalde herinneringen op aan diens optreden en werkwijze. Toen Jongeling in 1963 in het parlement kwam was hij al 54 jaar.
Hij was grotendeels autodidact maar had in de gereformeerde wereld grote journalistieke autoriteit. Van Middelkoop typeerde Jongeling als geestelijk volwassen, verstandig, sterk verankerd in levensbeschouwing en historie, evenwichtig en kritisch. Hij droeg daarbij de stille herinnering aan de doorleefde jaren van de Tweede Wereldoorlog met zich mee. Gelovend in de kracht van het principiële woord en wars van kretologie. Levend in en van ideeën en niet van rekenmodellen. En een ambachtelijk parlementariër, aanzienlijk minder voor prikkels van de waan van de dag. Het type Jongeling is op het Binnenhof schaars geworden, zo niet verdwenen, constateerde Van Middelkoop met enige weemoed.
Universele roeping
Maar de navolging van Christus was voor Jongeling niet slechts een persoonlijke en morele categorie, maar een universele roeping die zich normatief uitstrekt in tijd en ruimte. Jongelings stellingnames waren deducties vanuit een algemene, confessionele of historische redenering, vanuit een levensbeschouwelijke verankering. De integratie van dit alles zorgde voor dwingende en zelfs universele politieke conclusies.
Daarnaast was hij een klassieke volksvertegenwoordiger. Hij stond dicht bij zijn achterban, was slechts in Den Haag wanneer zijn werk dat vereiste en verbleef, buiten het parlementaire werk om, zo veel mogelijk op zijn vertrouwde gereformeerde thuisbasis. Met het Haagse leven bemoeide hij zich weinig. Door naar Jongeling te kijken valt volgens Van Middelkoop op hoe ongezond ver de verzelfstandiging van het parlementaire ambt is voortgeschreden.
Drs. Ewout Klei, die een proefschrift over de geschiedenis van het GPV voorbereidt, liet zien hoe het GPV mede ‘de andere jaren zestig’ vormgaf. Het waren niet alleen D’66, de seksuele revolutie, provo’s en antirookmagiërs die het beeld van die tijd bepaalden, maar ook een rechtse splintergroepering als van boer Koekoek en de massale beweging van het GPV.
Het GPV noemde zich een ‘nationaal-gereformeerde’ partij. Het stond een conservatieve politiek voor, met een sterk leger, behoud van de Nederlandse kolonie, voor de monarchie en tegen Europese eenwording. Ook de Zuid-Afrikaanse Apartheid werd door het GPV niet afgekeurd. De verkiezingsleus in 1967 was ‘Voor vorstenhuis en vaderland’. Jongeling was erg geschrokken van de rookbom die in 1966 richting prinses Beatrix was gegooid.
Het gebruik van de term ‘beweging’, alsmede het vertoon van nationalisme door vlagvertoon en het zingen van strijdliederen op de massabijeenkomsten maakte dat kranten als Het Parool en NRC parallellen trokken met vroegere fascistische groeperingen. Helemaal toen de tweede man van het GPV, Verbrugh, met de tekst De schuilkelder uit! De uniform aan! Laat zien wie u is! Sluit u aan bij het leger, dat wil opmarcheren voor vorstenhuis en vaderland, voor onze vrijheid en onafhankelijkheid, voor de roeping van ons volk in de wereld! Ere zij God en leve het Vaderland! golven van enthousiasme oogste.
Een verrassing was het opduiken van de verloren gewaande documentaire die Roelof Kiers in 1965 maakte over Jongeling. Jongeling met zijn schare kinderen aan tafel, Jongeling die in fraaie volzinnen een praktisch lege Tweede Kamer toespreekt. Hij stal de harten van Nederland met de altijd verse bloem op zijn revers. Op de vraag hoe hij de bloem een hele dag zo mooi hield, liet hij zien hoe die in een achter de revers genaaid minuscuul waterflesje stak. ‘Door mijn vrouw bedacht’, aldus Jongeling.
Confetti
Volgens George Harinck, directeur van het organiserende Archief- en Documentatiecentrum, had Jongeling zijn verleden in kamp Sachsenhausen nooit goed verwerkt maar alleen weggedrukt. Als een deur die wel wordt dichtgeduwd maar die niet op slot kan.
Het leidde tot een diep besef van goed en kwaad. Jongeling was overtuigd dat het kwaad in de mens zit, en dat dit kwaad ten verderve leidt. Oorlog en vrede, vrijheid en onvrijheid waren in dat licht slechts gradueel. Het bestrijden van het geestelijk nihilisme dat over Europa neerdaalde was volgens hem belangrijker dan de strijd tegen gevaarlijke ideologieën van de jaren zestig. Europa zonk weg ‘in de nacht van ontkerstening en wegvloeiende christelijk beschaving’.
Maar ook de vrijgemaakten die hun bevrijding vierden zaten hem dwars. ,,De talloze verwijzingen naar het werk des Heren daalde als confetti op de feestgangers neer. Arm? Berooid? Afgaande op teksten van toen was op dit feest der vrijgemaakten elk in liefde dronken”, aldus Harinck.
‘Het gevaar’, aldus Jongeling, ‘komt van overal maar vooral uit ons eigen hart’. Dat had consequenties. Vrijheid en vrijmaking vielen samen. Grijstinten, schemergebieden, twijfel of aarzeling en kwamen niet meer aan de orde. De weg ten hemel liep via de juiste kerkkeuze en de deur der duisternis moest en zou dicht blijven. Wie dit schema betwistte vormde een bedreiging. De wereld leidt ten verderve, maar de kerk overwint.
iZonder twijfel. Biografie van Pieter Jongeling. Door Herman Veenhof. Uitgeverij De Vuurbaak. 431 pagina’s. Prijs: 24,90 euro
iOp www.adckampen.nl is een digitale tentoonstelling te zien over Jongeling en zijn werk
http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=44023#reacties
Biografie van Pieter Jongeling gepresenteerd
Dicht bij de achterban, man met universele roeping
Ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Pieter Jongeling (1909-1985) werd in Kampen afgelopen week een congres gehouden. Van alle kanten werd de markante journalist, schrijver en politicus belicht. Ook werd de Jongeling-biografie van Nederlands Dagblad-journalist Herman Veenhof gepresenteerd.
Door Jan Willem Tamminga.
Het Kamper congres werd woensdag een ouderwets feestje van gereformeerde herkenning. Minister Van Middelkoop, terug van ‘Afghanistan’, beet het spits af. Hij werd in 1973 medewerker van Jongeling, en haalde herinneringen op aan diens optreden en werkwijze. Toen Jongeling in 1963 in het parlement kwam was hij al 54 jaar.
Hij was grotendeels autodidact maar had in de gereformeerde wereld grote journalistieke autoriteit. Van Middelkoop typeerde Jongeling als geestelijk volwassen, verstandig, sterk verankerd in levensbeschouwing en historie, evenwichtig en kritisch. Hij droeg daarbij de stille herinnering aan de doorleefde jaren van de Tweede Wereldoorlog met zich mee. Gelovend in de kracht van het principiële woord en wars van kretologie. Levend in en van ideeën en niet van rekenmodellen. En een ambachtelijk parlementariër, aanzienlijk minder voor prikkels van de waan van de dag. Het type Jongeling is op het Binnenhof schaars geworden, zo niet verdwenen, constateerde Van Middelkoop met enige weemoed.
Universele roeping
Maar de navolging van Christus was voor Jongeling niet slechts een persoonlijke en morele categorie, maar een universele roeping die zich normatief uitstrekt in tijd en ruimte. Jongelings stellingnames waren deducties vanuit een algemene, confessionele of historische redenering, vanuit een levensbeschouwelijke verankering. De integratie van dit alles zorgde voor dwingende en zelfs universele politieke conclusies.
Daarnaast was hij een klassieke volksvertegenwoordiger. Hij stond dicht bij zijn achterban, was slechts in Den Haag wanneer zijn werk dat vereiste en verbleef, buiten het parlementaire werk om, zo veel mogelijk op zijn vertrouwde gereformeerde thuisbasis. Met het Haagse leven bemoeide hij zich weinig. Door naar Jongeling te kijken valt volgens Van Middelkoop op hoe ongezond ver de verzelfstandiging van het parlementaire ambt is voortgeschreden.
Drs. Ewout Klei, die een proefschrift over de geschiedenis van het GPV voorbereidt, liet zien hoe het GPV mede ‘de andere jaren zestig’ vormgaf. Het waren niet alleen D’66, de seksuele revolutie, provo’s en antirookmagiërs die het beeld van die tijd bepaalden, maar ook een rechtse splintergroepering als van boer Koekoek en de massale beweging van het GPV.
Het GPV noemde zich een ‘nationaal-gereformeerde’ partij. Het stond een conservatieve politiek voor, met een sterk leger, behoud van de Nederlandse kolonie, voor de monarchie en tegen Europese eenwording. Ook de Zuid-Afrikaanse Apartheid werd door het GPV niet afgekeurd. De verkiezingsleus in 1967 was ‘Voor vorstenhuis en vaderland’. Jongeling was erg geschrokken van de rookbom die in 1966 richting prinses Beatrix was gegooid.
Het gebruik van de term ‘beweging’, alsmede het vertoon van nationalisme door vlagvertoon en het zingen van strijdliederen op de massabijeenkomsten maakte dat kranten als Het Parool en NRC parallellen trokken met vroegere fascistische groeperingen. Helemaal toen de tweede man van het GPV, Verbrugh, met de tekst De schuilkelder uit! De uniform aan! Laat zien wie u is! Sluit u aan bij het leger, dat wil opmarcheren voor vorstenhuis en vaderland, voor onze vrijheid en onafhankelijkheid, voor de roeping van ons volk in de wereld! Ere zij God en leve het Vaderland! golven van enthousiasme oogste.
Een verrassing was het opduiken van de verloren gewaande documentaire die Roelof Kiers in 1965 maakte over Jongeling. Jongeling met zijn schare kinderen aan tafel, Jongeling die in fraaie volzinnen een praktisch lege Tweede Kamer toespreekt. Hij stal de harten van Nederland met de altijd verse bloem op zijn revers. Op de vraag hoe hij de bloem een hele dag zo mooi hield, liet hij zien hoe die in een achter de revers genaaid minuscuul waterflesje stak. ‘Door mijn vrouw bedacht’, aldus Jongeling.
Confetti
Volgens George Harinck, directeur van het organiserende Archief- en Documentatiecentrum, had Jongeling zijn verleden in kamp Sachsenhausen nooit goed verwerkt maar alleen weggedrukt. Als een deur die wel wordt dichtgeduwd maar die niet op slot kan.
Het leidde tot een diep besef van goed en kwaad. Jongeling was overtuigd dat het kwaad in de mens zit, en dat dit kwaad ten verderve leidt. Oorlog en vrede, vrijheid en onvrijheid waren in dat licht slechts gradueel. Het bestrijden van het geestelijk nihilisme dat over Europa neerdaalde was volgens hem belangrijker dan de strijd tegen gevaarlijke ideologieën van de jaren zestig. Europa zonk weg ‘in de nacht van ontkerstening en wegvloeiende christelijk beschaving’.
Maar ook de vrijgemaakten die hun bevrijding vierden zaten hem dwars. ,,De talloze verwijzingen naar het werk des Heren daalde als confetti op de feestgangers neer. Arm? Berooid? Afgaande op teksten van toen was op dit feest der vrijgemaakten elk in liefde dronken”, aldus Harinck.
‘Het gevaar’, aldus Jongeling, ‘komt van overal maar vooral uit ons eigen hart’. Dat had consequenties. Vrijheid en vrijmaking vielen samen. Grijstinten, schemergebieden, twijfel of aarzeling en kwamen niet meer aan de orde. De weg ten hemel liep via de juiste kerkkeuze en de deur der duisternis moest en zou dicht blijven. Wie dit schema betwistte vormde een bedreiging. De wereld leidt ten verderve, maar de kerk overwint.
iZonder twijfel. Biografie van Pieter Jongeling. Door Herman Veenhof. Uitgeverij De Vuurbaak. 431 pagina’s. Prijs: 24,90 euro
iOp www.adckampen.nl is een digitale tentoonstelling te zien over Jongeling en zijn werk
Vreedzaam portret van P. Jongeling
Vreedzaam portret van P. Jongeling
http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/03/vreedzaam-portret-van-p.-jongeling
Dit artikel komt voor in dossier: Jongeling
Nederlands Dagblad, 3 april 2009.
door James C. Kennedy
Pieter Jongeling gefotografeerd in 1982. |foto Nederlands Dagblad
--------------------------------------------------------------------------------
Piet Jongeling was ,,vrijgemaakt gereformeerd, maar niet star. Een beamer in de kerk? Hij zou het beamen.'' Dit zijn de slotzinnen van Herman Veenhofs biografie over Jongeling, die is verschenen rond de honderdjarige herdenking van zijn geboorte op 31 maart 1909.
Zonder twijfel Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins
Herman Veenhof. Uitg. De Vuurbaak, Barneveld 2009. 431 blz. € 24,90
--------------------------------------------------------------------------------
Het boek is dan ook een viering van Jongelings leven. Hoewel vrijgemaakten zich in het recente verleden tamelijk kritisch hebben uitgelaten over hun verleden, kan Veenhof hier weinig sympathie voor opbrengen. Zonder twijfel is het meeslepende verhaal van een man die in zijn eigen tijd door zijn geloofsgenoten op een voetstuk werd geplaatst en ook buiten de kerk bewondering en respect afdwong. Veenhof heeft deze gewaardeerde politicus aan de vergetelheid onttrokken door zijn inspirerende levensverhaal te plaatsen in de context van zijn tijd en te analyseren voor de lezers van vandaag.
Kun je wel een objectieve geschiedschrijving verwachten van een vrijgemaakte journalist die zijn bewondering uitspreekt voor deze gerespecteerde - zelfs legendarische - geloofsgenoot? Toch is Veenhof daar wel redelijk in geslaagd. Het boek is niet vrij van kritische oordelen en de auteur laat ruimte voor kritiek op de GPV-leider. Hij tracht Jongeling te begrijpen als mens en als christen; hij wil zijn diepste motivaties en gevoelens navorsen. In het laatste hoofdstuk van het boek, met de titel 'What would Jongeling do', probeert hij na te gaan wat Jongelings opvattingen zouden zijn geweest over de huidige staat van de vrijgemaakte kerk en de wereld.
Het is geen gemakkelijke taak; Jongeling kon eerlijk zijn over zijn gevoelens en zijn worstelingen, maar hij hield bepaalde grenzen in acht en wilde - of kon - zichzelf niet geheel blootgeven. Zijn persoon bleef iets ongrijpbaars houden. Dit sfinxachtige karakter komt ook naar voren in zijn voorkeur voor het gebruik van pseudoniemen: 'Elout', 'A. Mos' en natuurlijk zijn naam als kinderboekenauteur 'Piet Prins'.
Lichtend voorbeeld
Veenhof behandelt Jongelings leven in chronologische volgorde. Zo leren we dat hij zich op jonge leeftijd liet inspireren door de historische verhalen van de protestantse journalist Louwrens Penning, die voor hem een lichtend voorbeeld bleef. Ook wordt verhaald van Jongelings tweede kindje, een jongetje dat gehandicapt werd geboren in de winter van 1942 en enkele maanden later overleed, toen zijn vader reeds was opgepakt en gevangengezet wegens zijn activiteiten in het Groningse verzet. Veenhof schenkt veel aandacht aan de hechte band tussen Piet Jongeling en zijn vrouw Klazina en het geïsoleerde gezinsleven. De negen kinderen speelden vooral met elkaar en uit de interviews die Veenhof met hen hield, bleek dat dit door elk van de kinderen anders werd ervaren. Ook neemt Veenhof Jongelings werk als auteur onder de loep, vooral door te kijken naar de kritische ontvangst van zijn boeken, die door de seculiere pers vaak werden weggewimpeld als ,,te braaf, te christelijk en niet eens seks''. De christelijke pers reageerde veel enthousiaster, hoewel zeker één bevindelijk-gereformeerde recensent kritisch schreef over de ,,automatische verbondsopvatting'' in Jongelings werk. En sommige opvoeders maakten zich zorgen dat Jongelings boeken te spannend waren en voor jonge kinderen te intens.
Onder tucht
Het boek bevat verrassende informatie uit Jongelings eigen archieven, in familiebezit behouden. Zo blijkt dat deze vrijgemaakte voorman midden jaren vijftig onder tucht werd geplaatst door zijn eigen kerkenraad. In de gecompliceerde 'zaak-Holwerda', die de atmosfeer in de vrijgemaakte kerk nog jarenlang zou verzuren, werd Jongeling ervan beschuldigd dat hij zich onchristelijk had gedragen tegenover een geloofsgenoot, Taekle Holwerda. Jongeling had deze jongere broer van de bekende theoloog Benne Holwerda al bijna aangenomen bij het Gereformeerd Gezinsblad , toen een vervelende briefwisseling tussen Jongeling en Holwerda over de te volgen procedures een einde maakte aan de benoeming. Toen Holwerda later opklom binnen de Friese afdeling van het GPV, zorgde Jongeling ervoor dat deze afdeling kennis kreeg van de correspondentie, zodat Holwerda's opmars werd geblokkeerd.
Wat Jongeling precies deed om Holwerda tegen te houden is - en was - onderwerp van debat. Veenhof is - in tegenstelling tot historici als Chris Sol en Gerrit Schutte - niet geneigd de meest belastende beschuldigingen te geloven, ook omdat die afkomstig waren van Jongelings naaste medewerker Ger Vink, die door zijn buitenechtelijke relatie en geldverduistering bij het Gereformeerd Gezinsblad niet langer op goede voet stond met Jongeling. Hoe dan ook, Holwerda had wel medestanders in de kerk en omdat Jongeling weigerde spijt te betuigen, werd hij van het heilig avondmaal afgehouden. Jongelings verhuizing van Apeldoorn naar Groningen - waar de kerkenraad de tuchtmaatregelen ophief - maakte een einde aan deze pijnlijke situatie.
Concentratiekamp
In deze biografie staan twee perioden uit Jongelings leven centraal: zijn verblijf in concentratiekamp Sachsenhausen van juli 1942 tot april 1945 en zijn tijd als parlementariër. De meeste gevangenen in Sachsenhausen lieten binnen negen maanden het leven. Maar Jongeling kon veel langer overleven, deels door de omvangrijke briefwisseling (meer dan tweehonderd brieven tussen de echtelieden zijn bewaard gebleven) en deels doordat hij geregeld voedselpakketten ontving van het thuisfront. Hij kon zich zo niet alleen beter voeden, maar versterkte ook zijn positie in het kamp door beter te kunnen onderhandelen met de medegevangenen die waren aangesteld als bewakers en door anderen te helpen. Bovendien hield zijn ingetogen geloof hem op de been. Aan de ene kant gaf het hem hoop voor de toekomst, maar aan de andere kant presenteerde hij zich niet als martelaar. Hij was wel bereid om een-op-een-gesprekken te voeren over het geloof, maar getuigde niet zo openlijk van zijn geloof dat hij erdoor in de problemen kwam.
Aan het einde van april 1945 werd Jongeling gedwongen de dodenmars te lopen, waarin binnen het tijdsbestek van twee weken duizenden gevangenen crepeerden. Meteen na het einde van de oorlog schreef Jongeling een verslag van deze aangrijpende ervaring, waaruit in dit boek uitgebreid wordt geciteerd. Veenhof stelt de vraag of Jongeling zich staande heeft weten te houden en een oorlogstrauma kon vermijden door eerst zijn ervaringen van zich af te schrijven en vervolgens weer hard aan het werk te gaan.
Deze combinatie van een krachtig innerlijk geloof en pragmatisch politiek realisme komt terug in een geheel andere periode: Jongelings tijd in de Tweede Kamer (1963-1977). Het duurde niet lang na zijn aanstelling dat hij het respect van vriend en vijand won door zijn scherpe analyse, zijn principiële standpunten en zijn oog voor de politieke realiteit, samengebracht met zijn beroemde gevoel voor humor. Jongelings christelijke standpunten waren - in Veenhofs woorden - gedoseerd. De getuigenispolitiek van de SGP was niet zijn stijl en andere parlementariërs waardeerden de homo politicus in Jongeling; hij wist wanneer te spreken en te handelen en wanneer te zwijgen. In zijn boek beschouwt Veenhof Jongelings politieke standpunten: zijn sympathie voor apartheid (waarop Veenhof de nodige kritiek heeft), zijn militante verdediging van de Papoea's, zijn verzet tegen abortus, 'bloot en blasfemie' en zijn aarzelingen rond de 'Drie van Breda', de Duitse oorlogsmisdadigers die begin jaren zeventig vrijgelaten zouden worden en veel publieke emoties losmaakten.
Gereformeerd Gezinsblad
Het is enigszins raadselachtig dat Veenhof slechts één hoofdstuk besteedt aan de rol van Jongeling als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (later het Nederlands Dagblad ); een positie die hij 26 jaar innam. Jongeling beschouwde zijn hoofdredacteurschap als zijn belangrijkste functie, maar dat blijkt niet uit dit boek. Ook zijn relatie met het kerkvolk, door welk hij op handen werd gedragen, krijgt weinig aandacht, evenals zijn bescheiden rol in de kerkelijke conflicten van de jaren zestig. En toch is zijn vermogen om de vrijgemaakt-gereformeerden aan elkaar te binden een van Jongelings grootste prestaties. Maar het is waarschijnlijk dat een nadruk op Jongeling als hoofdredacteur een wat ander beeld zou hebben gecreëerd: minder irenisch en meer strijdbaar dan in Veenhofs typering.
Daarnaast bevat dit 431 pagina's tellende boek dat Veenhof in een halfjaar tijd heeft geschreven (de historicus Ewout Klei hielp hem met enkele hoofdstukken) nog te veel herhalingen en onafgemaakte gedachten. En soms wordt de harmonieuze toon van het boek verstoord door een plotseling oordeel of door te gemakkelijke typeringen. Zo karakteriseert hij de beide partijen van Jongeling en de PSP'er Lankhorst - die het op het persoonlijke vlak beter met elkaar konden vinden dan op het politieke vlak - als volgt: ,,Het GPV stond voor de vermanende wijsvinger, de PSP voor de opgestoken middelvinger tegen het gezag'', terwijl de PSP op haar eigen manier vooral bekendstond om haar morele en vermanende standpunten.
Desondanks heeft Veenhof met deze biografie een prestatie neergezet; een sympathiek en geloofwaardig historisch portret van deze vrijgemaakte voorman. Maar het boek is meer dan een levensverhaal. Het is door zijn analyse ook een voorbeeld voor christenen in het openbare leven. Godfried Bomans' veel geciteerde televisie-interview met Jongeling in 1971 illustreert voor Veenhof dit publieke getuigenis; Jongeling laat zich hier kennen als de belichaming van de christelijke tegencultuur, maar weet tegelijkertijd respect en bewondering af te dwingen voor zijn standpunten. Zo kan Piet Jongeling, lijkt Veenhof te zeggen, een bron van inspiratie blijven voor hedendaagse christenen met een publieke roeping.
Dr. J.C. Kennedy is hoogleraar in de geschiedenis van Nederland aan de Universiteit van Amsterdam.
http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/03/vreedzaam-portret-van-p.-jongeling
Dit artikel komt voor in dossier: Jongeling
Nederlands Dagblad, 3 april 2009.
door James C. Kennedy
Pieter Jongeling gefotografeerd in 1982. |foto Nederlands Dagblad
--------------------------------------------------------------------------------
Piet Jongeling was ,,vrijgemaakt gereformeerd, maar niet star. Een beamer in de kerk? Hij zou het beamen.'' Dit zijn de slotzinnen van Herman Veenhofs biografie over Jongeling, die is verschenen rond de honderdjarige herdenking van zijn geboorte op 31 maart 1909.
Zonder twijfel Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins
Herman Veenhof. Uitg. De Vuurbaak, Barneveld 2009. 431 blz. € 24,90
--------------------------------------------------------------------------------
Het boek is dan ook een viering van Jongelings leven. Hoewel vrijgemaakten zich in het recente verleden tamelijk kritisch hebben uitgelaten over hun verleden, kan Veenhof hier weinig sympathie voor opbrengen. Zonder twijfel is het meeslepende verhaal van een man die in zijn eigen tijd door zijn geloofsgenoten op een voetstuk werd geplaatst en ook buiten de kerk bewondering en respect afdwong. Veenhof heeft deze gewaardeerde politicus aan de vergetelheid onttrokken door zijn inspirerende levensverhaal te plaatsen in de context van zijn tijd en te analyseren voor de lezers van vandaag.
Kun je wel een objectieve geschiedschrijving verwachten van een vrijgemaakte journalist die zijn bewondering uitspreekt voor deze gerespecteerde - zelfs legendarische - geloofsgenoot? Toch is Veenhof daar wel redelijk in geslaagd. Het boek is niet vrij van kritische oordelen en de auteur laat ruimte voor kritiek op de GPV-leider. Hij tracht Jongeling te begrijpen als mens en als christen; hij wil zijn diepste motivaties en gevoelens navorsen. In het laatste hoofdstuk van het boek, met de titel 'What would Jongeling do', probeert hij na te gaan wat Jongelings opvattingen zouden zijn geweest over de huidige staat van de vrijgemaakte kerk en de wereld.
Het is geen gemakkelijke taak; Jongeling kon eerlijk zijn over zijn gevoelens en zijn worstelingen, maar hij hield bepaalde grenzen in acht en wilde - of kon - zichzelf niet geheel blootgeven. Zijn persoon bleef iets ongrijpbaars houden. Dit sfinxachtige karakter komt ook naar voren in zijn voorkeur voor het gebruik van pseudoniemen: 'Elout', 'A. Mos' en natuurlijk zijn naam als kinderboekenauteur 'Piet Prins'.
Lichtend voorbeeld
Veenhof behandelt Jongelings leven in chronologische volgorde. Zo leren we dat hij zich op jonge leeftijd liet inspireren door de historische verhalen van de protestantse journalist Louwrens Penning, die voor hem een lichtend voorbeeld bleef. Ook wordt verhaald van Jongelings tweede kindje, een jongetje dat gehandicapt werd geboren in de winter van 1942 en enkele maanden later overleed, toen zijn vader reeds was opgepakt en gevangengezet wegens zijn activiteiten in het Groningse verzet. Veenhof schenkt veel aandacht aan de hechte band tussen Piet Jongeling en zijn vrouw Klazina en het geïsoleerde gezinsleven. De negen kinderen speelden vooral met elkaar en uit de interviews die Veenhof met hen hield, bleek dat dit door elk van de kinderen anders werd ervaren. Ook neemt Veenhof Jongelings werk als auteur onder de loep, vooral door te kijken naar de kritische ontvangst van zijn boeken, die door de seculiere pers vaak werden weggewimpeld als ,,te braaf, te christelijk en niet eens seks''. De christelijke pers reageerde veel enthousiaster, hoewel zeker één bevindelijk-gereformeerde recensent kritisch schreef over de ,,automatische verbondsopvatting'' in Jongelings werk. En sommige opvoeders maakten zich zorgen dat Jongelings boeken te spannend waren en voor jonge kinderen te intens.
Onder tucht
Het boek bevat verrassende informatie uit Jongelings eigen archieven, in familiebezit behouden. Zo blijkt dat deze vrijgemaakte voorman midden jaren vijftig onder tucht werd geplaatst door zijn eigen kerkenraad. In de gecompliceerde 'zaak-Holwerda', die de atmosfeer in de vrijgemaakte kerk nog jarenlang zou verzuren, werd Jongeling ervan beschuldigd dat hij zich onchristelijk had gedragen tegenover een geloofsgenoot, Taekle Holwerda. Jongeling had deze jongere broer van de bekende theoloog Benne Holwerda al bijna aangenomen bij het Gereformeerd Gezinsblad , toen een vervelende briefwisseling tussen Jongeling en Holwerda over de te volgen procedures een einde maakte aan de benoeming. Toen Holwerda later opklom binnen de Friese afdeling van het GPV, zorgde Jongeling ervoor dat deze afdeling kennis kreeg van de correspondentie, zodat Holwerda's opmars werd geblokkeerd.
Wat Jongeling precies deed om Holwerda tegen te houden is - en was - onderwerp van debat. Veenhof is - in tegenstelling tot historici als Chris Sol en Gerrit Schutte - niet geneigd de meest belastende beschuldigingen te geloven, ook omdat die afkomstig waren van Jongelings naaste medewerker Ger Vink, die door zijn buitenechtelijke relatie en geldverduistering bij het Gereformeerd Gezinsblad niet langer op goede voet stond met Jongeling. Hoe dan ook, Holwerda had wel medestanders in de kerk en omdat Jongeling weigerde spijt te betuigen, werd hij van het heilig avondmaal afgehouden. Jongelings verhuizing van Apeldoorn naar Groningen - waar de kerkenraad de tuchtmaatregelen ophief - maakte een einde aan deze pijnlijke situatie.
Concentratiekamp
In deze biografie staan twee perioden uit Jongelings leven centraal: zijn verblijf in concentratiekamp Sachsenhausen van juli 1942 tot april 1945 en zijn tijd als parlementariër. De meeste gevangenen in Sachsenhausen lieten binnen negen maanden het leven. Maar Jongeling kon veel langer overleven, deels door de omvangrijke briefwisseling (meer dan tweehonderd brieven tussen de echtelieden zijn bewaard gebleven) en deels doordat hij geregeld voedselpakketten ontving van het thuisfront. Hij kon zich zo niet alleen beter voeden, maar versterkte ook zijn positie in het kamp door beter te kunnen onderhandelen met de medegevangenen die waren aangesteld als bewakers en door anderen te helpen. Bovendien hield zijn ingetogen geloof hem op de been. Aan de ene kant gaf het hem hoop voor de toekomst, maar aan de andere kant presenteerde hij zich niet als martelaar. Hij was wel bereid om een-op-een-gesprekken te voeren over het geloof, maar getuigde niet zo openlijk van zijn geloof dat hij erdoor in de problemen kwam.
Aan het einde van april 1945 werd Jongeling gedwongen de dodenmars te lopen, waarin binnen het tijdsbestek van twee weken duizenden gevangenen crepeerden. Meteen na het einde van de oorlog schreef Jongeling een verslag van deze aangrijpende ervaring, waaruit in dit boek uitgebreid wordt geciteerd. Veenhof stelt de vraag of Jongeling zich staande heeft weten te houden en een oorlogstrauma kon vermijden door eerst zijn ervaringen van zich af te schrijven en vervolgens weer hard aan het werk te gaan.
Deze combinatie van een krachtig innerlijk geloof en pragmatisch politiek realisme komt terug in een geheel andere periode: Jongelings tijd in de Tweede Kamer (1963-1977). Het duurde niet lang na zijn aanstelling dat hij het respect van vriend en vijand won door zijn scherpe analyse, zijn principiële standpunten en zijn oog voor de politieke realiteit, samengebracht met zijn beroemde gevoel voor humor. Jongelings christelijke standpunten waren - in Veenhofs woorden - gedoseerd. De getuigenispolitiek van de SGP was niet zijn stijl en andere parlementariërs waardeerden de homo politicus in Jongeling; hij wist wanneer te spreken en te handelen en wanneer te zwijgen. In zijn boek beschouwt Veenhof Jongelings politieke standpunten: zijn sympathie voor apartheid (waarop Veenhof de nodige kritiek heeft), zijn militante verdediging van de Papoea's, zijn verzet tegen abortus, 'bloot en blasfemie' en zijn aarzelingen rond de 'Drie van Breda', de Duitse oorlogsmisdadigers die begin jaren zeventig vrijgelaten zouden worden en veel publieke emoties losmaakten.
Gereformeerd Gezinsblad
Het is enigszins raadselachtig dat Veenhof slechts één hoofdstuk besteedt aan de rol van Jongeling als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (later het Nederlands Dagblad ); een positie die hij 26 jaar innam. Jongeling beschouwde zijn hoofdredacteurschap als zijn belangrijkste functie, maar dat blijkt niet uit dit boek. Ook zijn relatie met het kerkvolk, door welk hij op handen werd gedragen, krijgt weinig aandacht, evenals zijn bescheiden rol in de kerkelijke conflicten van de jaren zestig. En toch is zijn vermogen om de vrijgemaakt-gereformeerden aan elkaar te binden een van Jongelings grootste prestaties. Maar het is waarschijnlijk dat een nadruk op Jongeling als hoofdredacteur een wat ander beeld zou hebben gecreëerd: minder irenisch en meer strijdbaar dan in Veenhofs typering.
Daarnaast bevat dit 431 pagina's tellende boek dat Veenhof in een halfjaar tijd heeft geschreven (de historicus Ewout Klei hielp hem met enkele hoofdstukken) nog te veel herhalingen en onafgemaakte gedachten. En soms wordt de harmonieuze toon van het boek verstoord door een plotseling oordeel of door te gemakkelijke typeringen. Zo karakteriseert hij de beide partijen van Jongeling en de PSP'er Lankhorst - die het op het persoonlijke vlak beter met elkaar konden vinden dan op het politieke vlak - als volgt: ,,Het GPV stond voor de vermanende wijsvinger, de PSP voor de opgestoken middelvinger tegen het gezag'', terwijl de PSP op haar eigen manier vooral bekendstond om haar morele en vermanende standpunten.
Desondanks heeft Veenhof met deze biografie een prestatie neergezet; een sympathiek en geloofwaardig historisch portret van deze vrijgemaakte voorman. Maar het boek is meer dan een levensverhaal. Het is door zijn analyse ook een voorbeeld voor christenen in het openbare leven. Godfried Bomans' veel geciteerde televisie-interview met Jongeling in 1971 illustreert voor Veenhof dit publieke getuigenis; Jongeling laat zich hier kennen als de belichaming van de christelijke tegencultuur, maar weet tegelijkertijd respect en bewondering af te dwingen voor zijn standpunten. Zo kan Piet Jongeling, lijkt Veenhof te zeggen, een bron van inspiratie blijven voor hedendaagse christenen met een publieke roeping.
Dr. J.C. Kennedy is hoogleraar in de geschiedenis van Nederland aan de Universiteit van Amsterdam.
donderdag, april 02, 2009
Gereformeerde helden en progressieve verdachtmakingen
Zie: http://www.conservatismeweb.nl/node/440 en http://vantongeren.blogspot.com/2009/04/gereformeerde-helden-en-progressieve.html
Door: Jonathan van Tongeren
Gisteren vond er in Kampen een congres plaats over Piet Jongeling. Piet Jongeling was een voorman van het gereformeerd vrijgemaakte volksdeel, onder andere als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (voorloper van het Nederlands Dagblad) en politicus voor het Gereformeerd Politiek Verbond. Hij is ook bekend van de - recentelijk verfilmde - kinderboekenreeks Snuf de Hond die hij onder het pseudoniem Piet Prins schreef. Tijdens de oorlog verbleef hij in concentratiekamp Sachsenhausen.
Hoewel hij eerder een loyaal lid was geweest van de ARP en in het antirevolutionaire verzet zat tijdens de oorlog, zag hij zich na het ontstaan van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in 1944, uiteindelijk in '48 ook genoodzaakt zich in te zetten voor een vrijgemaakt dagblad en een vrijgemaakte partij. Als politicus voor het GPV deed hij het erg goed, zelfs zo goed dat er werd gesproken van het 'Jongeling-effect', hij trok ook niet-vrijgemaakte stemmen en op enig moment werd er zelfs gezegd dat hij ministeriabel was.
Op het congres over Jongeling presteerde de progressieve protestant Ewout Klei, die onderzoek doet naar het GPV - en er tegelijkertijd een sport van heeft gemaakt om die partij belachelijk te maken - het om te spreken van een "bruin vlekje op het oranje blazoen" van het GPV, omdat hij bij die partij ten tijde van Jongeling "conservatief nationalistische trekjes" waarneemt.
Het gemak waarmee iemand als Klei hier het woord conservatief als een pejoratief gebruikt maakt maar weer eens duidelijk hoe tiranniek de progressieve mode is. De vermeende 'nationalistische' trekjes betreffen de vaderlandsliefde, terughoudendheid ten opzichte van Europese integratie en liefde voor de vaderlandse geschiedenis en de verbondenheid met het Oranjehuis. Wat daar 'bruin' aan is, mag Klei nog eens uitleggen, maar de verdachtmaking is doorgaans al genoeg. Het is een gotspe dat de vrijzinnige vrijgemaakte historicus een congres dat Jongeling zou moeten vieren - Jongeling die nota bene vanwege verzetspraktijken door de nazi's is afgevoerd - gebruikt om zijn verdachtmakingen te debiteren.
De titel van het artikel in het ND Herkenning en vervreemding op Jongeling-congres geeft wel aan dat ook de gereformeerd vrijgemaakten zich niet hebben weten te onttrekken aan de progressieve mode, de hedendaagse politieke correctheid, en dat is bijzonder spijtig.
Weblog: Katechon Origineel artikel
Door: Jonathan van Tongeren
Gisteren vond er in Kampen een congres plaats over Piet Jongeling. Piet Jongeling was een voorman van het gereformeerd vrijgemaakte volksdeel, onder andere als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (voorloper van het Nederlands Dagblad) en politicus voor het Gereformeerd Politiek Verbond. Hij is ook bekend van de - recentelijk verfilmde - kinderboekenreeks Snuf de Hond die hij onder het pseudoniem Piet Prins schreef. Tijdens de oorlog verbleef hij in concentratiekamp Sachsenhausen.
Hoewel hij eerder een loyaal lid was geweest van de ARP en in het antirevolutionaire verzet zat tijdens de oorlog, zag hij zich na het ontstaan van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in 1944, uiteindelijk in '48 ook genoodzaakt zich in te zetten voor een vrijgemaakt dagblad en een vrijgemaakte partij. Als politicus voor het GPV deed hij het erg goed, zelfs zo goed dat er werd gesproken van het 'Jongeling-effect', hij trok ook niet-vrijgemaakte stemmen en op enig moment werd er zelfs gezegd dat hij ministeriabel was.
Op het congres over Jongeling presteerde de progressieve protestant Ewout Klei, die onderzoek doet naar het GPV - en er tegelijkertijd een sport van heeft gemaakt om die partij belachelijk te maken - het om te spreken van een "bruin vlekje op het oranje blazoen" van het GPV, omdat hij bij die partij ten tijde van Jongeling "conservatief nationalistische trekjes" waarneemt.
Het gemak waarmee iemand als Klei hier het woord conservatief als een pejoratief gebruikt maakt maar weer eens duidelijk hoe tiranniek de progressieve mode is. De vermeende 'nationalistische' trekjes betreffen de vaderlandsliefde, terughoudendheid ten opzichte van Europese integratie en liefde voor de vaderlandse geschiedenis en de verbondenheid met het Oranjehuis. Wat daar 'bruin' aan is, mag Klei nog eens uitleggen, maar de verdachtmaking is doorgaans al genoeg. Het is een gotspe dat de vrijzinnige vrijgemaakte historicus een congres dat Jongeling zou moeten vieren - Jongeling die nota bene vanwege verzetspraktijken door de nazi's is afgevoerd - gebruikt om zijn verdachtmakingen te debiteren.
De titel van het artikel in het ND Herkenning en vervreemding op Jongeling-congres geeft wel aan dat ook de gereformeerd vrijgemaakten zich niet hebben weten te onttrekken aan de progressieve mode, de hedendaagse politieke correctheid, en dat is bijzonder spijtig.
Weblog: Katechon Origineel artikel
„Stinkende pudding eet je niet”
Reformatorisch Dagblad, 2 april 2009
„Stinkende pudding eet je niet”
Verloren gewaande tv-reportage hoogtepunt Jongelingcongres
Gerard Vroegindeweij
KAMPEN – Gereformeerd vrijgemaakt Nederland vierde woensdag de honderdste geboortedag van oud-GPV-Kamerlid Jongeling –alias kinderboekenschrijver Piet Prins– met een congres in de theologische universiteit aan de Broederweg te Kampen.
Hoogtepunt van de dag zouden de sprekers moeten zijn, die allen iets met Jongeling hadden, maar uiteindelijk was de topper een uitgebreide tv-reportage van de AVRO over Jongeling uit 1965.
De verloren gewaande reportage, gemaakt door Roelof Kiers, is onlangs opgedoken en nu in het bezit van prof. dr. G. Harinck, directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme vanaf 1800.
De persoonlijke herinneringen van minister Van Middelkoop van Defensie aan Jongeling zijn boeiend. De bewindsman maakt als jonge fractiemedewerker in 1973 Jongeling in zijn laatste periode als Kamerlid mee. Hij heeft geen heimwee naar Jongeling en zijn tijd: „In nostalgie kun je niet wonen.”
De biograaf van Jongeling, Herman Veenhof, belicht Jongeling in de tijd dat deze nog ‘gewoon’ gereformeerd was en lid van de ARP. Buitengewoon leerzaam.
Dr. Jacques Dane, directeur van het Onderwijsmuseum te Rotterdam, verhaalt over Jongeling als schrijver van talrijke jeugdboeken. „Zijn geloofsovertuiging was de motor van zijn schrijverschap.” En: „De hoofdpersonen waren welopgevoede jongens die het vangen van boeven op zondag uitstelden om die dag twee keer naar de kerk te kunnen.” De aanwezigen genieten zichtbaar.
De vrijgemaakten kunnen niet uit de voeten met het betoog van drs. E. Klei, die een proefschrift over het GPV voorbereidt. Hij stelt dat het GPV in de jaren zestig nationalistisch getint was. „Een bruine vlek op een oranje burcht”, aldus Klei.
Dat valt niet in goede aarde. Klei krijgt vervolgens een klein lesje GPV-geschiedenis: „Nationaal gereformeerd is heel iets anders dan nationalistisch.” Prof. Harinck analyseert dat het zwart-witwereldbeeld van Jongeling alles te maken had met de Tweede Wereldoorlog. De GPV-politicus had deze niet verwerkt. Hij duwde „de deur naar de herinnering” met alle macht dicht.
Zijn verblijf in kamp Sachsenhausen vormde zijn wereldbeeld: „Het duister leidt ten verderve, en het goede overwint.” Dat klinkt ook door in zijn boeken.
Ook zijn kerkelijk denken is ermee behept: „De weg ten hemel liep via de juiste kerkkeuze.” Het aanbrengen van enige nuance in dit kerkelijk denken zou volgens Harinck in de visie van Jongeling gelijk staan met „het open laten zwaaien van de deur der duisternis. Dat nooit.”
De kwaliteit van alle lezingen ten spijt kwam Jongeling pas echt tot leven in de vertoning van de tv-reportage uit 1965. Een grote verrassing voor de aanwezigen. Ze hadden gerekend op enkele gedeelten uit een recente verfilming van ”Snuf de hond”.
Op de ruim veertig jaar oude beelden komt Jongeling naar voren als een vastberaden en zelfverzekerde man die in alle vraagstukken zijn gereformeerd vrijgemaakte visie paraat had, goed uit zijn woorden kon komen en zelfs niet schroomde zijn idealen theocratisch te noemen.
Enige trots op zijn uitgebreide boekenkast kon hem niet worden ontzegd. Maar het lezen van moderne literatuur, zoals Jan Wolkers, daar begon hij niet aan. Hij beperkte zich tot een enkele passage: „Als je een stukje van de pudding hebt genomen en deze niet smaakt, hoef je toch niet die hele stinkende pudding te eten?”
„Stinkende pudding eet je niet”
Verloren gewaande tv-reportage hoogtepunt Jongelingcongres
Gerard Vroegindeweij
KAMPEN – Gereformeerd vrijgemaakt Nederland vierde woensdag de honderdste geboortedag van oud-GPV-Kamerlid Jongeling –alias kinderboekenschrijver Piet Prins– met een congres in de theologische universiteit aan de Broederweg te Kampen.
Hoogtepunt van de dag zouden de sprekers moeten zijn, die allen iets met Jongeling hadden, maar uiteindelijk was de topper een uitgebreide tv-reportage van de AVRO over Jongeling uit 1965.
De verloren gewaande reportage, gemaakt door Roelof Kiers, is onlangs opgedoken en nu in het bezit van prof. dr. G. Harinck, directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme vanaf 1800.
De persoonlijke herinneringen van minister Van Middelkoop van Defensie aan Jongeling zijn boeiend. De bewindsman maakt als jonge fractiemedewerker in 1973 Jongeling in zijn laatste periode als Kamerlid mee. Hij heeft geen heimwee naar Jongeling en zijn tijd: „In nostalgie kun je niet wonen.”
De biograaf van Jongeling, Herman Veenhof, belicht Jongeling in de tijd dat deze nog ‘gewoon’ gereformeerd was en lid van de ARP. Buitengewoon leerzaam.
Dr. Jacques Dane, directeur van het Onderwijsmuseum te Rotterdam, verhaalt over Jongeling als schrijver van talrijke jeugdboeken. „Zijn geloofsovertuiging was de motor van zijn schrijverschap.” En: „De hoofdpersonen waren welopgevoede jongens die het vangen van boeven op zondag uitstelden om die dag twee keer naar de kerk te kunnen.” De aanwezigen genieten zichtbaar.
De vrijgemaakten kunnen niet uit de voeten met het betoog van drs. E. Klei, die een proefschrift over het GPV voorbereidt. Hij stelt dat het GPV in de jaren zestig nationalistisch getint was. „Een bruine vlek op een oranje burcht”, aldus Klei.
Dat valt niet in goede aarde. Klei krijgt vervolgens een klein lesje GPV-geschiedenis: „Nationaal gereformeerd is heel iets anders dan nationalistisch.” Prof. Harinck analyseert dat het zwart-witwereldbeeld van Jongeling alles te maken had met de Tweede Wereldoorlog. De GPV-politicus had deze niet verwerkt. Hij duwde „de deur naar de herinnering” met alle macht dicht.
Zijn verblijf in kamp Sachsenhausen vormde zijn wereldbeeld: „Het duister leidt ten verderve, en het goede overwint.” Dat klinkt ook door in zijn boeken.
Ook zijn kerkelijk denken is ermee behept: „De weg ten hemel liep via de juiste kerkkeuze.” Het aanbrengen van enige nuance in dit kerkelijk denken zou volgens Harinck in de visie van Jongeling gelijk staan met „het open laten zwaaien van de deur der duisternis. Dat nooit.”
De kwaliteit van alle lezingen ten spijt kwam Jongeling pas echt tot leven in de vertoning van de tv-reportage uit 1965. Een grote verrassing voor de aanwezigen. Ze hadden gerekend op enkele gedeelten uit een recente verfilming van ”Snuf de hond”.
Op de ruim veertig jaar oude beelden komt Jongeling naar voren als een vastberaden en zelfverzekerde man die in alle vraagstukken zijn gereformeerd vrijgemaakte visie paraat had, goed uit zijn woorden kon komen en zelfs niet schroomde zijn idealen theocratisch te noemen.
Enige trots op zijn uitgebreide boekenkast kon hem niet worden ontzegd. Maar het lezen van moderne literatuur, zoals Jan Wolkers, daar begon hij niet aan. Hij beperkte zich tot een enkele passage: „Als je een stukje van de pudding hebt genomen en deze niet smaakt, hoef je toch niet die hele stinkende pudding te eten?”
Van Middelkoop: Crisisoverleg grondwettelijk aanvechtbaar
Reformatorisch Dagblad, 2 april 2009.
01-04-2009 22:20 | Redactie politiek
Minister Van Middelkoop van Defensie.
KAMPEN – Minister Van Middelkoop van Defensie vindt dat er grondwettelijke bezwaren mogelijk zijn tegen het crisisoverleg dat de premier en de beide vicepremiers in de afgelopen weken voerden met de fractievoorzitters van CDA, PvdA en ChristenUnie.
„De afgelopen weken voelde ik me constitutioneel ongemakkelijk”, zo zei de bewindsman woensdagavond in Kampen. Hij sprak daar een congres toe van mensen die de honderdste geboortedag van oud-GPV-Kamerlid Jongeling herdachten. Tevens werd de biografie van Jongeling -ook bekend als kinderboekenschrijver Piet Prins- gepresenteerd. Van Middelkoop werkte in het begin van de jaren zeventig als fractiemedewerker korte tijd samen met Jongeling en haalde enkele persoonlijke herinneringen uit die tijd op.
Volgens Van Middelkoop zou Jongeling flink kritiek hebben gehad op de werkwijze van de coalitie in de achterliggende weken. „Een deel van de kritiek zou wel eens gerechtvaardigd kunnen zijn”, aldus de bewindsman.
Volgens het (ongeschreven) staatsrecht is er een duale verhouding tussen kabinet en Kamer, waarbij de eerste regeert en de tweede controleert. Door het overleg dat de top van het kabinet, bestaande uit premier Balkenende (CDA) en de vicepremiers Bos (PvdA) en Rouvoet (ChristenUnie), voerde met de fractievoorzitters van de coalitiefracties uit de Tweede Kamer, Van Geel (CDA), Kamer (PvdA) en Slob (ChristenUnie), kwam er van dit dualisme niet veel terecht. Eerder was er volgens critici sprake van monisme, waarbij de coalitiefracties en het kabinet zich gezamenlijk verantwoordelijk weten voor het bestuur van het land en waarbij er niet langer sprake is van kritische afstand tussen kabinet en Kamer. De coalitie verdedigde het besloten overleg door te stellen dat er vanwege de economische crisis feitelijk sprake was van de vorming van een nieuw regeerakkoord.
Het oud-GPV-Kamerlid verzette zich in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw al tegen dichtgetimmerde regeerakkoorden van coalitiefracties waaraan de oppositie in de Kamer niets meer kon veranderen.
01-04-2009 22:20 | Redactie politiek
Minister Van Middelkoop van Defensie.
KAMPEN – Minister Van Middelkoop van Defensie vindt dat er grondwettelijke bezwaren mogelijk zijn tegen het crisisoverleg dat de premier en de beide vicepremiers in de afgelopen weken voerden met de fractievoorzitters van CDA, PvdA en ChristenUnie.
„De afgelopen weken voelde ik me constitutioneel ongemakkelijk”, zo zei de bewindsman woensdagavond in Kampen. Hij sprak daar een congres toe van mensen die de honderdste geboortedag van oud-GPV-Kamerlid Jongeling herdachten. Tevens werd de biografie van Jongeling -ook bekend als kinderboekenschrijver Piet Prins- gepresenteerd. Van Middelkoop werkte in het begin van de jaren zeventig als fractiemedewerker korte tijd samen met Jongeling en haalde enkele persoonlijke herinneringen uit die tijd op.
Volgens Van Middelkoop zou Jongeling flink kritiek hebben gehad op de werkwijze van de coalitie in de achterliggende weken. „Een deel van de kritiek zou wel eens gerechtvaardigd kunnen zijn”, aldus de bewindsman.
Volgens het (ongeschreven) staatsrecht is er een duale verhouding tussen kabinet en Kamer, waarbij de eerste regeert en de tweede controleert. Door het overleg dat de top van het kabinet, bestaande uit premier Balkenende (CDA) en de vicepremiers Bos (PvdA) en Rouvoet (ChristenUnie), voerde met de fractievoorzitters van de coalitiefracties uit de Tweede Kamer, Van Geel (CDA), Kamer (PvdA) en Slob (ChristenUnie), kwam er van dit dualisme niet veel terecht. Eerder was er volgens critici sprake van monisme, waarbij de coalitiefracties en het kabinet zich gezamenlijk verantwoordelijk weten voor het bestuur van het land en waarbij er niet langer sprake is van kritische afstand tussen kabinet en Kamer. De coalitie verdedigde het besloten overleg door te stellen dat er vanwege de economische crisis feitelijk sprake was van de vorming van een nieuw regeerakkoord.
Het oud-GPV-Kamerlid verzette zich in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw al tegen dichtgetimmerde regeerakkoorden van coalitiefracties waaraan de oppositie in de Kamer niets meer kon veranderen.
Herkenning en vervreemding op Jongeling-congresDit artikel komt voor in dossier: Jongeling
Nederlands Dagblad, 2 april 2009
door onze redacteur Piet H. de Jong
KAMPEN - Naast wat ongemakkelijke stiltes en lastige vragen werd er ook veel gelachen op het aan Pieter Jongeling (1909-1985) gewijde congres. Voor een uitverkochte aula laafden de deelnemers zich aan een gevarieerd programma waarin een verloren gewaand tv-document, dat Roelof Kiers in 1965 maakte van Jongeling, veel herkenning gaf, maar ook vervreemding opriep.
Een gevoel van vervreemding en zelfs protest trad ook op toen spreker Ewout Klei, bezig met en proefschrift over het GPV, de partij betichtte van ,,conservatief nationalistische trekjes’’. Hij doelde daarmee op de militante toon die de partij van Jongeling aansloeg op toogdagen zoals de diverse nationale appèls en de herdenking van de slag bij Heiligerlee in 1968. Het GPV hanteerde vlaggen en vaandels en liet vaderlandse liederen zingen. Klei verklaarde dat optreden van het GPV als een tegenbeweging tegen de links getinte culturele revolutie uit die periode. Hij constateerde dat het GPV een ,,bruin vlekje op het Oranjeblazoen’’ had met deze ietwat reactionaire opstelling.
Vanuit de zaal werd de analyse van Klei bestreden. Oud-GPV-Kamerlid Gert Schutte hield de promovendus voor dat het GPV altijd het nationale heeft verbonden aan het gereformeerde denken en zich daarmee wapende tegen ,,afgodisch nationalisme’’, zoals Jongeling het eens verwoordde. Herman Jongeling, oudste zoon van de man wiens biografie gisteren werd gepresenteerd, wees Klei op de parallel met de vooroorlogse ARP. Ook toen werden er vaderlandse liederen gezongen en burchten en vaandels gehanteerd. ,,Het is bij het GPV eerder retro dan nieuw’’, zei deze Jongeling.
Emeritus hoogleraar sociologie Dick Kuiper riep Klei meer te reflecteren op belaste termen, die ook nog eens in de tijd veranderen van betekenis. ,,Je hebt een punt, maar je moet het wel zorgvuldig maken’’, luidde zijn advies.
Henk Woldring, oud-hoogleraar aan de VU en net als Kuiper oud-CDA-senator, verhaalde van zijn contacten met Pieter Jongeling in de jaren zestig toen hij in Groningen studeerde. Hoewel hij als jong mens veel van hem opstak kreeg hj gaandeweg aarzelingen, die bij verder doordenken uitgroeiden tot serieuze bezwaren. Woldring had moeite met het fulmineren van het GPV tegen het Europees federalisme. ,,Ik vond dat prietpraat’’.
door onze redacteur Piet H. de Jong
KAMPEN - Naast wat ongemakkelijke stiltes en lastige vragen werd er ook veel gelachen op het aan Pieter Jongeling (1909-1985) gewijde congres. Voor een uitverkochte aula laafden de deelnemers zich aan een gevarieerd programma waarin een verloren gewaand tv-document, dat Roelof Kiers in 1965 maakte van Jongeling, veel herkenning gaf, maar ook vervreemding opriep.
Een gevoel van vervreemding en zelfs protest trad ook op toen spreker Ewout Klei, bezig met en proefschrift over het GPV, de partij betichtte van ,,conservatief nationalistische trekjes’’. Hij doelde daarmee op de militante toon die de partij van Jongeling aansloeg op toogdagen zoals de diverse nationale appèls en de herdenking van de slag bij Heiligerlee in 1968. Het GPV hanteerde vlaggen en vaandels en liet vaderlandse liederen zingen. Klei verklaarde dat optreden van het GPV als een tegenbeweging tegen de links getinte culturele revolutie uit die periode. Hij constateerde dat het GPV een ,,bruin vlekje op het Oranjeblazoen’’ had met deze ietwat reactionaire opstelling.
Vanuit de zaal werd de analyse van Klei bestreden. Oud-GPV-Kamerlid Gert Schutte hield de promovendus voor dat het GPV altijd het nationale heeft verbonden aan het gereformeerde denken en zich daarmee wapende tegen ,,afgodisch nationalisme’’, zoals Jongeling het eens verwoordde. Herman Jongeling, oudste zoon van de man wiens biografie gisteren werd gepresenteerd, wees Klei op de parallel met de vooroorlogse ARP. Ook toen werden er vaderlandse liederen gezongen en burchten en vaandels gehanteerd. ,,Het is bij het GPV eerder retro dan nieuw’’, zei deze Jongeling.
Emeritus hoogleraar sociologie Dick Kuiper riep Klei meer te reflecteren op belaste termen, die ook nog eens in de tijd veranderen van betekenis. ,,Je hebt een punt, maar je moet het wel zorgvuldig maken’’, luidde zijn advies.
Henk Woldring, oud-hoogleraar aan de VU en net als Kuiper oud-CDA-senator, verhaalde van zijn contacten met Pieter Jongeling in de jaren zestig toen hij in Groningen studeerde. Hoewel hij als jong mens veel van hem opstak kreeg hj gaandeweg aarzelingen, die bij verder doordenken uitgroeiden tot serieuze bezwaren. Woldring had moeite met het fulmineren van het GPV tegen het Europees federalisme. ,,Ik vond dat prietpraat’’.
Van Middelkoop: 'constitutioneel ongemak'
Nederlands Dagblad, 2 april 2009.
http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/01/van-middelkoop-voelde-veel-ongemak-
http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/01/van-middelkoop-voelde-veel-ongemak-
zaterdag, maart 28, 2009
Bijna twee maanden ministeriabel
Dit artikel komt voor in dossier: Jongeling
http://www.nd.nl/dossiers/politiek/jongeling
Geplaatst: 27 maart 2009 19:55, laatste wijziging: 28 maart 2009 09:26
door Herman Veenhof
Het balletje ging rollen op 8 oktober en kwam tot stilstand op 29 november 1972. Op de eerste datum deed VVD-senator Harm van Riel de suggestie dat Jongeling maar in de regering moest.
http://www.nd.nl/dossiers/politiek/jongeling
Geplaatst: 27 maart 2009 19:55, laatste wijziging: 28 maart 2009 09:26
door Herman Veenhof
Het balletje ging rollen op 8 oktober en kwam tot stilstand op 29 november 1972. Op de eerste datum deed VVD-senator Harm van Riel de suggestie dat Jongeling maar in de regering moest.
vrijdag, maart 13, 2009
Valse start van een vrijgemaakte politiek
http://www.protestant.nl/geschiedenis/actueel-verleden/valse-start-van-een-vrijgemaakte-politiek
Vijftig jaar geleden, op 12 maart 1959 hoopte het Gereformeerd Politiek Verbond op een zetel in de Tweede Kamer. Het GPV had zich in de loop van 1948 en 1949 van de Antirevolutionaire Partij had afgescheiden en had in 1952 en 1956 zonder tastbaar resultaat aan de Kamerverkiezingen meegedaan. Deze keer hoopte het wel een zetel te bemachtigen.
De kans op een zetel was groter dan in 1956, omdat het aantal Kamerzetels was uitgebreid van 100 naar 150. Toen op de avond van 12 maart de voorlopige uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen bekend werd gemaakt leek het er op dat het GPV eindelijk in de Kamer was gekomen. Het GPV had 39.972 stemmen behaald. Dit was veertig meer dan de kiesdeler. Twee dagen later, op dezelfde dag dat lijsttrekker L.P. Laning, lid van de Groninger gemeenteraad, op bezoek was bij koningin Juliana, werd echter bekend dat er bij de definitieve telling van de stemmen 672 stemmen meer waren uitgebracht. Het GPV bleek nu op vierentwintig stemmen na de kiesdeler niet gehaald te hebben en liep dus net een zetel mis. Zoiets was nog nooit eerder voortgekomen in de parlementaire geschiedenis. Aan de toen wel gekozen P. Jongeling vertelde koningin Juliana in 1963 over Laning: “Ik wist op dat moment al dat hij niet gekozen was, maar ik heb het hem niet gezegd. Dat vond ik zo sneu.”
De verslagenheid onder GPV’ers was groot. Dit bleek volgens het Gereformeerd Gezinsblad onder ander uit de vele telefoongesprekken waarbij soms huilend over de verkiezingsuitslag werd gesproken. Ook besteedden veel predikanten op zondag 15 maart in hun gebed aandacht aan deze teleurstelling. Een dag later diende de jurist P.W. Smits namens het GPV bezwaren in bij de vergadering van Centraal Stembureau in Den Haag, maar werd doorverwezen naar de Tweede Kamer. Volgens P.W. Smits zouden er in Amsterdam bij enkele stembureaus fouten zijn gemaakt. Hij vond dat de stemmen die bij deze stembureaus waren ingediend daarom ongeldig moesten worden verklaard. De Tweede Kamer wees de bezwaren van het GPV af. Bovendien bleek later bij hertelling dat er geen verschil was met de eerste uitslag van die bureaus. Bij een algemene hertelling van de stemmen bleek echter dat het GPV nog minder stemmen tekort kwam dan aanvankelijk gedacht, namelijk maar zestien.
Bij Jongeling, hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, leidde het zeer teleurstellende verkiezingsresultaat tot grote woede:
“Er zijn onder ons die, toen zij zaterdagavond [14 maart, EHK] met hun nood en verdriet over het gebeuren tot hun hemelse Vader vluchtten, in oprechtheid voor Hem konden belijden: ‘Wij behoren tot Uw volk en wij delen in de schuld van dit volk. Wij zijn uit onszelf nietswaardige zondaren. Maar Uw genade heeft ons in deze verkiezingsstrijd toch getrouw gemaakt. Wij mochten bij de stembus onze roeping volbrengen, zodat wij nu dáárover geen gewetenswroeging behoren te hebben. Daarvoor danken wij U.’ Er zijn echter onder ons kerkvolk ook anderen. Zij hebben hun tijd en energie gegeven om het G.P.V. in de rug aan te vallen en naar vermogen afbreuk te doen. En zij hebben, hoewel het aanvankelijk anders scheen, nu toch de vruchten op hun arbeid gezien. Ze hebben het G.P.V. om de verkiezingsactie niet kunnen breken, maar ze hebben wèl een deel van onze mensen ontmoedigd en in de war gebracht en verstrooid, zodat er tenslotte 24 stemmen te kort waren. Zij hebben door hun arbeid het G.P.V. deze zetel, die volkomen binnen bereik lag, ontnomen en deze aan de socialisten cadeau gedaan. Konden zij daarvoor zaterdagavond ook de HEERE danken? Of hebben zij zich nu toch gescháámd?”
In 1963 slaagde het GPV er wel in om in de Tweede Kamer te komen. De lijst werd nu getrokken door Jongeling. In tegenstelling tot Laning stond hij wel achter het program van richtlijnen, waar het GPV-bestuur vanaf 1959 aan werkte. Laning moest in 1966 een derde tegenslag verwerken, toen hij vanwege zijn kerkbezoek aan de Tehuisgemeente in Groningen door de kiesverenigingen van Groningen en Helpman niet opnieuw werd gekandideerd op de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen. Gelukkig voor Laning kreeg hij een plekje op de lijst van uitgerekend de oude aartsvijand van het GPV, namelijk ARP. Geschiedenis maakt soms rare stappen…
Ewout Klei, voor protestant.nl
11 maart 2009
Ewout Klei is historicus en werkt aan een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
Vijftig jaar geleden, op 12 maart 1959 hoopte het Gereformeerd Politiek Verbond op een zetel in de Tweede Kamer. Het GPV had zich in de loop van 1948 en 1949 van de Antirevolutionaire Partij had afgescheiden en had in 1952 en 1956 zonder tastbaar resultaat aan de Kamerverkiezingen meegedaan. Deze keer hoopte het wel een zetel te bemachtigen.
De kans op een zetel was groter dan in 1956, omdat het aantal Kamerzetels was uitgebreid van 100 naar 150. Toen op de avond van 12 maart de voorlopige uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen bekend werd gemaakt leek het er op dat het GPV eindelijk in de Kamer was gekomen. Het GPV had 39.972 stemmen behaald. Dit was veertig meer dan de kiesdeler. Twee dagen later, op dezelfde dag dat lijsttrekker L.P. Laning, lid van de Groninger gemeenteraad, op bezoek was bij koningin Juliana, werd echter bekend dat er bij de definitieve telling van de stemmen 672 stemmen meer waren uitgebracht. Het GPV bleek nu op vierentwintig stemmen na de kiesdeler niet gehaald te hebben en liep dus net een zetel mis. Zoiets was nog nooit eerder voortgekomen in de parlementaire geschiedenis. Aan de toen wel gekozen P. Jongeling vertelde koningin Juliana in 1963 over Laning: “Ik wist op dat moment al dat hij niet gekozen was, maar ik heb het hem niet gezegd. Dat vond ik zo sneu.”
De verslagenheid onder GPV’ers was groot. Dit bleek volgens het Gereformeerd Gezinsblad onder ander uit de vele telefoongesprekken waarbij soms huilend over de verkiezingsuitslag werd gesproken. Ook besteedden veel predikanten op zondag 15 maart in hun gebed aandacht aan deze teleurstelling. Een dag later diende de jurist P.W. Smits namens het GPV bezwaren in bij de vergadering van Centraal Stembureau in Den Haag, maar werd doorverwezen naar de Tweede Kamer. Volgens P.W. Smits zouden er in Amsterdam bij enkele stembureaus fouten zijn gemaakt. Hij vond dat de stemmen die bij deze stembureaus waren ingediend daarom ongeldig moesten worden verklaard. De Tweede Kamer wees de bezwaren van het GPV af. Bovendien bleek later bij hertelling dat er geen verschil was met de eerste uitslag van die bureaus. Bij een algemene hertelling van de stemmen bleek echter dat het GPV nog minder stemmen tekort kwam dan aanvankelijk gedacht, namelijk maar zestien.
Bij Jongeling, hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, leidde het zeer teleurstellende verkiezingsresultaat tot grote woede:
“Er zijn onder ons die, toen zij zaterdagavond [14 maart, EHK] met hun nood en verdriet over het gebeuren tot hun hemelse Vader vluchtten, in oprechtheid voor Hem konden belijden: ‘Wij behoren tot Uw volk en wij delen in de schuld van dit volk. Wij zijn uit onszelf nietswaardige zondaren. Maar Uw genade heeft ons in deze verkiezingsstrijd toch getrouw gemaakt. Wij mochten bij de stembus onze roeping volbrengen, zodat wij nu dáárover geen gewetenswroeging behoren te hebben. Daarvoor danken wij U.’ Er zijn echter onder ons kerkvolk ook anderen. Zij hebben hun tijd en energie gegeven om het G.P.V. in de rug aan te vallen en naar vermogen afbreuk te doen. En zij hebben, hoewel het aanvankelijk anders scheen, nu toch de vruchten op hun arbeid gezien. Ze hebben het G.P.V. om de verkiezingsactie niet kunnen breken, maar ze hebben wèl een deel van onze mensen ontmoedigd en in de war gebracht en verstrooid, zodat er tenslotte 24 stemmen te kort waren. Zij hebben door hun arbeid het G.P.V. deze zetel, die volkomen binnen bereik lag, ontnomen en deze aan de socialisten cadeau gedaan. Konden zij daarvoor zaterdagavond ook de HEERE danken? Of hebben zij zich nu toch gescháámd?”
In 1963 slaagde het GPV er wel in om in de Tweede Kamer te komen. De lijst werd nu getrokken door Jongeling. In tegenstelling tot Laning stond hij wel achter het program van richtlijnen, waar het GPV-bestuur vanaf 1959 aan werkte. Laning moest in 1966 een derde tegenslag verwerken, toen hij vanwege zijn kerkbezoek aan de Tehuisgemeente in Groningen door de kiesverenigingen van Groningen en Helpman niet opnieuw werd gekandideerd op de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen. Gelukkig voor Laning kreeg hij een plekje op de lijst van uitgerekend de oude aartsvijand van het GPV, namelijk ARP. Geschiedenis maakt soms rare stappen…
Ewout Klei, voor protestant.nl
11 maart 2009
Ewout Klei is historicus en werkt aan een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
dinsdag, juli 15, 2008
We've got him!
Ladies and Gentlemen,
We've got him!
onder het Schilderiaanse motto 'Den schuilkelder uit, de uniform aan' gaat onze minister van defensie Eimert van Middelkoop een 'causerie' houden op het congres over GPV-leider wijlen Pieter Jongeling (1909-1985), dat op 1 april 2009 in Kampen wordt georganiseerd. De andere sprekers moeten nog gevraagd worden maar de 'schoppenaas' hebben we te pakken.
Van Middelkoop is dankzij Jongeling de politiek ingegaan. Na het zien van een televisie-interview van de schrijver Godfried Bomans met Jongeling besloot de latere minister lid te worden van het Gereformeerd Politiek Verbond, één van de voorlopers van de ChristenUnie. Jongeling nam hem in 1973 in dienst als fractiemedewerker, een baan die Van Middelkoop tot 1989 bleef houden toen hij zelf in de Tweede Kamer werd verkozen.
Het congres over Pieter Jongeling, dat ondergetekende samen met zijn baas professor George Harinck organiseert, moet een goed overzicht geven van het leven en werk van Jongeling, die naast politicus ook journalist en kinderboekenschrijver was. Onder het pseudoniem Piet Prins schreef hij onder andere de serie Snuf de Hond, die dit jaar door Steven de Jong is verfilmd. Hopelijk krijgt Jongeling mede dankzij Van Middelkoops aanwezigheid de aandacht die hij verdient.
We've got him!
onder het Schilderiaanse motto 'Den schuilkelder uit, de uniform aan' gaat onze minister van defensie Eimert van Middelkoop een 'causerie' houden op het congres over GPV-leider wijlen Pieter Jongeling (1909-1985), dat op 1 april 2009 in Kampen wordt georganiseerd. De andere sprekers moeten nog gevraagd worden maar de 'schoppenaas' hebben we te pakken.
Van Middelkoop is dankzij Jongeling de politiek ingegaan. Na het zien van een televisie-interview van de schrijver Godfried Bomans met Jongeling besloot de latere minister lid te worden van het Gereformeerd Politiek Verbond, één van de voorlopers van de ChristenUnie. Jongeling nam hem in 1973 in dienst als fractiemedewerker, een baan die Van Middelkoop tot 1989 bleef houden toen hij zelf in de Tweede Kamer werd verkozen.
Het congres over Pieter Jongeling, dat ondergetekende samen met zijn baas professor George Harinck organiseert, moet een goed overzicht geven van het leven en werk van Jongeling, die naast politicus ook journalist en kinderboekenschrijver was. Onder het pseudoniem Piet Prins schreef hij onder andere de serie Snuf de Hond, die dit jaar door Steven de Jong is verfilmd. Hopelijk krijgt Jongeling mede dankzij Van Middelkoops aanwezigheid de aandacht die hij verdient.
zaterdag, juni 14, 2008
Polarisatie helpt embryodebat niet verder
Onderstaand artikel stond in het Nederlands Dagblad van 13 juni 2008.
Zie: http://www.nd.nl/htm/dossier/embryoselectie/artikelen/080613a.htm
Zie: http://www.nd.nl/htm/dossier/embryoselectie/artikelen/080613a.htm
donderdag, augustus 23, 2007
Vrijgemaakte Vreemdelingen
Deze boekbespreking stond in het Documtatieblad Nederlandse Kerkgeschiedenis (DNK), augustus 2007.
M. te Velde en H. Werkman red., Vrijgemaakte vreemdelingen. Visies uit de vroege jaren van het gereformeerd-vrijgemaakte leven (1944-1960) op kerk, staat, maatschappij, cultuur, gezin TU-bezinningsreeks nr. 6 Barneveld: Vuurbaak 2007. 210 pag. ISBN 9789055603510
Enkele studenten van de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en een student uit Groningen presenteerden op een studiedag op 17 maart 2005 de resultaten van hun doctoraalscripties over het vrijgemaakte verleden. Zeven coreferenten gingen met deze jonge afgestudeerden in gesprek. In de bundel Vrijgemaakte vreemdelingen zijn de referaten en co-referaten die op de studiedag gehouden werden opgenomen, op één uitzondering na. De scriptie van R. Barkema over de vrijgemaakte beoordeling van de theologie van Karl Barth door C. Trimp wordt in boekvorm in de AD Chartas-reeks gepubliceerd. De bundel Vrijgemaakte vreemdelingen eindigt met een uitgebreide nabeschouwing van kerkhistoricus M. te Velde. Het is een boeiende bundel geworden die vooral in het teken staat van de wetenschappelijke bestudering van deze periode van de vrijgemaakte kerkgeschiedenis, en in pas in tweede instantie van de herdenking.
In de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), die in 1944 zijn ontstaan, begon men meteen na de bevrijding aan de bouw van een eigen minizuil, die zich onderscheidde van de gereformeerde zuil doordat de vrijgemaakte organisaties veel sterker waren verbonden met de kerk. De vrijgemaakten benadrukten radicaal de antithese en probeerden een eigen visie op de maatschappij te ontwikkelen, hoewel dit in de begintijd vooral betekende: het getuigen tegen anderen: de wereld, de synodaal-gereformeerden en andersdenkende vrijgemaakten. De radicale sfeer in de kerk zorgde voor grote spanningen en liep in de jaren zestig uit op een kerkscheuring: tussen 1967 en 1969 ontstonden de Nederlands-gereformeerde kerken.
De bundel vangt aan met het artikel van G.J. van Harten over de vrijgemaakte reacties op de Doorbraak, de poging vlak na de oorlog om de antithese tussen christelijke en niet-christelijke partijen op te heffen. Voor de vrijgemaakten was organisatievorming op christelijke grondslag echter vanzelfsprekend: ‘Het hoeft geen betoog…’ is dan ook de titel van het artikel van Van Harten. In hun verzet tegen de Doorbraak gebruikten vrijgemaakte schrijvers als P. Jongeling, ds. Joh. Francke en prof. C. Veenhof dan ook geen nieuwe argumenten, maar volstonden met wat K. Schilder en A. Zijlstra in het interbellum tegen de theologie van Karl Barth en Emil Brunner hadden geschreven. Het beeld dat Van Harten schetst, is echter te eenzijdig. Hoewel de vrijgemaakten de Doorbraak afwezen, ondernamen ze ook een Beeldenstorm tegen de christelijke organisaties van het interbellum. In De Kerk en het sociale vraagstuk schreef Joh. Francke weliswaar dat de afwijzing van de Doorbraak geen betoog behoefde, maar in de inleiding ervan vergeleek R.H. Bremmer het boek met Kerk en Wereld in crisis van de Barthiaanse doorbraakapologeet C.J. Dippel. Net als de Barthianen probeerden de vrijgemaakten kerk en wereld voor de keuze “alles of niets” te plaatsen, hekelden ze christelijke zelfgenoegzaamheid en hadden ze kritiek op het (Kuyperiaanse) beginseldenken dat de plaats van ‘het levende Woord van God’ zou hebben ingenomen. Niet de ideeën van de Doorbraak maar van de Gereformeerde Kerken (synodaal) en christelijke organisaties als de ARP en het CNV waren het voornaamste doelwit van het vrijgemaakte drijven. Dit drijven is niet te begrijpen wanneer de Barthiaanse invloed op Schilder wordt veronachtzaamd.
Tussen 1945 en 1965 polemiseerden de vrijgemaakten ook tegen de opkomst van de verzorgingsstaat. Volgens B. van der Wal vreesden vrijgemaakten dat de verzorgingsstaat een socialistische gemeenschap zou voorbereiden, die de ware kerkgemeenschap bedreigde. Volgens hem was het verzet tegen de verzorgingsstaat echter vooral een domineesdiscussie waar veel kerkmensen zich op den duur niet al te druk over maakten. Kerkleden die vijfenzestig waren geworden vroegen gewoon hun AOW aan en trokken zich weinig aan van het principiële protest van ds. D. van Houdt en ds. Joh. Francke, die hun verzet tenslotte uitvochten tot in de Hoge Raad en de Commissie voor de Mensenrechten in Straatsburg. In zijn co-referaat verbaast R.E. van der Woude zich over de zwaarwichtige argumenten en geharnaste formuleringen. De vrijgemaakte auteurs uit die tijd schroomden immers nooit hoer en beest uit Openbaring erbij te halen.
Een felle strijd werd ook gevoerd over de kwestie Kralingen. De jaren vijftig en begin jaren zestig zou je kunnen typeren als de tijd van de kwesties. Naast de kwestie Kralingen kampten de vrijgemaakten onder andere met de kwestie Herwijnen (Gereformeerde Kerk van Rilland Bath), de kwestie Goossens (Gereformeerde Zending op Oost-Sumba), kwestie ds. A. van der Ziel (Gereformeerde Kerk van Groningen), de kwestie Telder (Gereformeerde Kerk van Breda), de kwestie H.J. Nieboer (Gereformeerd Lyceum Groningen), de kwestie Holwerda (Gereformeerd Politiek Verbond) en de kwestie Den Boeft (idem). Dit waren allemaal persoonlijke kwesties waar op de achtergrond soms een leerstellig of kerkrechtelijk verschil meespeelde. Omdat de vrijgemaakten in de kerk en in de politiek afkerig waren van alles wat met hiërarchie te maken had en van alles een geloofszaak maakten konden persoonlijke conflicten landelijke synodes en partijvergaderingen domineren. F.J. Bijzet heeft een uitgebreide casestudy naar de kwestie Kralingen gedaan. Deze kwestie begon als een persoonlijk conflict tussen de ouderling E. Blok en de kerkenraad, maar werd uiteindelijk besproken op drie synodes. De zaak escaleerde doordat beide partijen zich onverzoenlijk opstelden en bijna iedereen in de kerk die een beetje belangrijk was zich met de zaak bezighield. Het vrijmakingsvuur was verterend. Het kon niet worden geblust maar het vuur bleef branden totdat het was uitgebrand.
In zijn bijdrage als coreferent merkt de Nederlands-gereformeerde predikant W. Smouter op dat er over conflicten als de kwestie Kralingen altijd werd gezwegen. De naam was bekend maar je mocht niet weten wat er precies was gebeurd. De kwestie Kralingen was een zaak waarvoor men zich achteraf diep schaamde. Dit is een interessant gegeven en geldt volgens mij voor alle kwesties. Zo wilde P. Jongeling in het interview Geroepen en gegaan (1983) niet praten over de kwestie Holwerda, werd deze kwestie in het GPV Gedenkboek 1948-1988 door H. Timmermans heel voorzichtig aangestipt en werd historicus C. Sol in het GPV-blad Ons Burgerschap fel bekritiseerd door L. Bezemer toen hij in deel twee van de trilogie Vuur & vlam (1998) vrijmoedig over de kwestie had geschreven. De door de vroege vrijgemaakten in het leven geroepen gedachte, dat zij als ware gelovigen na de uittocht uit het diensthuis van de Gereformeerde Kerken (synodaal) van vreemde smetten waren verlost, botste vaak op de harde werkelijkheid. De kwesties in de jaren vijftig en zestig waren geen incidenten maar een direct gevolg van de uiterst strijdbare mentaliteit die onder de vroege vrijgemaakten heerste. Het enige verschil was dat de strijdbare, sterk veroordelende taal nu niet op leerstellige kwesties en anderskerkelijken, maar op persoonlijke kwesties en eigen broeders en zusters werd toegepast.
E.J. Terpstra was de enige niet-Kampenaar in het gezelschap van jonge theologen die op de studiedag hun werk presenteerden. Hij studeerde theologie in Groningen en is predikant van de Protestantse Kerken in Nederland. Als buitenstaander heeft hij een boeiende scriptie over het (relatief) brede kerkbegrip van K. Schilder en de versmalde en geradicaliseerde vertaling hiervan door journalist P. Jongeling geschreven. Volgens Terpstra raakte Schilder in de jaren na de Vrijmaking de regie over de vrijgemaakten kwijt. Mensen als Jongeling, die een sterk antithetisch, apocalyptisch, onverdraagzaam en overtrokken wereldbeeld verkondigden, namen de leiding over.
E. van Middelkoop, in de jaren zeventig fractiemedewerker van Jongeling en vanaf februari 2007 minister van defensie, gaf hierop een co-referaat. Hoewel Terpstra gedegen wetenschappelijk onderzoek naar de visie van Schilder en Jongeling heeft gedaan heeft Van Middelkoop toch kritiek. Volgens hem kan geschiedenis worden gebruikt als afrekening, om aldus rekeningen met het eigen verleden te vereffenen. Dit is een vreemd argument van Van Middelkoop, omdat Terpstra geen vrijgemaakte achtergrond heeft maar gereformeerd-synodaal is en dus een buitenstaander. Volgens Van Middelkoop echter worden vroege vrijgemaakten als Jongeling in sommige onderzoeken extra zwart afgeschilderd om de afstand tot het verleden zo groot mogelijk te maken. Van Middelkoop wil dit voorkomen en vindt dat er daarom moet worden gekeken naar de intenties van de vroege vrijgemaakten en naar de context. Ze waren volgens hem helemaal niet zo uniek.
Hiertegen kan echter worden ingebracht dat de vroege vrijgemaakten tamelijk uniek waren in hun radicalisme en in hun eindtijddenken. Van Harten onderzocht of dit eindtijdgevoel ook binnen andere kerken voorkwam, maar is daarover niets tegengekomen (blz. 55). Ook in hun uiterst exclusieve kerkopvatting waren de vrijgemaakten als gereformeerden nogal buitengewoon. Als klein volkje, dat uiterst principiële standpunten innam en die antithese zo ver doortrok dat alleen de kleine kudde van ware gelovigen die lid waren van de ware kerk overbleef, zouden de vroege vrijgemaakten misschien het best kunnen worden vergeleken met andere minderheden in de marge van de Nederlandse samenleving. Van der Woude vergelijkt ze dan ook met communisten en maoïsten.
Wat Van Middelkoop eigenlijk wil, is een vergoelijkende apologetische geschiedschrijving die de pijnlijke punten wegmasseert. Van Middelkoop prijst Jongeling vele malen, maar zwijgt over zijn rol in de kwestie Holwerda en de kerkstrijd van de jaren zestig en zijn uiterst selectieve toepassing van de leus “beproeft de geesten.” De Wereldraad van Kerken kon de proef immers niet doorstaan, maar de Apartheid in Zuid-Afrika wel. Jongeling had vast en zeker journalistiek talent, maar om zijn leerling en George W. Bush-apologeet Aad Kamsteeg de beste buitenlandcommentator van de afgelopen kwart eeuw te noemen en hem op te voeren als bewijs voor de bewering dat de felle Jongeling ook in de jaren veertig en vijftig een goede journalist was, is een manier van argumenteren waarmee alleen de reeds overtuigden zijn te overtuigen. Van Middelkoop mag misschien bij zijn aantreden als minister gehoor gegeven hebben aan Schilders oproep uit 1940 “Den schuilkelder uit, de uniform aan”, maar in zijn beschouwing blijft hij in het isolement van het eigen gelijk zijn kracht zoeken.
Tenslotte worden in de bundel ook beschouwingen gegeven over de vrijgemaakte visie op kunst, cultuur en literatuur en opvoeding. Hoewel deze casestudies an sich interessant zijn, bevestigen ze het beeld van de vroege vrijgemaakten als een unieke groep orthodox-protestantse gelovigen die door zo sterk te hameren op het adres van de ware kerk en eigen organisaties in het isolement belandde. Tot in de jaren negentig zijn de vrijgemaakten in hun kerkelijke isolement gebleven, hoewel het vuur van de begintijd is uitgebrand en alleen hier en daar wat nasmeult.
In de trilogie Vuur & vlam van R. Kuiper en W. Bouwman (Amsterdam 1994, 1998, 2004) is een begin gemaakt met de wetenschappelijke geschiedschrijving van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). De bundel Vrijgemaakte vreemdelingen bouwt hierop voort en zou misschien het begin kunnen zijn van een nieuwe trilogie, die niet alleen het vrijgemaakte verleden beschrijft maar ook analyseert. De eerste twee delen van Vuur & vlam waren nogal geruchtmakend. Het derde deel dat in 2004 uitkwam was dit al veel minder, en Vrijgemaakte vreemdelingen zal ook niet voor een scheiding der geesten (of kerken) zorgen. Op een enkeling na hebben de vrijgemaakten de scherpe kantjes van hun verleden echt achter zich gelaten. Ze kijken vooral naar de toekomst. Maar dit betekent geenszins dat het verleden maar vergeten moet worden.
Ewout Klei
M. te Velde en H. Werkman red., Vrijgemaakte vreemdelingen. Visies uit de vroege jaren van het gereformeerd-vrijgemaakte leven (1944-1960) op kerk, staat, maatschappij, cultuur, gezin TU-bezinningsreeks nr. 6 Barneveld: Vuurbaak 2007. 210 pag. ISBN 9789055603510
Enkele studenten van de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en een student uit Groningen presenteerden op een studiedag op 17 maart 2005 de resultaten van hun doctoraalscripties over het vrijgemaakte verleden. Zeven coreferenten gingen met deze jonge afgestudeerden in gesprek. In de bundel Vrijgemaakte vreemdelingen zijn de referaten en co-referaten die op de studiedag gehouden werden opgenomen, op één uitzondering na. De scriptie van R. Barkema over de vrijgemaakte beoordeling van de theologie van Karl Barth door C. Trimp wordt in boekvorm in de AD Chartas-reeks gepubliceerd. De bundel Vrijgemaakte vreemdelingen eindigt met een uitgebreide nabeschouwing van kerkhistoricus M. te Velde. Het is een boeiende bundel geworden die vooral in het teken staat van de wetenschappelijke bestudering van deze periode van de vrijgemaakte kerkgeschiedenis, en in pas in tweede instantie van de herdenking.
In de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), die in 1944 zijn ontstaan, begon men meteen na de bevrijding aan de bouw van een eigen minizuil, die zich onderscheidde van de gereformeerde zuil doordat de vrijgemaakte organisaties veel sterker waren verbonden met de kerk. De vrijgemaakten benadrukten radicaal de antithese en probeerden een eigen visie op de maatschappij te ontwikkelen, hoewel dit in de begintijd vooral betekende: het getuigen tegen anderen: de wereld, de synodaal-gereformeerden en andersdenkende vrijgemaakten. De radicale sfeer in de kerk zorgde voor grote spanningen en liep in de jaren zestig uit op een kerkscheuring: tussen 1967 en 1969 ontstonden de Nederlands-gereformeerde kerken.
De bundel vangt aan met het artikel van G.J. van Harten over de vrijgemaakte reacties op de Doorbraak, de poging vlak na de oorlog om de antithese tussen christelijke en niet-christelijke partijen op te heffen. Voor de vrijgemaakten was organisatievorming op christelijke grondslag echter vanzelfsprekend: ‘Het hoeft geen betoog…’ is dan ook de titel van het artikel van Van Harten. In hun verzet tegen de Doorbraak gebruikten vrijgemaakte schrijvers als P. Jongeling, ds. Joh. Francke en prof. C. Veenhof dan ook geen nieuwe argumenten, maar volstonden met wat K. Schilder en A. Zijlstra in het interbellum tegen de theologie van Karl Barth en Emil Brunner hadden geschreven. Het beeld dat Van Harten schetst, is echter te eenzijdig. Hoewel de vrijgemaakten de Doorbraak afwezen, ondernamen ze ook een Beeldenstorm tegen de christelijke organisaties van het interbellum. In De Kerk en het sociale vraagstuk schreef Joh. Francke weliswaar dat de afwijzing van de Doorbraak geen betoog behoefde, maar in de inleiding ervan vergeleek R.H. Bremmer het boek met Kerk en Wereld in crisis van de Barthiaanse doorbraakapologeet C.J. Dippel. Net als de Barthianen probeerden de vrijgemaakten kerk en wereld voor de keuze “alles of niets” te plaatsen, hekelden ze christelijke zelfgenoegzaamheid en hadden ze kritiek op het (Kuyperiaanse) beginseldenken dat de plaats van ‘het levende Woord van God’ zou hebben ingenomen. Niet de ideeën van de Doorbraak maar van de Gereformeerde Kerken (synodaal) en christelijke organisaties als de ARP en het CNV waren het voornaamste doelwit van het vrijgemaakte drijven. Dit drijven is niet te begrijpen wanneer de Barthiaanse invloed op Schilder wordt veronachtzaamd.
Tussen 1945 en 1965 polemiseerden de vrijgemaakten ook tegen de opkomst van de verzorgingsstaat. Volgens B. van der Wal vreesden vrijgemaakten dat de verzorgingsstaat een socialistische gemeenschap zou voorbereiden, die de ware kerkgemeenschap bedreigde. Volgens hem was het verzet tegen de verzorgingsstaat echter vooral een domineesdiscussie waar veel kerkmensen zich op den duur niet al te druk over maakten. Kerkleden die vijfenzestig waren geworden vroegen gewoon hun AOW aan en trokken zich weinig aan van het principiële protest van ds. D. van Houdt en ds. Joh. Francke, die hun verzet tenslotte uitvochten tot in de Hoge Raad en de Commissie voor de Mensenrechten in Straatsburg. In zijn co-referaat verbaast R.E. van der Woude zich over de zwaarwichtige argumenten en geharnaste formuleringen. De vrijgemaakte auteurs uit die tijd schroomden immers nooit hoer en beest uit Openbaring erbij te halen.
Een felle strijd werd ook gevoerd over de kwestie Kralingen. De jaren vijftig en begin jaren zestig zou je kunnen typeren als de tijd van de kwesties. Naast de kwestie Kralingen kampten de vrijgemaakten onder andere met de kwestie Herwijnen (Gereformeerde Kerk van Rilland Bath), de kwestie Goossens (Gereformeerde Zending op Oost-Sumba), kwestie ds. A. van der Ziel (Gereformeerde Kerk van Groningen), de kwestie Telder (Gereformeerde Kerk van Breda), de kwestie H.J. Nieboer (Gereformeerd Lyceum Groningen), de kwestie Holwerda (Gereformeerd Politiek Verbond) en de kwestie Den Boeft (idem). Dit waren allemaal persoonlijke kwesties waar op de achtergrond soms een leerstellig of kerkrechtelijk verschil meespeelde. Omdat de vrijgemaakten in de kerk en in de politiek afkerig waren van alles wat met hiërarchie te maken had en van alles een geloofszaak maakten konden persoonlijke conflicten landelijke synodes en partijvergaderingen domineren. F.J. Bijzet heeft een uitgebreide casestudy naar de kwestie Kralingen gedaan. Deze kwestie begon als een persoonlijk conflict tussen de ouderling E. Blok en de kerkenraad, maar werd uiteindelijk besproken op drie synodes. De zaak escaleerde doordat beide partijen zich onverzoenlijk opstelden en bijna iedereen in de kerk die een beetje belangrijk was zich met de zaak bezighield. Het vrijmakingsvuur was verterend. Het kon niet worden geblust maar het vuur bleef branden totdat het was uitgebrand.
In zijn bijdrage als coreferent merkt de Nederlands-gereformeerde predikant W. Smouter op dat er over conflicten als de kwestie Kralingen altijd werd gezwegen. De naam was bekend maar je mocht niet weten wat er precies was gebeurd. De kwestie Kralingen was een zaak waarvoor men zich achteraf diep schaamde. Dit is een interessant gegeven en geldt volgens mij voor alle kwesties. Zo wilde P. Jongeling in het interview Geroepen en gegaan (1983) niet praten over de kwestie Holwerda, werd deze kwestie in het GPV Gedenkboek 1948-1988 door H. Timmermans heel voorzichtig aangestipt en werd historicus C. Sol in het GPV-blad Ons Burgerschap fel bekritiseerd door L. Bezemer toen hij in deel twee van de trilogie Vuur & vlam (1998) vrijmoedig over de kwestie had geschreven. De door de vroege vrijgemaakten in het leven geroepen gedachte, dat zij als ware gelovigen na de uittocht uit het diensthuis van de Gereformeerde Kerken (synodaal) van vreemde smetten waren verlost, botste vaak op de harde werkelijkheid. De kwesties in de jaren vijftig en zestig waren geen incidenten maar een direct gevolg van de uiterst strijdbare mentaliteit die onder de vroege vrijgemaakten heerste. Het enige verschil was dat de strijdbare, sterk veroordelende taal nu niet op leerstellige kwesties en anderskerkelijken, maar op persoonlijke kwesties en eigen broeders en zusters werd toegepast.
E.J. Terpstra was de enige niet-Kampenaar in het gezelschap van jonge theologen die op de studiedag hun werk presenteerden. Hij studeerde theologie in Groningen en is predikant van de Protestantse Kerken in Nederland. Als buitenstaander heeft hij een boeiende scriptie over het (relatief) brede kerkbegrip van K. Schilder en de versmalde en geradicaliseerde vertaling hiervan door journalist P. Jongeling geschreven. Volgens Terpstra raakte Schilder in de jaren na de Vrijmaking de regie over de vrijgemaakten kwijt. Mensen als Jongeling, die een sterk antithetisch, apocalyptisch, onverdraagzaam en overtrokken wereldbeeld verkondigden, namen de leiding over.
E. van Middelkoop, in de jaren zeventig fractiemedewerker van Jongeling en vanaf februari 2007 minister van defensie, gaf hierop een co-referaat. Hoewel Terpstra gedegen wetenschappelijk onderzoek naar de visie van Schilder en Jongeling heeft gedaan heeft Van Middelkoop toch kritiek. Volgens hem kan geschiedenis worden gebruikt als afrekening, om aldus rekeningen met het eigen verleden te vereffenen. Dit is een vreemd argument van Van Middelkoop, omdat Terpstra geen vrijgemaakte achtergrond heeft maar gereformeerd-synodaal is en dus een buitenstaander. Volgens Van Middelkoop echter worden vroege vrijgemaakten als Jongeling in sommige onderzoeken extra zwart afgeschilderd om de afstand tot het verleden zo groot mogelijk te maken. Van Middelkoop wil dit voorkomen en vindt dat er daarom moet worden gekeken naar de intenties van de vroege vrijgemaakten en naar de context. Ze waren volgens hem helemaal niet zo uniek.
Hiertegen kan echter worden ingebracht dat de vroege vrijgemaakten tamelijk uniek waren in hun radicalisme en in hun eindtijddenken. Van Harten onderzocht of dit eindtijdgevoel ook binnen andere kerken voorkwam, maar is daarover niets tegengekomen (blz. 55). Ook in hun uiterst exclusieve kerkopvatting waren de vrijgemaakten als gereformeerden nogal buitengewoon. Als klein volkje, dat uiterst principiële standpunten innam en die antithese zo ver doortrok dat alleen de kleine kudde van ware gelovigen die lid waren van de ware kerk overbleef, zouden de vroege vrijgemaakten misschien het best kunnen worden vergeleken met andere minderheden in de marge van de Nederlandse samenleving. Van der Woude vergelijkt ze dan ook met communisten en maoïsten.
Wat Van Middelkoop eigenlijk wil, is een vergoelijkende apologetische geschiedschrijving die de pijnlijke punten wegmasseert. Van Middelkoop prijst Jongeling vele malen, maar zwijgt over zijn rol in de kwestie Holwerda en de kerkstrijd van de jaren zestig en zijn uiterst selectieve toepassing van de leus “beproeft de geesten.” De Wereldraad van Kerken kon de proef immers niet doorstaan, maar de Apartheid in Zuid-Afrika wel. Jongeling had vast en zeker journalistiek talent, maar om zijn leerling en George W. Bush-apologeet Aad Kamsteeg de beste buitenlandcommentator van de afgelopen kwart eeuw te noemen en hem op te voeren als bewijs voor de bewering dat de felle Jongeling ook in de jaren veertig en vijftig een goede journalist was, is een manier van argumenteren waarmee alleen de reeds overtuigden zijn te overtuigen. Van Middelkoop mag misschien bij zijn aantreden als minister gehoor gegeven hebben aan Schilders oproep uit 1940 “Den schuilkelder uit, de uniform aan”, maar in zijn beschouwing blijft hij in het isolement van het eigen gelijk zijn kracht zoeken.
Tenslotte worden in de bundel ook beschouwingen gegeven over de vrijgemaakte visie op kunst, cultuur en literatuur en opvoeding. Hoewel deze casestudies an sich interessant zijn, bevestigen ze het beeld van de vroege vrijgemaakten als een unieke groep orthodox-protestantse gelovigen die door zo sterk te hameren op het adres van de ware kerk en eigen organisaties in het isolement belandde. Tot in de jaren negentig zijn de vrijgemaakten in hun kerkelijke isolement gebleven, hoewel het vuur van de begintijd is uitgebrand en alleen hier en daar wat nasmeult.
In de trilogie Vuur & vlam van R. Kuiper en W. Bouwman (Amsterdam 1994, 1998, 2004) is een begin gemaakt met de wetenschappelijke geschiedschrijving van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). De bundel Vrijgemaakte vreemdelingen bouwt hierop voort en zou misschien het begin kunnen zijn van een nieuwe trilogie, die niet alleen het vrijgemaakte verleden beschrijft maar ook analyseert. De eerste twee delen van Vuur & vlam waren nogal geruchtmakend. Het derde deel dat in 2004 uitkwam was dit al veel minder, en Vrijgemaakte vreemdelingen zal ook niet voor een scheiding der geesten (of kerken) zorgen. Op een enkeling na hebben de vrijgemaakten de scherpe kantjes van hun verleden echt achter zich gelaten. Ze kijken vooral naar de toekomst. Maar dit betekent geenszins dat het verleden maar vergeten moet worden.
Ewout Klei
zondag, november 19, 2006
Het communistische trekje van het GPV
Dit artikel stond in het Nederland Dagblad van zaterdag 11 november 2006.
door onze redacteur Willem Bouwman
Het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV is te vergelijken met de communistische zuiveringen in Oost-Europa. Dat vond C. Veenhof, en hij had ‘niet helemaal ongelijk’, meent historicus Ewout Klei. Op het Veenhof-congres houdt hij een kritische lezing over Veenhof en de politiek.
KAMPEN - Klei schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en komt in de archieven geregeld Veenhof tegen. Veenhof werd geen lid van het GPV, maar schreef wel een richtinggevend boek over de noodzaak van gereformeerde politiek: Kracht en doel der politiek, een inspiratiebron voor veel GPV-politici. Later kreeg Veenhof ruzie met het GPV.
Klei kraakt enkele kritische noten over Veenhof en de politiek. Zo vindt hij Veenhofs beroep op Groen van Prinsterer oneigenlijk. Klei: ,,Eerst beschreef hij Groen van Prinsterer als een voorloper van de Vrijmaking, omdat Groen streed voor vrijmaking van de Hervormde Kerk. Na 1967 zei hij dat Groen niet paste bij het GPV, omdat hij zich niet had vrijgemaakt van de Hervormde Kerk. Veenhof gebruikte Groen naar eigen behoefte, denk ik dan.’’Klei meent dat Veenhof mooie woorden sprak over de noodzaak van gereformeerde politiek, maar zich niet uitliet over de politiek van alledag.
,,Het is onze politieke roeping de Here te dienen en te loven, schreef Veenhof. Ik vind het een mooi ideaal, maar ik vraag me af wat een christenpoliticus er in de praktijk mee kan. Over de politieke praktijk hoorde je Veenhof niet. Hij was een dominee in de politiek, hij beperkte zich tot het getuigenis. Daarom zou hij vast akkoord zijn gegaan met mr. H.P. Medema, die vindt dat de ChristenUnie meer moet openstaan voor de Heilige Geest. Zo’n onpraktisch pleidooi zou hem zeker hebben aangesproken.’’
Klei roemt het spreektalent van Veenhof. ,,Hij bracht mensen tot bezieling. Dankzij Veenhof is P. Jongeling, de hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, zich meer met de politiek gaan bezighouden.’’
Veenhof werd geen lid van het GPV, mede om praktische redenen, meent Klei. ,,In Kampen bestond een Comité voor gereformeerde kiezers, dat zich nooit bij het GPV heeft aangesloten. Men vond dat een kiesvereniging autonoom moest zijn, los van een politieke partij. Veenhof was lid van het comité, Schilder ook. Ze konden geen lid worden van het GPV, omdat er in Kampen geen kiesvereniging was. Pas in de jaren zestig kwam er een, maar toen was Veenhof al ver bij het GPV vandaan gegroeid. In de jaren zeventig sloot het Comité voor gereformeerde kiezers zich aan bij de RPF.’’
Veenhof sprak grote woorden over het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV. Hij vergeleek het met de communistische zuiveringen in Oost-Europa, tot woede van GPV-leider P. Jongeling. Klei toont enig begrip voor Veenhof. ,,Aan de ene kant sloeg die vergelijking nergens op. In Oost-Europa werden dissidenten geliquideerd, ze kregen een nekschot. In het GPV werden dissidenten alleen maar geroyeerd. Aan de andere kant moet men het begrip ‘zuivering’ niet beperken tot Oost-Europa. Leden van de CPN die het niet met de partijlijn eens waren, werden er uitgezet en ook dat noemen we zuiveringen. In het GPV is eigenlijk hetzelfde gebeurd. Daarom had Veenhof niet helemaal ongelijk, toen hij het GPV met de communisten in Oost-Europa vergeleek.’’
door onze redacteur Willem Bouwman
Het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV is te vergelijken met de communistische zuiveringen in Oost-Europa. Dat vond C. Veenhof, en hij had ‘niet helemaal ongelijk’, meent historicus Ewout Klei. Op het Veenhof-congres houdt hij een kritische lezing over Veenhof en de politiek.
KAMPEN - Klei schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en komt in de archieven geregeld Veenhof tegen. Veenhof werd geen lid van het GPV, maar schreef wel een richtinggevend boek over de noodzaak van gereformeerde politiek: Kracht en doel der politiek, een inspiratiebron voor veel GPV-politici. Later kreeg Veenhof ruzie met het GPV.
Klei kraakt enkele kritische noten over Veenhof en de politiek. Zo vindt hij Veenhofs beroep op Groen van Prinsterer oneigenlijk. Klei: ,,Eerst beschreef hij Groen van Prinsterer als een voorloper van de Vrijmaking, omdat Groen streed voor vrijmaking van de Hervormde Kerk. Na 1967 zei hij dat Groen niet paste bij het GPV, omdat hij zich niet had vrijgemaakt van de Hervormde Kerk. Veenhof gebruikte Groen naar eigen behoefte, denk ik dan.’’Klei meent dat Veenhof mooie woorden sprak over de noodzaak van gereformeerde politiek, maar zich niet uitliet over de politiek van alledag.
,,Het is onze politieke roeping de Here te dienen en te loven, schreef Veenhof. Ik vind het een mooi ideaal, maar ik vraag me af wat een christenpoliticus er in de praktijk mee kan. Over de politieke praktijk hoorde je Veenhof niet. Hij was een dominee in de politiek, hij beperkte zich tot het getuigenis. Daarom zou hij vast akkoord zijn gegaan met mr. H.P. Medema, die vindt dat de ChristenUnie meer moet openstaan voor de Heilige Geest. Zo’n onpraktisch pleidooi zou hem zeker hebben aangesproken.’’
Klei roemt het spreektalent van Veenhof. ,,Hij bracht mensen tot bezieling. Dankzij Veenhof is P. Jongeling, de hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, zich meer met de politiek gaan bezighouden.’’
Veenhof werd geen lid van het GPV, mede om praktische redenen, meent Klei. ,,In Kampen bestond een Comité voor gereformeerde kiezers, dat zich nooit bij het GPV heeft aangesloten. Men vond dat een kiesvereniging autonoom moest zijn, los van een politieke partij. Veenhof was lid van het comité, Schilder ook. Ze konden geen lid worden van het GPV, omdat er in Kampen geen kiesvereniging was. Pas in de jaren zestig kwam er een, maar toen was Veenhof al ver bij het GPV vandaan gegroeid. In de jaren zeventig sloot het Comité voor gereformeerde kiezers zich aan bij de RPF.’’
Veenhof sprak grote woorden over het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV. Hij vergeleek het met de communistische zuiveringen in Oost-Europa, tot woede van GPV-leider P. Jongeling. Klei toont enig begrip voor Veenhof. ,,Aan de ene kant sloeg die vergelijking nergens op. In Oost-Europa werden dissidenten geliquideerd, ze kregen een nekschot. In het GPV werden dissidenten alleen maar geroyeerd. Aan de andere kant moet men het begrip ‘zuivering’ niet beperken tot Oost-Europa. Leden van de CPN die het niet met de partijlijn eens waren, werden er uitgezet en ook dat noemen we zuiveringen. In het GPV is eigenlijk hetzelfde gebeurd. Daarom had Veenhof niet helemaal ongelijk, toen hij het GPV met de communisten in Oost-Europa vergeleek.’’
Abonneren op:
Reacties (Atom)