Posts tonen met het label PvdA. Alle posts tonen
Posts tonen met het label PvdA. Alle posts tonen

zaterdag, oktober 13, 2012

Een volkspartij zal D66 nooit worden - gelukkig maar



Onderstaande artikel stond vandaag in het dagblad Trouw.


Een kiezersonderzoek zou moeten uitwijzen of potentiële D66-stemmers vanwege de te rechtse koers op 12 september overliepen naar de PvdA.


Ewout Klei

Politiek historicus en D66-lid



D66 vierde op 12 september 2012 uitbundig feest. Maar was dit terecht? De verkiezingsuitslag is een pyrrusoverwinning voor Alexander Pechtold.

Hoewel D66 de enige middenpartij was die een bescheiden winst boekte – de partij ging van 10 naar 12 zetels terwijl het CDA zakte van 21 naar 13 zetels en GroenLinks van 10 naar 4 – had de partij op meer gehoopt. NRC-Handelsblad voorspelde op de dag van de verkiezingen zelfs dat D66 een cruciale rol zou spelen in de kabinetsformatie. Uiteindelijk bleken echter veel potentiële Pechtold-kiezers toch te kiezen voor Rutte of Samsom. VVD en PvdA werden zelfs zo groot, dat ze D66 niet nodig om tot een meerderheidscoalitie in het parlement te komen.

Moet D66 zich in navolging van GroenLinks ook gaan bezinnen op de te varen koers? Want net als het linkse zusje hebben de Democraten niet hun doel – bruggenbouwer in een brede Paarse coalitie – bereikt.

De partij werd in 1966 opgericht om het door de christelijke partijen gedomineerde partijensysteem doen te laten ontploffen en de burger meer invloed te geven op de politiek, onder andere via referenda, de gekozen burgemeester en de gekozen minister-president (de zogenoemde kroonjuwelen). Omdat het partijensysteem maar niet wilde ontploffen, werd D66 onder Jan Terlouw een gewone politieke partij , het ‘redelijk alternatief’ voor VVD en PvdA. De kroonjuwelen gingen de kast in (om ze er soms even uit te halen). D66 koos voor een sociaal-liberale middenkoers en behaalde met de Paarse kabinetten vooral op immaterieel gebied grote successen, zoals de legalisatie van het homohuwelijk en de euthanasie.

Op materieel gebied boekt D66 minder succes. De partij profileert zich op thema’s die hoogopgeleide, internationaal denkende mensen lekker in het gehoor liggen – over Europa, hervormen en onderwijs – maar heeft in tegenstelling tot het CDA vroeger geen uitgewerkt sociaal-economisch alternatief voor het socialisme en het (neo-)liberalisme. Logisch, omdat de partij niet ideologisch maar pragmatisch wil zijn.

Helaas heeft D66 zich de laatste jaren steeds meer tot een VVD-light ontwikkeld, als een redelijk alternatief voor VVD’ers die de conservatief-populistische koers van hun partij niet zo zien zitten. Electoraal gezien liggen hier zeker kansen, maar D66 dreigt zo sociaal-liberale PvdA-kiezers van zich te vervreemden. Dat sommige potentiële D66-kiezers op 12 september kozen voor de PvdA, komt wellicht mede door de te rechtse koers van de partij. Een kiezersonderzoek zou moeten uitwijzen, of deze hypothese klopt.

Het was een foute keus van D66 om meteen na verkiezingen voor de oppositie te kiezen. Natuurlijk, rekenkundig is D66 overbodig, maar de partij zou vanwege haar sociaal-liberale en progressieve identiteit de lijm kunnen zijn die VVD en PvdA bij elkaar houdt. En de D66-campagneslogan ‘Hervormen Nu!’ is een loze kreet, als de partij meteen besluit voor de oppositiebankjes om vervolgens zuur te gaan doen. Hier kweekt de partij geen goodwill mee. Dat D66 niet in elke coalitie wil stappen is historisch te snappen: de D66-deelname aan het centrum-rechtse kabinet-Balkenende II werd een drama en zorgde ervoor dat de partij in 2006 nog maar drie zetels overhield. Regeren kent een prijs. Oppositievoeren kent dat echter ook.

Kan D66 als middenpartij ook het redelijk alternatief vormen voor afvallige CDA’ers? Ja, heel goed zelfs. Katholieken vinden bij D66 de gezelligheid en de kunst van het relativeren terug, progressieve protestanten de inzet voor mensenrechten en het milieu. D66 is echter geen volkspartij zoals PvdA, VVD en CDA, en zou dat ook niet moeten willen worden. De kracht van D66 is juist dat de partij vernieuwende ideeën heeft, met de tijd meegaat (en vaker nog op de ontwikkelingen vooruit loopt) en zich steeds weer opnieuw weet uit te vinden. Juist die creativiteit kan Nederland uit de crisis helpen.

dinsdag, oktober 09, 2012

De kruisweg van het CDA




Door: Ewout Klei

Nu alle ogen zo op de zwanenzang van Jolande Sap en Heleen Weenink gericht zijn, vergeten we bijna dat het CDA misschien ook binnenkort het tijdelijke voor het eeuwige gaat verwisselen. Is de christendemocratie in Nederland ten dode opgeschreven? Als we kijken naar de dramatische resultaten die de partij haalde bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 en 2012, kunnen we deze vraag bevestigend beantwoorden. Het CDA halveerde in 2010 van 41 zetels naar 21, en daar bleven in 2012 nog 13 zetels van over.
Politiek journalist Frits Wester van RTL4, voormalig spindoctor van het CDA, verklaarde de partij dood. “Het is o-ver”. Miko Flohr, Jaap-columnist en GroenLinks-stemmer, reageerde hier echter heel cynisch op: “Dan zit CDA dus weer in komend kabinet”.
Als we een voorspelling willen doen over de toekomst van het CDA, moeten we de mogelijkheid van het wonder niet uitsluiten. In de jaren zeventig leek de christendemocratie op sterven na dood, maar in de jaren tachtig was het CDA een tijdlang de machtigste partij van het land. Tijdens de paarse jaren negentig leek het einde van het CDA nabij, maar in 2002 wist de partij weer een tijdlang de politiek te domineren.
In dit essay gaan we in op de positie die het CDA heeft ingenomen het Nederlandse politieke bestel en wat het meest realistische toekomstperspectief voor de partij is. Leidt de kruisweg van het CDA uiteindelijk tot de dood? Of bestaat er toch nog ruimte voor een wederopstanding?

Drie koningen op een kruispunt
Het CDA is officieel opgericht in 1980, als fusie van de Katholieke Volkspartij, de Antirevolutionaire Partij en de Christelijk-Historische Unie. De KVP was een grote middenpartij die altijd op het pluche zat. De pragmatische partij had een voorkeur voor regeren met de VVD, maar kon in uiterste noodzaak ook met de PvdA in zee. De ARP daarentegen was veel principiëler. De partij ging als het moest de oppositie in, en ontwikkelde vanaf de jaren zestig een duidelijke voorkeur voor linkse coalities. In tegenstelling tot KVP’ers bedienden ARP-politici zich van een heel religieus vocabulaire. De CHU zat hier tussenin. De partij zat na 1945 vaker in de oppositie dan de ARP, maar de CHU was gouvernementeel ingesteld en vond het in de eerste plaats belangrijk dat Nederland goed werd geregeerd. Een oppositionele houding paste de partij niet. CHU-politici profileerden zich niet zo zeer als partijmannen, maar als onpartijdige bestuurders. De partij vond het gezag heel belangrijk en was de conservatiefste partij van de drie.
Van 1918 tot 1967 hadden de christendemocratische partijen een nipte meerderheid in het parlement. Voor de verkiezingen van 1967 had de KVP 50 zetels, en hadden ARP en CHU er allebei dertien. Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1967 ging het echter bergafwaarts met de christendemocratie. De KVP zakte van 50 naar 27 zetels en de CHU van dertien naar acht. De ARP handhaafde zich en had in 1972 veertien zetels.
De belangrijkste oorzaak van het christendemocratische verlies was de ontzuiling in combinatie met de secularisatie. Stemmen op christelijke partijen werd steeds minder vanzelfsprekend, en bovendien waren steeds minder mensen christelijk. Om toch hun invloed te behouden, besloten de drie christendemocratische partijen fusiebesprekingen aan te gaan.
Medio jaren zeventig, toen het linkse kabinet-Den Uyl Nederland regeerde, waren velen er heilig van overtuigd, dat het laatste uur voor de confessionele politiek had geslagen. PvdA’er Joop van den Berg voorspelde dat het alleen nog maar bergafwaarts kon gaan: KVP, ARP en CHU waren fusiebesprekingen aangegaan, om te sterven in elkaars armen.
Opland, cartoonist van de Volkskrant maakte er een mooie tekening over: op 16 december 1974 tekende hij de leiders van KVP, ARP en CHU als de ‘drie koningen’ uit het kerstverhaal, die op een tandem bij een kruispunt staan. Ze kunnen linksaf, rechtdoor of rechtsaf, maar elke weg loopt dood. De weg heeft ‘toevallig’ de vorm van een kruis, symbool van het christendom maar ook van de dood. Het einde leek nabij.




Op en neer, op en neer
God/Het lot besliste anders. Onder het leiderschap van eerst Dries van Agt en vervolgens van Ruud Lubbers wisten de christendemocraten goede electorale resultaten te boeken, en kwam het CDA weer in het centrum van de macht. Van Agt wist de electorale neergang tegen te houden door zich op te werpen als de non-politicus, die in alles het tegenovergestelde was van de gedreven drammer Joop den Uyl. De grachtengordel gruwde van Van Agt, maar bij het gewone volk in de provincie was de conservatieve CDA-leider mateloos populair.
Dankzij Ruud Lubbers groeide het CDA in 1986 naar 54 zetels. De partij bezat, net als de KVP toentertijd, een sleutelpositie in het politieke midden. Het CDA kon de VVD of de PvdA als partner kiezen. In zijn eerste en tweede kabinet regeerde Lubbers samen met de VVD, in zijn derde en tevens laatste kabinet met de PvdA.
Omdat het laatste kabinet-Lubbers onpopulair was, Lubbers’ troonopvolger Elco Brinkman er (mede dankzij zijn spindoctor Frits Wester) niets van bakte en de secularisatie ook in de jaren tachtig bleef voortschrijden, verloor het CDA in 1994 maar liefst twintig zetels en zakte van 54 naar 34. De partij kwam bovendien in de oppositiebankjes terecht.
Van 1994 tot 2002 regeerden PvdA, VVD en D66 als paars. Het CDA kwijnde weg in de oppositie. In 1998 verloor de partij opnieuw. Veel politieke analisten meenden dat het doek voor CDA nu snel zou vallen. Maar wederom vond er een wonder plaats.
Het CDA, dat eind 2001 in de peilingen op 25 zetels stond, werd door de media totaal niet serieus genomen. Illustratief is een aflevering van het VARA-programma Kopspijkers, waarin Jack Spijkerman de nieuwe onervaren lijsttrekker Jan-Peter Balkenende en voormalig CDA-leider Jaap de Hoop Scheffer aan de tand voelt:

Jack Spijkerman: (grinnikt) Nou, mooi. Al leuke reacties gehad meneer Balkenende?
Jan-Peter Balkenende: Ja, heel erg leuke reacties gehad. Vooral van mijn vrouw, die moest erg lachen.
Jack Spijkerman: Waarom moest ze lachen?
Jan-Peter Balkenende: Nou, toen ik vertelde dat ze binnen het CDA op zoek waren naar iemand met nog meer charisma dan Jaap de Hoop Scheffer en bij mij waren uitgekomen, toen lag ze echt onder de tafel van het lachen. En dat gebeurt echt niet vaak, zeker niet als ìk iets vertel.
Jaap de Hoop Scheffer: Nou doe je jezelf tekort Jan Peter Balkenende. Wij gaan er binnen het CDA vanuit dat Jan Peter Balkenende de partij binnen zeven maanden aan een glorieuze verkiezingsoverwinning zal gaan helpen.


Ook de zaal lag onder de tafel van het lachen. Niemand geloofde dat het CDA er weer bovenop zou komen. Maar weer vond er een wonder plaats. Het CDA sloot een niet-aanvalspact met Pim Fortuyn en werd na de moord op Fortuyn het niet-populistische alternatief voor de kiezers die niet langer nog ‘de puinhopen van paars’ wilden.
Balkenende werd bij veel kiezers populair. Dat de gereformeerde JP de MP over ‘normen en waarden’ begon vonden progressieven verschrikkelijk, maar de man in de straat was blij dat er eindelijk iemand was die wat tegen de verloedering wilde doen.
Na verloop van tijd werd Balkenende echter net zo gelikt als de andere politici van het land. Hij kreeg een kekke bril en leek daardoor niet meer op de nerdy kinderboekenheld Harry Potter, waarmee hij in het begin vaak werd vergeleken. Men raakte op Balkenende uitgekeken en tolereerde zijn onhandigheid (het T-Shirt ‘Fuck drugs’ en ‘U kijkt zo lief’ tegen een kritische RTL-journaliste) niet meer. Op 9 juni 2010 halveerde het CDA, van 41 zetels naar 21. Balkenende stapte toen de verkiezingsuitslag bekend werd meteen op en liet een verwond en verweesd CDA achter.
Het CDA verloor de verkiezingen maar won de formatie. Niet alleen kwam de partij in de regering terecht en regeerde weer met haar favoriete coalitiepartner, de VVD, maar ook leverden de christendemocraten evenveel ministers als de liberalen. Er was echter één nadeel aan dit kabinet. Het was een minderheidskabinet dat leunde op de gedoogsteun van de PVV (en later ook de SGP). Met name in de oude ARP-kringen lag deze samenwerking moeilijk.
Toen het kabinet in 2011 dreigde de jonge asielzoeker Mauro Manuel terug naar Angola te sturen, daalde de populariteit van het CDA naar een nieuw dieptepunt. Het CDA liet Mauro stikken, maar staatssecretaris Henk Bleker bood voor het oog van de natie wel tickets aan voor een voetbalwedstrijd. Dat het CDA hypocriet bezig was ontging zelfs de blonde TV-ster Britt Dekker niet, merkte Volkskrant-columnist Marcel van Dam op. “Nog even volhouden en de partij heeft geen enkele zetel meer.”
In de peilingen stond het CDA op elf zetels. Onder leiding van Sybrand van Haersma Buma wist de partij op 12 september 2012 echter toch nog dertien zetels te behalen.

Linksaf, rechtdoor of rechtsaf?
Volgens Opland kon het CDA linksaf, rechtdoor of rechtsaf. Deze drie richtingen vallen eigenlijk nagenoeg samen met de drie voorlopers van het CDA: ARP, KVP en CHU.
De weg linksaf is de weg van de ARP. Deze weg loopt dood. Zo stemt ARP-coryfee Willem Aantjes tegenwoordig ChristenUnie en heeft voormalig partij-ideoloog Henk Woldering zijn lidmaatschap opgezegd en sympathiseert hij met GroenLinks. CDA’ers die een neiging vertonen links naast de pot te plassen, worden zo goed gedrild dat ze dit snel hebben afgeleerd. Tijdens het rechtse kabinet-Rutte liepen ‘dissidenten’ Ad Koppejan en Kathleen Ferrier in tegenstelling tot de zogenoemde loyalisten – linkse CDA-Kamerleden die liever een tweede kabinet-Den Uyl hadden gehad het kabinet-Van Agt daarom zeer kritisch bejegenden - loyaal aan de fractielijband. Blaffen deden ze zelden, bijten al helemaal niet. Van groot belang is bovendien dat de stemmen die het CDA in 2010 en 2012 verloren heeft vooral naar rechtse partijen gingen, naar VVD en PVV. Als het CDA deze stemmen terug wil winnen, kan de partij beter niet voor een linkse koers kiezen.
De weg rechtdoor is de weg van de KVP, de grote middenpartij die soms voor de PvdA koos om samen mee te regeren, en soms voor de VVD. Het CDA is nu echter zo erg gekrompen dat de partij in tegenstelling tot vroeger niet meer een sleutelrol in kabinetsformaties spelen kan. Het CDA is een kleine speler op het politieke speelveld geworden en dient zich daarom bescheidener op te stellen. De KVP was decennialang vrij kleurloos omdat de partij zich dit kon permitteren. Mensen stemden toch wel KVP, omdat ze katholiek waren en het zo hoorde. Deze vanzelfsprekendheid is voorgoed voorbij. Kiezers kiezen voor een partij die zich duidelijk weet te profileren. Het radicale midden – de koers die is voorgesteld door partijvoorzitster Ruth Peetoom – is misschien een optie. Het CDA is er echter nog niet in geslaagd een goed politiek profiel overtuigend neer te zetten, wat de interne strubbelingen en ook het electorale echec van 2012 bewijzen.
De derde weg is de weg rechtsaf, de weg van de CHU. Deze partij was een conservatieve partij, christelijk maar niet al te zeer belijnd, die gezag en orde belangrijk vond. De CHU stond voor stabiliteit en bracht veel bekwame bestuurders voor. Hoewel de kleine CHU na de Tweede Wereldoorlog nooit meer een premier zou leveren, zat de partij vaak in de regering en was vooral lokaal en provinciaal zeer aanwezig. Het gedecimeerde CDA kan in de toekomst de oude rol van de CHU vervullen. De partij moet kiezers werven met een traditioneel program, stabiliteit en rust uitstralen en zich constructief opstellen tegenover andere partijen, als regeringspartij maar ook als men in de oppositie zit. Dat het CDA de politiek niet meer domineert betekent niet dat de politieke rol van de partij is uitgespeeld. Als stabiele politieke beweging rechts van het midden kan het CDA dan bepaalde coalities aan een meerderheid helpen en op deze manier invloed blijven uitoefenen. Als het CDA net als de CHU toentertijd een constructieve oppositie voeren gaat zal dit de partij in de toekomst veel parlementair gezag opleveren, gezag dat zich uitbetalen zal. Door voor een rechtse, conservatieve koers te kiezen kan het CDA wellicht ook een deel van de VVD- en PVV-kiezers terugwinnen, kiezers die het CDA nu te links, te slap en te onduidelijk vinden. Misschien pikt het CDA zelfs nog een zeteltje van de SGP, nu nog de enige echte conservatief-christelijke partij in ons land. Ten slotte moet het CDA niet kiezen voor een expliciet-christelijke koers, zoals ChristenUnie en SGP. Het valt op dat het CDA aan ChristenUnie en SGP eigenlijk bijna geen kiezers verliest. Voor CDA-kiezers is een expliciet-christelijke partij een te hoge drempel. Als het CDA stemmen wil winnen, zijn dat in de eerste plaats stemmen van kiezers die nu bij VVD en PVV zitten.


Wederopstanding?
Is er toekomst voor het CDA, ook na het (bijna) vergaan van hun wereld na 2012? Ja. Het CDA kan nog steeds een rol van betekenis spelen in de Nederlandse politiek, hoewel die rol van minder dominant is dan voorheen. Als het CDA er in slaagt zich politiek goed te profileren als een stabiele partij rechts van het midden, bereid om te regeren en ook bereid om constructief oppositie te voeren, dan kan de partij een deel van het electoraat weer terugwinnen. Is hiermee het sterven van het CDA voorgoed afgewend? Nee. De secularisatie gaat door, een gematigd-christelijke partij als het CDA is ook met een rechtse koers vatbaarder voor het secularisatievirus, dan de orthodoxe partijen ChristenUnie en SGP.
Het CDA kan als kleinere partij wellicht nog jarenlang mee, maar is niet onbeperkt houdbaar. Ook na de wederopstanding wacht uiteindelijk de dood.



woensdag, februari 16, 2011

Rutte als lachende derde


Zie: http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/rutte_als_lachende_derde/

Door: Ewout Klei

De komst van het kabinet-Rutte I leek op het eerste gezicht de progressieve samenwerking te versterken. Los van elkaar pleitten ik (op Joop.nl) en de Tilburgse PvdA-wethouder Jan Hamming voor een progressief schaduwkabinet (zie: http://www.artikel7.nu/?p=47464), en op zondag 16 januari 2011 organiseerde de PvdA met GroenLinks en de SP de manifestatie ‘Een nieuw jaar, een ander Nederland’, waaraan ook D66 deelnam. Samen zou men een vuist maken tegen het meest rechtse kabinet uit de Nederlandse geschiedenis.

Op dit moment lijkt de progressieve verdeeldheid echter groter dan ooit. De oorzaak is natuurlijk Kunduz. D66 en GroenLinks, die begin 2010 zelf een politiemissie naar Afghanistan hadden voorgesteld, steunden het plan van de rechtse regering om een missie naar Kunduz doorgang te doen laten vinden, terwijl PvdA en SP daar mordicus tegen waren.
Dat D66 en GroenLinks voort het regeringsvoorstel stemden, had niet zozeer te maken met hun eigen standpunt ten opzichte van Afghanistan, maar vooral met machtspolitiek. Het huidige kabinet is een minderheidskabinet, en afhankelijk van de gedoogsteun van de PVV. Omdat de PVV deze gedoogsteun niet op alle onderwerpen wil geven, moet de regering bij tijd en wijle steun zoeken bij de oppositie. D66 en GroenLinks zijn bereid om met Rutte deals te sluiten. Dit doen ze niet alleen omdat ze hierdoor meer invloed kunnen uitoefenen, maar ook omdat het kabinet zich zo een beetje kan ontworstelen aan Wilders’ wurggreep. De samenwerking met Rutte heeft dus pragmatische en principiële kanten.
Tegenover D66 en GroenLinks presenteren de PvdA en vooral de SP zich als principiële progressieve partijen. Waar D66 en GroenLinks ten aanzien van Kunduz overduidelijk verkeerd kozen, houden PvdA en SP de rug recht, zo willen ze ons doen laten geloven. Deze houding lijkt heel principieel, maar is niet van opportunistische motieven verschoond. Volgens de peilingen van Maurice de Hond ondervindt vooral GroenLinks electorale schade aan het Kunduz-debat, en de PvdA en de SP hopen hiervan bij de Provinciale Statenverkiezingen van 2 maart te kunnen profiteren. Omdat deze verkiezingen indirecte Eerste Kamerverkiezingen zijn, en het huidige kabinet graag een meerderheid in de senaat wil hebben, gaan de Statenverkiezingen erg over landelijke thema’s.

Het interview op NU.nl met Tiny Kox (zie: http://www.nu.nl/politiek/2447949/als-we-ergens-zijn-we-ergens-voor.html), nummer 1 op de SP-lijst voor de Eerste Kamerverkiezingen, over GroenLinks, gaat uitsluitend over de landelijke politiek. Kox valt GroenLinks hard aan. De partij zou met haar Afghanistan-standpunt niet alleen gezorgd hebben voor een “schisma” gezorgd. Dit is volgens Kox geen “breuk”, maar wel een “diep gat”. De missie naar Kunduz is geen politiemissie maar gewoon een militaire missie, en Kox vond het teleurstellend dat GroenLinks de problematiek wilde oplossen met “bommen en granaten”.
De opmerkelijke woordkeus van Kox, “schisma”, “diep gat” en “bommen en granaten”, verraden zijn achterliggende politieke bedoeling. Door GroenLinks zo zwart mogelijk af te schilderen en met rode SP-tomaten te bekogelen, hoopt Kox dat zijn eigen partij bij de kiezer het beste uit de verf komt. Kox mag dit natuurlijk doen - politiek is een spel en bij verkiezingen wil elke partij er op haar paasbest uitzien - maar zijn suggestie dat D66 en GroenLinks opportunistisch zijn, en SP en PvdA principieel, moet naar het rijk der fabelen worden verwezen.

Terug naar de progressieve samenwerking. D66, GroenLinks, de PvdA en de SP hebben tegengestelde belangen. D66 en GroenLinks (de laatste partij overigens sinds kort) nemen in het politieke landschap een centrumpositie in, en willen graag weer regeren. Het feit dat in 2007 niet Femke Halsema maar André Rouvoet in de regering kwam, en dat Halsema in 2010 weer net achter het net viste, heeft GroenLinks een trauma een bezorgd. De partij wil straks niet voor een derde keer buitenspel staan. Voor D66 geldt iets soortgelijks. Begin 2006 viel het kabinet-Balkende II bijna toen de Democraten geen missie naar Afghanistan wilden. D66 kreeg hierdoor (en dankzij andere gebeurtenissen) het imago van een onbetrouwbare regeringspartner. Alexander Pechtold wil van dit stigma af, en doet zijn uiterste best om D66 weer Regierungsfähig te maken.
Bij de PvdA en de SP liggen de zaken echter duidelijk anders. Deze partijen zijn linkser en daarom meer tot oppositie geneigd. Omdat VVD en CDA in een andere electorale vijver vissen, richtten de PvdA en de SP hun pijlen liever op electorale concurrenten D66 en GroenLinks. Ondanks mooie woorden over progressieve samenwerking zijn de vier partijen dus allereerst bezig met het verdedigen van hun eigenbelang.

De progressieve verdeeldheid maakt Mark Rutte tot een lachende derde. (Correcter zou trouwens ‘lachende vijfde’ zijn, maar deze uitdrukking bestaat helaas niet.) Mijn vrees en vermoeden is dat het minderheidskabinet gewoon de rit uit blijft zitten en de verschillende partijen tegen elkaar blijft uitspelen, ook als VVD, CDA en PVV geen meerderheid in de senaat krijgen.
“Divide et impera”, “verdeel en heers”, was het motto van de Romeinse machtspolitiek. Hoewel hij zo’n tien jaar over zijn geschiedenisstudie heeft gedaan, lijkt Rutte deze les uit het verleden helaas niet te zijn vergeten.

donderdag, augustus 26, 2010

CDA-loyalisten: Loyaal aan principes, niet aan de partij

Onderstaande artikel staat sinds dinsdag 24 augustus 2010 op Joop.nl





Het dagblad Trouw meldde vrijdag 20 augustus dat er in de CDA-fractie tenminste één Kamerlid is die een principieel voorbehoud heeft gemaakt tegen een regeerakkoord met gedoogsteun van de PVV van Geert Wilders. Een dag later schreef de krant dat er twee CDA-parlementariërs waren die weigerden om met Wilders samen te werken. CDA-leider Maxime Verhagen verwijst deze geruchten naar de prullenmand: "De hele fractie heeft unaniem, alle leden, ingestemd met het voeren van deze onderhandelingen. Tegelijkertijd geldt voor de hele fractie ook dat het eindresultaat beoordeeld wordt op de inhoud."

Los van wie er nu gelijk heeft, Trouw of Verhagen, doet deze situatie mij denken aan die van zo’n dertig jaar eerder, toen het kersverse CDA veel te stellen had met de zogenaamde loyalisten. Over hen gaat deze column. Wie waren de loyalisten, wat wilden zij, hoe groot was hun invloed en in hoeverre lijkt de situatie toen op die van thans?

Het verhaal van de loyalisten begint in 1977: In Nederland is het kabinet-Den Uyl aan de macht, het meest linkse kabinet dat ons land ooit gekend heeft. Twee voorlopers van het CDA, de protestantse ARP en de katholieke KVP, leveren ministers voor dit kabinet. De AR-ministers voelen zich in dit kabinet als een vis in het water, maar KVP-minister Van Agt daarentegen botst regelmatig met zijn progressieve collega’s. Dankzij Van Agt komt het kabinet-Den Uyl begin 1977 dan ook ten val. ARP en KVP doen samen met de conservatief-christelijke CHU als CDA aan de parlementsverkiezingen mee. Van Agt is lijsttrekker. Het CDA wordt met 49 zetels de tweede partij van het land.

Het ligt voor de hand dat het CDA met de grote winnaar van de verkiezingen, de 53 zetels tellende PvdA, gaat regeren. Het loopt echter anders. Nadat de formatiepogingen tussen PvdA, CDA en D66 telkens weer zijn stukgelopen besluit Van Agt om met Hans Wiegel van de VVD aan tafel te zitten. CDA en VVD vormen met 77 zetels samen een krappe meerderheid in het parlement. In restaurant Le Bistroquet wordt eind 1977 het rechtse kabinet-Van Agt-Wiegel informeel geformeerd. De meeste CDA-Kamerleden, moe van al het geformeer, zien dit kabinet wel zitten. Zeven (voornamelijk uit de ARP afkomstige) parlementariërs waren echter liever met Den Uyl in zee gegaan. De zeven dissidenten zijn: Willem Aantjes (ARP), fractievoorzitter van het CDA tot zijn val in 1978, Bouke Beumer (ARP), Hans de Boer (ARP), Stef Dijkman (KVP), Sytze Faber (ARP), Jan van Houwelingen (ARP) en Jan Nico Scholten (ARP).

De zeven willen hun steun aan het rechtse kabinet niet voluit toezeggen. Uiteindelijk gaan ze wel akkoord, maar onder voorwaarden. Dankzij de CDA-loyalisten kan het kabinet geen wezenlijk ander beleid voeren dan in de voorafgaande jaren. De overheidstekorten, enorm gestegen tijdens het kabinet-Den Uyl, worden nog groter. Van Agt en Wiegel komen niet toe aan het ‘puinruimen’, wat Wiegel ons later wil doen laten geloven. Het bezuinigingsplan Bestek ’81 is heel bescheiden.

In 1980 komt het kabinet-Van Agt/Wiegel dankzij de loyalisten bijna ten val. Onderwerp van de controverse is niet de bezuinigingspolitiek maar de houding van het kabinet tegenover het blanke apartheidsregime in Zuid-Afrika. CDA en VVD zijn beslist geen voorstanders van de rassenscheiding in dat land en de stelselmatige discriminatie van de zwarte bevolking, maar ze vinden de apartheid geen voldoende reden om Zuid-Afrika economisch te boycotten. De progressieve partijen vinden van wel. Oppositieleider Den Uyl dient een motie in om tegen Zuid-Afrika een olieboycot in te stellen. De motie wordt aangenomen maar het kabinet besluit deze naast zich neer te leggen. Vervolgens dient Den Uyl een motie van wantrouwen in, die op het nippertje door de Kamer wordt verworpen: 72 parlementariërs stemmen voor, 74 tegen. De CDA-loyalisten hebben voor de motie gestemd. Het kabinet-Van Agt/Wiegel heeft de motie van wantrouwen overleefd alleen omdat de kleine rechtse partijen besluiten om tegen te stemmen. Belangwekkend is dat kabinetsformateur Wim van der Grinten een situatie zoals die zich in 1980 zou voordoen drie jaar eerder heeft voorzien, en in 1977 met de SGP, het GPV, de Boerenpartij en DS’70 een gedoogovereenkomst heeft afgesproken. Dankzij de gedoogsteun van drie rechtse partijen die dubieus staan tegenover de rechtsstaat (SGP, GPV en de BP steunen de apartheid door dik en dun) kan het kabinet dus in het zadel blijven.

In 1981 wordt het rechtse kabinet-Van Agt/Wiegel opgevolgd door het centrumlinkse kabinet-Van Agt/Den Uyl/Terlouw, dat na een klein jaar ruziën ten val komt. Na het interimkabinet-Van Agt/Terlouw treed in 1982 het rechtse kabinet-Lubbers aan. In tegenstelling tot Van Agt komt Lubbers wel aan bezuinigen toe en doet dit zo voortvarend, dat de Nederlandse economie er (ondanks pijnlijke maatregelen) weer bovenop wordt geholpen. De loyalisten, inmiddels kleiner in aantal, voeren nu een achterhoedegevecht. Omdat CDA en VVD met samen 81 zetels over een stevige meerderheid in het parlement beschikken zijn de overgebleven loyalisten politiek gezien ook niet zo relevant meer. Alleen tijdens het debat over de vraag of er op Nederlandse bodem Amerikaanse atoomwapens mogen worden geplaatst doen de linkse loyalisten lastig, maar dankzij de steun van klein rechts (nu SGP, GPV en RPF) trekken de CDA-dissidenten weer aan het kortste eind.

Dat de loyalisten steeds minder invloed krijgen komt ook door de toenemende fractiediscipline bij het CDA. Fractievoorzitter Bert de Vries ontneemt in 1983 de gedreven maar kritische Scholten het fractiewoordvoerderschap, waarop Scholten uit de CDA-fractie stapt. Scholten vormt hierna samen met Dijkman de fractie Scholten/Dijkman en blijft tot 1986 Kamerlid. In 1984 richt Scholten de Parlementariërs tegen Apartheid op, een internationale groepering die het wereldwijde anti-apartheidsprotest kracht wil bijzetten. Saillant detail: Scholten wordt in Washington opgepakt als hij daar tegen apartheid demonstreert. In 1986 besluit Scholten om lid te worden van de PvdA en voor deze partij belandt hij later nog in de senaat. Een progressieve partij als de PvdA bood meer ruimte aan kritische geesten dan het vaak zo conservatieve en conformistische CDA.

Tussen toen en thans zijn er interessante verschillen en overeenkomsten. Het grootste verschil is de grootte van de linkse loyalisten en rechtse gedogers. De loyalisten van nu zijn (volgens Trouw) met z’n tweeën in Kamer, in 1977 waren het er zeven. De rechtse gedogers daarentegen waren in 1977 slechts goed voor 6 zetels (3 SGP, GPV, Boerenpartij en DS’70 elk 1) terwijl PVV en SGP nu samen 26 zetels hebben (24 PVV, 2 SGP). De ChristenUnie (de opvolger van GPV en RPF) kan bovendien niet langer zonder meer tot rechts gerekend worden: partijleider André Rouvoet en vooral senator Egbert Schuurman hebben nu publiekelijk afstand genomen van de PVV en willen een rechts kabinet geen gedoogsteun geven.

De grote overeenkomst met vroeger is dat de keuze om CDA-dissident te worden nog steeds wordt ingegeven door moraal. De loyalisten zijn niet trouw aan de partijleiding, maar aan hun eigen principes. Het is dan ook geen wonder dat de loyalisten toen en thans voor het leeuwendeel protestanten zijn. Katholieken zijn hiërarchischer ingesteld en hebben de neiging hun instituut Kerk (met hoofdletter) altijd de hand boven het hoofd houden, ook al gebeuren daar dingen die het daglicht niet kunnen verdragen. Protestanten, en ik bedoel hiermee geen SGP’ers maar protestanten van het progressieve soort, gaan uit van het individuele geweten. Zij doen hun mond open als er ergens in de wereld onrecht plaatsvindt. Ik wens de CDA-loyalisten in de Kamer en daarbuiten (ik denk aan Wouter Beekers, Sytse Faber, Willem Aantjes, Doekle Terpstra maar ook aan Bert de Vries en Dries van Agt) veel succes in hun strijd voor de morele geloofwaardigheid van hun partij.

dinsdag, augustus 03, 2010

Rechts kabinet, dan een progressief schaduwkabinet

http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/een_rechts_kabinet_dan_een_progressief_schaduwkabinet/




Mijn eerste column op Joop.nl, de progressieve opiniesite van de VARA. Mijn column is zaterdag 31 juli geplaatst.

Een rechts kabinet? Dan een progressief schaduwkabinet
EWOUT KLEI Oud-minister Van Thijn schreef het boek 'De formatie'. Wat kunnen we daar nu uit leren?
In verschillende media is de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen geïnterpreteerd als een grote overwinning van rechts. In feite hield de verkiezingsuitslag echter een verdere versplintering van het politieke landschap in, omdat het vormen van solide meerderheidskabinet nu een haast onmogelijke opgave is geworden.

Dat de formatie lastig zou gaan verlopen was vier weken voor de verkiezingen voorspeld door Ed van Thijn. In zijn op 11 mei verschenen rode boekje, met de weinig originele maar wel duidelijke titel De formatie, betoogt de PvdA-coryfee dat het in de toekomst steeds moeilijker wordt om een stabiele regering te vormen, behalve als er snel een ingrijpende hervormingsagenda ter tafel komt. De analyse en aanbevelingen die Van Thijn in zijn boek geeft verdienen nadere bestudering, omdat onze democratie zich als gevolg van de polarisatie (vooral van rechts) in een crisis bevindt, die om een oplossing vraagt.

Volgens Van Thijn kunnen burgers wel stemmen maar niet kiezen. We stemmen op een partij en niet op een kabinet. In 1977 ging de PvdA de verkiezingen in onder de leus ‘Kies de minister-president’ maar bleef na de formatie buiten de regering. In 2006 werden de Tweede Kamerverkiezingen gepresenteerd als een tweestrijd tussen Balkenende en Bos, maar het resultaat van deze verkiezingen was dat beide kemphanen tot elkaar waren veroordeeld in het kabinet-Balkenende IV. In de tijd van de verzuiling (1918-1966) leverde ons kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging nog stabiele regeringen op, omdat de verzuilde partijen hun achterbannen strak onder de duim hielden en de zuilelites beseften dat ze compromissen moesten sluiten. Nu politieke partijen niet meer over een vaste achterban beschikken zetten ze zich, uit electorale overwegingen, af tegen gelijkgezinde partijen én nemen ze om diezelfde reden stilletjes ideeën van de tegenpartij over.

Van Thijn denkt dat het in de toekomst steeds moeilijker wordt om een werkbare coalitie te vormen en vreest voor machteloze middenkabinetten, met als gevolg dat radicale partijen op de vleugels (de PVV op rechts en in mindere mate de SP op links) zullen groeien. Hij vergelijkt de Nederlandse situatie met die van Duitsland ten tijde van de Weimarrepubliek (1919-1933) en de Franse Vierde Republiek (1946-1958), waar instabiele kabinetten elkaar opvolgden, en met Denemarken en Israël, waar radicale partijen grote invloed uitoefenen op het regeringsbeleid (dankzij de gedoogsteun die de populistische Dansk Folkeparti aan de Deense minderheidsregering geeft kent Denemarken het strengste asielbeleid van West-Europa en in Israël is de extreemrechtse Lieberman zelfs minister van Buitenlandse Zaken).

De instabiele situatie wordt volgens Van Thijn alleen opgelost als het politieke stelsel grondig wordt hervormd. Hij wil geen districtenstelsel zoals in Groot-Brittannië, waar de Tories en Labour de dienst uit maken en de progressieve Liberal Democrats veel te klein zijn (Nick Clegg wil aan dit stelsel een einde maken). Wat Van Thijn wil is een gemengd stelsel, een beetje districtenstelsel en een beetje evenredig stelsel dus. Daarnaast moeten politieke partijen van te voren duidelijk maken met welke partijen ze een regering willen vormen en met welke niet. De PvdA’er lijkt hiermee terug te willen naar de jaren zeventig, toen de progressieve partijen PvdA, D’66 en PPR (een voorloper van GroenLinks) samen het programma Keerpunt ’72 schreven en een schaduwkabinet vormden. De kiezer heeft dan wel iets te kiezen.

De formatie bestaat uit drie delen, een dagboek, een theoretisch/essayistisch deel en een fictief verhaal. Het dagboek is nogal saai. Waar Van Thijn in Dagboek van een onderhandelaar (1978) als één van de onderhandelaars over een tweede kabinet-Den Uyl als insider een tipje van de sluier van de achterkamertjespolitiek oplichtte, is dit dagboek van een buitenstaander weinig onthullend. Het fictieve formatieverhaal aan het slot daarentegen is wel aardig. Van Thijn zit er een beetje naast met zijn voorspelling (zo krijgen van hem de PVV en de PvdA elk 28 zetels, de VVD 24 en D66 18), maar dat er na de verkiezingen moeilijk een kabinet te vormen valt heeft hij goed ingezien. Dat Van Thijn er behoorlijk naast zat met zijn verkiezingsuitslag zegt ook iets over de betrekkelijkheid van opiniepeilingen en de vluchtigheid van de actualiteit. Het middendeel, waarin Van Thijn zijn theorie over de instabiliteit van ons politieke systeem uitwerkt, is zonder meer het interessantst. Eigenlijk zou hij dit nog een keer moeten omwerken tot een wetenschappelijke publicatie. De these van Van Thijn, dat een evenredig kiesstelsel zorgt voor een instabiel politiek systeem, zou als hypothese moeten worden getest in een groot vergelijkend (historisch) onderzoek.

Dankzij Van Thijn staat het onderwerp bestuurlijke vernieuwingen anno 2010 opnieuw weer op de politieke kaart, waar D66 zich altijd sterk voor heeft gemaakt. Het is geen toeval dat Van Thijn zijn boek heeft opgedragen aan niemand minder dan wijlen D66-oprichter Hans van Mierlo, een “visionair democraat”. Het is aardig om te zien dat juist D66 de adviezen van Van Thijn in de laatste verkiezingscampagne lijkt te hebben opgevolgd, want Pechtold pleitte voor paars plus en nog geen week voor de verkiezingen veranderde het partijlogo van kleur. Helaas voor D66 is paars nu (voorlopig?) van de baan en lijkt te worden aangestuurd op een rechts kabinet. Als de formatie van paars plus was gelukt had D66 misschien weer een ministerie voor Bestuurlijke Vernieuwing kunnen claimen, die van dit thema echt werk zou moeten maken en met goede hervormingsvoorstellen zou moeten komen. Met een rechts kabinet in het verschiet zouden D66, GroenLinks en de PvdA de progressieve samenwerking van de jaren zeventig weer nieuw leven in kunnen blazen.

Of de PVV nu in de regering komt of alleen gedoogsteun geeft, een rechts kabinet is niet mijn kabinet. Begin jaren zeventig vormden oppositieleiders Joop den Uyl en Hans van Mierlo een schaduwkabinet dat klaar stond om te regeren. Als er daadwerkelijk een rechts kabinet aantreedt dan moeten Job Cohen, Alexander Pechtold en Femke Halsema de handen ineen slaan en een nieuw schaduwkabinet vormen, dat het roer van het schip van staat overneemt als Mark Rutte de macht over dit stuur verliest. Zo’n schaduwkabinet - dat helemaal in de geest van Van Thijn is en het publicitair weer ongelooflijk goed gaat doen - wordt dan bovendien een vast baken en een signaal van hoop in een verwilderde en stormachtige tijd, waar donkere wolken zich samenpakken.

woensdag, april 08, 2009

Wilders accepteert niemand, ook geen CDA

Trouw, Podium, 8 april 2008. http://www.trouw.nl/opinie/podium/article2377918.ece/Wilders_accepteert_niemand__ook_geen_CDA_.html

Wilders accepteert niemand, ook geen CDA
Ewout Klei, historicus, schrijft proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond


De PVV mag dan in de peilingen de grootste zijn, maar om te regeren moet je compromissen sluiten. Dat dreigt te falen, want Wilders bedrijft antipolitiek.


De instabiliteit van ons huidige politieke bestel komt misschien wel het duidelijkst tot uitdrukking in de wekelijkse opiniepeilingen van Maurice de Hond, die meent te weten wat het volk van Nederland wil.

Met name de VVD lijkt door de opiniepeilingen haar zelfvertrouwen te zijn kwijtgeraakt. Mark Rutte probeert met populistische proefballonnetjes die de liberale principes verloochenen het ’volk’ te paaien, dat echter liever gaat voor het rechtse origineel: de PVV van Geert Wilders die in de peilingen van De Hond de grootste partij is geworden met 32 zetels. In Trouw schreef columnist Hans Goslinga dat een kabinet van CDA en PVV geen hersenschim meer is. Voor het CDA zou nog steeds de uit 1925 stammende Nolens-doctrine gelden, namelijk dat er alleen in uiterste noodzaak wordt geregeerd met de sociaal-democraten en dat de christen-democraten liever met anderen in zee gaan. Maar kan er met de PVV, ondanks de peilingen, dan wél een partij worden geregeerd? En is er een redelijk alternatief voor de ’Venlose Variant’ van CDA en PVV?

Om te regeren moet een partij compromissen sluiten. Nederland heeft sinds 1918 een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Geen enkele partij heeft ooit de helft + 1 zetel gehaald. De PvdA trachtte dit in de jaren zeventig te doorbreken door van te voren met D66 en PPR een schaduwkabinet te vormen dat het program Keerpunt ’72 moest uitvoeren. Het in 1973 aan de macht gekomen kabinet-Den Uyl moest het echter ook doen met de gedoogsteun van KVP en ARP, waardoor revolutionaire veranderingen uitbleven.

Ook Geert Wilders moet, behalve als zijn partij 76 zetels haalt, compromissen sluiten met andere partijen als hij aan de regeringstafel wil aanschuiven. Zo werkt dat. De Wilderianen zeggen wel dat het ’volk’ spreekt en Wilders als premier wil, maar de meerderheid van de kiezers, 118 zetels, ziet dat nog steeds niet zitten. Bovendien is de gedachte dat de grootste partij de minister-president levert geen absolute regel. In de jaren vijftig was de KVP de grootste partij maar leverde de PvdA de premier. In 1966 was Jelle Zijlstra van de kleine ARP premier, van 1971 tot 1973 Barend Biesheuvel van diezelfde ARP en in 1977 en 1982 werd de PvdA de grootste, maar kwam de partij, door de onredelijke opstelling van Den Uyl, niet in de regering.

Zal Wilders water bij de wijn doen? Het lijkt mij van niet. Het succes van de PVV steunt op de antipolitiek, het verzet tegen het establishment, het weglopen van discussies en het doen van onredelijke voorstellen die in strijd zijn met onze democratische rechtsstaat. Met de film Fitna, de vergelijking van de Koran met Mein Kampf en de oproep om Marokkaanse reljongeren door hun kniebanden te schieten plaatst Wilders zich buiten de parlementaire orde. Wilderianen zullen dit wellicht opvatten als een poging om Wilders te demoniseren, maar in 1933 ging het in Duitsland behoorlijk fout toen de gematigd rechtse partijen besloten om met de grote winnaar van de verkiezingen, de antiparlementaire NSDAP van Hitler, samen te werken.

Is er een alternatief straks? Het is allereerst maar de vraag of de peilingen werkelijkheid worden. Van de twintig virtuele zetels van Trots op Nederland is er nu nog maar één over en dat kan de PVV ook overkomen. Aan de verkiezingen gaan debatten vooraf. Wilders kan niet discussiëren, en zal dus door de mand vallen. Of hij moet straks alle verkiezingsdebatten boycotten. Maar zal zijn ’volk’ daar intrappen?

Verder zijn er ook andere opiniepeilingen, zoals bijvoorbeeld de Politieke Barometer: www.politiekebarometer.nl. Uit de laatste peilingen blijkt dat het CDA nog steeds groter is dan de PVV – 35 zetels tegenover 24 – en nog veel interessanter, dat CDA, PvdA en D66 samen een parlementaire meerderheid hebben, namelijk 35 + 28 + 13 zetels = 76 zetels. Misschien kan GroenLinks dit nog aanvullen, hoewel een kabinet van vier partijen nu niet bepaald stabiel is.

Omdat de VVD op dit moment erg met zichzelf bezig is en nog steeds te veel luistert naar de populisten, is een nieuw paars kabinet onmogelijk. Vanwege het stelsel van evenredige vertegenwoordiging blijven de christen-democraten voorlopig in het centrum van de macht. Hoewel het CDA niet van harte met de PvdA regeert is er nu geen redelijk alternatief. Zeker met de Venlose Variant als nachtmerriescenario blijft de uiterste noodzaak wellicht de enige mogelijkheid.

maandag, maart 31, 2008

Joop den Uyl: drammer en dromer

http://www.hetvrijewoord.com/?p=204

Anet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam: Balans 2008). ISBN 9789050188180. 35 euro.




Zelden heeft een biografie zoveel aandacht gekregen als de Joop den Uyl-biografie van de journaliste Anet Bleich. Alle grote kranten schreven over haar proefschrift, het stond op teletekst en haalde zelfs het journaal.
De onthullingen die Bleich deed waren dan ook onthullend. Den Uyl had in zijn jeugd sympathie voor het nationaal-socialisme gehad (het bleek achteraf slechts een jeugdzonde te zijn) en hoewel Den Uyl als minister-president de Lockheed-affaire van 1976 op kundige wijze oploste zorgde hij ervoor dat het Nederlandse publiek niets te horen kreeg van de Northrop-affaire, een andere smeergeldaffaire waar prins Bernhard bij betrokken was.
Deze onthullingen en de zeer plezierige schrijfstijl van Bleich maken de biografie tot een erg goed boek, dat eigenlijk bij iedereen die geïnteresseerd is in / placht wat te weten over de Nederlandse politiek in de boekenkast zou moeten staan.

Den Uyl groeide op in een streng gereformeerd gezin, viel in de Tweede Wereldoorlog van zijn geloof, bekeerde zich tot de sociaal-democratie, ging schrijven voor het linkse verzetsblad Vrij Nederland en werd in 1946 lid van de Partij van de Arbeid.
Den Uyl was een man met grote ambities en had op jonge leeftijd al de ambitie om minister te worden. Als directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, en als wethouder van Amsterdam wist Den Uyl zich in de kijker te spelen zodat hij in 1965 gevraagd werd om minister te worden in het kabinet-Cals. Na de val van dit kabinet in de nacht van Schmelzer werd Den Uyl leider van de PvdA.

Den Uyl komt in het boek vooral naar voren als een flexibele partijleider die met zijn tijd meeging. Hij ging in debat met andersdenkenden (Provo’s, kabouters, rebelse studenten, communisten etc.) en nam ze serieus. Toen Nederland als gevolg van de culturele revolutie van de jaren zestig ingrijpend veranderde, bewoog Den Uyl tot op zekere hoogte met de nieuwe tijd mee. Den Uyl wilde geen regent zijn en luisterde daarom naar de eisen van de radicale jongeren van Nieuw Links, een pressiegroep binnen de PvdA. Ook liet Den Uyl zich overhalen om leider te worden van het schaduwkabinet van PvdA, D’66 en PPR (de Politieke Partij Radicalen, één van de voorlopers van GroenLinks), dat een progressief kabinet moest voorbereiden.

De kracht van Den Uyl bleek meteen ook zijn zwakte te zijn. Door zo te afhankelijk te zijn van de radicalen plaatste hij zijn partij namelijk in een onmogelijke positie, waardoor in 1977 ondanks de grote verkiezingsoverwinning de formatie door de PvdA werd verloren. De partij won 10 zetels en kwam uit op 53, maar een tweede kabinet-Den Uyl zou er nooit komen omdat de christen-democraten en hun onnavolgbare leider Dries van Agt uiteindelijk liever met de VVD regeerden.
Den Uyl had hier zelf de hand in gehad: in het eerste kabinet-Den Uyl waren de christen-democraten geen volwaardige coalitiepartners maar waren ze de ‘witte rand’ van Dan Uyls rode kabinet, waarvan de kern werd gevormd door de drie partijen van het schaduwkabinet. Het CDA wilde in een tweede kabinet-Den Uyl niet opnieuw de tweede viool spelen en wilde daarom niet buigen voor de harde eisen die de PvdA stelde. Den Uyl stond erbij er keek erna. In plaats van in te grijpen en tegen de Tweede Kamerfractie, het partijbestuur en de ledenvergadering van de partij te zeggen dat hun eisen onredelijk waren, deed Den Uyl niets en kwam hij in de formatie uiteindelijk ook buitenspel te staan.

Het doel van Den Uyl was een politiek tweestromenland te creëren, waar geen ruimte was voor confessionelen maar alleen voor een progressieve en een conservatieve partij. Dit doel streefde hij na de Tweede Wereldoorlog na in Vrij Nederland en als lid van de (aanvankelijke) doorbraakpartij PvdA, en begin jaren zeventig als leider van het progressieve schaduwkabinet en leider van het eerste en enige kabinet-Den Uyl.
Als gevolg van zijn polariseren ontwikkelde het Nederlandse politieke landschap zich echter in een driestromenland, waar de zich van hun nederlagen herstellende christen-democraten het vermaledijde politieke midden van uitmaakten. De VVD van Hans Wiegel - die erg van de polarisatie had geprofiteerd en groot was geworden door zich af te zetten tegen de potverterende ‘Sinterklaas’ Den Uyl– wilde namelijk onder geen beding met de PvdA in zee.

De anders altijd voor nieuwe ontwikkelingen openstaande Den Uyl snapte na het niet tot stand komen van zijn vurig gewenste tweede kabinet de veranderde tijdgeest niet. Hij bleef tot 1986 de (betwiste) leider van de PvdA. Pas in 1989, Den Uyl was in 1987 overleden, kon de PvdA weer aanschuiven (als we het kortstondige tweede kabinet-Van Agt even buiten beschouwing laten). Den Uyl was een dromer en een doordouwer. Hij had grote idealen, grootste visioenen om de samenleving te veranderen, maar in de praktijk waren de marges hiervoor te smal. Hoewel den Uyl dit in theorie besefte en in 1970 een artikel over de ‘Smalle marges van de democratie’ schreef, waren zijn dromen te idealistisch en werkte zijn drammen (door Bleich eufemistisch doordouwen genoemd) contraproductief.

Tenslotte bevat Bleichs biografie helaas een enkel schoonheidsfoutje. Het is jammer dat de leescommissie die er niet uitgehaald heeft. Bijzonder storend vooral vond ik dat Bleich, sprekende over de ‘warme zomer van 1969’, de Praagse Lente en de studentenrellen in Parijs met dit jaartal associeert, terwijl dit allemaal toch echt 1968 plaatsvond. Bleich blijkt dus toch minder een soixante-huitard te zijn dan ik aanvankelijk dacht.
Afgezien van dit ene voorbeeld is deze opmerking trouwens positief bedoeld, want hoewel de bewondering van de feministe en voormalige linkse activiste Bleich voor Den Uyl duidelijk is, blijft ze objectief en is haar biografie ook de moeite waard voor de Den Uyl-haters. Ondergetekende heeft sympathie voor de persoon Den Uyl gekregen en is het na het lezen van dit prachtige proefschrift daarom in ieder geval niet meer.

Socialistisch Pamflet tegen de Partij van de Arbeid

Deze recensie verschijnt vrijdag 4 april in het Katern, de boekenbijlage van het Nederlands Dagblad.


Arie van der Zwan, Van Drees tot Bos. Zestig jaar succes en mislukking. Geschiedenis van de PvdA (Amsterdam : Balans 2008). ISBN 9789050189149


Arie van der Zwan, ex-topmanager, hoogleraar en biograaf, heeft een boek over zijn Partij van de Arbeid geschreven. De titel ‘Van Drees tot Bos’ en de ondertitel ‘Zestig jaar succes en mislukking’ zijn geslaagd, over de tweede ondertitel ‘Geschiedenis van de PvdA’ ben ik wat minder gelukkig. Het boek is namelijk geen geschiedenis van de PvdA, in ieder geval geen geschiedenis in enge zin. Hoofdvraag van het boek is waarom de partij het nu zo slecht doet. Van der Zwan zou hierover een essay kunnen schrijven voor het NRC Handelsblad, Trouw of Socialisme & Democratie, maar hij heeft besloten aan zijn frustraties over de slecht presenterende PvdA een heel boek te wijden. Lezers die, afgaande op de titel, denken aan een wetenschappelijk verantwoord verhaal of een gedenkboek met leuke plaatjes zoals Een partij in de tijd. Veertig jaar Partij van de Arbeid 1946-1986 (1986) van Den Uyl-biograaf Anet Bleich, worden op het verkeerde been gezet. Het boek geeft alleen de mening weer van de auteur over de PvdA, een partij waar Van der Zwan een haat-liefde-verhouding mee heeft. Als hij nu een belangrijke PvdA-prominent was - een Wim Kok, Ed van Thijn, een Klaas de Vries, een Felix Rottenberg of een Max van den Berg - dan zou zijn boek misschien enige deining kunnen veroorzaken, maar Van der Zwan is binnen de partij een linksbuiten met dissidente ideeën over de allochtonenproblematiek, kortom iemand die door de PvdA gemakkelijk genegeerd kan worden.

De gekozen vorm roept verwarring en daarom irritatie op. Ondanks het feit dat het hier om een socialistisch pamflet gaat, presenteert Van der Zwan zijn verhaal als een objectieve weergave van de geschiedenis van de PvdA. Feitelijke gebeurtenissen en juiste analyses zijn echter zeer vermengd met tendentieuze typeringen (“Het toonde evenzeer hoe begerig de PvdA was om toe te treden tot het politieke kartel en daarin zelfs een leidende rol te vervullen”, “In het machtsspel zou de KVP heel wat gewiekster blijken te zijn dan de PvdA”) en zeer gekleurde beschrijvingen (“Zoals de gevestigde orde Troelstra’s oproep in 1918 had aangegrepen om alles wat links was in de ban te doen, zo deed de opvolger van de SDAP datzelfde in mei/juni 1945 met de communisten en eenieder die zich met hen verbond of zelfs maar met hen sympathiseerde”) , die echter niet controleerbaar zijn omdat een notenapparaat in zijn geheel ontbreekt en de literatuurlijst verre van volledig is.

Kern van Van der Zwans betoog is dat de Partij van de Arbeid, sinds de oprichting in 1946, haar sociaal-democratische geboortepapieren heeft verloochend. De partij mikte namelijk op de kiezers van het midden, schudde begin jaren zestig en opnieuw in de jaren negentig haar “ideologische veren” af en liet zich, behalve in 1972/3, bij de coalitiebesprekingen waarbij men betrokken was inpakken door de verraderlijke christendemocraten.

Het is daarom niet verwonderlijk dat de Socialistische Partij van Jan Marijnissen de volle sympathie heeft van Van der Zwan, omdat de SP het gat op links opvult dat de PvdA, behalve in de tijd van Den Uyl, heeft laten liggen. De eigenlijke reden van de oprichting van de PvdA, de Doorbraak, de poging om de tegenstelling tussen confessionele en niet-confessionele partijen op te heffen en in Nederland een tweepartijenstelsel te laten doen ontstaan, wordt door Van der Zwan miskent. Dat de PvdA niet slechts de voortzetting van de vooroorlogse socialistische SDAP was maar een fusie van deze partij met de vrijzinnig-democratische VDB en de progressief-christelijke CDU, bagatelliseert hij. Zijns inzien horen de vrijzinnig-democraten eigenlijk niet bij de PvdA. Ook Wouter Bos die uit een christelijke Doorbraakfamilie komt en daarom niet zo’n zin had in de linkse lente van Marijnnissen en Femke Halsema, kan op weinig waardering van de auteur rekenen.

De Katholieke Volkspartij en later het CDA spelen in het betoog van Van der Zwan de rol van antagonist. Zij blijven, behalve tijdens het kabinet-Den Uyl en het Paarse intermezzo (1994-2002) in het centrum van de macht en geven er in de regel de voorkeur aan om met de liberalen te regeren. De stelling van RKSP-leider W.H. Nolens, dat alleen in “uiterste noodzaak” met de SDAP geregeerd mocht worden, gaat volgens Van der Zwan ook op voor de houding van de christendemocraten ten opzichte van de PvdA. Men gaat alleen met de PvdA in zee als deze partij dusdanig is verzwakt, zoals in 1989 (het kabinet-Lubbers III) en 2006 (Balkende-IV), of wanneer men uit is op een breuk met de PvdA om vervolgens weer met de liberalen te regeren, zoals in 1965/6 (Cals) en 1981/2 (Van Agt-II). Op zich is dit wel een interessante bewering, maar zo’n bewering moet worden onderbouwd en dat doet Van der Zwan in zijn uit de hand gelopen essay niet.

Interessant is wel Van der Zwans positionering in het debat over de multiculturele samenleving. Hij onderschrijft de kritiek van Bolkenstein en Fortuyn en moet niets hebben van de struisvogelpolitiek die wordt bedreven door de PvdA en het elitaire GroenLinks van Halsema. Ook hieruit blijkt dat Van der Zwan beter past bij de SP.

Van der Zwans pathetische pamflet eindigt met een aanval op Wouter Bos, die zich volgens helemaal zou laten inpakken door het CDA en door zijn pragmatische sociaal-liberale koers en de focus op hoe goed hij het in de media deed (‘De Wouter tapes’) verantwoordelijk zou zijn voor de neergang van de PvdA, die eigenlijk al was ingezet met de pragmatische Wende van Wim Kok.

Het PvdA-bashende boek, dat net als de boeiende biografie van Bleich over Joop Den Uyl bij uitgeverij Balans is verschenen, zal ongetwijfeld op het nachtkastje van Jan Marijnissen komen te liggen. Wouter Bos - die zich na het verkiezingsdebacle van november 2006 ontpopt heeft tot een uitstekend minister die in tegenstelling tot vele linkse lieden van zijn partij niet doet aan kabinetje-pesten - hoeft van Van der Zwans slagen in de lucht echter geen minuut wakker te liggen.

woensdag, februari 28, 2007

Wilders en radicale moslims houden elkaar gevangen

Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van woensdag 28 februari 2007

door Ewout Klei
De afgelopen weken stonden Wilders en zijn Partij voor de Vrijheid (PVV) volop in de aandacht. Volgens Ewout Klei laat het optreden van Wilders zien dat de politicus en de radicale moslims elkaar nodig hebben. Ze willen gehaat worden.

Op donderdag 15 februari maakte Sietse Fritsma van de PVV bezwaar tegen de beëdiging van Ahmed Aboutaleb en Nebahat Albayrak als staatssecretaris. Zijn punt was dat beiden een dubbele nationaliteit hebben en dus(?) gehoorzaamheid verschuldigd zijn aan de Marokkaanse respectievelijk Turkse overheid en dus(?) onbetrouwbaar zijn.

Fritsma werd het woord ontnomen door Kamervoorzitter Gerdi Verbeet, omdat Albayrak bij de aanvaarding van haar Kamerlidmaatschap een eed op de grondwet heeft afgelegd, en dat er aan haar integriteit niet getwijfeld mag worden. Wilders was het niet met dit afkappen eens en beschuldigde Verbeet van partijpolitiek. De PVV schrijft nu een motie van wantrouwen tegen Aboutaleb en Albayrak, die wellicht volkomen kansloos is.

Maar hier bleef het niet bij. Twee dagen eerder, op 13 februari, had Wilders in een interview beweerd dat moslims in Nederland de helft uit de Koran moeten scheuren en anders teruggestuurd moeten worden naar het land van herkomst. Wilders uitspraken stonden een paar dagen later overal ter wereld in islamitische kranten. De ambassades van Saoedi-Arabië en Iran tekenden protest aan bij de Nederlandse regering en Pakistan ontraadde Wilders in dat land op bezoek te gaan, omdat dit zou leiden tot grote protesten.

Protest
Wilders denkt dat hij met zijn krachtdadige houding het moslimfundamentalisme bestrijdt, maar in feite bevordert hij dit alleen maar. Radicale islamieten kijken namelijk met een zeer selectieve bril naar het Westen en pikken alleen de negatieve dingen op. Ze vinden de anti-islamitische uitspraken van Wilders cum suis prachtig, want daarin worden al hun vooroordelen tegen het Westen bevestigd. Wilders bombastische optreden geeft moslimfundamentalisten nog meer excuus om westerlingen te haten en gewelddaden te plegen. Wilders op zijn beurt vindt de islamitische agressie geweldig, want dit bevestigt zijn vooroordeel dat alle moslims eigenlijk fundamentalisten zijn. Wilders en radicale moslims hebben elkaar nodig. Ze hebben de haat van de ander nodig om interessant te blijven. Ze willen gehaat worden. Net als het vuur van de liefde moet het vuur van de haat blijven branden, anders dooft ze uit.

Wilders en de moslimfundamentalisten proberen daarom altijd in het nieuws te komen. Wilders doet dit via provocerende uitspraken en een provocerend kapsel, moslimfundamentalisten doen dit via provocerende aanslagen op symbolische doelen en filmpjes op internet. Omdat er op het internet bijna complete vrijheid heerst kunnen de grootste gekken van alles beweren. Ze zoeken elkaar op en bevestigen elkaar in en haat voor de ander.

Dialoog
Mensen zijn niet altijd op zoek naar een dialoog. Mensen hebben soms de behoefte om te haten en gehaat te worden. In het martelaarschap worden immers het eigen gelijk, het eigen zelfbeeld en wereldbeeld bevestigd. In een wereld van haat is alles zwart-wit en is het gemakkelijk keuzes te maken en aan de 'goede' kant te staan. De hel, dat is de ander. De beruchte Deense cartoons, die uiteraard ook prominent op Wilders website stonden, gaven letterlijk een vertekend beeld van de islam. De islamitische woede, hoe goed georkestreerd misschien ook, was niet alleen woede over de belediging van de profeet maar ook een protest tegen het beeld dat het Westen zogenaamd heeft van moslims en de islam. Hoewel moslims aan de ene kant zeer verontwaardigd waren over de cartoons, hadden ze aan de andere kant behoefte om gehaat te worden. Wilders heeft dezelfde behoefte. Hij schreeuwt om negatieve aandacht.

In de islamitische wereld is een gelijkschakelingsproces aan de gang. Gelijkschakeling in nationaal-socialistische zin: Gleichschaltung . Radicale moslims zijn erop uit van alle moslims fundamentalisten te maken door ze een vijandbeeld te geven (de joden en het Westen) en door interne terreur (de meeste slachtoffers van islamitisch terrorisme zijn andere moslims). Ze zijn daarin behoorlijk succesvol, omdat iemand als George W. Bush door domme oorlogen te voeren veel moslims het idee geeft dat het Westen tegen de islam is. Kritische moslims moeten hun mond houden, omdat ze anders voor collaborateurs worden uitgemaakt.

Xenofoob
Ook Wilders hoopt de Nederlanders gelijk te schakelen. We zouden allemaal onze islamitische naasten moeten haten. Iedereen die het niet met Wilders eens is heeft slappe knieën. Dat er geen gematigde moslims bestaan in Wilders' optiek bewijst de kwestie van de dubbele paspoorten. Aboutaleb en Albayrak zijn beiden schoolvoorbeelden van goed geïntegreerde (lees niet: geassimileerde) moslims in de Nederlandse samenleving. Beiden zijn lid van een democratische partij, de Partij van de Arbeid.

Als Wilders zich alleen maar zorgen maakte over het moslimfundamentalisme had hij van de dubbele nationaliteit geen punt gemaakt. Maar uit deze kwestie blijkt dat Wilders gewoon een ordinaire xenofoob is, van het type Janmaat en Michiel Smit.

Ewout Klei is historicus.

donderdag, juli 27, 2006

Gert Schutte op Binnenlandse Zaken

Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van woensdag 12 juli 2006

door Ewout Klei

Eigenlijk weet ik nog niet wat ik in november 2006 ga stemmen. In 2002 heb ik op Tineke Huizinga gestemd en in 2003 op Jan Peter Balkenende. Ik zou tussen hun kunnen kiezen maar misschien stem ik straks wel heel wat anders.

Voor de PvdA heb ik veel sympathie. Wouter Bos voert goede oppositie tegen het kabinet en bovendien luistert hij - in tegenstelling tot Wim Kok en Ad Melkert - goed naar de kiezer. Met WAO-plannen van Bos ben ik echter minder gelukkig en daarom twijfel ik nog.

De VVD is voor mij daarentegen zeker geen optie. De VVD is een beetje eng-rechts omdat de partij nog steeds Rita Verdonk steunt, die homoseksuelen en christenen wil terugsturen naar Iran.

De enige echte liberale partij is D66. Ik zou het jammer vinden wanneer D66 uit de Kamer verdwijnt. In de jaren zeventig leek het er ook op dat D66 zou verdwijnen, maar is de partij op miraculeuze wijze uit het dal omhoog gekomen door Jan Terlouw. Ik denk niet dat D66 in november wint, maar na een paar jaar oppositie zal de partij het hopelijk weer goed doen bij de kiezer.
Net als D66 vind ik bestuurlijke vernieuwing een belangrijk agendapunt. Ik ben bang dat hier nu even geen tijd meer voor is, omdat Alexander Pechtold geen minister meer is en D66 waarschijnlijk een tijdlang niet meer in de regering komt. Wat politici wel kunnen doen, is zich meer op de kiezer gaan richten, en dan niet alleen tijdens de verkiezingscampagne. Ze moeten weer volksvertegenwoordigers worden.

Het lijkt mij ook niet waarschijnlijk dat de ChristenUnie deelneemt aan een volgend kabinet. Ten eerste weet ik niet hoeveel zetels de partij gaat behalen (net als de SP doet de ChristenUnie het beter in de tussentijdse peilingen dan tijdens de verkiezingen). Ten tweede zorgt de uiterst principiële opstelling van de partij, bijvoorbeeld inzake het homohuwelijk, ervoor dat de ChristenUnie nou niet bepaald klaar voor het regeren is. De sterke evangelische invloed (bijvoorbeeld Henk Medema's pleidooi voor meer Heilige Geest in de partij) draagt hier ook niet bepaald aan bij.

Bas van der Vlies mag misschien wel een van de meest sympathieke en bekwame politici in de Tweede Kamer zijn, maar voor de SGP is regeringsdeelname onmogelijk omdat deze partij a-democratische opvattingen huldigt. Mocht het wonder toch gebeuren dan lijkt het mij wel aardig dat Eimert van Middelkoop op buitenlandse zaken komt en Gert Schutte op binnenlandse zaken. Maar dit zijn grote posten voor een kleine partij. Realistischer is een staatssecretaris voor onderwijs (Arie Slob?) of een minister van bestuurlijke vernieuwing en koninkrijkrelaties (Schutte).

Wat moet het nieuwe kabinet ten slotte gaan doen? Het nieuwe kabinet moet het asielbeleid van het vorige kabinet kritisch bekijken en zo mogelijk bijstellen.Het mag niet zo zijn dat echte vluchtelingen worden teruggestuurd. Dat kan een democratisch land als Nederland niet maken. Ook moet een generaal pardon erstig worden overwogen. Nu gaan te veel mensen in de illegaliteit.
Het nieuwe kabinet moet ook meer investeren in onderwijs, vooral in wetenschappelijk onderzoek. D66 heeft hier vier jaar geleden terecht voor geijverd, maar hier is onvoldoende mee gedaan. Het moet afgelopen zijn met onderwijsvernieuwingen (BAVO, VMBO, Tweede Fase) omdat het denkniveau in Nederland steeds verder daalt. Investeren in onderwijs doe je door te investeren in het niveau.
Ten slotte moet de nieuwe regering zich kritischer opstellen tegenover de Verenigde Staten en geen troepen meer zenden naar Afganistan, Irak, Somalië of welk land dan ook. Dit verergert het moslimterrorisme namelijk alleen maar.

Ewout Klei is assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV).

In de rubriek Stembus vertellen lezers wie ze gaan stemmen en hoe hun ideale kabinet er uitziet, en waarom.