donderdag, december 01, 2005

Een filosoof in de politiek

Deze boekbespreking staat in de Overijsselse Historische Bijdragen 120 (2005) 179-181.

Jan Drentje, Thorbecke. Een filosoof in de politiek (Amsterdam 2004). 671 pagina's. 36,50 euro.

In 2004 promoveerde Jan Drentje, leraar geschiedenis en filosofie aan het Deltion College te Zwolle, aan de Universiteit van Amsterdam bij professor Niek van Sas op een proefschrift over de bekendste politicus uit Overijssel en vader van onze grondwet, Johan Rudolf Thorbecke.
Het is een intellectuele biografie. Drentje besteedt veel aandacht aan Thorbeckes studiereizen in Duitsland (1820-1822, 1822-1824) die de staatsman intellectueel hebben gevormd. In Duitsland kwam Thorbecke in aanraking met de romantiek en de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschap. In deze inspirerende omgeving van geleerden, filosofen en dichters ontwikkelde Thorbecke zich tot een Europees georiënteerd geleerde. In het conservatieve, conformistische Nederland was hij een buitenstaander. Zijn isolement maakte Thorbecke, intellectueel gezien, onafhankelijk.
Drentje heeft in zijn onderzoek gebruik gemaakt van veel nieuw bronmateriaal. Behalve de brieven uit de Duitse periode heeft Drentje ook Thorbeckes privé-aantekeningen en correspondentie grondig onderzocht. Drentje kan zo het beeld nuanceren van de koele Thorbecke, die altijd afstand hield en zakelijk bleef. In zijn persoonlijke aantekeningen kan Thorbecke gefrustreerd over zijn tegenstanders schrijven terwijl hij zich in het openbaar moest inhouden. Ook de innige briefjes die Thorbecke aan zijn Madonnaatje, zijn lief zoet wijfje, Adelheid Solger, schreef, contrasteren scherp met de formele, ironische en soms sarcastische toon die Thorbecke in het openbaar aansloeg.
Het is een heel leesbaar boek geworden. Het verhaal vangt aan met de jeugdjaren van de latere filosoof en staatsman. Thorbecke werd in 1798 geboren te Zwolle. Zijn familie was Luthers, van Duitse afkomst en handelde in tabak. Vanwege hun Lutherse achtergrond hoorden de Thorbeckes niet bij de elite maar werden buitengesloten. Ook in de negentiende eeuw was de praktijk van religieuze discriminatie nog niet uitgeroeid. Thorbeckes vader Frederik Willem stak al zijn energie in de opleiding van zijn talentvolle zoon die hoogleraar moest worden om de financiële positie van zijn familie veilig te stellen. Er stond een enorme druk op Thorbecke om de eer van de familie hoog te houden. Hij onderwierp zich aan een strak regime en was erg gedisciplineerd. Zijn gevoelens kon hij moeilijk uiten.
De hoofdstukken over Thorbeckes verblijf in Duitsland zijn behoorlijk pittig. Drentje, als filosoof, kan het namelijk niet nalaten om het denken van Kant, Fichte, Hegel, Schelling en enkele minder bekende filosofen even de revue te laten passeren. De lezer wordt, net als Thorbecke toentertijd, helemaal opgezogen in de wereld van Sofie.
De vrijheidsfilosofie van Fichte staat aan de basis van Thorbeckes doctrinaire liberalisme waarin de vrijheid en de scheppingskracht van het individu centraal staat. Door de invloed van Schelling is Thorbecke anders gaan denken over religie. Voor de romanticus is openbaring irrelevant maar draait het om de innerlijke ervaring en mystiek. Deze manier van geloven staat haaks op de dogmatische manier van geloven van de gereformeerde orthodoxie, die in Nederland aan het begin van de negentiende eeuw nog steeds overheersend was.
Omdat Thorbecke, door zijn verblijf in Duitsland, verdacht werd van Schellingianisme en Spinozisme, kreeg hij geen hoogleraarspost in Leiden maar moest hij naar Gent. Hij doceerde daar de geschiedenis van diplomatie tussen Europese staten. Een deel van salaris maakte hij over na zijn familie. In 1830 scheidde België zich af van Nederland en verloor Thorbecke zijn baan. In 1831 werd hij als tijdelijk hoogleraar aan de rechtenfaculteit van Leiden toegevoegd en in 1834 werd hij als gewoon hoogleraar aangesteld. Thorbeckes aandacht verschoof naar juridisch-historische onderwerpen en gaf een college over de grondwet van 1815 waarvoor de toenmalige minister van justitie C.F. van Maanen had geraadpleegd.
In de jaren 1840 radicaliseerde Thorbecke. Hij schreef historische artikelen, onder andere over de raadspensionarissen Simon van Slingelandt en Rutger Jan Schimmelpenninck, in het door Potgieter opgerichte progressief-liberale weekblad De Gids. Thorbecke bekritiseerde de onwil van de Nederlandse regenten om te hervormen. Thorbecke wilde dat burgers meer bij de politiek betrokken zouden worden. Het voorstel tot een herziening van de grondwet, dat Thorbecke in 1844 samen met acht andere progressief-liberale kamerleden indiende, werd echter verworpen.
In 1848 kreeg Thorbecke zijn kans wanneer koning Willem II, uit angst voor revolutie, hem opdroeg om een liberale grondwet te schrijven. Gerrit Schimmelpenninck, zoon van Rutger Jan, werd leider van het kabinet. Schimmelpenninck was echter een groot tegenstander van Thorbecke vanwege het kritische artikel over Rutger Jan Schimmelpenninck in De Gids. Schimmelpenninck vormde een ministerie maar nam Thorbecke niet op in zijn ministerploeg. Enigszins teleurgesteld legde Thorbecke zich helemaal toe op het schrijven van de grondwet. Buiten medeweten van Schimmelpenninck, maar met toestemming van de koning, werd de grondwet gedrukt en in openbaarheid gebracht. Schimmelpenninck, die geen ingrijpende grondwetswijziging wenste, werd vol een voldongen feit gesteld en moest aftreden. Thorbecke mocht de nieuwe ministerploeg leiden en zorgde ervoor dat de nieuwe gemeentewet en provinciewet, beide eigenhandig door hem opgesteld, werden ingevoerd.
Thorbecke kreeg veel kritiek te verduren. In 1853 moest hij aftreden onder druk van de protestantse oppositie. Die was tegen Thorbeckes armenwet en vooral tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie - een gevolg van de grondwettelijke vrijheid van godsdienst. Het conservatieve ministerie Van Hall zorgde voor politieke rust. Een conservatieve reactie, die vooral door koning Willem III werd gewenst, vond daarom niet plaats.
Als leider van de liberale oppositie bleef Thorbecke na 1853 een belangrijke rol spelen. Van 1862 tot 1866, en van 1871 tot zijn dood in 1872, leidde hij weer een ministerie. Nederland werd onder Thorbeckes leiding een modern land, en vond aansluiting bij de opgaande beweging van de Europese economische conjunctuur. Thorbecke was in deze jaren het gezicht van het Nederlandse liberalisme. Hij had iets onaantastbaars. Hij stond in die tijd dan ook minder open voor vernieuwing. In tegenstelling tot William Gladstone, die van de liberale partij in Groot-Brittannië een populaire volksbeweging maakte, bleef Thorbecke faliekant tegen partijvorming. Pas in 1885 werd de Liberale Unie opgericht. Anderen, Samuel van Houten, Abraham Kuyper en Ferdinand Domela Nieuwenhuis, zouden de Nederlandse politiek en maatschappij verder vernieuwen.
Nederland was haar hervormer niettemin dankbaar: vier jaar na zijn overlijden in 1872 kreeg Thorbecke in Amsterdam een standbeeld en in 1915 werd hij bij een door de Nieuwe Amsterdammer uitgeschreven referendum als grootste Nederlander van de laatste vijftig jaar verkozen. In 1992 werd op het initiatief van een aantal Zwolse burgers een standbeeld van Thorbecke geplaatst van de beeldhouwer Hans Bayens. Net als Drentje in zijn biografie, wist Bayens de hartstochtelijke manier waarmee Thorbecke politiek bedreef treffend uit te drukken. Het is een monument.

vrijdag, september 30, 2005

Geachte abactis, lieve Stieneke,

"Als het genie profetisch naar de toekomst wijst, kan hij dit slechts, dank zij zijn dieper besef van het verleden." (Søren Kierkegaard)

Geachte abactis, lieve Stieneke,


Mijn voormalige huisgenoot, Albert Mollema, vermoeide vorig jaar de GSV met een afscheidsbrief die maar liefst 20 minuten duurde. Ik, bescheiden als ik ben, zal u niet zo lang vervelen met mijn geblaat, slechts 2 pagina's. Auke Minnema zal nu misschien denken: "Vriend Klei, verraad je mij nu met een kus?" Maar ik zeg u, Auke, ik heb je waarlijk lief. Hoed mijn schapen.

Nu ik deze brief schrijf is het vakantie. Ik ben bezig met een boek van Dick Pels over Pim Fortuyn, de opvolger van de theatraal tegendraadse achttiende-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol, waarover ondergetekende zijn eindscriptie heeft geschreven, waarmee hij de Radix scriptieprijs heeft gewonnen, ondanks het feit dat hij in de Sic zich nogal provocerend populistisch over het magazine van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap had uitgelaten.
In "De geest van Pim" vertelt Dick Pels dat Fortuyn een buitenstaanders was, iemand die anders was dan de rest en daarom werd buitengesloten. Pim voelde zich buitengesloten en ging daarom anders gedragen, zodat het "buitengesloten-zijn" een zelfvervullende profetie werd.
Voorwaar, voorwaar ik zeg u, de biografie van Pels is een feest der herkenning. Ik sluit mij soms ook buiten. Op zondag 17 juni letterlijk. Ik had de deur achter mij dichtgeslagen en realiseerde mij opeens dat ik geen sleutels bij mij had om weer terug te komen. Ik stond nu midden in de woestijn, en er was niemand die mijn geroep, mijn smeking en mijn klagen hoorde. Het was immers zondagochtend en alle studenten lagen nog in bed. Och, wat voelde ik mij eenzaam en verlaten. Ik moest een besluit nemen. Ik moest hulp buiten mijzelf gaan zoeken. Ik, een geboren calvinist [nee, niet wedergeboren] en dus geneigd tot alle kwaad.
Maar in de moeilijkste momenten van je leven kom je erachter wie je ware vrienden zijn. Zij lopen niet in een grote boog om je heen en laten je links liggen. Zij lappen je geestelijk en fysiek op en als je ze om een fiets vraagt zullen ze je geen kopje suiker geven. Ik dwaal af. Om een lang verhaal kort te maken: ik kreeg van Bennard Doornbos een fiets en maakte toen - om de sleutels te halen - een queeste naar het verre Middelstum. [Even wachten] Daarheen en weer terug. [Deze LOTR-grap is speciaal voor Matthijs Schokker] Af en toe sloeg ik de verkeerde weg in, maar gelukkig had ik het einddoel goed voor ogen, en wist ik mijn zoektocht naar de heilige graal, ik bedoel de sleutels, met succes te volbrengen.

Dit verhaal over verlossing, waarin feit en fictie door elkaar lopen, illustreert prachtig mijn zijn-tot-de-GSV. [Let op de Heideggeriaanse streepjes] Ik was af en toe onmogelijk, u heeft mij ondanks mijn fouten en gebreken toch geaccepteerd. Ik was het eigenwijze koekoeksjong dat - hoewel ik nog niet kon vliegen - het warme nest verliet, u "steeg op als een arend" en ving mij op. Ik was de verloren zoon, u was mijn liefhebbende vader. Ik was de hoer, u Hosea. [Wachten totdat het gelach verstomd is]
De GSV: christelijk, sociaal en studentikoos. Intellectueel niet meer, maar daar wil ik in deze brief niet over lamenteren. Ik kaart het alleen even aan. Wie staat er op om tegen de bierkaai te vechten nu ik niet meer onder u ben? Wie zal er voorgaan in de geest van Klei? Iemand?
Het meest waardeer ik echter het sociale karkater van de GSV. Niemand wordt buitengesloten. Het feit dat we het vaak hebben over randleden, betekent dat er om deze mensen gedacht wordt! Het grote verschil met de middelbare school en met de boze buitenwereld is dat op de GSV iedereen mee mag doen, iedereen telt, iedereen wordt geaccepteerd, of je nu de Radixprijs hebt gewonnen of na twee jaar nog steeds je propedeuse niet hebt gehaald. [Dit bedoel ik dus niet serieus] Om met de woorden van professor Snape te spreken: "Fame isn't everything, Mr. Potter."
GSV, bedankt voor je stoere novitiaat, je thoffe [op z'n Huttenga's uitspreken] kampen, je gave Dies (hoewel de gaafste Dies in Utrecht was met de dame die nu mijn brief voorleest), je swingende feesten, je fantastische ABC-weekenden, je heerlijke Happietaria, je aardse zedenmeesters, je hemelse Annie Stortemelktrofee-winnares, je paarse hazen, je senaat L.A.M., je Join Boerma-website, je prachtige SiC (met daarin de intelligentste artikelen over Friedrich Nietzsche, Jacques Derrida, Pierre Bayle en Joan Derk van der Capellen tot den Pol) en je geweldige OV-lezingen (met name die met James Kennedy, Eddo Evinck, Willem Jan Otten en Wolter Rose). GSV, you are always in my mind.

Met vriendelijke groet,


Ewout Klei

PS. Mag ik misschien reünist worden?

maandag, september 05, 2005

Vroegtijdig einde van een denktank

Op 31 augustus stond er in verschillende kranten dat de Edmund Burke Stichting wordt gesplitst en dat Bart Jan Spruyt moet vertrekken als directeur. De commerciële activiteiten zullen ondergebracht worden in een zelfstandige denktank die onder eigen naam gaat werken. Spruyt en zijn Burke Stichting zullen zich weer gaan richten op de oorspronkelijke doelstellingen: het uitdragen van het conservatieve gedachtegoed via thema- en discussieavonden. De Edmund Burke Stichting nieuwe stijl begint zonder kantoor of betaald personeel omdat dat 'vooralsnog financieel niet mogelijk is gebleken'. Spruyt wordt daarom bestuurslid, samen met de huidige bestuursleden Andreas Kinneging en Michiel Visser. Dit betekent de facto het einde van de denktank, want met alleen thema-avonden kom je natuurlijk niet in de publiciteit.

In een toelichting op de door te voeren reorganisatie zei Spruyt dat hij al langere tijd ontevreden was over de richting waarin de Burke Stichting zich ontwikkelde. Het meeste geld moest naar het zogenaamde public-policy programma, economische vraagstukken en dergelijke. Voor het uitdragen van de culturele en filosofische aspecten van het conservatisme - waar Spruyt zich als natuurlijk als historicus veel meer voor interesseert - waren nauwelijks fondsen te vinden.
Hoewel ik mij niet zou willen omschrijven als een conservatief vind ik het jammer dat de Edmund Burke Stichting oude stijl is opgedoekt. De Stichting, die eind 2000 (dus voor de opkomst van Fortuyn) werd opgericht, was de eerste politiek-ideologische denktank die niet aan een Nederlandse politieke partij was verbonden. Een grote verademing, want het Nederlandse politieke landschap werd/wordt nog steeds gedomineerd door de schotjesgeest. De Burke Stichting probeerde via boeken en brochures de Nederlandse politiek te beïnvloeden, en vond tot op zekere hoogte gehoor bij partijen als de VVD, het CDA en de ChristenUnie. Het ideaal van Spruyt, een grote conservatieve partij zoals de Republikeinse partij in Amerika, zag men echter niet zo zitten.
Spruyt probeerde meer gehoor te krijgen en knoopte banden aan met het onafhankelijke Tweede-Kamerlid Geert Wilders. Hierover ontstond commotie. CDA-prominenten Hans Hillen en Dries van Agt en ChristenUnie-senator Eimert van Middelkoop stapten uit de Edmund Burke Stichting, omdat die huns inziens niet meer onpartijdig was. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre dit voor de denktank funest is geweest. De Edmund Burke Stichting was in ieder geval niet zo salonfähig meer.
Spruyt ontkent echter met klem dat zijn toenadering tot Wilders de huidige reorganisatie noodzakelijk heeft gemaakt. De bestuurscrisis van dit voorjaar had volgens hem vooral te maken met zijn ideeën over hoe de Burke Stichting verder moest.

Misschien zegt de opkomst en ondergang (want daar komt het volgens mij eigenlijk wel op neer) van de Edmund Burke Stichting wel iets over de politieke cultuur van Nederland, die het buitenstaanders met nieuwe ideeën haast onmogelijk maakt om het systeem open te breken. Eind jaren veertig mislukte de doorbraak van de PvdA; D66 wilde de grondwet in democratische zin wijzigen maar in de grondwet van 1983 kwam hier weinig van terecht; een jaar na de moord op Fortuyn was de politiek in Den Haag weer saai als vanouds; van de bestuurlijke vernieuwingen van D66 viel na het vertrek van Thom de Graaf ook niets te verwachten; en er is nu eigenlijk ook geen ruimte meer om een onafhankelijke politiek-filosofische denktank in stand te houden.
Of je het nu met Spruyt eens bent of niet, de publieke discussie ondergaat een behoorlijke aderlating nu zijn denktank min of meer aan een vroegtijdige dood is gestorven. Spruyt zegt zelf geen politieke ambities meer te hebben. "Ik dacht dat het 5 voor 12 was en dat er door een rol in de politiek nog iets te keren viel. Het is echter kwart over één. Alleen een wezenlijke heroriëntatie op het conservatisme kan mijns inziens een keer ten goede brengen."

zondag, augustus 07, 2005

Het wezen van de islam volgens Karen Armstrong

Door: Ewout Klei


Ons collectieve bewustzijn heeft er een datum bij gekregen. Na 9/11 hebben we nu ook 7/7. Vier jonge Britse moslimradicalen pleegden een aanslag in de Londense metro. In de kranten woedde weer een discussie over de oorzaken van het terrorisme. Zijn de aanslagen in Londen een gevolg van de oorlog in Irak en de steun van het Westen aan de staat Israël? Of ligt het aan de islam? Veel mensen denken tegenwoordig dat de islam in wezen een intolerante godsdienst is die oproept tot geweld. Karen Armstrong, de auteur van o.a. Een geschiedenis van God. Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam (1995) en De strijd om God. Een geschiedenis van het fundamentalisme (2000) wil in haar boek Islam. Geschiedenis van een wereldgodsdienst (2001) de vooroordelen over de islam wegnemen. Hieronder volgt een korte bespreking van dit boek, waarvan onlangs de derde herziende druk is verschenen.

Islam is allereerst zeer leesbaar. Er staan veel wetenswaardigheden over 1500 islamitische geschiedenis. Het leven van Mohammed, de uitbreiding van de islam onder de eerste kaliefen, de theologische ontwikkelingen van en de verschillende richtingen binnen de islam, de opkomst, bloei en ondergang van de Perzische, Indiase en Turkse wereldrijken en de confrontatie met het (imperialistische) Westen worden uitgebreid besproken.
Het boek is helaas wel echt bedoeld als een inleiding op de islam. Die is verre van volledig. Je leest veel over politiek maar weinig over cultuur. Hoe moslims in het dagelijks leven hun godsdienst beoefenden, wat ze dachten en hoe dit zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld, daar heeft Armstrong weinig aandacht voor. Er is wel aandacht voor het opkomende moslimfundamentalisme maar niet voor de (groei van de) islam in Zuidoost-Azië, Afrika, de Verenigde Staten en West-Europa. Er staat een uitgebreide literatuurlijst in, maar het zijn alleen Engelse (en Franse) titels. De vertaler had best enkele Nederlandse titels kunnen noemen. Het is jammer dat dit niet is gebeurd.
Het boek is echter vooral bedoeld als apologie. Armstrong probeert begrip voor de islam te kweken, maar doet dit door haar eigen gekleurde visie op de islam te promoten. De varianten van de islam die erg van haar ideale islam (een godsdienst die vrede, tolerantie, spiritualiteit en sociale gelijkheid in een hechte gemeenschap predikt) afwijken bestempelt ze al snel als onislamitisch, of in strijd met de geest van koran. Zo zijn moslimfundamentalisten zijn volgens geen echte moslims (hier valt misschien wel wat voor te zeggen want veel moslims vinden dit ook), maar moslims die met beroep op de koran zeggen dat vrouwen aan mannen ondergeschikt zijn, verzetten zich volgens haar tegen de geest van koran.
Het lijkt er dus op dat Armstrong alle oneffenheden in haar verhaal heeft weggepoetst om ons een zo 'rooskleurig' mogelijk beeld van de islam voor te schotelen. Niet erg geloofwaardig. Armstrong mag zich dan wel terecht verzetten tegen de islamofoben, die beweren dat de islam in wezen achterlijk en agressief is, maar haar manier van redeneren is 'in wezen' hetzelfde. Laat moslims maar discussiëren over wat in hun ogen de essentie van de islam is, maar laten wij ons daar niet al te erg mee bemoeien.

Tenslotte is Armstrong's boek voor mensen die weinig over de islam weten een aanrader, want er staat echt een heleboel nuttige informatie in. Maar lees het asjeblieft niet om een afgerond oordeel over de islam te vormen. Wij buitenstaanders moeten eerst maar eens leren goed te observeren. Oordelen kan altijd nog.

Literatuur
Armstrong, Karen, Islam. Geschiedenis van een wereldgodsdienst 3e druk (Amsterdam 2005). 12,50 euro. ISBN 90-234-1831-X

zaterdag, juli 23, 2005

Wettelijk verbod op ontkennen Armeense genocide onwenselijk

Wettelijk verbod op ontkennen Armeense genocide onwenselijk

Eind 2004 nam de Tweede Kamer een motie aan waarin de genocide op de Armeniërs door de Turken in 1915 werd erkend. In het Belgisch parlement wordt een wet behandeld die het ontkennen van deze genocide tot een misdaad maakt. In Nederland bereid de ChristenUnie een wetsvoorstel naar Belgisch model voor. In tegenstelling tot de Holocaust is de Armeense genocide echter omstreden. Werd er van overheidswege besloten om de Armeniërs uit te moorden? Hierover bestaat in de geschiedschrijving geen consensus. De gepolitiseerde controverse sleept zich al tientallen jaren voort.
Op 9 juni 2005 stond er in De Volkskrant een verslag van een college van de Amerikaanse historicus Justin McCarthy over dit onderwerp aan de Universiteit van Leiden. Volgens hem heeft er geen genocide plaatsgevonden. Mocht hij gelijk hebben, dan is een Nederlands verbod op de ontkenning van de Armeense genocide niet bepaald verstandig.

Armeense opstand
In de negentiende eeuw stond het Ottomaanse Rijk, ooit een machtig rijk in het Midden Oosten en op de Balkan met het huidige Turkije als machtscentrum, onder druk. Europese mogendheden bedreigden het Rijk van buitenaf, nationalistische bewegingen destabiliseerden het van binnenuit. In het Europese deel van het Rijk slaagden sommige volken erin om onafhankelijk te worden, in het Aziatische deel bleef de eenheid voorlopig bewaard.
In 1914 raakte het Ottomaanse Rijk in oorlog met Rusland. Veel Armeniërs hoopten op onafhankelijkheid en Armeense rebellen zochten contacten met het Russische leger. Zij werden van wapens voorzien waarmee ze aanslagen pleegden op moslimburgers en Ottomaanse politieposten. De Armeense opstand was zo omvangrijk dat het Rijk in zijn voortbestaan werd bedreigd. De deportatie van grote aantallen Armeniërs naar Syrië was volgens McCarthy daarom meer dan logisch. Op deze manier hoopten de Turken de opstand te breken. Natuurlijk kwamen hier - door moord, honger en ziekte - veel onschuldige Armeniërs bij om, maar er stierven in de oorlog ook veel onschuldige moslims. Het sterftecijfer was volgens McCarthy onder beide groepen even hoog, ongeveer 40%.
Daarom is het volgens McCarthy onjuist om de ene partij vrij te pleiten en de andere partij alle schuld in de schoenen te schuiven. Dat is wel het doel van de Armeense nationalisten, die in Europa en Amerika sterk aan het lobbyen zijn om de genocide erkend te zien, en een verbod op een alternatieve visie op de gebeurtenissen willen. McCarthy's pleidooi is dan ook dat historici moeten beslissen over de zogenaamde genocide.

Geen definitieve conclusies
McCarthy's betoog lijkt sympathiek en overtuigend. De archieven lijken ook zijn gelijk te bevestigen: in de Turkse archieven wijst niets op een bevel tot genocide. De documenten van Amerikaanse en Engelse ooggetuigen, die uitgebreid verhaalden over de Armeense genocide suggereerden, waren vooral bedoeld als anti-Turkse propaganda.
Daarentegen verhaalden Duitse militairen en diplomaten ook uitgebreid over de moorden. Ze waren bondgenoten van de Turken, maar beschuldigden de Ottomaanse machthebbers wel degelijk van genocide. Ook maakte de manier waarop de Armeniërs werden gedeporteerd hun dood wel heel waarschijnlijk. Ze moesten binnen één of twee dagen vertrekken, onderweg voor de meest elementaire levensbehoeften met goud betalen en in geforceerde marsen door de woestijn trekken, wat velen noodlottig werd. Er was bovendien geen enkele poging gedaan om op de eindbestemming te zorgen voor onderdak, voedsel en water voor de gedeporteerden.
Het is onduidelijk hoeveel Armeniërs er in 1915-1918 zijn omgekomen. De schattingen lopen uiteen van driehonderdduizend tot twee miljoen.
Sommige historici vermoeden dat niet de Ottomaanse overheid, maar een kerngroep van de Jong-Turken (een nationalistische partij die in 1908 de macht had gegrepen) achter de plannen in de richting van genocide zat. Deze kerngroep greep de opstand aan om de Armeense kwestie voorgoed op te lossen. Helaas zijn de archieven van de verschillende organisaties van de Jong-Turken verdwenen, en is het moeilijk om tot definitieve conclusies te komen. De Duitse rapporten en de verklaringen die na de oorlog zijn afgelegd voor het Ottomaanse tribunaal, dat de vervolgingen van de Armeniërs onderzocht, wijzen wel op een doelbewuste uitroeiingspolitiek.
Erkenning van de Armeense genocide is in moreel opzicht een goede zaak. Historische bronnen maken het aannemelijk dat er zo’n genocide heeft plaatsgevonden. Echter de bewijslast is niet waterdicht. Daarom zou het verkeerd zijn om mensen die vanuit wetenschappelijke overwegingen twijfelen aan het bestaan van deze genocide via een wettelijk verbod de mond te snoeren.

Ewout Klei en Remco van Mulligen

Literatuur
McCarthy, Justin, The Ottoman Peoples and the end of empire (Londen 2001).
Zürcher, Erik J., Een geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995).

Links
http://armenie-genocide.pagina.nl/
http://www.tallarmeniantale.com/
http://www.mega.nu:8080/ampp/rummel/sod.chap5.htm

zaterdag, mei 28, 2005

Thorbecke, de grondwet en Europa

Thorbecke, de grondwet en Europa

In 1848 schreef Johan Rudolf Thorbecke in een week tijd een van de modernste grondwetten van Europa. Hij ontving hier 500 gulden voor. Dit was ongeveer een zesde deel van zijn vaste jaarsalaris als hoogleraar.
Thorbecke had zich in de jaren 1840, toen hij hoogleraar was in Leiden, ontpopt tot een vlijmscherp criticus en schreef onder andere historische artikelen in het liberale tijdschrift De Gids waarin hij het paternalistische politieke bestel van Nederland na 1813 hekelde. Helaas ging de regering niet in op het voorstel dat hij en acht andere progressief-liberale kamerleden, de befaamde negen mannen, inleverden.
Pas in 1848 kreeg Thorbecke zijn zin. De aan een hartkwaal lijdende Willem II ging binnen 24 uur overstag uit angst voor revolutie, die reeds was uitgebroken in Parijs, Wenen en Berlijn. Thorbecke mocht van de koning een grondwet gaan schrijven.
Thorbeckes grondwet voorzag in rechtstreekse verkiezingen voor de tweede kamer, de provinciale staten en de lokale raden, en de invoering van volledige ministeriële verantwoordelijkheid. De kwaliteit van deze grondwet blijkt uit het feit dat hij nog steeds aan ons staatsbestel ten grondslag ligt.
Thorbeckes grondwet zorgde voor vertrouwen in de toekomst. Hij maakte voorgoed een einde aan de politieke malaise en het achteruitgangsdenken dat Nederland sinds de ‘zilveren’ achttiende eeuw had verlamd, ondanks de verscheidende vernieuwingspogingen die door Simon van Slingelandt, Joan Derk van der Capellen tot den Pol en Rutger Jan Schimmelpenninck waren ondernomen. Na drie ministeries Thorbecke (1849-1853; 1862-1866; 1871-1872) ging Nederlandse economisch gezien weer voor de wind. Afgezien van het schijnbaar negeren van het armoedevraagstuk was1848 een politiek succes zonder weerga.
Nederland was haar hervormer dan ook dankbaar: vier jaar na zijn overlijden in 1872 kreeg Thorbecke in Amsterdam een standbeeld en in 1915 werd hij bij een door de Nieuwe Amsterdammer uitgeschreven referendum als grootste Nederlander van de laatste vijftig jaar verkozen.

Nu, meer dan 150 jaar later, wordt er in de Nederlandse kranten hevig gediscussieerd over een Europese grondwet. Zal de Europese grondwet ook een einde maken aan de, af en toe de kop opstekende, eurosclerose? Ik vraag het mij af.
Hoewel ik waarschijnlijk wel voor ga stemmen is er volgens mij nauwelijks een groter contrast denkbaar dan tussen de grondwet van Thorbecke en de Europese grondwet. Thorbeckes grondwet kenmerkt zich door eenvoud, daarentegen begrijpt de leek nauwelijks iets van Europese grondwet en baseert zijn conclusies op een niet te lezen voorlichtingsboekje en makkelijke kretologie van de regering en de oppositie. De grondwet van Thorbecke zorgde er - dankzij de directe verkiezingen - voor dat de burger zich meer bij de politiek betrokken voelde, de Nederlandse burger voelt zich echter nauwelijks betrokken bij de Europese politiek en het is maar zeer de vraag of hij überhaupt wel zin heeft om te gaan stemmen.
Europa ontbeert een ideaal. De rijke diversiteit aan Europese staten en culturen contrasteert met een zielloze eenwording op technobureaucratische en economische gronden. Welk ideaal zou Europa kunnen verenigen en een Europees burgerschap inhoud geven?
Misschien hebben we een nieuwe Thorbecke nodig. Iemand die in een week tijd voor weinig geld een grondwet schrijft die een einde zal maken aan het bureaucratische geneuzel en alle discussies waar de burger eigenlijk niet op zit te wachten. Als deze persoon ook nog eens een grondwet schrijft die Europese burgerzin opwekt en als die grondwet tenslotte langer dan 150 jaar meegaat dan kan het antwoord alleen maar bevestigend zijn. Maar ik ben bang dat het bij mooie dromen blijft.

Literatuur
Jan Drentje, Het vrijste volk der Wereld. Thorbecke, Nederland en Europa (Zwolle 1998).

dinsdag, mei 03, 2005

Op onderzoek in Londen

Het is alweer een jaar geleden dat ik voor mijn scriptieonderzoek naar Londen ben geweest. Op een dinsdag in februari was ik bij de British Library aangekomen, waar ik drie week onderzoek zou doen. Ik had alle nodige papieren ingeleverd, althans dat dacht ik. Een aanbevelingsbrief van niemand minder dan professor doctor Henk te Velde, professor in the political culture of the department of history at the university of Groningen, was niet genoeg. Ik moest behalve mijn identiteitsbewijs ook nog een bewijs hebben van mijn woonadres in Nederland. Het uittreksel uit het bevolkingsregister. Het uittreksel dat ik had opgevraagd. Het uittreksel dat ik vergeten was mee te nemen naar Londen. Ik belde die avond gelijk mijn vader op die het uittreksel naar mij en de British Library moest doorfaxen, zodat ik mijn reader's pass kon krijgen.
De rest ging wonderwel. Ik stapte op het goede vliegtuig, landde op het goede vliegveld (Londen Gatwick), stapte in de verkeerde trein (niet de Gatwick-express maar een gewone trein), maar kwam wel op de goede plek aan (Victoria Station), alwaar ik met de metro (ook wel underground of tube genoemd), naar Paddington Station (u weet wel, van dat stomme beertje) ging. In de gelijknamige wijk was mijn hotel gevestigd waar ik drie week zou overnachten.
Het Lancaster Hall Hotel was een Duits YMCA-hotel van kosmopolitische allure. De receptioniste was Italiaans, haar assistent een Ier en in de catering werkten Scandinaviërs. Op een morgen, tijdens het ontbijt, werd ik plots omringd door een hele schare Russisch-orthodoxe geestlijken. Zij hielden in het hotel een bijeenkomst. Zoiets maak je maar een keer in je leven mee. Na die ontmoeting keek ik elke ochtend uit naar de indiaan, de politieagent, de bouwvakker en de stoere man in leer. Ze kwamen niet.
In de buurt van het hotel waren Indische winkels, Chinese eethuisjes en Italiaanse restaurants en een prachtige pub, The pride of Paddington, waar ik opnieuw weer mocht kennis maken met Guiness. Wanneer ik na een drukke dag onderzoek geen behoefte aan eten had maar aan consumeren, dan waren daar de McDonalds, de Burger King, de Pizza Hut en Kentucky Fried Chicken om in deze behoefte te voorzien.
Hoewel ik er niet voor in Londen was heb ik natuurlijk wel even de toerist uitgehangen. De Big Ben, de National Gallery, de Tower en de Towerbridge vielen mij nogal tegen. Daarentegen waren de National Portrait Gallery, de British Museum en de Londen Museum fantastisch. Harrods was op zondag helaas gesloten, Fowles (de beste boekhandel van Londen), gelukkig niet. Urenlang heb ik mij daar op de bovenste verdieping vermaakt met interessante boeken.
Mijn onderzoek in de British Library naar de theatraal tegendraadse parlementariër John Wilkes (1725-1797) verliep zo voorspoedig, zeg maar als een trein, dat ik ook maar op zoek ben gegaan naar platform 9¾. Op dit perron vertrekt namelijk de Hoghwarth's Express. Hogwarth is de toverkostschool waar Harry Potter elk jaar naartoe gaat om zich te bekwamen in vakken als toverdranken, waarzeggerij, verweer tegen zwarte kunsten, verzorging van fabeldieren, transfiguratie etc. Helaas heb ik platform 9¾ niet kunnen vinden. Ik vond wel een stom plakkaat aan een muur. Die was echter voor toeristen bedoeld. Mijn vergeefse pogingen om via deze muur de Hogwarth's Express alsnog te bereiken werden echter niet zo op prijs gesteld, dus heb ik mijn queeste maar opgegeven. Toen ik even later van King's Cross Station naar de British Library liep, meende ik een lichtblauwe Ford Angelina zien opstijgen. Maar opeens was de Ford niet meer. Ik denk dat ik het mij heb ingebeeld.