zondag, november 19, 2006

Rechtsom met de tijdgeest mee

Deze boekbespreking stond in Het Katern, de boekenbijlage van het Nederlands Dagblad, op vrijdag 17 november 2006.

door ewout klei

Op 3 februari 2001 schreef Joshua Livestro in NRC Handelsblad dat het conservatieve moment was aangebroken. Op zaterdag 26 augustus 2006 schreven Livestro en Bart-Jan Spruyt in dezelfde krant dat dit moment voorbij was.

De poging om een brede rechts-conservatieve stroming in de Nederlandse politiek te vormen, was volgens deze conservatieven naïef geweest. Door persoonlijke vetes en egomanie was de rechterkant van het politieke spectrum versplinterd. Spruyt verliet de Partij voor de Vrijheid en trok zich terug in de politieke woestijn, nadat hij tevergeefs had geprobeerd Wilders met de zelfbenoemde ‘zonen van Pim’ (Marco Pastors en Joost Eerdmans) te verenigen. Ook de VVD leek afstand te hebben genomen van een rechtsere koers: Ayaan Hirsi Ali (Magan) moest Nederland overhaast verlaten en ‘iron lady’ Rita Verdonk verloor de lijsttrekkersverkiezingen van het guitige knaapje Mark Rutte.

De (mislukte) pogingen die de afgelopen vijf jaar zijn ondernomen om te komen tot de vorming van een krachtige rechts-conservatieve stroming en partij, en de kansen die er nu misschien zijn om dit alsnog te proberen, staan centraal in de bundel Ruimte op rechts? Conservatieve onderstroom in de Lage Landen, onder redactie van Huib Pellikaan en Sebastiaan van der Lubben. Het boek snijdt een hoogst actueel thema aan, dat op gedegen wetenschappelijke wijze wordt behandeld. Jammer is wel dat er vooral aandacht is voor de ideologische kant van de zaak. De culturele kant van de Fortuynrevolte en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse politiek, zoals de veranderende kijk op leiderschap en de grotere rol van de media, krijgen te weinig aandacht, terwijl juist de herwaardering van het theater de politiek weer interessant heeft gemaakt.

Vervreemden
De bundel begint met een artikel van Pellikaan. Hij vindt dat het aloude links-rechtsschema ontoereikend is om de ruimte op rechts, die ontstond doordat de VVD onder Hans Dijkstal een meer sociaalliberale koers uitstippelde, te verklaren. Als het ging om immigratie en de islam stond Fortuyn toentertijd duidelijk rechts van de VVD, maar in zijn roep om politieke vernieuwing en kritiek op de verwaarlozing van de collectieve sector stond hij juist aan de linkerkant.

De VVD probeerde na mei 2002 het gapende gat op rechts te dekken, maar kon niet zomaar de rechts-conservatieve richting van Geert Wilders inslaan. Dit zou immers de traditionele achterban van de partij vervreemden. Volgens Sander Dekker en Luuk van Middelaar heeft de VVD - in navolging van Pim Fortuyn en diens ,,illustere voorganger en voorbeeld” Joan Derk van der Capellen - een tijdlang voor een republikeinse weg gekozen, met de nadruk op een actief burgerschap, het zogenaamde citoyen-liberalisme. Waar bourgeois-liberalen als Hans Wiegel en Mark Rutte zich op het spel van de markt richtten, stelden de republikeinse citoyen-liberalen Ayaan Hirsi Ali en Rita Verdonk de participatie van burgers centraal en de staat als oorsprong en waarborg van onze constitutionele vrijheden. Religie, of het nu het calvinisme van Kuyper is of de islam, zou deze vrijheden in de weg staan. Vandaar dat Hirsi Ali en Verdonk het bijzonder onderwijs zo fel bestrijden, waar Wiegel er geen moeite mee heeft.

Beschermen
Dat actief burgerschap niet perse een sterke staat impliceert, is de overtuiging van Spruyt, die een herziening van het kiesstelsel bepleit om Nederland verder te democratiseren. Spruyt keert zich in zijn artikel over de Amerikaanse filosoof Leo Strauss tegen moreel relativisme, dat leidt tot nihilisme en geweld. Spruyt staat een conservatisme van prudentie (inzicht, verstandig oordeel) voor, dat - in tegenstelling tot het door contrarevolutionaire of fascistisch beïnvloede conservatisme van de paniek - niet leugen en bedrog, irrationeel sektarisme, zelfaanbidding en omverwerping van de rechtsstaat tot gevolg heeft.

Spruyt wil de rechtsstaat beschermen. De westerse beschaving en de liberale democratie moeten worden verdedigd tegen bedreigingen van binnenuit zoals multiculturele zelfhaat enerzijds, en bedreigingen van buiten zoals de radicale islam anderzijds. ,,De politiek kan en mag geen uitspraken doen over de waarheid van religies, maar kan wel erkennen dat bepaalde religies een fundamentele bijdrage aan het bestaan van de westerse beschaving hebben geleverd, en dat andere – met name de islam – zich problematisch tot het Westen verhouden. Grote waakzaamheid op dat punt is dus geboden, omdat moet worden voorkomen dat grondwettelijke rechten en vrijheden worden misbruikt om deze op den duur af te schaffen.”

Dit is dus geen aanval op de vrijheid van godsdienst, maar de verdediging van het algemeen belang. Waar Wilders zich ontpopt tot paniekconservatief die de islam als religie wil aanpakken en op deze manier de vrijheid om zeep helpt die hij meent te verdedigen, lijkt Spruyt voorzichtiger te zijn geworden en predikt hij de prudentie.

Bezieling
Interessant zijn de artikelen van Hans Vollaard over de avances van de in 2000 door Spruyt, Livestro en rechtsfilosoof Andreas Kinneging opgerichte Edmund Burke Stichting (EBS) naar de SGP, de ChristenUnie en het CDA. De in de marge gedrongen christelijke partijen waren volgens de EBS de natuurlijke bondgenoten tegen Paars. Volgens Kinneging waren niet alle conservatieven christen, maar een christen was van nature conservatief.

De SGP en de ChristenUnie hadden echter hun bedenkingen. Ze wilden geen conservatieve maar een christelijke bezieling van de samenleving. Bij de conservatieven stond de Bijbel niet centraal. Het CDA daarentegen vond de EBS te principieel. De christendemocraten waren in de praktijk vaak conservatief, maar men wilde zich ideologisch niet al te zeer vastleggen omdat dit de kiezers uit het midden wellicht zou afschrikken en de partij er vooral op uit was om te (blijven) regeren. De C van het CDA stond allereerst voor catch-all.

Ondanks het feit dat Hans Hillen, Dries van Agt en Eimert van Middelkoop sympathieën voor het conservatisme hadden, lukte het de EBS niet, via de confessionele partijen, een rechtse doorbraak te bewerkstelligen. Spruyts toenadering tot de seculiere, fel anti-islamitische Wilders zorgde voor de definitieve breuk.

Periodes
Is er nog hoop voor Spruyt en de zijnen? Jos de Beus gelooft dat het conservatisme de komende jaren de toekomst heeft. Volgens hem wordt de politieke geschiedenis van Nederland in de ene periode door conservatisme en in de andere periode door progressiviteit gedomineerd. Van 1813 tot 1853 was Nederland conservatief, van 1853 tot 1920 progressief, van 1920 tot 1949 opnieuw conservatief, en van 1949 tot 2002 wederom progressief. Als de conservatieve en progressieve periodes zich op deze manier blijven afwisselen, dan hebben we veertig à vijftig jaar conservatisme voor de boeg.

Het conservatisme in Nederland is niet heel erg uitgesproken, omdat de elite het vermogen heeft zich aan te passen aan de veranderende tijdgeest en signalen uit de samenleving weet op te pikken. Werd het politieke discours van links en rechts na de oorlog beheerst door wat historicus James Kennedy noemt de ‘retoriek van vernieuwing’, nu wordt de politiek door een conservatiever discours beheerst. Volgens De Beus is er daarom niet echt ruimte voor een (neo)conservatieve partij in de geest van Bart-Jan, omdat de bestaande partijen vanwege hun relatieve openheid het nieuwe rechtse gedachtegoed incorporeren in hun eigen programma’s. Niet alleen rechtse maar ook de linkse partijen zijn ‘rechtser’ geworden. Zo heeft de PvdA afstand genomen van het knuffelmulticulturalisme en werd Femke Halsema door haar voorstel om de krachteloze verzorgingsstaat aan te pakken door de VVD-jongeren uitgeroepen tot ‘liberaal van het jaar’.

Ten slotte was de rechtse intellectueel voor Fortuyn een contradictio in terminis. Vandaag zijn ze niet weg te slaan uit het publieke debat. De grachtengordelgoeroes hebben hun hegemonie verloren. Het conservatieve EBS-moment mag dan misschien nu voorbij zijn, rechts heeft de komende tijd de ruimte.

Ruimte op rechts? Conservatieve onderstroom in de Lage LandenHuib Pellikaan en Sebastiaan van der Lubben (red.). Uitg. Het Spectrum, Utrecht 2006. 347 blz. € 19,90

Het communistische trekje van het GPV

Dit artikel stond in het Nederland Dagblad van zaterdag 11 november 2006.

door onze redacteur Willem Bouwman

Het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV is te vergelijken met de communistische zuiveringen in Oost-Europa. Dat vond C. Veenhof, en hij had ‘niet helemaal ongelijk’, meent historicus Ewout Klei. Op het Veenhof-congres houdt hij een kritische lezing over Veenhof en de politiek.

KAMPEN - Klei schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en komt in de archieven geregeld Veenhof tegen. Veenhof werd geen lid van het GPV, maar schreef wel een richtinggevend boek over de noodzaak van gereformeerde politiek: Kracht en doel der politiek, een inspiratiebron voor veel GPV-politici. Later kreeg Veenhof ruzie met het GPV.

Klei kraakt enkele kritische noten over Veenhof en de politiek. Zo vindt hij Veenhofs beroep op Groen van Prinsterer oneigenlijk. Klei: ,,Eerst beschreef hij Groen van Prinsterer als een voorloper van de Vrijmaking, omdat Groen streed voor vrijmaking van de Hervormde Kerk. Na 1967 zei hij dat Groen niet paste bij het GPV, omdat hij zich niet had vrijgemaakt van de Hervormde Kerk. Veenhof gebruikte Groen naar eigen behoefte, denk ik dan.’’Klei meent dat Veenhof mooie woorden sprak over de noodzaak van gereformeerde politiek, maar zich niet uitliet over de politiek van alledag.

,,Het is onze politieke roeping de Here te dienen en te loven, schreef Veenhof. Ik vind het een mooi ideaal, maar ik vraag me af wat een christenpoliticus er in de praktijk mee kan. Over de politieke praktijk hoorde je Veenhof niet. Hij was een dominee in de politiek, hij beperkte zich tot het getuigenis. Daarom zou hij vast akkoord zijn gegaan met mr. H.P. Medema, die vindt dat de ChristenUnie meer moet openstaan voor de Heilige Geest. Zo’n onpraktisch pleidooi zou hem zeker hebben aangesproken.’’

Klei roemt het spreektalent van Veenhof. ,,Hij bracht mensen tot bezieling. Dankzij Veenhof is P. Jongeling, de hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, zich meer met de politiek gaan bezighouden.’’
Veenhof werd geen lid van het GPV, mede om praktische redenen, meent Klei. ,,In Kampen bestond een Comité voor gereformeerde kiezers, dat zich nooit bij het GPV heeft aangesloten. Men vond dat een kiesvereniging autonoom moest zijn, los van een politieke partij. Veenhof was lid van het comité, Schilder ook. Ze konden geen lid worden van het GPV, omdat er in Kampen geen kiesvereniging was. Pas in de jaren zestig kwam er een, maar toen was Veenhof al ver bij het GPV vandaan gegroeid. In de jaren zeventig sloot het Comité voor gereformeerde kiezers zich aan bij de RPF.’’

Veenhof sprak grote woorden over het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV. Hij vergeleek het met de communistische zuiveringen in Oost-Europa, tot woede van GPV-leider P. Jongeling. Klei toont enig begrip voor Veenhof. ,,Aan de ene kant sloeg die vergelijking nergens op. In Oost-Europa werden dissidenten geliquideerd, ze kregen een nekschot. In het GPV werden dissidenten alleen maar geroyeerd. Aan de andere kant moet men het begrip ‘zuivering’ niet beperken tot Oost-Europa. Leden van de CPN die het niet met de partijlijn eens waren, werden er uitgezet en ook dat noemen we zuiveringen. In het GPV is eigenlijk hetzelfde gebeurd. Daarom had Veenhof niet helemaal ongelijk, toen hij het GPV met de communisten in Oost-Europa vergeleek.’’