Posts tonen met het label Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Alle posts tonen

maandag, mei 25, 2009

Zwolse helden

Zwolse helden


Door: Ewout Klei

Afgelopen zaterdag las ik in het Nederlands Dagblad dat ChristenUnie-Kamerlid Arie Slob Kamervragen had gesteld om de vier beelden in Rome voor het monument voor de 18-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) alsnog naar Nederland te halen. Hierover ben ik lichtelijk verbaasd. Hoewel Slob als Zwollenaar en historicus natuurlijk betrokken is bij de geschiedenis van één van de beroemdste politici van zijn stad breekt hij als ChristenUnie-politicus wel een beetje met het verleden van zijn partij.

Toen de Provincie Overijssel voornemens was om in 1984 het 200-jarige sterfjaar van Van der Capellen te herdenken protesteerden de voorgangers van de ChristenUnie – het Gereformeerd Politiek Verbond en de Reformatorische Politieke Federatie – hier fel tegen. De patriottenleider Van der Capellen zou, omdat hij kritiek had op het stadhouderlijke bewind van de prinsen van Oranje en pleitte voor volkssoevereiniteit, een landverrader en een revolutionair zijn. Met 37 stemmen voor en 25 tegen besloten de Staten echter om de herdenking wel te laten doorgaan.

Ook GPV-Kamerlid Bart Verbrugh moest niets van Van der Capellen hebben. Op 22 oktober 1980 hadden vier CDA-parlementariërs Kamervragen gesteld over de vier standbeelden en de regering verzocht om ze alsnog naar Nederland te laten overkomen. De regering voelde hier (wellicht om financiële redenen) echter weinig voor en kreeg op 28 januari 1981 daarom een complimentje van Verbrugh. De regering liet zich volgens hem leiden door het oordeel van de christen-historicus G. Groen van Prinsterer, die Van der Capellen betitelde als “een heftige verkondiger der revolutie, die noch verdraagzaam, noch schroomvallig was”. M. Beinema, mede-indiener van de Kamervragen over de standbeelden in Rome, protesteerde tegen deze uitleg. Verbrugh schreef de minister motieven toe die hij niet had en zou verder aan andersdenkenden in de Nederlandse geschiedenis geen ruimte willen geven. Het GPV-Kamerlid antwoordde dat Van der Capellen ontzettend op het Oranjehuis had gescholden en dus zelf ook niet de meest verdraagzame figuur was.

Dat uitgerekend een ChristenUnie-Kamerlid zich nu dus voor de standbeelden inzet is opmerkelijk. Door Kamervragen te stellen breekt Slob immers een beetje met de orangistische visie op de Nederlandse geschiedenis die in het verleden door vooral het GPV zo vurig is uitgedragen. Hopelijk gaat het feest nu wel door en komen de beelden na 225 jaar eindelijk in Zwolle aan, waar ze thuishoren.


Ewout Klei is historicus en studeerde in 2004 af op Joan Derk van der Capellen

vrijdag, mei 11, 2007

Wekkers van de Nederlandse natie

Dit artikel stond in Het Katern van 4 mei 2007.

Door Ewout Klei

Overmorgen is het precies vijf jaar geleden dat Pim Fortuyn is vermoord. Dr. W.S.P. Fortuyn was korte tijd buitengewoon hoogleraar maar bleef daarna de professortitel gewoon dragen, tegen de Nederlandse gewoonte van doe-maar-normaal-dan-ben-je-gek-genoeg in. Professor Pim heeft met zijn politieke optreden ons land wakker geschud. Dankzij hem staat Nederland in de buitenwereld niet meer te boek als het progressief tolerante gidsland, maar is het een land als alle andere.

Fortuyns impact op de Nederlandse politiek is enorm geweest. Er zijn partijen die zich expliciet op Fortuyn beroepen/beriepen, zoals de LPF en EenNL, en partijen die bereid waren om van de lessen van Fortuyn te leren, zoals de VVD en PvdA. Ook zijn er allerlei politici en opiniemakers die op een of andere manier aan Fortuyn doen denken, zoals Ayaan Hirsi Ali (Magan), Theo van Gogh, Marco Pastors, Rita Verdonk, Peter R.de Vries en last but not least Geert Wilders. Na de dood van Fortuyn is men vooral aan de haal gegaan met zijn ongezouten islamkritiek. Maar Fortuyn deed natuurlijk meer dan dat. Het fenomeen Fortuyn vond plaats in een zeer gespannen atmosfeer. Bovendien past de strijd van Fortuyn in een politieke traditie van provocerend profetische voortrekkers, waar zijn epigonen maar schril bij afsteken.

De Fortuynrevolte van 2001-2002 was een ware omwenteling. Die hing in de lucht. Politiek was weer spannend geworden. Iedereen praatte over Fortuyn. Iedereen voelde aan dat er iets stond te gebeuren. Gebeurtenissen volgenden elkaar in een rap tempo op. Gebeurtenissen waar Fortuyn altijd weer op een of andere manier mee te maken had. Gebeurtenissen die uitliepen op een climax.

Taart
Het begon allemaal op 20 augustus 2001, toen Fortuyn bekendmaakte de politiek in te willen gaan. Amper twee weken later waren de aanslagen op de Twin Towers, die zijn islamkritiek opeens wereldnieuws maakte. Op 25 november werd Fortuyn lijsttrekker van Leefbaar Nederland, op 20 januari 2002 lijsttrekker van Leefbaar Rotterdam. Op 9 februari vond het beruchte interview met Volkskrant -journalist Hans Wansink (die in 2004 zou promoveren op De erfenis van Fortuyn ) plaats, waarin Fortuyn zei artikel 1 van de Grondwet te willen afschaffen en de islam een achterlijke cultuur noemde. Dit zorgde voor de breuk met Leefbaar Nederland. Vervolgens hij op 11 februari met een eigen partij kwam die wel rekening hield met zijn ego: Lijst Pim Fortuyn. De LPF deed het goed in de peilingen en Fortuyn leek af te stevenen op een verkiezingsoverwinning.
De lijsttrekkers van de grote partijen voelden zich terecht bedreigd door Fortuyn, die schitterde in de televisiedebatten op RTL 4 en SBS 6. Om hem monddood te maken, werd Fortuyn gestigmatiseerd. Fortuyn was de Hollandse Haider of de Mussolini van de Lage Landen, niet rechts maar extreemrechts en Anne Frank zou weer moeten onderduiken in het Achterhuis. Fortuyn werd echter niet alleen gedemoniseerd maar ook bedreigd. Op 13 maart kreeg hij een taart in het gezicht en op 6 mei, enkele dagen voor de verkiezingen, werd hij vermoord.

Kookpunt
Met zijn theatraal tegendraadse optreden, zijn provocerende uitspraken en uitstraling, probeerde Fortuyn de aandacht van de publieke opinie op zich gevestigd te houden en de politieke gemoederen tot een kookpunt te brengen. Het fenomeen Fortuyn staat echter niet op zichzelf. In andere tijden en plaatsen zijn er ook populistische patriotten van het type Fortuyn geweest, die meenden hun vaderland van de ondergang te moeten redden. Het oude Griekenland had de redenaar Demosthenes, die stenen in zijn mond stopte om harder te kunnen spreken, en (tevergeefs) waarschuwde tegen het Macedonische imperialisme. Rome had Cicero die de samenzwering van Catilina bekendmaakte ( o tempora, o mores ). In het 18e-eeuwse Engeland in de jaren voor het roemruchte theefeest in Boston praatte men alleen maar over de vrijheidslievende John Wilkes, wiens scheelheid minstens zo legendarisch geweest moet zijn als Fortuyns schedel en Wilders' kapsel. En het 19e-eeuwse Frankrijk was een tijdlang in de ban van generaal Boulanger, die de nederlaag tegen Bismarck-Duitsland moest wreken en een geliefd onderwerp was van vele liedjes, krantenartikelen, bordspelen en populaire biografieën.

Fortuyn heeft zich ook door een dergelijk figuur laten inspireren, namelijk door de Overijsselse politicus baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784). Fortuyns manifest Aan het volk van Nederland. De contractmaatschappij , een sociaal-economische zedenschets uit 1992 was aan Van der Capellen opgedragen. Om Fortuyn beter te begrijpen, is het daarom relevant om te kijken naar het optreden van zijn ,,illustere voorganger en voorbeeld,,.

Martelaar
Joan Derk van der Capellen werd op 2 november 1741 geboren in Tiel. Hij studeerde rechten in Utrecht en vatte toen het plan op om Nederland te hervormen. Om dit van binnenuit te doen, was het nodig om lid te worden van een Ridderschap, het bestuursorgaan waarin de adel vertegenwoordigd was en onderdeel uitmaakte van de Provinciale Staten. Na veel moeite lukte het Van der Capellen om in 1772 lid te worden van de Staten van Overijssel. Hij had hiervoor de hulp ingeroepen van stadhouder prins Willem V, die dacht in Van der Capellen een medestander gevonden te hebben. De baron zou de politiek van de prins echter fel bestrijden.

De historicus Jan Romein noemde in Erflaters van onze beschaving Van der Capellen 'een tribuun der burgerij', omdat de baron in zijn strijd tegen vriendjespolitiek een beroep deed op de volksstem. Omdat men in de 18e-eeuw nog geen democratische verkiezingen kende, maakte Van der Capellen gebruik van buitenparlementaire middelen om de burgers bij de politiek te betrekken. Hij bracht geheime vergaderstukken in openbaarheid en liet zijn toespraken voor de Landdag van tevoren drukken en onder het volk verspreiden. De regenten konden Van der Capellens strijdmethode en sterk gepolitiseerde retoriek niet waarderen. Zijn bijdrages op de Statenvergaderingen werden daarom niet zelden uit de notulen geschrapt en in de 'secrete capse' (de doofpot) gestopt. Dit was onverstandig, want Van der Capellen kon in reactie hierop de politieke martelaar uithangen. Zijn martelaarschap werd in 1778 compleet, toen hij als lid van de Ridderschap werd geschorst. Vier jaar lang zou zijn politieke ballingschap duren. Dankzij een door hem georganiseerde petitiebeweging gehouden onder de Overijsselse burgers wist Van der Capellen terug te keren in de politiek. Een jaar eerder, in 1781, had Van der Capellen anoniem het pamflet Aan het volk van Nederland geschreven. Dit pamflet, dat in de nacht van 25 op 26 september over heel ons land was verspreid, vormde de klaroenstoot voor de patriottenbeweging. Niet alleen in Overijssel maar in heel Nederland gingen burgers aandringen op meer invloed op het bestuur. En hoewel de patriotten in 1787 door de Pruisische inval van hun macht werden beroofd, keerden ze in 1795 terug en bouwden ze mee aan de opbouw van Nederland als moderne democratische eenheidsstaat: de Bataafse Republiek (1795-1806).

Volksstem
De politieke carrière van Fortuyn lijkt erg op die van Van der Capellen. Beide politici waren buitenstaanders die graag de rol van martelaar speelden. Maar ook schroomden ze niet om van partij te wisselen wanneer dit hun van pas kwam. Zoals Van der Capellen (uit opportunisme) aanvankelijk orangist was, zo was Fortuyn (met overtuiging) marxist en lid van de PvdA. In hun strijd tegen de politieke elite (Oranje of Paars van kleur) deden ze allebei een beroep op de volksstem. In deze strijd wisten ze bovendien altijd in the picture te blijven, namelijk door de al dan niet geschreven regels van het politieke spel op provocatieve wijze te overtreden. Van der Capellen bracht geheime stukken in de openbaarheid en schreef anonieme strijdschriften, Fortuyn had kritiek op het heilige huisje dat multiculturalisme heette en vertelde zonder gêne over zijn pleziertjes in de dark room.

Terug naar het heden: Van der Capellen en Fortuyn overtraden de regels van het politieke spel met een heel duidelijk doel. Ze keerden zich tegen het vastgeroeste politieke systeem van hun tijd en wilden de zaak weer in beweging brengen. Hun optreden verschilt in dit opzicht enorm van dat van ex-filmmaker en ex-Metrocolumnist wijlen Theo van Gogh en Kamerlid en GeenStijl-columnist Geert Wilders. Van Gogh en Wilders hebben het alleen maar over islam, provoceren om het provoceren en drijven alles tot in het waanzinnige op de spits. Hun polarisatiestrategie en zucht naar publiek martelaarschap heeft helemaal geen zin, want Fortuyn heeft ons land immers wakker geschud. Onze tijd vraagt om andere strijdmiddelen. De patriottentijd was heel rumoerig. In de Bataafse tijd werden de verschillende partijen echter weer met elkaar verzoend en kwamen er veel hervormingen tot stand. Vandaag moet er daarom naar constructieve oplossingen worden gezocht. Post-Fortuynistisch Nederland heeft een redelijk alternatief nodig. Nu Fortuyn ons met zijn galmende gong heeft gewekt, hebben we geen behoefte aan de ketelmuziek van Van Gogh, of het schandaal van het Wilderiaanse simplisme.

Ewout Klei studeerde geschiedenis en won in 2005 de Radixprijs voor zijn eindscriptie over Van der Capellen en Fortuyn. Hij is momenteel werkzaam als assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit (Broederweg) te Kampen en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond.

dinsdag, maart 28, 2006

Hallo meneer de uil, waar brengt u ons naar toe?

Onderstaande toespraak werd op 19 december 2004 gehouden door Jan-Willem Tamminga, ter gelegenheid van mijn afstuderen.



Allereerst het volgende: ik zat eens in de kerk te luisteren naar een emeritus-predikant van een jaar of 75, en plotseling moest ik bijna wanhopig denken: zou de vraag “verveel ik jullie misschien ook” nou helemaal niet bij die man opkomen?
Het risico bestaat dat dit een gortdroge verhandeling wordt, bovendien onbegrijpelijk: in dat geval hoop ik dat iemand er een eind aan maakt.


Hallo meneer de uil, waar brengt u ons naar toe?
Tegen populisme de politiek met een knipoog

Ik neem u even mee naar de nacht van Wiegel, waarin het tweede Kabinet Kok struikelde over het stokpaard van D’66, het correctief referendum. 18 mei 1999, het lijkt een geheel ander tijdperk.
In de nacht waarin hij werd overgeleverd, hield toenmalig premier Kok in de eerste kamer een gloedvol betoog waarin hij aangaf waarom de coalitiepartners toch echt voor zouden moeten stemmen. Het was algemeen bekend dat de VVD-coryfee van plan was tegen te stemmen, wat tot gevolg zou hebben dat er één stem te weinig zou zijn om de grondwet ten gunste van het referendum te wijzigen. Na afloop complimenteerde Wiegel Kok met zijn mooie toespraak – en stemde tegen. Kok zal zoiets gedacht hebben “Hans, verraad je mij met een kus”? Hij was in ieder geval heftig verontwaardigd, liet hij na afloop blijken. Wiegel begreep niet waarom; het feit of hij Kok’s toespraak mooi vond zei in zijn ogen niets over voor of tegen stemmen.
Dit alles vond plaats in de Eerste Kamer, ook wel beschouwd als het huis van de heilige wijsheid van de Nederlandse politiek.
Niet voor niets begin ik mijn betoog met een voorval uit dit eerbiedwaardige instituut. Door Vriend Klei, inmiddels Drs Vriend Klei, ben ik gevraagd te spreken hier op zijn afstudeerfeest. Ik beschouw het als een grote eer het woord te mogen voeren in wat eveneens bekend staat als het huis van de heilige wijsheid, bekend om haar vermaarde filosofen, natuurkundigen, historici en wiskundigen.
Op het gevaar af beticht te worden van overmatig gebruik van pedante professorale zwaarwichtigheden, ik ontleen deze term aan de filosoof Arthur Coleman Danto, zal ik betogen dat de diverse vormen van populisme zoals die zich tegenwoordig aan ons voordoen, bestaan bij de gratie van het totale ontbreken van zelfrelativering en humor, en verder dat ik niet graag zou zien dat deze twee waarden uit onze geliefde polder verdwijnen. Voor de duidelijkheid: in de tijd van Wiegel en Kok waren wij nog de polder, nu zie ik ons meer een soort van woestijn worden, en dat zeker niet wegens al die in Nederland woonachtige woestijnvolkeren die het nieuws en de politieke agenda lijken te beheersen.
Even mijn eigen positie: ik heb de pest aan dat modieuze gedoe van al die figuren die weer wat bedenken en meteen vinden dat iedereen dat ook maar moet vinden en dat theatraal van de daken gaan schreeuwen en na iedereen beledigd te hebben het vreemd vinden dat ze worden bedreigd. Vergeef me deze tirade, ik zeg ook wel eens wat ik vind en vind ook wel eens wat ik zeg.
Je struikelt in dit land over gekrenkte ego’s die denken dat ze vernieuwend bezig zijn en klagen dat niemand dat erkent.
In de nieuwste HP de Tijd, die ik vandaag even doorkeek, beklaagt voormalig politicus Rik van der Ploeg, nu hoogleraar in Florence, zich er over hoe de humor uit Nederland verdwenen is, en met de humor de tolerantie.
Wat heeft humor met populisme te maken, vraagt u zich wellicht af. Het antwoord luidt: niets. Humor is wezensvreemd aan populisme, net als dat humor wezensvreemd is aan fundamentalisme.
Fundamentalisme komt voort uit het ontbreken van een vorm van kritische distantie ten opzichte van de ideeën die men aanhangt, zelfreflectie dus. Wanneer men zegt zijn handelen op een direct gebod van boven, of een algemene ethische theorie over bijvoorbeeld de omgang met dieren, al was het maar iets banaals als veganisme, te baseren, is daarover geen discussie mogelijk, geen reflectie dus.
Ook is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen de opvatting en het handelen wat die opvatting tot gevolg heeft. Het handelen volgt immers direct uit het opvolgen van het gebod.
De grote geesten van onze tijd maken echter dezelfde fout. Onder het mom van vrije meningsuiting de confrontatie te zoeken door beledigende teksten te bezigen of medelanders publiekelijk te kleineren of op andere wijzen proberen zo theatraal mogelijk tegendraads te zijn, is niet meer dan het vermeende kwaad met zijn eigen wapens bestrijden. Het is evenzeer het zich vastbijten in de eigen opvatting, en deze dermate tot strijdpunt te verheffen dat dit onbespreekbaar wordt. De radicalisering van mensen als Wilders en Ayaan Hirsi Ali, in navolging van Fortuyn, laten dit zien, terwijl zelfs de leiders van de VVD in deze radicalisering mee lijken te gaan. En dan wordt Piet-Heyn Donner uitgemaakt voor reactionaire fundamentalist!
Terug naar de humor. De naam van de roos van Umberto Eco gaat over twee vragen. Een daarvan is: heeft Christus tijdens zijn leven op aarde gelachen? Uiteindelijk slaan de broeders in het klooster elkaar de hersenen in in de discussie over deze vraag en een ander probleem, dat ik nu zal laten rusten.
De kloosterling Jorge geeft commentaar op Aristoteles’ ideeën over de lach. De lach relativeert alles, de lach relativeert daardoor ook alle gezag, waardoor de lach uiteindelijk de chaos bewerkstelligt, en de afvalligheid van God. De lach is derhalve des duivels. De lach kan geen plaats krijgen in een omgeving waarin mensen zichzelf en hun leven en het leven serieus nemen, doodserieus zou ik willen zeggen.
Maar is onze wereld leefbaar als wij alles zo serieus nemen? Hebben wij niet nodig de dingen zo nu en dan eens te relativeren? Jorge’s tegenstrever stelt hiertegenover dat juist de duivel gekenmerkt wordt door eeuwige somberheid, daar hij weet waar hij vandaan komt en waar hij naartoe gaat. “De duivel is de aanmatiging van de geest, het geloof zonder glimlach, de waarheid die nooit aan twijfel onderhevig is.” De monnik die de lach van de duivel afkomstig noemde, laat het verhaal eindigen in een geweldig inferno waarbij het hele klooster in vlammen opgaat.
Zonder de humor ligt het gevaar op de loer dat wij ons niet mee kunnen distantiëren van wat ons overkomt. Iemand die het leven al te serieus neemt, maakt zichzelf uiteindelijk tot middelpunt van de wereld.
Dit is, wat wij in het ware fundamentalisme zien, én in de reactie van degenen die ons met alle middelen proberen te behoeden voor dat fundamentalisme.
Het huis van de heilige wijsheid bleek tevens het huis van de glimlach. Het was geen grootse grap, daar in de eerste kamer. Wiegel, enerzijds de elitaire liberale politicus, anderzijds nog altijd enorm populair en vertrouwenswekkend, had oog voor de schoonheid van de woorden van Kok an sich, maar distantieerde zich van de inhoud van de boodschap. De ironie was echter dat juist hij tegen stemde. Hij kon waardering voor de woorden van tegenstander én het politieke spel opbrengen, en deze loskoppelen van zijn overtuiging. Dat Kok, toch politicus van de oude stempel, hier Kokkiaans narrig om werd, is tegen de achtergrond van de belangen op dat moment begrijpelijk, maar is tevens een teken van een blinde vlek voor de zo belangrijke relativering, van de discussie met een knipoog.
Populisme van onze tijd bestaat bij de gratie van de hardheid van haar retoriek en haar boodschap. Zij kan zich niet permitteren een glimlach te laten zien, daar zij strijd tegen de duivel van het fundamentalisme. Zij kan zich niet distantiëren van deze strijd, omdat zij slechts kan bestaan door de inhoud van deze strijd, varend op de golven van het ressentiment.
Ik las in Drs’ Klei’s verhandeling over Joan Derk van den Cappellen tot den Poll dat deze een zeer groot ego had en een nogal onaangenaam persoon was.
Zijn verdiensten in de politiek zijn groot geweest, want het was wel eens goed dat het establishment werd opgeschud, net als dat de opkomst van Pim Fortuyn op dat moment dringend gewenst was. (Fortuyn ging er overigens prat op dat hij meer Marokaanse jongens kende dan welke politicus in dit land ook, zij het dat dat vaak op plaatsen was waar hij ze niet eens kon zien). De meeste populisten dan ook eindigen als een nuttige voetnoot in de geschiedenis. (Deze opmerking op verzoek van Albert).

"Men kan het martelaarschap van het niet begrepen worden niet uithouden en kiest daarom maar op een veel gemakkelijke manier de bewondering van de wereld." zegt de door drs. Vriend Klei immens bewonderde Kierkegaard. Wel, Kierkegaard was een zeldzaam genie, die zich in lijn van een lange traditie roepende in de woestijn noemde. Maar, wat geeft iemand het recht dit met zoveel pathos over zichzelf uit te roepen, hetgeen wij zoveel meemaken? Misschien dat iemand die het echt heeft gemaakt het op zijn sterfbed fluisterend zou kunnen uitspreken.
Geheel in lijn van de in dit huis bewonderde Hegel zou ik willen zeggen “de uilen van Minerva vliegen uit in de avondschemering”.
De wijsheid komt achteraf zogezegd, in het heetst van de strijd zelf zoekt de wijsheid beschutting in plaats van direct er bovenop te springen. Voordat de wijsheid komt past het ons onze overtuiging zo af en toe tegen het licht te houden, Tot die tijd volstaat zij door aan de rand van het slagveld tussen fundamentalisme en populisme minzaam te knipogen en haar oordeel op te schorten, om te voorkomen dat we met z’n allen eindigen in een woestijnachtig fabeltjesland, in een slechte editie van de fabeltjeskrant.

Ik dank u wel.
Jan-Willem Tamminga

vrijdag, september 30, 2005

Geachte abactis, lieve Stieneke,

"Als het genie profetisch naar de toekomst wijst, kan hij dit slechts, dank zij zijn dieper besef van het verleden." (Søren Kierkegaard)

Geachte abactis, lieve Stieneke,


Mijn voormalige huisgenoot, Albert Mollema, vermoeide vorig jaar de GSV met een afscheidsbrief die maar liefst 20 minuten duurde. Ik, bescheiden als ik ben, zal u niet zo lang vervelen met mijn geblaat, slechts 2 pagina's. Auke Minnema zal nu misschien denken: "Vriend Klei, verraad je mij nu met een kus?" Maar ik zeg u, Auke, ik heb je waarlijk lief. Hoed mijn schapen.

Nu ik deze brief schrijf is het vakantie. Ik ben bezig met een boek van Dick Pels over Pim Fortuyn, de opvolger van de theatraal tegendraadse achttiende-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol, waarover ondergetekende zijn eindscriptie heeft geschreven, waarmee hij de Radix scriptieprijs heeft gewonnen, ondanks het feit dat hij in de Sic zich nogal provocerend populistisch over het magazine van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap had uitgelaten.
In "De geest van Pim" vertelt Dick Pels dat Fortuyn een buitenstaanders was, iemand die anders was dan de rest en daarom werd buitengesloten. Pim voelde zich buitengesloten en ging daarom anders gedragen, zodat het "buitengesloten-zijn" een zelfvervullende profetie werd.
Voorwaar, voorwaar ik zeg u, de biografie van Pels is een feest der herkenning. Ik sluit mij soms ook buiten. Op zondag 17 juni letterlijk. Ik had de deur achter mij dichtgeslagen en realiseerde mij opeens dat ik geen sleutels bij mij had om weer terug te komen. Ik stond nu midden in de woestijn, en er was niemand die mijn geroep, mijn smeking en mijn klagen hoorde. Het was immers zondagochtend en alle studenten lagen nog in bed. Och, wat voelde ik mij eenzaam en verlaten. Ik moest een besluit nemen. Ik moest hulp buiten mijzelf gaan zoeken. Ik, een geboren calvinist [nee, niet wedergeboren] en dus geneigd tot alle kwaad.
Maar in de moeilijkste momenten van je leven kom je erachter wie je ware vrienden zijn. Zij lopen niet in een grote boog om je heen en laten je links liggen. Zij lappen je geestelijk en fysiek op en als je ze om een fiets vraagt zullen ze je geen kopje suiker geven. Ik dwaal af. Om een lang verhaal kort te maken: ik kreeg van Bennard Doornbos een fiets en maakte toen - om de sleutels te halen - een queeste naar het verre Middelstum. [Even wachten] Daarheen en weer terug. [Deze LOTR-grap is speciaal voor Matthijs Schokker] Af en toe sloeg ik de verkeerde weg in, maar gelukkig had ik het einddoel goed voor ogen, en wist ik mijn zoektocht naar de heilige graal, ik bedoel de sleutels, met succes te volbrengen.

Dit verhaal over verlossing, waarin feit en fictie door elkaar lopen, illustreert prachtig mijn zijn-tot-de-GSV. [Let op de Heideggeriaanse streepjes] Ik was af en toe onmogelijk, u heeft mij ondanks mijn fouten en gebreken toch geaccepteerd. Ik was het eigenwijze koekoeksjong dat - hoewel ik nog niet kon vliegen - het warme nest verliet, u "steeg op als een arend" en ving mij op. Ik was de verloren zoon, u was mijn liefhebbende vader. Ik was de hoer, u Hosea. [Wachten totdat het gelach verstomd is]
De GSV: christelijk, sociaal en studentikoos. Intellectueel niet meer, maar daar wil ik in deze brief niet over lamenteren. Ik kaart het alleen even aan. Wie staat er op om tegen de bierkaai te vechten nu ik niet meer onder u ben? Wie zal er voorgaan in de geest van Klei? Iemand?
Het meest waardeer ik echter het sociale karkater van de GSV. Niemand wordt buitengesloten. Het feit dat we het vaak hebben over randleden, betekent dat er om deze mensen gedacht wordt! Het grote verschil met de middelbare school en met de boze buitenwereld is dat op de GSV iedereen mee mag doen, iedereen telt, iedereen wordt geaccepteerd, of je nu de Radixprijs hebt gewonnen of na twee jaar nog steeds je propedeuse niet hebt gehaald. [Dit bedoel ik dus niet serieus] Om met de woorden van professor Snape te spreken: "Fame isn't everything, Mr. Potter."
GSV, bedankt voor je stoere novitiaat, je thoffe [op z'n Huttenga's uitspreken] kampen, je gave Dies (hoewel de gaafste Dies in Utrecht was met de dame die nu mijn brief voorleest), je swingende feesten, je fantastische ABC-weekenden, je heerlijke Happietaria, je aardse zedenmeesters, je hemelse Annie Stortemelktrofee-winnares, je paarse hazen, je senaat L.A.M., je Join Boerma-website, je prachtige SiC (met daarin de intelligentste artikelen over Friedrich Nietzsche, Jacques Derrida, Pierre Bayle en Joan Derk van der Capellen tot den Pol) en je geweldige OV-lezingen (met name die met James Kennedy, Eddo Evinck, Willem Jan Otten en Wolter Rose). GSV, you are always in my mind.

Met vriendelijke groet,


Ewout Klei

PS. Mag ik misschien reünist worden?

dinsdag, mei 03, 2005

Op onderzoek in Londen

Het is alweer een jaar geleden dat ik voor mijn scriptieonderzoek naar Londen ben geweest. Op een dinsdag in februari was ik bij de British Library aangekomen, waar ik drie week onderzoek zou doen. Ik had alle nodige papieren ingeleverd, althans dat dacht ik. Een aanbevelingsbrief van niemand minder dan professor doctor Henk te Velde, professor in the political culture of the department of history at the university of Groningen, was niet genoeg. Ik moest behalve mijn identiteitsbewijs ook nog een bewijs hebben van mijn woonadres in Nederland. Het uittreksel uit het bevolkingsregister. Het uittreksel dat ik had opgevraagd. Het uittreksel dat ik vergeten was mee te nemen naar Londen. Ik belde die avond gelijk mijn vader op die het uittreksel naar mij en de British Library moest doorfaxen, zodat ik mijn reader's pass kon krijgen.
De rest ging wonderwel. Ik stapte op het goede vliegtuig, landde op het goede vliegveld (Londen Gatwick), stapte in de verkeerde trein (niet de Gatwick-express maar een gewone trein), maar kwam wel op de goede plek aan (Victoria Station), alwaar ik met de metro (ook wel underground of tube genoemd), naar Paddington Station (u weet wel, van dat stomme beertje) ging. In de gelijknamige wijk was mijn hotel gevestigd waar ik drie week zou overnachten.
Het Lancaster Hall Hotel was een Duits YMCA-hotel van kosmopolitische allure. De receptioniste was Italiaans, haar assistent een Ier en in de catering werkten Scandinaviërs. Op een morgen, tijdens het ontbijt, werd ik plots omringd door een hele schare Russisch-orthodoxe geestlijken. Zij hielden in het hotel een bijeenkomst. Zoiets maak je maar een keer in je leven mee. Na die ontmoeting keek ik elke ochtend uit naar de indiaan, de politieagent, de bouwvakker en de stoere man in leer. Ze kwamen niet.
In de buurt van het hotel waren Indische winkels, Chinese eethuisjes en Italiaanse restaurants en een prachtige pub, The pride of Paddington, waar ik opnieuw weer mocht kennis maken met Guiness. Wanneer ik na een drukke dag onderzoek geen behoefte aan eten had maar aan consumeren, dan waren daar de McDonalds, de Burger King, de Pizza Hut en Kentucky Fried Chicken om in deze behoefte te voorzien.
Hoewel ik er niet voor in Londen was heb ik natuurlijk wel even de toerist uitgehangen. De Big Ben, de National Gallery, de Tower en de Towerbridge vielen mij nogal tegen. Daarentegen waren de National Portrait Gallery, de British Museum en de Londen Museum fantastisch. Harrods was op zondag helaas gesloten, Fowles (de beste boekhandel van Londen), gelukkig niet. Urenlang heb ik mij daar op de bovenste verdieping vermaakt met interessante boeken.
Mijn onderzoek in de British Library naar de theatraal tegendraadse parlementariër John Wilkes (1725-1797) verliep zo voorspoedig, zeg maar als een trein, dat ik ook maar op zoek ben gegaan naar platform 9¾. Op dit perron vertrekt namelijk de Hoghwarth's Express. Hogwarth is de toverkostschool waar Harry Potter elk jaar naartoe gaat om zich te bekwamen in vakken als toverdranken, waarzeggerij, verweer tegen zwarte kunsten, verzorging van fabeldieren, transfiguratie etc. Helaas heb ik platform 9¾ niet kunnen vinden. Ik vond wel een stom plakkaat aan een muur. Die was echter voor toeristen bedoeld. Mijn vergeefse pogingen om via deze muur de Hogwarth's Express alsnog te bereiken werden echter niet zo op prijs gesteld, dus heb ik mijn queeste maar opgegeven. Toen ik even later van King's Cross Station naar de British Library liep, meende ik een lichtblauwe Ford Angelina zien opstijgen. Maar opeens was de Ford niet meer. Ik denk dat ik het mij heb ingebeeld.