Posts tonen met het label promotie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label promotie. Alle posts tonen

zondag, mei 29, 2011

Oud-Hoogkerker promoveert op historie GPV

Oud-Hoogkerker promoveert op historie GPV
publicatie: 24-05-2011

http://www.westerkrant.net/nieuwsarchief/4308/

Woensdag promoveert Ewout Klei, die in 1981 werd geboren in Hoogkerk, op een onderzoek naar de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV). Tijdens zijn onderzoek vond hij in de archieven nog verrassende informatie over de rol van die partij bij de kabinetsformatie van 1973.

Ewout Klei is historicus en specialiseerde zich in politieke geschiedenis. In 2005 won hij met zijn doctoraalscriptie over de achttiende-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol de Radix Scriptieprijs.

Het proefschrift ”Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek” is uitgegeven bij Bert Bakker in Amsterdam

woensdag, mei 25, 2011

Mijnheer de voorzitter!

Met onderstaand verhaal ving ik aan op mijn promotie op 25 mei 2011.

Mijnheer de voorzitter!

In mijn proefschrift geef ik een beschrijving van de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond. Deze kleine christelijke partij, die in 1948 is opgericht, in 1963 in de Tweede Kamer belandde en in 2000 met de Reformatorische Politieke Federatie is opgegaan in de ChristenUnie, had twee kanten. Enerzijds was het GPV een degelijke partij, die gerespecteerde parlementariërs voortbracht als Pieter Jongeling, Gert Schutte en Eimert van Middelkoop. Anderzijds vormde het GPV een besloten wereld, met een eigen jargon en torenhoge conflictstof. Ook was de partij zeer nationalistisch en sympathiseerde ze tot in de jaren tachtig met de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika.

Drie gezichtspunten staan in mijn studie centraal: de partijcultuur, de politieke relevantie en de ruimte die het GPV van de meerderheid kreeg om als marginale minderheid een afwijkend standpunt te mogen verkondigen.
Over de partijcultuur wil ik nu allereerst iets zeggen. Het GPV had een sterke band met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), die zich in 1944 hadden afgescheiden van de Gereformeerde Kerken in Nederland. De zogenoemde Vrijmaking beheerste het GPV lange tijd volledig. Niet alleen was het lidmaatschap de facto alleen voorbehouden aan vrijgemaakt-gereformeerden, maar ook interne partijdiscussies en de manier van omgaan met elkaar werden door de kerk beheerst. De kerkscheuring van 1944 werd gezien als Gods werk en moest daarom op alle terreinen van het leven, ook in de politiek, worden doorgevoerd. Het ging er bovendien om het vrijgemaakte geluid zuiver te houden. Meningsverschillen in het GPV werden algauw op de spits gedreven, met als gevolg dat dissidenten werden uitgezuiverd of dat verontrusten zich opnieuw vrijmaakten.
In de loop der jaren veranderde het GPV van karakter en werd politieker. Partijideoloog A.J. Verbrugh gaf de partij in de jaren zestig een nationaal gezicht en in de jaren zeventig en tachtig verzakelijkte het GPV, mede als gevolg van professionalisering. Veranderingen in de kerk – eerst de nuchtere theologie van Jochem Douma en later het evangelische denken – zorgden er echter voor dat het GPV zijn exclusief-vrijgemaakte identiteit opgaf en daarna kon opgaan in de ChristenUnie. Ergo: Het GPV was een vrucht van de Vrijmaking, maar kon niet leven zonder de navelstreng van het geloof in de ware kerk. De strik brak los toen men in de kerk de knoop had doorgehakt.

Om de politieke relevantie van het GPV goed te kunnen duiden heb ik gebruik gemaakt van de relevantietheorie van de politicoloog Giovanni Sartori. Volgens Sartori kunnen partijen op twee manieren relevant zijn, namelijk als (eventuele) regeringspartij en als oppositiepartij die het beleid van de regering effectief weet bij te sturen. Hoewel het GPV nooit in de regering zou belanden werd er af en toe wel eens gespeculeerd op een regering die zou leunen op GPV-steun, al dan niet in een gedoogconstructie. In 1972 speculeerden sommige kranten over een ministerspost voor Jongeling, en in 1981 en vooral in 1986 schreven veel kranten over de Staphorster variant, een centrumrechts kabinet dat de steun kreeg van GPV, RPF en de Staatkundig Gereformeerde Partij. De feitelijke gedoogsteun van het GPV is eigenlijk één keer echt effectief geweest, namelijk in 1980 toen het wankele kabinet-Van Agt I mede dankzij de steun van Kamerlid Verbrugh een motie van wantrouwen op het nippertje overleefde.
Als oppositiepartij slaagde het GPV er zelden in het beleid van de regering bij te sturen. Alleen de Algemene Wet Gelijke Behandeling werd dankzij de protesten van GPV (en RPF en SGP) zodanig aangepast, dat orthodox-christelijke scholen nu nog steeds homoseksuele leerkrachten mogen weigeren. In het onderzoek kwam ik er achter dat de theorie van Sartori zich te erg fixeert op macht. De politieke relevantie van het GPV had niet zo zeer te maken met macht, maar vooral met invloed. Dankzij het optreden van Jongeling (en CPN-politicus Marcus Bakker) werd de kiesdrempel niet verhoogd, en bleven in het Nederlandse parlement kleine partijen bestaan. En zo zorgde Schutte er als staatsrechtelijk geweten voor dat wetten juridisch gezien ‘beter’ werden gemaakt, met als gevolg dat minister Ed van Thijn van Binnenlandse Zaken eens uitriep, dat de GPV-fractievoorzitter in zijn eentje de complete rol van de Raad van State leek te hebben vervuld.

Ten aanzien van de politieke ruimte die het GPV als marginale minderheid kreeg om zijn afwijkende standpunt te mogen verkondigen, vielen mij twee dingen op. Ten eerste voelden GPV’ers zich aanvankelijk gemarginaliseerd als vrijgemaakten, wat een gevolg was van de radicale, op de eigen groep gefixeerde mentaliteit in de kerk. GPV’ers voelden zich als ware partij van de ware kerk niettemin een belangrijke minderheid, die eigenlijk recht hadden op een dominante positie in de samenleving en de politiek. Dit gevoel was vooral in de jaren zestig sterk. Als gevolg van de secularisatie gingen GPV’ers zich vanaf de jaren zeventig echter gemarginaliseerd voelen als orthodoxe protestanten, wat de samenwerking met RPF en SGP ten goede kwam.
Het tweede wat mij opviel was dat het in de jaren zestig met de marginalisering eigenlijk wel meeviel, de marginalisering in de jaren zeventig en tachtig veel sterker was maar in de paarse jaren negentig juist weer afzwakte. Jongeling kreeg in de jaren zestig veel ruimte om zijn afwijkende geluid te laten horen, terwijl Verbrugh in de jaren zeventig op veel weerstand stuitte. Dat Verbrugh het moeilijker had lag niet alleen aan zijn apodictische manier van debatteren, maar ook aan het feit dat de progressieve partijen steeds minder begrip konden opbrengen voor degenen die aan christelijke en conservatieve opvattingen bleven vasthouden. In de jaren tachtig was de weerstand tegen de orthodoxe protestanten op zijn hoogtepunt. Dat Schutte in deze jaren toch zo succesvol was, kwam omdat hij zich zakelijk en constructief, maar ook voorzichtig opstelde. RPF-fractievoorzitter Meindert Leerling, die het spreekgestoelte in de Tweede Kamer eigenlijk vooral zag als preekstoel, riep met zijn missionaire houding daarentegen veel weerstand op. In de jaren negentig was er weer ruimte voor religie. Omdat geloof in deze tijd vooral werd beschouwd als een privézaak waar men anderen toch vooral niet mee moest lastigvallen, ervoeren orthodoxe protestanten deze jaren echter niet als positief. Omdat GPV, RPF en SGP zich zeer fel verzetten tegen de legalisering van het homohuwelijk en de euthanasie werden ze door de seculiere partijen als intolerant neergezet, terwijl de orthodox-protestantse drie op hun beurt dit seculiere onbegrip weer intolerant vonden. Seculieren en orthodoxe protestanten konden en wilden de andere partij niet begrijpen.
Was het GPV als kleine verzuilde partij in een seculariserend Nederland een stukje folklore? Ja en neen. Toen vanaf de jaren zestig de grote zuilen omvielen, bleef de ‘vaste burcht’ van het GPV overeind staan. De partij bleef strijden voor vorstenhuis en vaderland en vasthouden aan haar eigen isolement. Aan de andere kant, het GPV veranderde uiteindelijk wel: de vrijgemaakte zuil ging op in de evangelisch-reformatorische zuil-‘light’ van Evangelische Omroep en ChristenUnie, die qua vormen wel bij de tijd wilde zijn. Belangrijker was echter dat GPV-politici met hun inhoudelijke inbreng kleur gaven aan de Nederlandse democratie. Die werd een beetje oranje.

Stellingen promotie

1. Het ethisch conflict, dat de belangrijkste reden was om het GPV op te richten, was achteraf beschouwd niet zozeer conflict tussen vrijgemaakt-gereformeerden en synodaal-gereformeerden, maar vooral een conflict tussen vrijgemaakten onderling. (hfdst. 1)

2. De bewering van historicus James Kennedy dat de vrijgemaakten de meest uitgesproken tegenstanders van de Doorbraak waren, moet worden genuanceerd. De vrijgemaakte theologen waren weliswaar principieel tegen de Doorbraak, maar hun strijd tegen de bestaande christelijke organisaties leek verdacht veel op de strijd van de barthiaanse Doorbraaktheologen tegen christelijke partijvorming an sich. (hfdst. 1)

Contra: J.C. Kennedy, ‘Het ontstaan van het Gereformeerd Politiek Verbond in een cultuur van vernieuwing’ in: G. Harinck en R. Janssens red., Het Amersfoorts Congres van 1948 ADChartas-reeks 1 (Barneveld 1998) 13-28.

3. Om de kwestie T. Holwerda goed te begrijpen moet worden gelet op de organisatorische en sociaal-culturele context waarin dit conflict plaatsvond, in plaats van te fixeren op de persoonlijke kant van de zaak. Deze kwestie was geen incident maar was symptomatisch voor de partijcultuur van het GPV. (hfdst. 2)

Contra: C. Sol, C. Sol, ‘Partij van vrijgemaakte mannenbroeders: een geschiedenis van het GPV, 1945-1963’ in: R. Kuiper en W. Bouwman red., Vuur en vlam deel 2: De organisatie van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1994 (Amsterdam 1998) 11-56, aldaar 24-33; H. Veenhof, Zonder twijfel. Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins (Barneveld 2009) 162-183.

4. P. Jongeling was in de Tweede Kamer en in de media zo succesvol, omdat hij tegenover een algemeen publiek een andere rol vervulde dan tegenover zijn eigen achterban. De schaduwzijde van dit succes was dat buitenstaanders de GPV-parlementariër alleen waardeerden om zijn eerlijkheid en om zijn humor, niet om zijn inhoudelijke boodschap. (hfdst. 3)

5. Het GPV presenteerde zich in de jaren zestig op Nationale Appèls als een tegenbeweging met een autoritair, nationalistisch en militant karakter. Dat buitenstaanders en ook sommige vrijgemaakten het GPV met fascisme in verband brachten, was daarom niet vreemd. (hfdst. 3)

6. Het GPV had in de jaren zestig door zijn samenwerking met het NEV de potentie om het concentratiepunt van de orthodox-christelijke tegenbeweging tegen de culturele revolutie van de jaren zestig te vormen. Doordat het GPV onder druk van de kerkelijk georiënteerde richting binnen de partij begin jaren zeventig weer voor het isolement koos, namen de EO en de RPF hiertoe het initiatief over. (hfdst. 3 en 4)

7. In reactie op de smaller wordende marge voor de ‘nationaal-gereformeerde’ politiek in de jaren zeventig veranderde het GPV rond 1981 radicaal van koers. De Kamerfractie sloeg een voorzichtigere, zakelijkere toon aan en de partij ging lokaal en provinciaal steeds meer samenwerken met andere orthodox-protestantse partijen, waarmee een groeiende verbondenheid werd gevoeld als gevolg van de doorgaande secularisatie en toenemende marginalisering van het orthodoxe christendom. (hfdst. 4 en 5)

8. Als PvdA-leider Joop den Uyl deel I van A.J. Verbrughs trilogie Universeel & antirevolutionair had gelezen, was hij in het Kamerdebat met G.J. Schutte over de ‘a-democratische trekken’ van de orthodox-protestantse partijen niet zo in het nauw gebracht. Verbrugh had zich in dit boek namelijk ondubbelzinnig tegen de democratie uitgesproken. (hfdst. 5)

9. De aandacht van het GPV voor het staatsrecht hangt nauw samen met de visie van de partij op de democratie, waarin het meerderheidsbeginsel werd afgewezen. Door zich in te zetten voor de formele regels van het politieke spel trachtte de partij het gezag van de koning(in) en de mening van minderheden te beschermen tegen de wil van de meerderheid. (hfdst. 3 en 5)

10. Het is een omissie dat Anet Bleich in haar biografie niets zegt over Den Uyls felle aanvallen op het christendom en op de orthodox-protestantse partijen aan het einde van zijn leven, terwijl ze wel uitgebreid schrijft over zijn breuk met het christelijke geloof in de Tweede Wereldoorlog. Den Uyls ‘afrekening’ met het christendom verdient nader onderzoek, uit biografisch oogpunt en om het maatschappelijke klimaat van de jaren tachtig beter te begrijpen.

Contra: A. Bleich, Joop den Uyl, 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam 2008).

11. De controverse rond de vrijgemaakte CDJA-voorzitter Ad Koppejan in 1988 was evenals die rond het Bisschoppelijk Mandement van 1954 niet alleen een schoolvoorbeeld van verzuiling, maar ook het begin van het einde ervan. (hfdst. 5)

12. Dat partij en achterban nauwelijks geïnteresseerd waren in de politiek, maar vooral bezig waren met kerkgerelateerde vragen, is een belangrijke factor ter verklaring van het succes van het GPV. Jongeling, Schutte en Van Middelkoop kregen dankzij deze bijna onverschillige houding tegenover de politiek namelijk veel ruimte om hun eigen gang te gaan en hun individuele politieke talent te ontplooien. (hfdst. 5 en 6)

13. Er moet in de Nederlandse geschiedschrijving een scherp onderscheid gemaakt worden tussen het eerste en tweede paarse kabinet. Onder paars I waren de verhoudingen tussen Kamer en kabinet een tijdlang dualistisch en was de invloed van de oppositie sterk. Onder paars II daarentegen waren verhoudingen monistischer geworden, was het aanvankelijke elan verdwenen en kwam ethische wetgeving tot stand waar paars I zich nog niet aan wilde wagen. (hfdst. 6)

14. De positie van homoseksuelen in de ChristenUnie lijkt erg op die van de niet-vrijgemaakten in het GPV: officieel is er (een beetje) ruimte voor ze, feitelijk is die ruimte er niet. (epiloog)

15. Ter wille van de politieke geschiedschrijving zouden alle Kamerleden in navolging van de GPV-parlementariërs plakboeken moeten aanleggen, waarin krantenknipsels, cartoons en foto’s zijn verzameld die betrekking hebben op hun politieke optreden.

16. Voor het GPV was de vaste burcht de laatste stelling.

dinsdag, mei 17, 2011

Dubbele promotie op Kamper universiteit

Dubbele promotie op Kamper universiteit

http://www.destentor.nl/flitsen/8711257/Dubbele-promotie-op-Kamper-universiteit.ece

dinsdag 17 mei 2011 | 13:26 | Laatst bijgewerkt op: dinsdag 17 mei 2011 | 13:27

Ewout Klei promoveert woensdag 25 mei aan de Theologische Universiteit Kampen op het proefschrift 'Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek' over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond.
Dezelfde dag doet ook Jurn de Vries, oud-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad een gooi naar promotie. Zijn proefschrift gaat over het gedachtegoed van de theoloog A.A. van Ruler.

woensdag, maart 30, 2011

Convocatie promotie

Kampen, april 2011


L.S.,

Graag nodigt het Archief- en Documentatiecentrum u uit voor de promotie van Ewout Klei op het proefschrift

‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’. Een geschiedenis van het GPV, 1948-2003.

De promotie vindt plaats op woensdag 25 mei 2011 aan de Theologische Universiteit Kampen, op de locatie Lemkerzaal in de Broederkerk, Broederstraat 16 te Kampen, en vangt aan om 11 uur.

Ter informatie over het proefschrift het volgende:
Het Gereformeerd Politiek Verbond, dat in 2000 in de ChristenUnie opging, had twee kanten. Enerzijds was het GPV een degelijke partij, die gerespecteerde parlementariërs voortbracht. Anderzijds vormde het GPV een besloten wereld, met een eigen jargon en torenhoge conflictstof. Ook was de partij zeer nationalistisch en sympathiseerde ze tot in de jaren tachtig met de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika.
Drie gezichtspunten staan in ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’ centraal: de partijcultuur, de politieke relevantie en de ruimte die het GPV van de democratische meerderheid kreeg om als marginale minderheid een afwijkend standpunt te mogen verkondigen.
Alle hoogte- en dieptepunten uit de partijgeschiedenis passeren in het proefschrift de revue, zoals het optreden van Jongeling als ‘Bekende Nederlander’ in de jaren zestig, de mislukte poging van GPV-Kamerlid Bart Verbrugh om de komst van een kabinet-Den Uyl tegen te houden en Schutte’s pleidooi voor een CDA-VVD-GPV-regering.
Het GPV had nooit meer dan twee zetels in het parlement, maar was desondanks een kracht waar men rekening mee moest houden: mede dankzij de gedoogsteun van het GPV overleefde het kabinet-Van Agt I in 1980 een motie van wantrouwen.
Kleine partijen geven kleur aan de Nederlandse democratie. Die van het GPV was oranje.

Op de receptie na afloop van de promotie is het bij uitgever Bert Bakker verschenen boek verkrijgbaar voor €29,95.

Met vriendelijke groet,




Prof. dr. George Harinck
directeur