Posts tonen met het label democratie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label democratie. Alle posts tonen
zaterdag, februari 02, 2008
woensdag, januari 23, 2008
Seculiere staat hoort religieus tolerant te zijn
door Ewout Klei
http://www.nd.nl/Document.aspx?document=nd_artikel&id=107488
In het Nederlands Dagblad van 18 januari hekelt P.A. Bergwerff de zogenaamde secularisten, omdat zij niet alleen een neutrale staat zouden voorstaan maar ook een seculiere samenleving die de godsdienstvrijheid zou bedreigen. Termen als seculier en neutraal leiden volgens Ewout Klei gemakkelijk tot misvattingen.
In het commentaar in de krant van 18 januari beweert P.A. Bergwerff dat de ChristenUnie een neutrale staat voorstaat. Dat is óf pas sinds heel kort óf onjuist. In het laatste nummer van Denkwijzer , het studieblad van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, kiest Geert Jan Spijker voor 'Geen staat zonder richting'. Dat lijkt mij niet heel neutraal. Overigens is Spijker geen voorstander van een christelijke staat, waarnaar GPV en RPF wel streefden en waarvoor binnen de ChristenUnie nog steeds behoorlijk animo bestaat. De ChristenUnie is gaan schuiven en is meer democratisch geworden, hoewel de partij er mijns inziens nog niet is.
Of een staat in absolute zin neutraal kan zijn, betwijfel ik. Het niet-bestaan van absolute neutraliteit betekent echter geen vrijbrief voor een theocratisch streven naar een christelijke staat die dan op gelijke voet zou staan met een democratische staatsconceptie, zoals het niet-bestaan van absolute objectiviteit in de wetenschap geen vrijbrief mag zijn om pseudo-wetenschappelijke theorieën met echte wetenschap gelijk te stellen.
Ik ben absoluut geen absolutist, maar consequent cultuurrelativisme leidt uiteindelijk tot het goedpraten van zaken als antisemitisme, homofobie en vrouwenhaat, die met beroep op een bepaalde ideologie of religie worden verdedigd. De neutrale overheid moet tegen zulke uitwassen optreden om de vrijheid van de burgers te beschermen. Waar precies de grens ligt, is onderwerp van een heftig debat.
Seculier
Dan de term seculier. Secularisatie betekende oorspronkelijk het onteigenen van kerkelijke bezittingen door de staat. Een seculiere staat is een staat waar kerk en staat zijn gescheiden en waar religies en levensbeschouwingen op grond van gelijkheid worden behandeld, mits deze zich aan de wet houden. Secularistische staten gaan nog een stapje verder en willen religie zoveel mogelijk uit het openbare (en het liefst ook het persoonlijke) leven verbannen. Secularisme is met andere woorden een intolerante vorm van atheïsme, maar seculier is dat daarentegen niet. Met een seculiere staat heb ik daarom geen moeite, wel met een secularistische staat, bijvoorbeeld de voormalige Sovjetunie of de staat die door de feministen van Clara Wichmann en menig D66- en GroenLinks-lid wordt nagestreefd.
Een seculiere staat hoort religieus tolerant te zijn. De staat mag mensen niet dwingen om tolerant te denken (hoewel zonder tolerante mensen er geen draagvlak is voor een democratische rechtsstaat), maar van de staat mag wel verwacht worden religieuze of ideologische uitingen die de rechtsstaat fundamenteel bedreigen (terrorisme, haatpreken, begrip kweken voor terreur en geweld) keihard aan te pakken, om de goede vrede in de samenleving te bewaren.
'Seculier' is geen ideologie en 'democratie' en 'tolerantie' zijn dat ook niet. Het opkomen voor de scheiding van kerk en staat, voor vrijheid en democratie kan daarom niet op één lijn staan met ideologieën als de sociaal-democratie, de christen-democratie, de ChristenUnie-ideologie (of deze nu wel of niet democratisch is laat ik maar even in het midden), het secularisme of het islamisme. De begrippen 'seculier', 'democratie' en 'tolerantie' geven geen hoger ideologisch of religieus doel aan, maar geven wel de spelregels waaraan iedereen die in een democratische rechtsstaat leeft zich heeft te houden, omdat we anders niet kunnen samenleven. Helaas blijft het ook in deze tijd bij tijd en wijle nog steeds bitter nodig voor onze bedreigde democratische spelregels in de bres te springen.
Ewout Klei werkt aan een proefschrift over het GPV.
http://www.nd.nl/Document.aspx?document=nd_artikel&id=107488
In het Nederlands Dagblad van 18 januari hekelt P.A. Bergwerff de zogenaamde secularisten, omdat zij niet alleen een neutrale staat zouden voorstaan maar ook een seculiere samenleving die de godsdienstvrijheid zou bedreigen. Termen als seculier en neutraal leiden volgens Ewout Klei gemakkelijk tot misvattingen.
In het commentaar in de krant van 18 januari beweert P.A. Bergwerff dat de ChristenUnie een neutrale staat voorstaat. Dat is óf pas sinds heel kort óf onjuist. In het laatste nummer van Denkwijzer , het studieblad van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, kiest Geert Jan Spijker voor 'Geen staat zonder richting'. Dat lijkt mij niet heel neutraal. Overigens is Spijker geen voorstander van een christelijke staat, waarnaar GPV en RPF wel streefden en waarvoor binnen de ChristenUnie nog steeds behoorlijk animo bestaat. De ChristenUnie is gaan schuiven en is meer democratisch geworden, hoewel de partij er mijns inziens nog niet is.
Of een staat in absolute zin neutraal kan zijn, betwijfel ik. Het niet-bestaan van absolute neutraliteit betekent echter geen vrijbrief voor een theocratisch streven naar een christelijke staat die dan op gelijke voet zou staan met een democratische staatsconceptie, zoals het niet-bestaan van absolute objectiviteit in de wetenschap geen vrijbrief mag zijn om pseudo-wetenschappelijke theorieën met echte wetenschap gelijk te stellen.
Ik ben absoluut geen absolutist, maar consequent cultuurrelativisme leidt uiteindelijk tot het goedpraten van zaken als antisemitisme, homofobie en vrouwenhaat, die met beroep op een bepaalde ideologie of religie worden verdedigd. De neutrale overheid moet tegen zulke uitwassen optreden om de vrijheid van de burgers te beschermen. Waar precies de grens ligt, is onderwerp van een heftig debat.
Seculier
Dan de term seculier. Secularisatie betekende oorspronkelijk het onteigenen van kerkelijke bezittingen door de staat. Een seculiere staat is een staat waar kerk en staat zijn gescheiden en waar religies en levensbeschouwingen op grond van gelijkheid worden behandeld, mits deze zich aan de wet houden. Secularistische staten gaan nog een stapje verder en willen religie zoveel mogelijk uit het openbare (en het liefst ook het persoonlijke) leven verbannen. Secularisme is met andere woorden een intolerante vorm van atheïsme, maar seculier is dat daarentegen niet. Met een seculiere staat heb ik daarom geen moeite, wel met een secularistische staat, bijvoorbeeld de voormalige Sovjetunie of de staat die door de feministen van Clara Wichmann en menig D66- en GroenLinks-lid wordt nagestreefd.
Een seculiere staat hoort religieus tolerant te zijn. De staat mag mensen niet dwingen om tolerant te denken (hoewel zonder tolerante mensen er geen draagvlak is voor een democratische rechtsstaat), maar van de staat mag wel verwacht worden religieuze of ideologische uitingen die de rechtsstaat fundamenteel bedreigen (terrorisme, haatpreken, begrip kweken voor terreur en geweld) keihard aan te pakken, om de goede vrede in de samenleving te bewaren.
'Seculier' is geen ideologie en 'democratie' en 'tolerantie' zijn dat ook niet. Het opkomen voor de scheiding van kerk en staat, voor vrijheid en democratie kan daarom niet op één lijn staan met ideologieën als de sociaal-democratie, de christen-democratie, de ChristenUnie-ideologie (of deze nu wel of niet democratisch is laat ik maar even in het midden), het secularisme of het islamisme. De begrippen 'seculier', 'democratie' en 'tolerantie' geven geen hoger ideologisch of religieus doel aan, maar geven wel de spelregels waaraan iedereen die in een democratische rechtsstaat leeft zich heeft te houden, omdat we anders niet kunnen samenleven. Helaas blijft het ook in deze tijd bij tijd en wijle nog steeds bitter nodig voor onze bedreigde democratische spelregels in de bres te springen.
Ewout Klei werkt aan een proefschrift over het GPV.
dinsdag, december 11, 2007
Een vrijgemaakt visioen: Verbrughs vroege visie op de staat
Dit artikel staat in het decembernummer van Denkwijzer, het blad van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie.
Op 14 april 2007 hield het WI het congres Macht en overtuiging. Stefan Paas en Ad de Bruijne namen daar afstand van de visie van GPV-theoreticus Bart Verbrugh, die streed voor “de openbare erkenning van de afhankelijkheid en hoge lofwaardigheid van God in het burgerlijke leven.” In dit artikel, dat gebaseerd is op nieuw bronmateriaal uit het archief van Verbrugh, wil ik kijken naar de visie van Verbrugh in de tweede helft van de jaren veertig, toen zijn politieke systeem (net als de GPV-burcht) nog in de steigers stond. Tegen welke achtergronden vond Verbrughs politieke ideeënvorming in deze jaren plaats en hoe dacht hij over de verhouding tussen kerk en staat, theocratie en democratie?
Bart Verbrugh werd op 19 juli 1916 in Den Haag geboren en groeide op in een conservatief-liberaal gezin, maar bekeerde zich in 1936 als student tot het christelijk geloof. Van 1942 tot 1945 had hij gevangen gezeten in een Jappenkamp in Nederlands-Indië. Bij zijn terugkeer in Nederland in 1946 werd hij lid van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en van de Antirevolutionaire Partij. Hoewel Verbrugh gepromoveerd was in de chemie lag zijn hart bij de politiek, waar hij in zijn vrije tijd erg veel mee bezig was. Verbrugh was een autodidact en ontwikkelde door van alles en nog wat te lezen een eigen politieke theorie, die we niet los mogen zien van de Doorbraak en de theocratische ideeën van de hervormde theoloog A.A. van Ruler.
Verzuiling en eenheidsstreven
Na de Tweede Wereldoorlog verlangden idealistische intellectuelen naar de opheffing van de verzuiling. Het Nederlandse volk moest een eenheid vormen. De antithese tussen protestanten en katholieken en de tegenstelling tussen christenen en socialisten had afgedaan. Christenen konden best lid worden van een niet-christelijke partij. In tegenstelling tot de vooroorlogse SDAP was de in 1946 opgerichte PvdA niet antichristelijk. Linkse christenen als W. Banning en J.J. Buskes waren tot in de jaren zestig prominent aanwezig in de partij.
De wens tot volkseenheid was overigens niet louter een linkse aangelegenheid. Zo waren er vanuit de hoek van de in de oorlog opgerichte krant Trouw plannen om de ARP en de Chirstelijk-Historische Unie te laten fuseren, hoewel hier uiteindelijk niets van terecht kwam. Ook waren er christenen die de grondwet in christelijke zin wilden wijzigen, zoals de katholieke politicus C.P.M. Romme en de hervormde theoloog A.A. van Ruler, die Verbrugh diepgaand heeft beïnvloed.
Invloed Van Ruler
Van Ruler was de drijvende kracht achter de Protestantse Unie (PU), een politieke partij die in 1946 niet in de Kamer werd verkozen en daarna als stichting tot in de jaren tachtig het blad De vrije natie zou uitgeven. De PU was volgens Van Ruler ten volle up-to-date. Zijn partij wilde ook een doorbraak. Het was echter geen doorbraak van een eenheidspartij, maar een doorbraak door de neutraliteit, een doorbraak tot op de geestelijke grondslag van de Nederlandse staat. De grondwet moest worden hervormd in christelijke zin. Hij had daarom felle kritiek op de ARP en de CHU die volgens hem alleen maar uit waren op het herstel van de vooroorlogse confessionele coalitie en de neutrale staat hadden geaccepteerd. Ze hadden hun “profetisch-apostolische oer-gereformeerde agressiviteit” verloren. Christenen mochten nooit tevreden zijn met de status-quo. Het was theocratie of christenvervolging. De kerk was niet werkelijk vrij wanneer de staat de nationale instellingen van onderwijs, kunsten en wetenschappen naar zijn eigen humanistische of heidense opvattingen zou inrichten. Zij was pas vrij wanneer ze een vooraanstaande positie in het politieke bestel zou innemen. Van Ruler wilde daarom dat afgevaardigden van de Nederlandse Hervormde Kerk zitting kregen in het kabinet, de gedeputeerde staten en in het college van burgemeester en wethouders, zij het dan met een adviserende stem. Een neutrale overheid leidde in zijn ogen tot de tirannie van de meerderheid. Van Ruler was daarom fel tegen democratie met gelijke rechten voor iedereen. De “moderne, godvergeten democratie” ontwikkelde zich volgens Van Ruler feilloos naar het “absolutisme van het heidendom”. Christenen moesten daarom theocratie eisen:
“De naam van God is geheel eenig in zijn imperialisme en intolerantie. Als men daarvoor opkomt, dan moet men er duidelijk bij zeggen, dat men niet tevreden kan zijn, als men ook een duit in het zakje mag doen, maar dat het Woord van God een albeheerschende en organiseerende macht is en dat men dáárvoor plaats zoekt in het staatsbestel en dat men daarom vóór alle andere dingen eerst de grondwet gewijzigd wil zien. Men heeft dan alle kans, outcast te worden, omdat men het schoone spel van schijn, het politiek ballet op den dansvloer der neutraliteit ruw verstoort, maar dat moet men riskeren.”
Theocratisch Utopia
Van Ruler begreep wel dat er in zijn theocratische Utopia veel onwaarachtigheid en geveinsdheid kon voorkomen. Men zou maar doen alsof men gelooft ter wille van het dagelijks brood en de politieke macht. Maar dat vond Van Ruler van ondergeschikt belang. Het ging om de eis. Tegen eventuele geveinsdheid had de kerkelijke tucht te waken.
Van Ruler was een theocratisch theoloog omdat de politiek het centrum was van zijn eschatologie. De geschiedenis draaide niet om het verbondsvolk maar om de staat als gestalte van het Koninkrijk Gods. Het vraagstuk van de openbaring van God in de wereld stond in een wereldhistorisch verband. Men moest zich daarom niet slechts oriënteren op de Franse Revolutie maar ook op Constantijn de Grote, Clovis en Karel de Grote. Door hen werd de staat gekerstend en werd de droom van het Godsrijk over Europa opgericht. Sindsdien had de God van Israël zestien eeuwen lang in Europa geheerst. Volgens Van Ruler was de kerk er ter wille van de staat. De levensvorm van het christendom was te vinden in de gestalte van het volksleven onder de kerkelijke en burgerlijke overheid.
Gods eer in het publieke leven
In de jaren 1945-1950 debatteerden de gereformeerd-vrijgemaakten druk over hun ‘politieke roeping’. De meeste aandacht ging uit naar de vraag of het nog mogelijk was om met de synodalen in organisatorisch verband samen te werken. Verbrugh vond deze vraag echter niet zo interessant. Hij zocht naar een antwoord op de “christen-democratische” visie van Kuyper. Hij wilde Van Rulers visie in zoverre aanpassen, dat de vrijgemaakten er ook mee uit de voeten zouden kunnen. Hij vermeed daarom het woord ‘theocratie’, dat onder vrijgemaakten wellicht een te negatieve klank had, en sprak over ‘universeel-christelijke politiek’, het christendom dat streefde naar de erkenning van Gods eer in het publieke leven.
In het nooit gepubliceerde Universeel Christelijk Manifest ziet Verbrugh politiek, net als Van Ruler, als een gestalte van Gods Koninkrijk. Ook Verbrughs eschatologie draaide om de politiek. Volgens hem had het universele christendom haar politieke betekenis verloren toen het in de Middeleeuwen werd opgeofferd aan de absolute willekeur van keizers en koningen. Door de Reformatie in de zestiende eeuw leek het erop of het universele christendom weer aan de macht zou komen, maar rationalistische krachten kregen dankzij het humanisme en de Verlichting de overhand. Vooral de democratische staatsinrichting van 1848 was het propagandamiddel van het rationalisme. Dit moest worden teruggedraaid opdat het universele christendom weer werd hersteld.
Verbrugh moest de kerkelijke kloof met de hervormden overbruggen. Hoewel de vrijgemaakten net als Van Ruler de pluriformiteitsleer van Kuyper afwezen, waren ze het natuurlijk niet eens met zijn stelling, dat de Nederlandse Hervormde Kerk de Nationale Kerk was. Wel wezen ze de neutrale overheid af. Verbrugh probeerde een vrijgemaakte visie te ontwikkelen. Hij correspondeerde hierover met verschillende mensen en schreef er over in verschillende kerk- en opiniebladen.
Groots visioen
Het eerste blad waarin Verbrugh zijn visie verwoordde was Herrijzend Nederland. Dit protestants-christelijke blad was van de naoorlogse euforie doordrenkt. Hoog-ideële beginselopvattingen van christelijke staatkunde werden in dit blad gepropageerd. Ook werd er gepleit voor meer eenheid op rechts. Gereformeerde ARP’ers en hervormde CHU’ers die voor de oorlog nauwelijks met elkaar in gesprek gingen, discussieerden in het blad over de toekomst van Nederland. Bovendien besteedde het blad aandacht aan Protestantse Unie en de vrijgemaakten. De vrijgemaakte theoloog B. Holwerda had in de zomer van 1945 zelfs een artikelenserie voor het blad geschreven, waarin hij pleitte voor eenheid op principiële basis en voor democratisering van het partijwezen, en betoogde dat het initiatief bij de kiesverenigingen moest liggen.
Verbrugh’s ideeën waren minder praktisch en hadden meer weg van een groots visioen. Naar analogie van de Partij van de Arbeid en de Partij van de Vrijheid wilde Verbrugh dat er een Partij van het Christendom zou worden opgericht,
“een universele, christelijke Partij, waarin allen, Katholieken, Protestanten, vrijzinnigen en onkerkelijken, samengaan onder de wet van het Kruis en met het doel van de eer van den God die dat Kruis in de wereldhistorie heeft beschikt hoog te houden.”
Hiermee koos Verbrugh dus duidelijk voor een uiterlijke christelijkheid. De partij moest zich openstellen voor ieder die wilde meebouwen aan een wereld die voor Gods majesteit zou getuigen.
Bilderdijk in plaats van Groen
Meer ruimte kreeg Verbrugh in de Gereformeerde Kerkbode van het Noorden, waarvoor hij in de periode november 1947 – januari 1948 de artikelenserie ‘Een nieuw staatkundig program’ schreef. Verbrugh pleitte in zijn serie voor een christelijke grondwet. Hij had bezwaar tegen de onveranderde toepassing van de beginselen van Groen en Kuyper in zijn eigen tijd. Zij ontwikkelden hun ideeën in de tijd van de eerst opkomende en daarna zegevierende democratie. Volgens Verbrugh was de democratie nu in crisis en ontbinding. Christenen hadden geen overwicht meer in de politiek. Het in wezen revolutionaire meerderheidsbeginsel, waar Kuyper in zijn tijd nog gebruik van had gemaakt om de positie van de christenen te versterken, had zich volgens Verbrugh nu tegen de christenen gekeerd. Men was daarom revolutionair wanneer men wilde blijven vasthouden aan het antirevolutionaire program van Kuyper.
Verbrugh wilde niet teruggrijpen op de antirevolutionaire eenzame evangeliebelijder en staatsman Groen van Prinsterer maar op de reactionaire romanticus en dichter Willem Bilderdijk. In tegenstelling tot Groen, die ook oog wilde hebben voor de positieve gevolgen van de Franse Revolutie, had Bilderdijk zich volgens Verbrugh nooit aangepast aan de veranderde tijdgeest. Hieruit blijkt duidelijk dat de politiek die Verbrugh in de jaren veertig voorstond niet antirevolutionair maar reactionair was. De concrete ‘hervormingen’ die hij voorstond wijzen ook in reactionaire richting uit.
Vrij Politiek Tractaat
De ideeën voor een nieuw staatkundig program werden uitgewerkt in het Vrij Politiek Tractaat (VPT), dat Verbrugh in 1948 schreef. Verbrugh begon zijn traktaat met een “Tekening van enige gevaren waarmee het Westerse libertinisme de christenen bedreigt.” Net als Van Ruler vond Verbrugh dat christenen pas vrij waren wanneer ze aan de macht waren. In een democratische staat was er volgens hem voor de ware gelovige geen echte vrijheid, omdat men daar alleen het recht had om mee te praten over de agenda die door de “libertijnse politiek” was vastgesteld. Groen van Prinsterer werd bijvoorbeeld buiten de orde verklaard wanneer hij in de Kamer van zijn geloof getuigde.
Radicale aanpak
Het VPT had hiervoor echter een radicale oplossing bedacht: de gelovigen moesten de leiding nemen in het openbare leven. Dit was volgens Verbrugh de enige manier om aan de dreigende tirannie te ontsnappen. Hij wilde daarom dat het actief en passief kiesrecht van “openlijke ongelovigen” werd ingetrokken en dat partijen die niet Gods eer als doelstelling hadden werden verboden. Ook moest er een departement van nationale voorlichting komen. Die zou het volk hebben te wijzen op God, aan wie de overheid haar gezag ontleende – onder toezicht van ware gelovigen- en op het doel, waarop het overheidsbeleid behoorde te zijn gericht: de verbreiding van Gods eer in de wereld.
Verbrugh vond echter wel dat de rechtszekerheid van alle onderdanen moest worden gehandhaafd. Een hooggerechtshof, onder leiding van H.M. de koningin, waarvan de leden gekozen moesten worden door de politieke geloofsgemeenschap, was de kroon op het werk. Dit hof moest wetten toetsen aan de grondwet en kon besluiten die in strijd waren met het christendom terugdraaien omdat ze ‘ongrondwettelijk’ waren. Volksinvloed mocht, maar volkssoevereiniteit was uit den boze.
Verbrugh maakte aan het slot van zijn traktaat een onderscheid tussen een “geloofsgemeenschap” en een “werkgemeenschap”. De geloofsgemeenschap bestond uit de leden van het GPV, de werkgemeenschap was daarentegen veel breder. Bondgenoot kon in principe iedereen zijn, mits hij of zij Christus’ koningschap publiek erkende en zich onder het gezag van de politieke geloofsgemeenschap plaatste.
Burke stichting als bondgenoot?
Dit laatste idee is Verbrugh altijd trouw gebleven. Hij bleef altijd naar bondgenoten zoeken omdat dit volgens hem de enige manier was om aan het isolement te ontsnappen. ‘Bondgenoten’ van het GPV (maar vooral van Verbrugh) waren achtereenvolgens de Nederlandse Concentratie, de Stichting Johannes Althusius, het Nationaal Evangelisch Verband, de Stichting Nationaal Christelijke Politiek en de Nationaal Christelijke Unie. In 2000 had Verbrugh nog het plan om van de Edmund Burke Stichting een bondgenoot te maken, maar van deze ‘flirtation’ kwam niets terecht omdat B.J. Spruyt c.s. het christendom meer als middel dan als politiek doel zagen.
Spanning in ChristenUnie
De ideeën van Verbrugh waren in de jaren veertig in zekere zin up-to-date. Hij streefde net als vele anderen naar een nieuwe bezieling van Nederland. Verbrugh is erg beïnvloed door Van Ruler en heeft van diens ideeën overgenomen, hoewel hij het begrip ‘theocratie’ vermeed en de kerk als instituut geen bijzondere plek in de staat toedichtte. Hoewel Verbrugh een voorstander is van de scheiding van kerk en staat moeten we zijn vroege visie als theocratisch typeren. In navolging van Van Ruler vatte Verbrugh de staat op als een gestalte van Gods Koninkrijk, waarbij dus de eis hoorde dat de staat christelijk behoorde te zijn.
Begin jaren zestig, toen zijn ideeën in het GPV-program terechtkwamen, zou Verbrugh afstand nemen van de meest vergaande ideeën in het VPT, waaronder de passage over het intrekken van de politieke rechten van openlijk ongelovigen. Maar de democratie als regeringsvorm zou hij nooit accepteren. Verbrugh bleef streven naar de erkenning van God in de grondwet en de instelling van een Hooggerechtshof dat democratisch genomen besluiten die in strijd waren met de christelijke grondwet kon terugdraaien.
Ook het rapport-Schutte van oktober 2006, dat zegt de democratie te accepteren, houdt aan deze theocratische ideeën vast. Omdat de ChristenUnie – die met haar uiterst principiële standpunten tot een eeuwige oppositie veroordeeld leek te zijn - nu op het regeerkussen zit, is een politiek-theoretische en -culturele heroriëntering noodzakelijk. Om zijn inzet en idealisme mag Verbrugh worden hooggeacht, maar zijn oplossingen zijn, zeker anno domini 2007, niet meer realistisch.
Ewout Klei is historicus en schrijft een proefschrift over het GPV.
Op 14 april 2007 hield het WI het congres Macht en overtuiging. Stefan Paas en Ad de Bruijne namen daar afstand van de visie van GPV-theoreticus Bart Verbrugh, die streed voor “de openbare erkenning van de afhankelijkheid en hoge lofwaardigheid van God in het burgerlijke leven.” In dit artikel, dat gebaseerd is op nieuw bronmateriaal uit het archief van Verbrugh, wil ik kijken naar de visie van Verbrugh in de tweede helft van de jaren veertig, toen zijn politieke systeem (net als de GPV-burcht) nog in de steigers stond. Tegen welke achtergronden vond Verbrughs politieke ideeënvorming in deze jaren plaats en hoe dacht hij over de verhouding tussen kerk en staat, theocratie en democratie?
Bart Verbrugh werd op 19 juli 1916 in Den Haag geboren en groeide op in een conservatief-liberaal gezin, maar bekeerde zich in 1936 als student tot het christelijk geloof. Van 1942 tot 1945 had hij gevangen gezeten in een Jappenkamp in Nederlands-Indië. Bij zijn terugkeer in Nederland in 1946 werd hij lid van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en van de Antirevolutionaire Partij. Hoewel Verbrugh gepromoveerd was in de chemie lag zijn hart bij de politiek, waar hij in zijn vrije tijd erg veel mee bezig was. Verbrugh was een autodidact en ontwikkelde door van alles en nog wat te lezen een eigen politieke theorie, die we niet los mogen zien van de Doorbraak en de theocratische ideeën van de hervormde theoloog A.A. van Ruler.
Verzuiling en eenheidsstreven
Na de Tweede Wereldoorlog verlangden idealistische intellectuelen naar de opheffing van de verzuiling. Het Nederlandse volk moest een eenheid vormen. De antithese tussen protestanten en katholieken en de tegenstelling tussen christenen en socialisten had afgedaan. Christenen konden best lid worden van een niet-christelijke partij. In tegenstelling tot de vooroorlogse SDAP was de in 1946 opgerichte PvdA niet antichristelijk. Linkse christenen als W. Banning en J.J. Buskes waren tot in de jaren zestig prominent aanwezig in de partij.
De wens tot volkseenheid was overigens niet louter een linkse aangelegenheid. Zo waren er vanuit de hoek van de in de oorlog opgerichte krant Trouw plannen om de ARP en de Chirstelijk-Historische Unie te laten fuseren, hoewel hier uiteindelijk niets van terecht kwam. Ook waren er christenen die de grondwet in christelijke zin wilden wijzigen, zoals de katholieke politicus C.P.M. Romme en de hervormde theoloog A.A. van Ruler, die Verbrugh diepgaand heeft beïnvloed.
Invloed Van Ruler
Van Ruler was de drijvende kracht achter de Protestantse Unie (PU), een politieke partij die in 1946 niet in de Kamer werd verkozen en daarna als stichting tot in de jaren tachtig het blad De vrije natie zou uitgeven. De PU was volgens Van Ruler ten volle up-to-date. Zijn partij wilde ook een doorbraak. Het was echter geen doorbraak van een eenheidspartij, maar een doorbraak door de neutraliteit, een doorbraak tot op de geestelijke grondslag van de Nederlandse staat. De grondwet moest worden hervormd in christelijke zin. Hij had daarom felle kritiek op de ARP en de CHU die volgens hem alleen maar uit waren op het herstel van de vooroorlogse confessionele coalitie en de neutrale staat hadden geaccepteerd. Ze hadden hun “profetisch-apostolische oer-gereformeerde agressiviteit” verloren. Christenen mochten nooit tevreden zijn met de status-quo. Het was theocratie of christenvervolging. De kerk was niet werkelijk vrij wanneer de staat de nationale instellingen van onderwijs, kunsten en wetenschappen naar zijn eigen humanistische of heidense opvattingen zou inrichten. Zij was pas vrij wanneer ze een vooraanstaande positie in het politieke bestel zou innemen. Van Ruler wilde daarom dat afgevaardigden van de Nederlandse Hervormde Kerk zitting kregen in het kabinet, de gedeputeerde staten en in het college van burgemeester en wethouders, zij het dan met een adviserende stem. Een neutrale overheid leidde in zijn ogen tot de tirannie van de meerderheid. Van Ruler was daarom fel tegen democratie met gelijke rechten voor iedereen. De “moderne, godvergeten democratie” ontwikkelde zich volgens Van Ruler feilloos naar het “absolutisme van het heidendom”. Christenen moesten daarom theocratie eisen:
“De naam van God is geheel eenig in zijn imperialisme en intolerantie. Als men daarvoor opkomt, dan moet men er duidelijk bij zeggen, dat men niet tevreden kan zijn, als men ook een duit in het zakje mag doen, maar dat het Woord van God een albeheerschende en organiseerende macht is en dat men dáárvoor plaats zoekt in het staatsbestel en dat men daarom vóór alle andere dingen eerst de grondwet gewijzigd wil zien. Men heeft dan alle kans, outcast te worden, omdat men het schoone spel van schijn, het politiek ballet op den dansvloer der neutraliteit ruw verstoort, maar dat moet men riskeren.”
Theocratisch Utopia
Van Ruler begreep wel dat er in zijn theocratische Utopia veel onwaarachtigheid en geveinsdheid kon voorkomen. Men zou maar doen alsof men gelooft ter wille van het dagelijks brood en de politieke macht. Maar dat vond Van Ruler van ondergeschikt belang. Het ging om de eis. Tegen eventuele geveinsdheid had de kerkelijke tucht te waken.
Van Ruler was een theocratisch theoloog omdat de politiek het centrum was van zijn eschatologie. De geschiedenis draaide niet om het verbondsvolk maar om de staat als gestalte van het Koninkrijk Gods. Het vraagstuk van de openbaring van God in de wereld stond in een wereldhistorisch verband. Men moest zich daarom niet slechts oriënteren op de Franse Revolutie maar ook op Constantijn de Grote, Clovis en Karel de Grote. Door hen werd de staat gekerstend en werd de droom van het Godsrijk over Europa opgericht. Sindsdien had de God van Israël zestien eeuwen lang in Europa geheerst. Volgens Van Ruler was de kerk er ter wille van de staat. De levensvorm van het christendom was te vinden in de gestalte van het volksleven onder de kerkelijke en burgerlijke overheid.
Gods eer in het publieke leven
In de jaren 1945-1950 debatteerden de gereformeerd-vrijgemaakten druk over hun ‘politieke roeping’. De meeste aandacht ging uit naar de vraag of het nog mogelijk was om met de synodalen in organisatorisch verband samen te werken. Verbrugh vond deze vraag echter niet zo interessant. Hij zocht naar een antwoord op de “christen-democratische” visie van Kuyper. Hij wilde Van Rulers visie in zoverre aanpassen, dat de vrijgemaakten er ook mee uit de voeten zouden kunnen. Hij vermeed daarom het woord ‘theocratie’, dat onder vrijgemaakten wellicht een te negatieve klank had, en sprak over ‘universeel-christelijke politiek’, het christendom dat streefde naar de erkenning van Gods eer in het publieke leven.
In het nooit gepubliceerde Universeel Christelijk Manifest ziet Verbrugh politiek, net als Van Ruler, als een gestalte van Gods Koninkrijk. Ook Verbrughs eschatologie draaide om de politiek. Volgens hem had het universele christendom haar politieke betekenis verloren toen het in de Middeleeuwen werd opgeofferd aan de absolute willekeur van keizers en koningen. Door de Reformatie in de zestiende eeuw leek het erop of het universele christendom weer aan de macht zou komen, maar rationalistische krachten kregen dankzij het humanisme en de Verlichting de overhand. Vooral de democratische staatsinrichting van 1848 was het propagandamiddel van het rationalisme. Dit moest worden teruggedraaid opdat het universele christendom weer werd hersteld.
Verbrugh moest de kerkelijke kloof met de hervormden overbruggen. Hoewel de vrijgemaakten net als Van Ruler de pluriformiteitsleer van Kuyper afwezen, waren ze het natuurlijk niet eens met zijn stelling, dat de Nederlandse Hervormde Kerk de Nationale Kerk was. Wel wezen ze de neutrale overheid af. Verbrugh probeerde een vrijgemaakte visie te ontwikkelen. Hij correspondeerde hierover met verschillende mensen en schreef er over in verschillende kerk- en opiniebladen.
Groots visioen
Het eerste blad waarin Verbrugh zijn visie verwoordde was Herrijzend Nederland. Dit protestants-christelijke blad was van de naoorlogse euforie doordrenkt. Hoog-ideële beginselopvattingen van christelijke staatkunde werden in dit blad gepropageerd. Ook werd er gepleit voor meer eenheid op rechts. Gereformeerde ARP’ers en hervormde CHU’ers die voor de oorlog nauwelijks met elkaar in gesprek gingen, discussieerden in het blad over de toekomst van Nederland. Bovendien besteedde het blad aandacht aan Protestantse Unie en de vrijgemaakten. De vrijgemaakte theoloog B. Holwerda had in de zomer van 1945 zelfs een artikelenserie voor het blad geschreven, waarin hij pleitte voor eenheid op principiële basis en voor democratisering van het partijwezen, en betoogde dat het initiatief bij de kiesverenigingen moest liggen.
Verbrugh’s ideeën waren minder praktisch en hadden meer weg van een groots visioen. Naar analogie van de Partij van de Arbeid en de Partij van de Vrijheid wilde Verbrugh dat er een Partij van het Christendom zou worden opgericht,
“een universele, christelijke Partij, waarin allen, Katholieken, Protestanten, vrijzinnigen en onkerkelijken, samengaan onder de wet van het Kruis en met het doel van de eer van den God die dat Kruis in de wereldhistorie heeft beschikt hoog te houden.”
Hiermee koos Verbrugh dus duidelijk voor een uiterlijke christelijkheid. De partij moest zich openstellen voor ieder die wilde meebouwen aan een wereld die voor Gods majesteit zou getuigen.
Bilderdijk in plaats van Groen
Meer ruimte kreeg Verbrugh in de Gereformeerde Kerkbode van het Noorden, waarvoor hij in de periode november 1947 – januari 1948 de artikelenserie ‘Een nieuw staatkundig program’ schreef. Verbrugh pleitte in zijn serie voor een christelijke grondwet. Hij had bezwaar tegen de onveranderde toepassing van de beginselen van Groen en Kuyper in zijn eigen tijd. Zij ontwikkelden hun ideeën in de tijd van de eerst opkomende en daarna zegevierende democratie. Volgens Verbrugh was de democratie nu in crisis en ontbinding. Christenen hadden geen overwicht meer in de politiek. Het in wezen revolutionaire meerderheidsbeginsel, waar Kuyper in zijn tijd nog gebruik van had gemaakt om de positie van de christenen te versterken, had zich volgens Verbrugh nu tegen de christenen gekeerd. Men was daarom revolutionair wanneer men wilde blijven vasthouden aan het antirevolutionaire program van Kuyper.
Verbrugh wilde niet teruggrijpen op de antirevolutionaire eenzame evangeliebelijder en staatsman Groen van Prinsterer maar op de reactionaire romanticus en dichter Willem Bilderdijk. In tegenstelling tot Groen, die ook oog wilde hebben voor de positieve gevolgen van de Franse Revolutie, had Bilderdijk zich volgens Verbrugh nooit aangepast aan de veranderde tijdgeest. Hieruit blijkt duidelijk dat de politiek die Verbrugh in de jaren veertig voorstond niet antirevolutionair maar reactionair was. De concrete ‘hervormingen’ die hij voorstond wijzen ook in reactionaire richting uit.
Vrij Politiek Tractaat
De ideeën voor een nieuw staatkundig program werden uitgewerkt in het Vrij Politiek Tractaat (VPT), dat Verbrugh in 1948 schreef. Verbrugh begon zijn traktaat met een “Tekening van enige gevaren waarmee het Westerse libertinisme de christenen bedreigt.” Net als Van Ruler vond Verbrugh dat christenen pas vrij waren wanneer ze aan de macht waren. In een democratische staat was er volgens hem voor de ware gelovige geen echte vrijheid, omdat men daar alleen het recht had om mee te praten over de agenda die door de “libertijnse politiek” was vastgesteld. Groen van Prinsterer werd bijvoorbeeld buiten de orde verklaard wanneer hij in de Kamer van zijn geloof getuigde.
Radicale aanpak
Het VPT had hiervoor echter een radicale oplossing bedacht: de gelovigen moesten de leiding nemen in het openbare leven. Dit was volgens Verbrugh de enige manier om aan de dreigende tirannie te ontsnappen. Hij wilde daarom dat het actief en passief kiesrecht van “openlijke ongelovigen” werd ingetrokken en dat partijen die niet Gods eer als doelstelling hadden werden verboden. Ook moest er een departement van nationale voorlichting komen. Die zou het volk hebben te wijzen op God, aan wie de overheid haar gezag ontleende – onder toezicht van ware gelovigen- en op het doel, waarop het overheidsbeleid behoorde te zijn gericht: de verbreiding van Gods eer in de wereld.
Verbrugh vond echter wel dat de rechtszekerheid van alle onderdanen moest worden gehandhaafd. Een hooggerechtshof, onder leiding van H.M. de koningin, waarvan de leden gekozen moesten worden door de politieke geloofsgemeenschap, was de kroon op het werk. Dit hof moest wetten toetsen aan de grondwet en kon besluiten die in strijd waren met het christendom terugdraaien omdat ze ‘ongrondwettelijk’ waren. Volksinvloed mocht, maar volkssoevereiniteit was uit den boze.
Verbrugh maakte aan het slot van zijn traktaat een onderscheid tussen een “geloofsgemeenschap” en een “werkgemeenschap”. De geloofsgemeenschap bestond uit de leden van het GPV, de werkgemeenschap was daarentegen veel breder. Bondgenoot kon in principe iedereen zijn, mits hij of zij Christus’ koningschap publiek erkende en zich onder het gezag van de politieke geloofsgemeenschap plaatste.
Burke stichting als bondgenoot?
Dit laatste idee is Verbrugh altijd trouw gebleven. Hij bleef altijd naar bondgenoten zoeken omdat dit volgens hem de enige manier was om aan het isolement te ontsnappen. ‘Bondgenoten’ van het GPV (maar vooral van Verbrugh) waren achtereenvolgens de Nederlandse Concentratie, de Stichting Johannes Althusius, het Nationaal Evangelisch Verband, de Stichting Nationaal Christelijke Politiek en de Nationaal Christelijke Unie. In 2000 had Verbrugh nog het plan om van de Edmund Burke Stichting een bondgenoot te maken, maar van deze ‘flirtation’ kwam niets terecht omdat B.J. Spruyt c.s. het christendom meer als middel dan als politiek doel zagen.
Spanning in ChristenUnie
De ideeën van Verbrugh waren in de jaren veertig in zekere zin up-to-date. Hij streefde net als vele anderen naar een nieuwe bezieling van Nederland. Verbrugh is erg beïnvloed door Van Ruler en heeft van diens ideeën overgenomen, hoewel hij het begrip ‘theocratie’ vermeed en de kerk als instituut geen bijzondere plek in de staat toedichtte. Hoewel Verbrugh een voorstander is van de scheiding van kerk en staat moeten we zijn vroege visie als theocratisch typeren. In navolging van Van Ruler vatte Verbrugh de staat op als een gestalte van Gods Koninkrijk, waarbij dus de eis hoorde dat de staat christelijk behoorde te zijn.
Begin jaren zestig, toen zijn ideeën in het GPV-program terechtkwamen, zou Verbrugh afstand nemen van de meest vergaande ideeën in het VPT, waaronder de passage over het intrekken van de politieke rechten van openlijk ongelovigen. Maar de democratie als regeringsvorm zou hij nooit accepteren. Verbrugh bleef streven naar de erkenning van God in de grondwet en de instelling van een Hooggerechtshof dat democratisch genomen besluiten die in strijd waren met de christelijke grondwet kon terugdraaien.
Ook het rapport-Schutte van oktober 2006, dat zegt de democratie te accepteren, houdt aan deze theocratische ideeën vast. Omdat de ChristenUnie – die met haar uiterst principiële standpunten tot een eeuwige oppositie veroordeeld leek te zijn - nu op het regeerkussen zit, is een politiek-theoretische en -culturele heroriëntering noodzakelijk. Om zijn inzet en idealisme mag Verbrugh worden hooggeacht, maar zijn oplossingen zijn, zeker anno domini 2007, niet meer realistisch.
Ewout Klei is historicus en schrijft een proefschrift over het GPV.
donderdag, januari 04, 2007
ChristenUnie moet voluit democratisch gaan denken
Dit artikel stond in CV.Koers van januari 2007.
Nu de ChristenUnie een plaats lijkt te krijgen in het kabinet, moet de partij zich voluit democratisch tonen, meent Ewout Klei. Dat betekent volgens hem dat er geen ruimte meer is voor het theocratisch gedachtegoed. De partij past bescheidenheid en een constructieve houding.
In augustus 1984 deed PvdA-leider Joop den Uyl een felle aanval op de orthodox-protestantse partijen SGP, GPV en RPF, door de pers ‘klein rechts’ genoemd. Den Uyl was van mening dat de programma’s van deze partijen wezenlijk ademocratische trekken hadden en dat de politieke vertaling van theocratisch denken een latente bedreiging van wezenlijke vrijheden vormde. Ook in de periode daarna liet Den Uyl zich in de media zo over klein rechts uit. Zijn kritiek vond plaats tegen de achtergrond van een eventuele toekomstige samenwerking tussen CDA en deze partijen in de zogenaamde Staphorster-variant (een minderheidskabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van klein rechts). Den Uyl moest van deze ‘flirtation’ van het CDA met zijn principiële kleine zusjes niets hebben.
Een echo van deze kritiek kwam ruim twintig jaar later uit de pen van Elsbeth Etty, hoogleraar literatuurkritiek aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en éminence rouge van de linkse kerk. In haar column Partij van God in het NRC-Handelsblad van 5 december 2006 keerde ze zich tegen regeringsdeelname van de ChristenUnie. Niet Staphorst maar Hezbollah (‘partij van Allah’) was het spookbeeld dat Etty trachtte op te roepen. In een verkiezingsfolder voor verstandelijk gehandicapten stond namelijk dat de ChristenUnie een regering wil die in God gelooft. Dat was ondemocratisch. Bovendien had André Rouvoet De volken geroepen van evangelist Pieter Bos aanbevolen, een uitgesproken antidemocratisch boek.
Etty stond in haar kritiek niet alleen. In het Tweede Kamerdebat van dinsdagavond 19 december over de afgeronde verkennende fase van de formatie trok ook D66 ten strijde tegen de ChristenUnie. Alexander Pechtold was bang dat door regeringsdeelname van de ChristenUnie in een kabinet met CDA en PvdA de Paarse verworvenheden en de abortuswet op de tocht zouden komen te staan. Wouter Bos verzekerde hem echter dat de PvdA hier niet aan wil tornen.
Breed publiek
Is de ChristenUnie (CU) vanwege haar uiterst principiële standpunten eigenlijk niet bij voorbaat ongeschikt om te regeren? Sommige CU-leden menen van wel. Oud RPF-leider Meindert Leerling bijvoorbeeld is van mening dat Rouvoet alleen in een kabinet zitting mag nemen dat de Paarse verworvenheden terugdraait. Zo’n kabinet is in de huidige constellatie ondenkbaar. Als de ChristenUnie de mening van Leerling zou zijn toegedaan, veroordeelt ze zichzelf tot een getuigenispartij in de marge. Zo’n partij hoeft geen vuile handen te maken en kan daarom altijd zeggen dat ze gelijk heeft.
Het lijkt er echter op dat de ChristenUnie van haar marginale positie af wil. De partij lijkt klaar om te gaan regeren. Zowel haar programma als lijsttrekker André Rouvoet spreken een breed publiek aan. De rechtlijnige principes zijn gebleven, maar worden op een aantrekkelijker manier gecommuniceerd. Zo komt de partij langzaam maar zeker af van haar ‘fundamentalistische’ imago en is ze al een beetje salonfähig geworden. Partijleider Rouvoet won de Thorbeckeprijs en werd uitgeroepen tot politicus van het jaar.
Ook wordt de ChristenUnie niet zonder meer gerekend tot klein rechts en de partij durft echt oppositie te voeren. Kamerlid Tineke Huizinga vocht vier jaar lang tegen het asielbeleid van Rita Verdonk. En met PvdA, SP, GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren dwong de ChristenUnie het demissionaire kabinet zelfs opschorting van de uitzetting van asielzoekers af. Zoiets zou in de jaren tachtig ongehoord zijn, toen het GPV de regering door dik en dun steunde en daarom stemde tegen de boycot van het apartheidsregime in Zuid-Afrika en voor de plaatsing van kruisraketten. Je zou soms bijna vergeten dat de ChristenUnie van twee nogal ademocratische partijen afstamt.
Bescheidenheid
Als de ChristenUnie wil regeren moet het roer definitief worden omgegooid. De partij moet voluit democratisch worden. Dus niet alleen in naam. Van het theocratische denken, dat volgens het commentaar van Stefan Paas elders in dit nummer nog steeds bij de ChristenUnie te vinden is, moet ondubbelzinnig afscheid worden genomen. Het terugnemen van de positieve woorden voor het antidemocratische boek van Pieter Bos door Rouvoet is een goed begin maar niet genoeg. De ChristenUnie moet democratisch gaan denken.
In een democratie geldt als regel dat de meerderheid beslist. Voor het terugdraaien van de Paarse verworvenheden bestaat in Nederland onvoldoende draagvlak. De ChristenUnie moet zich in de formatiebesprekingen op ethisch vlak dus realistisch en ook een beetje bescheiden opstellen.
Een andere regel in de democratie is dat er ruimte moet zijn voor minderheden. Rouvoet legde hier de nadruk op in zijn reactie op Etty in het Nederlands Dagblad van woensdag 13 december. Maar ruimte voor minderheden beperkt zich niet tot het recht op bijzonder onderwijs en het recht van gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand. Met minderheden als homoseksuelen, feministen, atheïsten, agnosten, moslims enzovoort dient de ChristenUnie serieus rekening te houden wanneer de partij in de regering komt.
Al met al moet de ChristenUnie zich tijdens de formatie dus niet fixeren op een strijd tegen Paars. Dit zou namelijk een strijd tegen windmolens kunnen worden. Bovendien is het zo negatief. Men zou vanuit een positieve instelling moeten werken aan de vorming van een christelijk-sociaal kabinet. Lukt dat, dan wordt er niet meer gesproken over Staphorst, geen Hezbollah, maar over een redelijk (christelijk-sociaal) alternatief. Misschien is de tijd er nu rijp voor en slaagt de ChristenUnie erin om een sprong te maken van de marge naar het centrum van de politiek. We zullen zien.
Ewout Klei is assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond.
Nu de ChristenUnie een plaats lijkt te krijgen in het kabinet, moet de partij zich voluit democratisch tonen, meent Ewout Klei. Dat betekent volgens hem dat er geen ruimte meer is voor het theocratisch gedachtegoed. De partij past bescheidenheid en een constructieve houding.
In augustus 1984 deed PvdA-leider Joop den Uyl een felle aanval op de orthodox-protestantse partijen SGP, GPV en RPF, door de pers ‘klein rechts’ genoemd. Den Uyl was van mening dat de programma’s van deze partijen wezenlijk ademocratische trekken hadden en dat de politieke vertaling van theocratisch denken een latente bedreiging van wezenlijke vrijheden vormde. Ook in de periode daarna liet Den Uyl zich in de media zo over klein rechts uit. Zijn kritiek vond plaats tegen de achtergrond van een eventuele toekomstige samenwerking tussen CDA en deze partijen in de zogenaamde Staphorster-variant (een minderheidskabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van klein rechts). Den Uyl moest van deze ‘flirtation’ van het CDA met zijn principiële kleine zusjes niets hebben.
Een echo van deze kritiek kwam ruim twintig jaar later uit de pen van Elsbeth Etty, hoogleraar literatuurkritiek aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en éminence rouge van de linkse kerk. In haar column Partij van God in het NRC-Handelsblad van 5 december 2006 keerde ze zich tegen regeringsdeelname van de ChristenUnie. Niet Staphorst maar Hezbollah (‘partij van Allah’) was het spookbeeld dat Etty trachtte op te roepen. In een verkiezingsfolder voor verstandelijk gehandicapten stond namelijk dat de ChristenUnie een regering wil die in God gelooft. Dat was ondemocratisch. Bovendien had André Rouvoet De volken geroepen van evangelist Pieter Bos aanbevolen, een uitgesproken antidemocratisch boek.
Etty stond in haar kritiek niet alleen. In het Tweede Kamerdebat van dinsdagavond 19 december over de afgeronde verkennende fase van de formatie trok ook D66 ten strijde tegen de ChristenUnie. Alexander Pechtold was bang dat door regeringsdeelname van de ChristenUnie in een kabinet met CDA en PvdA de Paarse verworvenheden en de abortuswet op de tocht zouden komen te staan. Wouter Bos verzekerde hem echter dat de PvdA hier niet aan wil tornen.
Breed publiek
Is de ChristenUnie (CU) vanwege haar uiterst principiële standpunten eigenlijk niet bij voorbaat ongeschikt om te regeren? Sommige CU-leden menen van wel. Oud RPF-leider Meindert Leerling bijvoorbeeld is van mening dat Rouvoet alleen in een kabinet zitting mag nemen dat de Paarse verworvenheden terugdraait. Zo’n kabinet is in de huidige constellatie ondenkbaar. Als de ChristenUnie de mening van Leerling zou zijn toegedaan, veroordeelt ze zichzelf tot een getuigenispartij in de marge. Zo’n partij hoeft geen vuile handen te maken en kan daarom altijd zeggen dat ze gelijk heeft.
Het lijkt er echter op dat de ChristenUnie van haar marginale positie af wil. De partij lijkt klaar om te gaan regeren. Zowel haar programma als lijsttrekker André Rouvoet spreken een breed publiek aan. De rechtlijnige principes zijn gebleven, maar worden op een aantrekkelijker manier gecommuniceerd. Zo komt de partij langzaam maar zeker af van haar ‘fundamentalistische’ imago en is ze al een beetje salonfähig geworden. Partijleider Rouvoet won de Thorbeckeprijs en werd uitgeroepen tot politicus van het jaar.
Ook wordt de ChristenUnie niet zonder meer gerekend tot klein rechts en de partij durft echt oppositie te voeren. Kamerlid Tineke Huizinga vocht vier jaar lang tegen het asielbeleid van Rita Verdonk. En met PvdA, SP, GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren dwong de ChristenUnie het demissionaire kabinet zelfs opschorting van de uitzetting van asielzoekers af. Zoiets zou in de jaren tachtig ongehoord zijn, toen het GPV de regering door dik en dun steunde en daarom stemde tegen de boycot van het apartheidsregime in Zuid-Afrika en voor de plaatsing van kruisraketten. Je zou soms bijna vergeten dat de ChristenUnie van twee nogal ademocratische partijen afstamt.
Bescheidenheid
Als de ChristenUnie wil regeren moet het roer definitief worden omgegooid. De partij moet voluit democratisch worden. Dus niet alleen in naam. Van het theocratische denken, dat volgens het commentaar van Stefan Paas elders in dit nummer nog steeds bij de ChristenUnie te vinden is, moet ondubbelzinnig afscheid worden genomen. Het terugnemen van de positieve woorden voor het antidemocratische boek van Pieter Bos door Rouvoet is een goed begin maar niet genoeg. De ChristenUnie moet democratisch gaan denken.
In een democratie geldt als regel dat de meerderheid beslist. Voor het terugdraaien van de Paarse verworvenheden bestaat in Nederland onvoldoende draagvlak. De ChristenUnie moet zich in de formatiebesprekingen op ethisch vlak dus realistisch en ook een beetje bescheiden opstellen.
Een andere regel in de democratie is dat er ruimte moet zijn voor minderheden. Rouvoet legde hier de nadruk op in zijn reactie op Etty in het Nederlands Dagblad van woensdag 13 december. Maar ruimte voor minderheden beperkt zich niet tot het recht op bijzonder onderwijs en het recht van gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand. Met minderheden als homoseksuelen, feministen, atheïsten, agnosten, moslims enzovoort dient de ChristenUnie serieus rekening te houden wanneer de partij in de regering komt.
Al met al moet de ChristenUnie zich tijdens de formatie dus niet fixeren op een strijd tegen Paars. Dit zou namelijk een strijd tegen windmolens kunnen worden. Bovendien is het zo negatief. Men zou vanuit een positieve instelling moeten werken aan de vorming van een christelijk-sociaal kabinet. Lukt dat, dan wordt er niet meer gesproken over Staphorst, geen Hezbollah, maar over een redelijk (christelijk-sociaal) alternatief. Misschien is de tijd er nu rijp voor en slaagt de ChristenUnie erin om een sprong te maken van de marge naar het centrum van de politiek. We zullen zien.
Ewout Klei is assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond.
donderdag, december 14, 2006
Rouvoet heeft spijt van aanbevelen boek Pieter Bos
Dit artikel stond op 13 december 2006 in het Nederlands Dagblad en ook op de website van André Rouvoet: http://www.andrerouvoet.nl/k/6000/news/view/142767/110707/Rouvoet-heeft-spijt-van-aanbevelen-boek-Pieter-Bos.html
van onze redactie politiek
DEN HAAG – ChristenUnie-leider Rouvoet komt terug van zijn aanbeveling van het boek De volken geroepen van evangelist Pieter Bos. De gedachten van Bos over de relatie tussen God, staat en volken noemt Rouvoet ,,filosofisch interessant, maar in hun uitwerking niet de mijne’’.
van onze redactie politiek
DEN HAAG – ChristenUnie-leider Rouvoet komt terug van zijn aanbeveling van het boek De volken geroepen van evangelist Pieter Bos. De gedachten van Bos over de relatie tussen God, staat en volken noemt Rouvoet ,,filosofisch interessant, maar in hun uitwerking niet de mijne’’.
CU staat voor cruciale keuze
Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van 9 december 2006
door Ewout Klei
De ChristenUnie zegt wel dat zij de democratie accepteert, maar als puntje bij paaltje komt blijft zij daarin dubbelzinnig. Nu regeringsdeelname tot de mogelijkheden behoort, wordt het tijd dat zij op dit punt klaarheid schept.
In het hoofdredactioneel commentaar van 8 december reageerde Peter Bergwerff op een column van Elsbeth Etty. De hoogleraar literatuurkritiek had zich in NRC Handelsblad fel gekeerd tegen eventuele regeringsdeelname van de ChristenUnie, omdat deze partij volgens haar ondemocratisch is. Bergwerff noemde haar schrijfsel ‘CU bashing’ en verzekerde dat de ChristenUnie ,,een voluit democratische partij’’ is. Hoewel ik net als Bergwerff van mening ben dat Etty ver over de scheef is gegaan in haar artikel, denk ik niet dat de ChristenUnie een voluit democratische partij is. Integendeel zelfs.
In het rapport-Schutte van september 2006 zegt de ChristenUnie de democratie te accepteren. Toch blijft de partij het beginsel van volkssoevereiniteit afwijzen en wil men een hooggerechtshof instellen, die de wetten die door het parlement zijn gemaakt toetst aan de Grondwet. Dit moet wel een christelijke grondwet zijn. ChristenUnie-ideoloog Roel Kuiper, lid van de door Alexander Pechtold ingestelde Nationale Conventie, pleitte onlangs in CV.Koers voor een verwijzing naar God in de Nederlandse grondwet. Ik vind het merkwaardig dat hier nog steeds voor wordt gepleit, omdat meer dan de helft van de Nederlanders niet meer gelooft en er een grote islamitische minderheid in ons land woont, die helemaal geen binding heeft met onze God. Ik zie het pleidooi als een hoog-idealistisch getuigenis. Goedbedoeld maar tevergeefs.
In de negentiende eeuw pleitte G. Groen van Prinsterer al voor een christelijke staat en een grondwetswijziging in christelijke zin, maar GPV-ideoloog Bart Verbrugh (1918-2003) heeft dit tot het hoofdthema van politieke streven gemaakt. Het eerste werk wat hij schreef, Het Vrij Politiek Tractaat (1949), is een antidemocratisch pamflet. Verbrugh keerde zich tegen de grondwet van 1848, die volgens hem het libertinisme op de troon had gebracht, en vond onder meer dat ‘openlijke ongelovigen’ geen actief en passief kiesrecht mochten bezitten en dat er alleen nog maar christelijke politieke partijen die de eer van God nastreefden, mochten worden vertegenwoordigd in het parlement. Hoewel Verbrugh later afstand zou nemen van de scherpe kantjes van zijn betoog, heeft zijn politieke filosofie een antidemocratische kant (ook in zijn Universeel en antirevolutionair van 1980 keert hij zich tegen de democratie), waar de ChristenUnie volgens mij nog steeds niet helemaal van losgekomen is.
Tweeslachtig
Het rapport-Schutte heeft een tweeslachtige houding. Aan de ene kant zegt men nu wel de democratie te willen accepteren, maar andere kant wordt de democratie toch impliciet afgewezen. Hoewel de column van Etty stuitend libertinistisch is (ze vergelijkt de ChristenUnie met de Taliban, het Saudische koningshuis, de ayatollahs in Iran en Hezbollah) heeft ze dus niet helemaal ongelijk. Een regering (dus niet: mensen die in de regering zitten) die gelooft in God is ondemocratisch.
Etty verwees in haar column ook naar het boek De volken geroepen van Pieter Bos, waarvoor Rouvoet een aanbeveling heeft geschreven. Bos schrijft onder andere dat God ,,geen centimeter zal toegeven aan onze democratische middelmatigheid’’ en dat een ,,directe God-staat-relatie’’ beter is dan democratie. Hoewel Rouvoet zegt de democratie te accepteren noemde hij dit antidemocratische boek ,,een verrassende en vernieuwende visie op het klassieke thema van kerk en staat’’. Dat Etty vragen heeft bij de democratische gezindheid van Rouvoet is dus niet volkomen uit de lucht gegrepen. Rouvoets actie is volgens mij vergelijkbaar met een van Marijnissen waarbij hij de nieuwste herdruk van het ‘rode boekje’ van Mao aanprijst. Gelukkig doet de SP-leider dat niet. Rouvoet is absoluut oprecht in deze daad, maar vooral ook is het een aanwijzing dat de ChristenUnie nog niet weet wat ze wil.
De ChristenUnie staat vandaag voor een cruciale keuze. Of de partij moet de democratie ondubbelzinnig accepteren en is dan geschikt als een eventuele regeringspartner. Of de partij blijft dubbelzinnig over democratie, maar moet dan wel rekenen op een plaats in de politieke marge.
door Ewout Klei
De ChristenUnie zegt wel dat zij de democratie accepteert, maar als puntje bij paaltje komt blijft zij daarin dubbelzinnig. Nu regeringsdeelname tot de mogelijkheden behoort, wordt het tijd dat zij op dit punt klaarheid schept.
In het hoofdredactioneel commentaar van 8 december reageerde Peter Bergwerff op een column van Elsbeth Etty. De hoogleraar literatuurkritiek had zich in NRC Handelsblad fel gekeerd tegen eventuele regeringsdeelname van de ChristenUnie, omdat deze partij volgens haar ondemocratisch is. Bergwerff noemde haar schrijfsel ‘CU bashing’ en verzekerde dat de ChristenUnie ,,een voluit democratische partij’’ is. Hoewel ik net als Bergwerff van mening ben dat Etty ver over de scheef is gegaan in haar artikel, denk ik niet dat de ChristenUnie een voluit democratische partij is. Integendeel zelfs.
In het rapport-Schutte van september 2006 zegt de ChristenUnie de democratie te accepteren. Toch blijft de partij het beginsel van volkssoevereiniteit afwijzen en wil men een hooggerechtshof instellen, die de wetten die door het parlement zijn gemaakt toetst aan de Grondwet. Dit moet wel een christelijke grondwet zijn. ChristenUnie-ideoloog Roel Kuiper, lid van de door Alexander Pechtold ingestelde Nationale Conventie, pleitte onlangs in CV.Koers voor een verwijzing naar God in de Nederlandse grondwet. Ik vind het merkwaardig dat hier nog steeds voor wordt gepleit, omdat meer dan de helft van de Nederlanders niet meer gelooft en er een grote islamitische minderheid in ons land woont, die helemaal geen binding heeft met onze God. Ik zie het pleidooi als een hoog-idealistisch getuigenis. Goedbedoeld maar tevergeefs.
In de negentiende eeuw pleitte G. Groen van Prinsterer al voor een christelijke staat en een grondwetswijziging in christelijke zin, maar GPV-ideoloog Bart Verbrugh (1918-2003) heeft dit tot het hoofdthema van politieke streven gemaakt. Het eerste werk wat hij schreef, Het Vrij Politiek Tractaat (1949), is een antidemocratisch pamflet. Verbrugh keerde zich tegen de grondwet van 1848, die volgens hem het libertinisme op de troon had gebracht, en vond onder meer dat ‘openlijke ongelovigen’ geen actief en passief kiesrecht mochten bezitten en dat er alleen nog maar christelijke politieke partijen die de eer van God nastreefden, mochten worden vertegenwoordigd in het parlement. Hoewel Verbrugh later afstand zou nemen van de scherpe kantjes van zijn betoog, heeft zijn politieke filosofie een antidemocratische kant (ook in zijn Universeel en antirevolutionair van 1980 keert hij zich tegen de democratie), waar de ChristenUnie volgens mij nog steeds niet helemaal van losgekomen is.
Tweeslachtig
Het rapport-Schutte heeft een tweeslachtige houding. Aan de ene kant zegt men nu wel de democratie te willen accepteren, maar andere kant wordt de democratie toch impliciet afgewezen. Hoewel de column van Etty stuitend libertinistisch is (ze vergelijkt de ChristenUnie met de Taliban, het Saudische koningshuis, de ayatollahs in Iran en Hezbollah) heeft ze dus niet helemaal ongelijk. Een regering (dus niet: mensen die in de regering zitten) die gelooft in God is ondemocratisch.
Etty verwees in haar column ook naar het boek De volken geroepen van Pieter Bos, waarvoor Rouvoet een aanbeveling heeft geschreven. Bos schrijft onder andere dat God ,,geen centimeter zal toegeven aan onze democratische middelmatigheid’’ en dat een ,,directe God-staat-relatie’’ beter is dan democratie. Hoewel Rouvoet zegt de democratie te accepteren noemde hij dit antidemocratische boek ,,een verrassende en vernieuwende visie op het klassieke thema van kerk en staat’’. Dat Etty vragen heeft bij de democratische gezindheid van Rouvoet is dus niet volkomen uit de lucht gegrepen. Rouvoets actie is volgens mij vergelijkbaar met een van Marijnissen waarbij hij de nieuwste herdruk van het ‘rode boekje’ van Mao aanprijst. Gelukkig doet de SP-leider dat niet. Rouvoet is absoluut oprecht in deze daad, maar vooral ook is het een aanwijzing dat de ChristenUnie nog niet weet wat ze wil.
De ChristenUnie staat vandaag voor een cruciale keuze. Of de partij moet de democratie ondubbelzinnig accepteren en is dan geschikt als een eventuele regeringspartner. Of de partij blijft dubbelzinnig over democratie, maar moet dan wel rekenen op een plaats in de politieke marge.
Abonneren op:
Posts (Atom)