Onderstaande toespraak werd op 19 december 2004 gehouden door Jan-Willem Tamminga, ter gelegenheid van mijn afstuderen.
Allereerst het volgende: ik zat eens in de kerk te luisteren naar een emeritus-predikant van een jaar of 75, en plotseling moest ik bijna wanhopig denken: zou de vraag “verveel ik jullie misschien ook” nou helemaal niet bij die man opkomen?
Het risico bestaat dat dit een gortdroge verhandeling wordt, bovendien onbegrijpelijk: in dat geval hoop ik dat iemand er een eind aan maakt.
Hallo meneer de uil, waar brengt u ons naar toe?
Tegen populisme de politiek met een knipoog
Ik neem u even mee naar de nacht van Wiegel, waarin het tweede Kabinet Kok struikelde over het stokpaard van D’66, het correctief referendum. 18 mei 1999, het lijkt een geheel ander tijdperk.
In de nacht waarin hij werd overgeleverd, hield toenmalig premier Kok in de eerste kamer een gloedvol betoog waarin hij aangaf waarom de coalitiepartners toch echt voor zouden moeten stemmen. Het was algemeen bekend dat de VVD-coryfee van plan was tegen te stemmen, wat tot gevolg zou hebben dat er één stem te weinig zou zijn om de grondwet ten gunste van het referendum te wijzigen. Na afloop complimenteerde Wiegel Kok met zijn mooie toespraak – en stemde tegen. Kok zal zoiets gedacht hebben “Hans, verraad je mij met een kus”? Hij was in ieder geval heftig verontwaardigd, liet hij na afloop blijken. Wiegel begreep niet waarom; het feit of hij Kok’s toespraak mooi vond zei in zijn ogen niets over voor of tegen stemmen.
Dit alles vond plaats in de Eerste Kamer, ook wel beschouwd als het huis van de heilige wijsheid van de Nederlandse politiek.
Niet voor niets begin ik mijn betoog met een voorval uit dit eerbiedwaardige instituut. Door Vriend Klei, inmiddels Drs Vriend Klei, ben ik gevraagd te spreken hier op zijn afstudeerfeest. Ik beschouw het als een grote eer het woord te mogen voeren in wat eveneens bekend staat als het huis van de heilige wijsheid, bekend om haar vermaarde filosofen, natuurkundigen, historici en wiskundigen.
Op het gevaar af beticht te worden van overmatig gebruik van pedante professorale zwaarwichtigheden, ik ontleen deze term aan de filosoof Arthur Coleman Danto, zal ik betogen dat de diverse vormen van populisme zoals die zich tegenwoordig aan ons voordoen, bestaan bij de gratie van het totale ontbreken van zelfrelativering en humor, en verder dat ik niet graag zou zien dat deze twee waarden uit onze geliefde polder verdwijnen. Voor de duidelijkheid: in de tijd van Wiegel en Kok waren wij nog de polder, nu zie ik ons meer een soort van woestijn worden, en dat zeker niet wegens al die in Nederland woonachtige woestijnvolkeren die het nieuws en de politieke agenda lijken te beheersen.
Even mijn eigen positie: ik heb de pest aan dat modieuze gedoe van al die figuren die weer wat bedenken en meteen vinden dat iedereen dat ook maar moet vinden en dat theatraal van de daken gaan schreeuwen en na iedereen beledigd te hebben het vreemd vinden dat ze worden bedreigd. Vergeef me deze tirade, ik zeg ook wel eens wat ik vind en vind ook wel eens wat ik zeg.
Je struikelt in dit land over gekrenkte ego’s die denken dat ze vernieuwend bezig zijn en klagen dat niemand dat erkent.
In de nieuwste HP de Tijd, die ik vandaag even doorkeek, beklaagt voormalig politicus Rik van der Ploeg, nu hoogleraar in Florence, zich er over hoe de humor uit Nederland verdwenen is, en met de humor de tolerantie.
Wat heeft humor met populisme te maken, vraagt u zich wellicht af. Het antwoord luidt: niets. Humor is wezensvreemd aan populisme, net als dat humor wezensvreemd is aan fundamentalisme.
Fundamentalisme komt voort uit het ontbreken van een vorm van kritische distantie ten opzichte van de ideeën die men aanhangt, zelfreflectie dus. Wanneer men zegt zijn handelen op een direct gebod van boven, of een algemene ethische theorie over bijvoorbeeld de omgang met dieren, al was het maar iets banaals als veganisme, te baseren, is daarover geen discussie mogelijk, geen reflectie dus.
Ook is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen de opvatting en het handelen wat die opvatting tot gevolg heeft. Het handelen volgt immers direct uit het opvolgen van het gebod.
De grote geesten van onze tijd maken echter dezelfde fout. Onder het mom van vrije meningsuiting de confrontatie te zoeken door beledigende teksten te bezigen of medelanders publiekelijk te kleineren of op andere wijzen proberen zo theatraal mogelijk tegendraads te zijn, is niet meer dan het vermeende kwaad met zijn eigen wapens bestrijden. Het is evenzeer het zich vastbijten in de eigen opvatting, en deze dermate tot strijdpunt te verheffen dat dit onbespreekbaar wordt. De radicalisering van mensen als Wilders en Ayaan Hirsi Ali, in navolging van Fortuyn, laten dit zien, terwijl zelfs de leiders van de VVD in deze radicalisering mee lijken te gaan. En dan wordt Piet-Heyn Donner uitgemaakt voor reactionaire fundamentalist!
Terug naar de humor. De naam van de roos van Umberto Eco gaat over twee vragen. Een daarvan is: heeft Christus tijdens zijn leven op aarde gelachen? Uiteindelijk slaan de broeders in het klooster elkaar de hersenen in in de discussie over deze vraag en een ander probleem, dat ik nu zal laten rusten.
De kloosterling Jorge geeft commentaar op Aristoteles’ ideeën over de lach. De lach relativeert alles, de lach relativeert daardoor ook alle gezag, waardoor de lach uiteindelijk de chaos bewerkstelligt, en de afvalligheid van God. De lach is derhalve des duivels. De lach kan geen plaats krijgen in een omgeving waarin mensen zichzelf en hun leven en het leven serieus nemen, doodserieus zou ik willen zeggen.
Maar is onze wereld leefbaar als wij alles zo serieus nemen? Hebben wij niet nodig de dingen zo nu en dan eens te relativeren? Jorge’s tegenstrever stelt hiertegenover dat juist de duivel gekenmerkt wordt door eeuwige somberheid, daar hij weet waar hij vandaan komt en waar hij naartoe gaat. “De duivel is de aanmatiging van de geest, het geloof zonder glimlach, de waarheid die nooit aan twijfel onderhevig is.” De monnik die de lach van de duivel afkomstig noemde, laat het verhaal eindigen in een geweldig inferno waarbij het hele klooster in vlammen opgaat.
Zonder de humor ligt het gevaar op de loer dat wij ons niet mee kunnen distantiëren van wat ons overkomt. Iemand die het leven al te serieus neemt, maakt zichzelf uiteindelijk tot middelpunt van de wereld.
Dit is, wat wij in het ware fundamentalisme zien, én in de reactie van degenen die ons met alle middelen proberen te behoeden voor dat fundamentalisme.
Het huis van de heilige wijsheid bleek tevens het huis van de glimlach. Het was geen grootse grap, daar in de eerste kamer. Wiegel, enerzijds de elitaire liberale politicus, anderzijds nog altijd enorm populair en vertrouwenswekkend, had oog voor de schoonheid van de woorden van Kok an sich, maar distantieerde zich van de inhoud van de boodschap. De ironie was echter dat juist hij tegen stemde. Hij kon waardering voor de woorden van tegenstander én het politieke spel opbrengen, en deze loskoppelen van zijn overtuiging. Dat Kok, toch politicus van de oude stempel, hier Kokkiaans narrig om werd, is tegen de achtergrond van de belangen op dat moment begrijpelijk, maar is tevens een teken van een blinde vlek voor de zo belangrijke relativering, van de discussie met een knipoog.
Populisme van onze tijd bestaat bij de gratie van de hardheid van haar retoriek en haar boodschap. Zij kan zich niet permitteren een glimlach te laten zien, daar zij strijd tegen de duivel van het fundamentalisme. Zij kan zich niet distantiëren van deze strijd, omdat zij slechts kan bestaan door de inhoud van deze strijd, varend op de golven van het ressentiment.
Ik las in Drs’ Klei’s verhandeling over Joan Derk van den Cappellen tot den Poll dat deze een zeer groot ego had en een nogal onaangenaam persoon was.
Zijn verdiensten in de politiek zijn groot geweest, want het was wel eens goed dat het establishment werd opgeschud, net als dat de opkomst van Pim Fortuyn op dat moment dringend gewenst was. (Fortuyn ging er overigens prat op dat hij meer Marokaanse jongens kende dan welke politicus in dit land ook, zij het dat dat vaak op plaatsen was waar hij ze niet eens kon zien). De meeste populisten dan ook eindigen als een nuttige voetnoot in de geschiedenis. (Deze opmerking op verzoek van Albert).
"Men kan het martelaarschap van het niet begrepen worden niet uithouden en kiest daarom maar op een veel gemakkelijke manier de bewondering van de wereld." zegt de door drs. Vriend Klei immens bewonderde Kierkegaard. Wel, Kierkegaard was een zeldzaam genie, die zich in lijn van een lange traditie roepende in de woestijn noemde. Maar, wat geeft iemand het recht dit met zoveel pathos over zichzelf uit te roepen, hetgeen wij zoveel meemaken? Misschien dat iemand die het echt heeft gemaakt het op zijn sterfbed fluisterend zou kunnen uitspreken.
Geheel in lijn van de in dit huis bewonderde Hegel zou ik willen zeggen “de uilen van Minerva vliegen uit in de avondschemering”.
De wijsheid komt achteraf zogezegd, in het heetst van de strijd zelf zoekt de wijsheid beschutting in plaats van direct er bovenop te springen. Voordat de wijsheid komt past het ons onze overtuiging zo af en toe tegen het licht te houden, Tot die tijd volstaat zij door aan de rand van het slagveld tussen fundamentalisme en populisme minzaam te knipogen en haar oordeel op te schorten, om te voorkomen dat we met z’n allen eindigen in een woestijnachtig fabeltjesland, in een slechte editie van de fabeltjeskrant.
Ik dank u wel.
Jan-Willem Tamminga
Geen opmerkingen:
Een reactie posten