Posts tonen met het label Den Uyl. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Den Uyl. Alle posts tonen

woensdag, mei 25, 2011

Stellingen promotie

1. Het ethisch conflict, dat de belangrijkste reden was om het GPV op te richten, was achteraf beschouwd niet zozeer conflict tussen vrijgemaakt-gereformeerden en synodaal-gereformeerden, maar vooral een conflict tussen vrijgemaakten onderling. (hfdst. 1)

2. De bewering van historicus James Kennedy dat de vrijgemaakten de meest uitgesproken tegenstanders van de Doorbraak waren, moet worden genuanceerd. De vrijgemaakte theologen waren weliswaar principieel tegen de Doorbraak, maar hun strijd tegen de bestaande christelijke organisaties leek verdacht veel op de strijd van de barthiaanse Doorbraaktheologen tegen christelijke partijvorming an sich. (hfdst. 1)

Contra: J.C. Kennedy, ‘Het ontstaan van het Gereformeerd Politiek Verbond in een cultuur van vernieuwing’ in: G. Harinck en R. Janssens red., Het Amersfoorts Congres van 1948 ADChartas-reeks 1 (Barneveld 1998) 13-28.

3. Om de kwestie T. Holwerda goed te begrijpen moet worden gelet op de organisatorische en sociaal-culturele context waarin dit conflict plaatsvond, in plaats van te fixeren op de persoonlijke kant van de zaak. Deze kwestie was geen incident maar was symptomatisch voor de partijcultuur van het GPV. (hfdst. 2)

Contra: C. Sol, C. Sol, ‘Partij van vrijgemaakte mannenbroeders: een geschiedenis van het GPV, 1945-1963’ in: R. Kuiper en W. Bouwman red., Vuur en vlam deel 2: De organisatie van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1994 (Amsterdam 1998) 11-56, aldaar 24-33; H. Veenhof, Zonder twijfel. Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins (Barneveld 2009) 162-183.

4. P. Jongeling was in de Tweede Kamer en in de media zo succesvol, omdat hij tegenover een algemeen publiek een andere rol vervulde dan tegenover zijn eigen achterban. De schaduwzijde van dit succes was dat buitenstaanders de GPV-parlementariër alleen waardeerden om zijn eerlijkheid en om zijn humor, niet om zijn inhoudelijke boodschap. (hfdst. 3)

5. Het GPV presenteerde zich in de jaren zestig op Nationale Appèls als een tegenbeweging met een autoritair, nationalistisch en militant karakter. Dat buitenstaanders en ook sommige vrijgemaakten het GPV met fascisme in verband brachten, was daarom niet vreemd. (hfdst. 3)

6. Het GPV had in de jaren zestig door zijn samenwerking met het NEV de potentie om het concentratiepunt van de orthodox-christelijke tegenbeweging tegen de culturele revolutie van de jaren zestig te vormen. Doordat het GPV onder druk van de kerkelijk georiënteerde richting binnen de partij begin jaren zeventig weer voor het isolement koos, namen de EO en de RPF hiertoe het initiatief over. (hfdst. 3 en 4)

7. In reactie op de smaller wordende marge voor de ‘nationaal-gereformeerde’ politiek in de jaren zeventig veranderde het GPV rond 1981 radicaal van koers. De Kamerfractie sloeg een voorzichtigere, zakelijkere toon aan en de partij ging lokaal en provinciaal steeds meer samenwerken met andere orthodox-protestantse partijen, waarmee een groeiende verbondenheid werd gevoeld als gevolg van de doorgaande secularisatie en toenemende marginalisering van het orthodoxe christendom. (hfdst. 4 en 5)

8. Als PvdA-leider Joop den Uyl deel I van A.J. Verbrughs trilogie Universeel & antirevolutionair had gelezen, was hij in het Kamerdebat met G.J. Schutte over de ‘a-democratische trekken’ van de orthodox-protestantse partijen niet zo in het nauw gebracht. Verbrugh had zich in dit boek namelijk ondubbelzinnig tegen de democratie uitgesproken. (hfdst. 5)

9. De aandacht van het GPV voor het staatsrecht hangt nauw samen met de visie van de partij op de democratie, waarin het meerderheidsbeginsel werd afgewezen. Door zich in te zetten voor de formele regels van het politieke spel trachtte de partij het gezag van de koning(in) en de mening van minderheden te beschermen tegen de wil van de meerderheid. (hfdst. 3 en 5)

10. Het is een omissie dat Anet Bleich in haar biografie niets zegt over Den Uyls felle aanvallen op het christendom en op de orthodox-protestantse partijen aan het einde van zijn leven, terwijl ze wel uitgebreid schrijft over zijn breuk met het christelijke geloof in de Tweede Wereldoorlog. Den Uyls ‘afrekening’ met het christendom verdient nader onderzoek, uit biografisch oogpunt en om het maatschappelijke klimaat van de jaren tachtig beter te begrijpen.

Contra: A. Bleich, Joop den Uyl, 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam 2008).

11. De controverse rond de vrijgemaakte CDJA-voorzitter Ad Koppejan in 1988 was evenals die rond het Bisschoppelijk Mandement van 1954 niet alleen een schoolvoorbeeld van verzuiling, maar ook het begin van het einde ervan. (hfdst. 5)

12. Dat partij en achterban nauwelijks geïnteresseerd waren in de politiek, maar vooral bezig waren met kerkgerelateerde vragen, is een belangrijke factor ter verklaring van het succes van het GPV. Jongeling, Schutte en Van Middelkoop kregen dankzij deze bijna onverschillige houding tegenover de politiek namelijk veel ruimte om hun eigen gang te gaan en hun individuele politieke talent te ontplooien. (hfdst. 5 en 6)

13. Er moet in de Nederlandse geschiedschrijving een scherp onderscheid gemaakt worden tussen het eerste en tweede paarse kabinet. Onder paars I waren de verhoudingen tussen Kamer en kabinet een tijdlang dualistisch en was de invloed van de oppositie sterk. Onder paars II daarentegen waren verhoudingen monistischer geworden, was het aanvankelijke elan verdwenen en kwam ethische wetgeving tot stand waar paars I zich nog niet aan wilde wagen. (hfdst. 6)

14. De positie van homoseksuelen in de ChristenUnie lijkt erg op die van de niet-vrijgemaakten in het GPV: officieel is er (een beetje) ruimte voor ze, feitelijk is die ruimte er niet. (epiloog)

15. Ter wille van de politieke geschiedschrijving zouden alle Kamerleden in navolging van de GPV-parlementariërs plakboeken moeten aanleggen, waarin krantenknipsels, cartoons en foto’s zijn verzameld die betrekking hebben op hun politieke optreden.

16. Voor het GPV was de vaste burcht de laatste stelling.

zaterdag, maart 28, 2009

Bijna twee maanden ministeriabel

Dit artikel komt voor in dossier: Jongeling
http://www.nd.nl/dossiers/politiek/jongeling

Geplaatst: 27 maart 2009 19:55, laatste wijziging: 28 maart 2009 09:26

door Herman Veenhof

Het balletje ging rollen op 8 oktober en kwam tot stilstand op 29 november 1972. Op de eerste datum deed VVD-senator Harm van Riel de suggestie dat Jongeling maar in de regering moest.

maandag, maart 31, 2008

Joop den Uyl: drammer en dromer

http://www.hetvrijewoord.com/?p=204

Anet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam: Balans 2008). ISBN 9789050188180. 35 euro.




Zelden heeft een biografie zoveel aandacht gekregen als de Joop den Uyl-biografie van de journaliste Anet Bleich. Alle grote kranten schreven over haar proefschrift, het stond op teletekst en haalde zelfs het journaal.
De onthullingen die Bleich deed waren dan ook onthullend. Den Uyl had in zijn jeugd sympathie voor het nationaal-socialisme gehad (het bleek achteraf slechts een jeugdzonde te zijn) en hoewel Den Uyl als minister-president de Lockheed-affaire van 1976 op kundige wijze oploste zorgde hij ervoor dat het Nederlandse publiek niets te horen kreeg van de Northrop-affaire, een andere smeergeldaffaire waar prins Bernhard bij betrokken was.
Deze onthullingen en de zeer plezierige schrijfstijl van Bleich maken de biografie tot een erg goed boek, dat eigenlijk bij iedereen die geïnteresseerd is in / placht wat te weten over de Nederlandse politiek in de boekenkast zou moeten staan.

Den Uyl groeide op in een streng gereformeerd gezin, viel in de Tweede Wereldoorlog van zijn geloof, bekeerde zich tot de sociaal-democratie, ging schrijven voor het linkse verzetsblad Vrij Nederland en werd in 1946 lid van de Partij van de Arbeid.
Den Uyl was een man met grote ambities en had op jonge leeftijd al de ambitie om minister te worden. Als directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, en als wethouder van Amsterdam wist Den Uyl zich in de kijker te spelen zodat hij in 1965 gevraagd werd om minister te worden in het kabinet-Cals. Na de val van dit kabinet in de nacht van Schmelzer werd Den Uyl leider van de PvdA.

Den Uyl komt in het boek vooral naar voren als een flexibele partijleider die met zijn tijd meeging. Hij ging in debat met andersdenkenden (Provo’s, kabouters, rebelse studenten, communisten etc.) en nam ze serieus. Toen Nederland als gevolg van de culturele revolutie van de jaren zestig ingrijpend veranderde, bewoog Den Uyl tot op zekere hoogte met de nieuwe tijd mee. Den Uyl wilde geen regent zijn en luisterde daarom naar de eisen van de radicale jongeren van Nieuw Links, een pressiegroep binnen de PvdA. Ook liet Den Uyl zich overhalen om leider te worden van het schaduwkabinet van PvdA, D’66 en PPR (de Politieke Partij Radicalen, één van de voorlopers van GroenLinks), dat een progressief kabinet moest voorbereiden.

De kracht van Den Uyl bleek meteen ook zijn zwakte te zijn. Door zo te afhankelijk te zijn van de radicalen plaatste hij zijn partij namelijk in een onmogelijke positie, waardoor in 1977 ondanks de grote verkiezingsoverwinning de formatie door de PvdA werd verloren. De partij won 10 zetels en kwam uit op 53, maar een tweede kabinet-Den Uyl zou er nooit komen omdat de christen-democraten en hun onnavolgbare leider Dries van Agt uiteindelijk liever met de VVD regeerden.
Den Uyl had hier zelf de hand in gehad: in het eerste kabinet-Den Uyl waren de christen-democraten geen volwaardige coalitiepartners maar waren ze de ‘witte rand’ van Dan Uyls rode kabinet, waarvan de kern werd gevormd door de drie partijen van het schaduwkabinet. Het CDA wilde in een tweede kabinet-Den Uyl niet opnieuw de tweede viool spelen en wilde daarom niet buigen voor de harde eisen die de PvdA stelde. Den Uyl stond erbij er keek erna. In plaats van in te grijpen en tegen de Tweede Kamerfractie, het partijbestuur en de ledenvergadering van de partij te zeggen dat hun eisen onredelijk waren, deed Den Uyl niets en kwam hij in de formatie uiteindelijk ook buitenspel te staan.

Het doel van Den Uyl was een politiek tweestromenland te creëren, waar geen ruimte was voor confessionelen maar alleen voor een progressieve en een conservatieve partij. Dit doel streefde hij na de Tweede Wereldoorlog na in Vrij Nederland en als lid van de (aanvankelijke) doorbraakpartij PvdA, en begin jaren zeventig als leider van het progressieve schaduwkabinet en leider van het eerste en enige kabinet-Den Uyl.
Als gevolg van zijn polariseren ontwikkelde het Nederlandse politieke landschap zich echter in een driestromenland, waar de zich van hun nederlagen herstellende christen-democraten het vermaledijde politieke midden van uitmaakten. De VVD van Hans Wiegel - die erg van de polarisatie had geprofiteerd en groot was geworden door zich af te zetten tegen de potverterende ‘Sinterklaas’ Den Uyl– wilde namelijk onder geen beding met de PvdA in zee.

De anders altijd voor nieuwe ontwikkelingen openstaande Den Uyl snapte na het niet tot stand komen van zijn vurig gewenste tweede kabinet de veranderde tijdgeest niet. Hij bleef tot 1986 de (betwiste) leider van de PvdA. Pas in 1989, Den Uyl was in 1987 overleden, kon de PvdA weer aanschuiven (als we het kortstondige tweede kabinet-Van Agt even buiten beschouwing laten). Den Uyl was een dromer en een doordouwer. Hij had grote idealen, grootste visioenen om de samenleving te veranderen, maar in de praktijk waren de marges hiervoor te smal. Hoewel den Uyl dit in theorie besefte en in 1970 een artikel over de ‘Smalle marges van de democratie’ schreef, waren zijn dromen te idealistisch en werkte zijn drammen (door Bleich eufemistisch doordouwen genoemd) contraproductief.

Tenslotte bevat Bleichs biografie helaas een enkel schoonheidsfoutje. Het is jammer dat de leescommissie die er niet uitgehaald heeft. Bijzonder storend vooral vond ik dat Bleich, sprekende over de ‘warme zomer van 1969’, de Praagse Lente en de studentenrellen in Parijs met dit jaartal associeert, terwijl dit allemaal toch echt 1968 plaatsvond. Bleich blijkt dus toch minder een soixante-huitard te zijn dan ik aanvankelijk dacht.
Afgezien van dit ene voorbeeld is deze opmerking trouwens positief bedoeld, want hoewel de bewondering van de feministe en voormalige linkse activiste Bleich voor Den Uyl duidelijk is, blijft ze objectief en is haar biografie ook de moeite waard voor de Den Uyl-haters. Ondergetekende heeft sympathie voor de persoon Den Uyl gekregen en is het na het lezen van dit prachtige proefschrift daarom in ieder geval niet meer.

woensdag, oktober 24, 2007

Bewegingen gaan, partijen blijven bestaan

Dit artikel staat in het Nederlands Dagblad van woensdag 24 oktober 2007.

Op 17 oktober richtte Rita Verdonk ‘Trots op Nederland op’, geen politieke partij maar een beweging. Politieke partijen hebben volgens Verdonk afgedaan. Naar het voorbeeld van Marco Pastors (ÉénNL) en Geert Wilders (PVV) bepaalt bij ToN alleen de grote leider het beleid en mogen de volgelingen slechts donateur worden. Deze dictatoriale visie op het partijleven is misschien nieuw, de kritiek op het ‘oude’ partijenstelsel is echter bijna net zo oud als dit stelsel zelf.
Sinds 1918 kent ons land het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging. Dit stelsel betekende de overwinning van de compromissenpolitiek. Omdat na 1918 geen enkele politieke partij er in geslaagd is de meerderheid te behalen, moest er met andere partijen in een coalitie worden samengewerkt. Mannen (en vrouwen) die liever geen compromissen wilden sluiten hebben sindsdien getracht dit stelsel te doorbreken dan wel te laten ontploffen.
De oudste beweging tegen het nieuwe systeem was de in 1917 opgerichte Economische Bond van M.W.F. Treub. Hij wilde een beweging die boven het oude, achterhaalde partijgekrakeel uitging en slechts het belang van ’s lands economie voor ogen had. Tijdens de Eerste wereldoorlog, toen Nederland neutraal was gebleven, had Treub als minister van financiën een voortvarend economisch beleid gevoerd en bezwoer de dreigende financiële crisis. Hij vond dat “mannen van zaken” ook na de oorlog Nederland moesten leiden, maar zijn partij behaalde ondanks een indrukwekkende verkiezingscampagne in 1918 maar drie zetels.
In 1931 richtte Anton Mussert Nationaal-Socialistische Beweging op. In plaats van ‘recht door zee’ riepen de NSB’ers ‘hou zee’ en streden ze voor een sterke regering, afschaffing van het individualistische kiesrecht en een beperking van de vrijheid van drukpers maar ook voor arbeidsplicht, een corporatieve ordening van de samenleving en een economie in dienst van de volksgemeenschap.
Na de oorlog was de term beweging ondanks de NSB niet besmet. In 1945 richtten enkele intellectuelen, die in de Tweede Wereldoorlog gevangen hadden gezeten in het krijgsgevangenkamp te Sint Michielsgestel, onder leiding van Wim Schermerhorn de Nederlandse Volksbeweging (NVB) op. Koningin Wilhelmina benoemde Schermerhorn op 24 juni 1945 tot minister-president en hoopte dat hij de antithese in de Nederlandse politiek tussen christelijke en niet-christelijke partijen zou doorbreken, zodat er in ons land (weer) een tweepartijenstelsel zou ontstaan.
Schermerhorn was ook betrokken bij de in februari 1946 opgerichte Partij van de Arbeid (een fusie tussen de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, de Vrijzinnig Democratische Bond en de Christelijk-Democratische Unie), die aanvankelijk ook uit was op de Doorbraak. Protestanten en katholieken die voor de oorlog niet op de atheïstische SDAP wilden (en mochten) stemmen kregen in de PvdA een eigen werkgroep. Niettemin mislukte de door de PvdA gewilde Doorbraak. De nieuwe partij behaalde bij de verkiezingen van 1946 maar 28,3% van de stemmen, zo’n 2% minder dan de SDAP, VDB en CDU samen in 1937.
Het in 1966 opgerichte D’66 zag zichzelf aanvankelijk ook niet als een partij als alle anderen en wilde het oude partijenstelsel, inclusief D’66 zelf, laten ‘ontploffen’. Toen dit niet lukte besloten Hans van Mierlo en de zijnen met de PvdA en de Politieke Partij Radicalen (PPR) samen te werken in het schaduwkabinet-Den Uyl. Omdat de partijen van het schaduwkabinet-Den Uyl bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1971 en 1972 niet de meerderheid wisten te behalen en Joop den Uyl voor de formatie van zijn eerste (en tevens het laatste) kabinet moest samenwerken met de confessionelen mislukte ook deze doorbraak.
Blokvorming was in de jaren zestig en zeventig echter niet een louter linkse aangelegenheid: de christendemocratische Katholieke Volkspartij, Antirevolutionaire Partij en Christelijk-Historische Unie begonnen na de desastreuze confessionele verkiezingsnederlaag van 1967 ook steeds meer met elkaar op te trekken wat in 1980 uiteindelijk leidde tot het Christen-Democratisch Appèl.
Rechts van de christendemocraten werkte bovendien het kleine Gereformeerd Politiek Verbond van 1966 tot 1972 samen met het Nationaal Evangelisch Verband, een supportersvereniging van kiezers die geen lid van het GPV mochten worden omdat ze niet lid waren van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). GPV’er Bart Verbrugh - architect van deze bijzondere samenwerking die in zekere beschouwd mag worden de ChristenUnie avant la lettre - hoopte dat het GPV en het NEV de stoottroepen zouden vormen van een nationaal-christelijke volksbeweging (sic!) die de revolutie van de jaren zestig zou moeten tegenhouden en terugdraaien. Verbrugh en de zijnen wilden een “Nieuw Nederland” met een christelijke bezieling. Democratisch was deze droom niet. Nieuw Nederland moest een hooggerechtshof krijgen onder voorzitterschap van de koning die wetten die in strijd waren met de christelijke grondwet kon vernietigen, zodat het christelijke karakter van Nederland gewaarborgd bleef. Wilders was dus zeker niet de eerste die het “joods-christelijke” karakter van onze cultuur wilde vastleggen.
Terug naar de ToN. De pogingen van verschillende politieke partijen in Nederland om een beweging te vormen die voor een volkseenheid zou moeten zorgen zijn allemaal mislukt. Verdonk mag misschien zeggen dat ze minister-president wil worden, maar in de Nederlandse politiek moeten compromissen worden gesloten en rekening worden gehouden met andere partijen. Hopelijk leren Verdonk en haar potentiële kiezers deze les uit het verleden: bewegingen komen en bewegingen gaan, maar het vermaledijde partijenstelsel blijft altijd bestaan.

Ewout klei is historicus en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond

donderdag, januari 04, 2007

ChristenUnie moet voluit democratisch gaan denken

Dit artikel stond in CV.Koers van januari 2007.

Nu de ChristenUnie een plaats lijkt te krijgen in het kabinet, moet de partij zich voluit democratisch tonen, meent Ewout Klei. Dat betekent volgens hem dat er geen ruimte meer is voor het theocratisch gedachtegoed. De partij past bescheidenheid en een constructieve houding.

In augustus 1984 deed PvdA-leider Joop den Uyl een felle aanval op de orthodox-protestantse partijen SGP, GPV en RPF, door de pers ‘klein rechts’ genoemd. Den Uyl was van mening dat de programma’s van deze partijen wezenlijk ademocratische trekken hadden en dat de politieke vertaling van theocratisch denken een latente bedreiging van wezenlijke vrijheden vormde. Ook in de periode daarna liet Den Uyl zich in de media zo over klein rechts uit. Zijn kritiek vond plaats tegen de achtergrond van een eventuele toekomstige samenwerking tussen CDA en deze partijen in de zogenaamde Staphorster-variant (een minderheidskabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van klein rechts). Den Uyl moest van deze ‘flirtation’ van het CDA met zijn principiële kleine zusjes niets hebben.
Een echo van deze kritiek kwam ruim twintig jaar later uit de pen van Elsbeth Etty, hoogleraar literatuurkritiek aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en éminence rouge van de linkse kerk. In haar column Partij van God in het NRC-Handelsblad van 5 december 2006 keerde ze zich tegen regeringsdeelname van de ChristenUnie. Niet Staphorst maar Hezbollah (‘partij van Allah’) was het spookbeeld dat Etty trachtte op te roepen. In een verkiezingsfolder voor verstandelijk gehandicapten stond namelijk dat de ChristenUnie een regering wil die in God gelooft. Dat was ondemocratisch. Bovendien had André Rouvoet De volken geroepen van evangelist Pieter Bos aanbevolen, een uitgesproken antidemocratisch boek.
Etty stond in haar kritiek niet alleen. In het Tweede Kamerdebat van dinsdagavond 19 december over de afgeronde verkennende fase van de formatie trok ook D66 ten strijde tegen de ChristenUnie. Alexander Pechtold was bang dat door regeringsdeelname van de ChristenUnie in een kabinet met CDA en PvdA de Paarse verworvenheden en de abortuswet op de tocht zouden komen te staan. Wouter Bos verzekerde hem echter dat de PvdA hier niet aan wil tornen.

Breed publiek
Is de ChristenUnie (CU) vanwege haar uiterst principiële standpunten eigenlijk niet bij voorbaat ongeschikt om te regeren? Sommige CU-leden menen van wel. Oud RPF-leider Meindert Leerling bijvoorbeeld is van mening dat Rouvoet alleen in een kabinet zitting mag nemen dat de Paarse verworvenheden terugdraait. Zo’n kabinet is in de huidige constellatie ondenkbaar. Als de ChristenUnie de mening van Leerling zou zijn toegedaan, veroordeelt ze zichzelf tot een getuigenispartij in de marge. Zo’n partij hoeft geen vuile handen te maken en kan daarom altijd zeggen dat ze gelijk heeft.
Het lijkt er echter op dat de ChristenUnie van haar marginale positie af wil. De partij lijkt klaar om te gaan regeren. Zowel haar programma als lijsttrekker André Rouvoet spreken een breed publiek aan. De rechtlijnige principes zijn gebleven, maar worden op een aantrekkelijker manier gecommuniceerd. Zo komt de partij langzaam maar zeker af van haar ‘fundamentalistische’ imago en is ze al een beetje salonfähig geworden. Partijleider Rouvoet won de Thorbeckeprijs en werd uitgeroepen tot politicus van het jaar.
Ook wordt de ChristenUnie niet zonder meer gerekend tot klein rechts en de partij durft echt oppositie te voeren. Kamerlid Tineke Huizinga vocht vier jaar lang tegen het asielbeleid van Rita Verdonk. En met PvdA, SP, GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren dwong de ChristenUnie het demissionaire kabinet zelfs opschorting van de uitzetting van asielzoekers af. Zoiets zou in de jaren tachtig ongehoord zijn, toen het GPV de regering door dik en dun steunde en daarom stemde tegen de boycot van het apartheidsregime in Zuid-Afrika en voor de plaatsing van kruisraketten. Je zou soms bijna vergeten dat de ChristenUnie van twee nogal ademocratische partijen afstamt.

Bescheidenheid
Als de ChristenUnie wil regeren moet het roer definitief worden omgegooid. De partij moet voluit democratisch worden. Dus niet alleen in naam. Van het theocratische denken, dat volgens het commentaar van Stefan Paas elders in dit nummer nog steeds bij de ChristenUnie te vinden is, moet ondubbelzinnig afscheid worden genomen. Het terugnemen van de positieve woorden voor het antidemocratische boek van Pieter Bos door Rouvoet is een goed begin maar niet genoeg. De ChristenUnie moet democratisch gaan denken.
In een democratie geldt als regel dat de meerderheid beslist. Voor het terugdraaien van de Paarse verworvenheden bestaat in Nederland onvoldoende draagvlak. De ChristenUnie moet zich in de formatiebesprekingen op ethisch vlak dus realistisch en ook een beetje bescheiden opstellen.
Een andere regel in de democratie is dat er ruimte moet zijn voor minderheden. Rouvoet legde hier de nadruk op in zijn reactie op Etty in het Nederlands Dagblad van woensdag 13 december. Maar ruimte voor minderheden beperkt zich niet tot het recht op bijzonder onderwijs en het recht van gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand. Met minderheden als homoseksuelen, feministen, atheïsten, agnosten, moslims enzovoort dient de ChristenUnie serieus rekening te houden wanneer de partij in de regering komt.
Al met al moet de ChristenUnie zich tijdens de formatie dus niet fixeren op een strijd tegen Paars. Dit zou namelijk een strijd tegen windmolens kunnen worden. Bovendien is het zo negatief. Men zou vanuit een positieve instelling moeten werken aan de vorming van een christelijk-sociaal kabinet. Lukt dat, dan wordt er niet meer gesproken over Staphorst, geen Hezbollah, maar over een redelijk (christelijk-sociaal) alternatief. Misschien is de tijd er nu rijp voor en slaagt de ChristenUnie erin om een sprong te maken van de marge naar het centrum van de politiek. We zullen zien.

Ewout Klei is assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond.