woensdag, oktober 24, 2007

Bewegingen gaan, partijen blijven bestaan

Dit artikel staat in het Nederlands Dagblad van woensdag 24 oktober 2007.

Op 17 oktober richtte Rita Verdonk ‘Trots op Nederland op’, geen politieke partij maar een beweging. Politieke partijen hebben volgens Verdonk afgedaan. Naar het voorbeeld van Marco Pastors (ÉénNL) en Geert Wilders (PVV) bepaalt bij ToN alleen de grote leider het beleid en mogen de volgelingen slechts donateur worden. Deze dictatoriale visie op het partijleven is misschien nieuw, de kritiek op het ‘oude’ partijenstelsel is echter bijna net zo oud als dit stelsel zelf.
Sinds 1918 kent ons land het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging. Dit stelsel betekende de overwinning van de compromissenpolitiek. Omdat na 1918 geen enkele politieke partij er in geslaagd is de meerderheid te behalen, moest er met andere partijen in een coalitie worden samengewerkt. Mannen (en vrouwen) die liever geen compromissen wilden sluiten hebben sindsdien getracht dit stelsel te doorbreken dan wel te laten ontploffen.
De oudste beweging tegen het nieuwe systeem was de in 1917 opgerichte Economische Bond van M.W.F. Treub. Hij wilde een beweging die boven het oude, achterhaalde partijgekrakeel uitging en slechts het belang van ’s lands economie voor ogen had. Tijdens de Eerste wereldoorlog, toen Nederland neutraal was gebleven, had Treub als minister van financiën een voortvarend economisch beleid gevoerd en bezwoer de dreigende financiële crisis. Hij vond dat “mannen van zaken” ook na de oorlog Nederland moesten leiden, maar zijn partij behaalde ondanks een indrukwekkende verkiezingscampagne in 1918 maar drie zetels.
In 1931 richtte Anton Mussert Nationaal-Socialistische Beweging op. In plaats van ‘recht door zee’ riepen de NSB’ers ‘hou zee’ en streden ze voor een sterke regering, afschaffing van het individualistische kiesrecht en een beperking van de vrijheid van drukpers maar ook voor arbeidsplicht, een corporatieve ordening van de samenleving en een economie in dienst van de volksgemeenschap.
Na de oorlog was de term beweging ondanks de NSB niet besmet. In 1945 richtten enkele intellectuelen, die in de Tweede Wereldoorlog gevangen hadden gezeten in het krijgsgevangenkamp te Sint Michielsgestel, onder leiding van Wim Schermerhorn de Nederlandse Volksbeweging (NVB) op. Koningin Wilhelmina benoemde Schermerhorn op 24 juni 1945 tot minister-president en hoopte dat hij de antithese in de Nederlandse politiek tussen christelijke en niet-christelijke partijen zou doorbreken, zodat er in ons land (weer) een tweepartijenstelsel zou ontstaan.
Schermerhorn was ook betrokken bij de in februari 1946 opgerichte Partij van de Arbeid (een fusie tussen de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, de Vrijzinnig Democratische Bond en de Christelijk-Democratische Unie), die aanvankelijk ook uit was op de Doorbraak. Protestanten en katholieken die voor de oorlog niet op de atheïstische SDAP wilden (en mochten) stemmen kregen in de PvdA een eigen werkgroep. Niettemin mislukte de door de PvdA gewilde Doorbraak. De nieuwe partij behaalde bij de verkiezingen van 1946 maar 28,3% van de stemmen, zo’n 2% minder dan de SDAP, VDB en CDU samen in 1937.
Het in 1966 opgerichte D’66 zag zichzelf aanvankelijk ook niet als een partij als alle anderen en wilde het oude partijenstelsel, inclusief D’66 zelf, laten ‘ontploffen’. Toen dit niet lukte besloten Hans van Mierlo en de zijnen met de PvdA en de Politieke Partij Radicalen (PPR) samen te werken in het schaduwkabinet-Den Uyl. Omdat de partijen van het schaduwkabinet-Den Uyl bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1971 en 1972 niet de meerderheid wisten te behalen en Joop den Uyl voor de formatie van zijn eerste (en tevens het laatste) kabinet moest samenwerken met de confessionelen mislukte ook deze doorbraak.
Blokvorming was in de jaren zestig en zeventig echter niet een louter linkse aangelegenheid: de christendemocratische Katholieke Volkspartij, Antirevolutionaire Partij en Christelijk-Historische Unie begonnen na de desastreuze confessionele verkiezingsnederlaag van 1967 ook steeds meer met elkaar op te trekken wat in 1980 uiteindelijk leidde tot het Christen-Democratisch Appèl.
Rechts van de christendemocraten werkte bovendien het kleine Gereformeerd Politiek Verbond van 1966 tot 1972 samen met het Nationaal Evangelisch Verband, een supportersvereniging van kiezers die geen lid van het GPV mochten worden omdat ze niet lid waren van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). GPV’er Bart Verbrugh - architect van deze bijzondere samenwerking die in zekere beschouwd mag worden de ChristenUnie avant la lettre - hoopte dat het GPV en het NEV de stoottroepen zouden vormen van een nationaal-christelijke volksbeweging (sic!) die de revolutie van de jaren zestig zou moeten tegenhouden en terugdraaien. Verbrugh en de zijnen wilden een “Nieuw Nederland” met een christelijke bezieling. Democratisch was deze droom niet. Nieuw Nederland moest een hooggerechtshof krijgen onder voorzitterschap van de koning die wetten die in strijd waren met de christelijke grondwet kon vernietigen, zodat het christelijke karakter van Nederland gewaarborgd bleef. Wilders was dus zeker niet de eerste die het “joods-christelijke” karakter van onze cultuur wilde vastleggen.
Terug naar de ToN. De pogingen van verschillende politieke partijen in Nederland om een beweging te vormen die voor een volkseenheid zou moeten zorgen zijn allemaal mislukt. Verdonk mag misschien zeggen dat ze minister-president wil worden, maar in de Nederlandse politiek moeten compromissen worden gesloten en rekening worden gehouden met andere partijen. Hopelijk leren Verdonk en haar potentiële kiezers deze les uit het verleden: bewegingen komen en bewegingen gaan, maar het vermaledijde partijenstelsel blijft altijd bestaan.

Ewout klei is historicus en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond