Posts tonen met het label Europese Unie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Europese Unie. Alle posts tonen

maandag, juli 23, 2012



Recensie: Religion and the public order of the European Union
juli 21, 2012
Religion and the public order of the European Union is een interessante studie naar het verband tussen godsdienst en politiek in de landen van de Europese Unie, en in het algemeen in de Europese Unie. McCrea vermijdt gemakkelijke simplificaties en geeft een genuanceerd antwoord op een complex vraagstuk.

Onder de 27 Lidstaten van de Europese Unie is er geen consensus aan wat de beste regeling tussen Kerk en Staat zou moeten zijn. Hoewel alle landen van de Unie democratieën zijn, zijn zij verdeeld over deze vraag. Sommige landen hebben een Staatskerk. De Lutherse Kerk is de officiële staatskerk van Denemarken, en de Griekse grondwet ziet de Orthodoxe Kerk als de heersende godsdienst van Griekenland. Sommige landen hebben een pluralistisch model. Nederland heeft geen staatskerk, maar het bijzonder religieus onderwijs heeft dezelfde rechten zoals openbaar onderwijs en wordt bovendien financieel gelijkberechtigd. Ten slotte zijn er ook landen die een strikt seculier beleid voeren. In Frankrijk heeft godsdienst geen invloed op openbare instellingen. Het dragen van een hoofddoek is op openbare scholen niet toegestaan.

Volgens McCrea hebben twee tradities grote invloed op het huidige beleid van de Europese Unie ten aanzien van religie. Enerzijds is er de traditie van het secularisme. Dankzij het humanisme, de Verlichting, de Franse Revolutie en de secularisatie is Europa het meest geseculariseerde continent van de wereld. Aan de andere kant is de christelijke traditie van Europa nog steeds zeer invloedrijk. Ondanks het feit dat het Christendom zijn overheersende positie in Europa heeft verloren, koesteren vele lidstaten van de Unie hun christelijke tradities. Het christendom blijft een rol van betekenis spelen in nationale identiteit van sommige landen (de eerder genoemde staatskerken, maar ook de nationale vlaggen van sommige landen, waarin het christelijke kruis is verwerkt). Voorts heeft de Rooms-katholieke Kerk zijn politieke ambities niet opgegeven. De kerk roert zich vooral op het gebied van de ´kleine moraal´ (zoals euthanasie, abortus en homoseksualiteit). Ten slotte heeft het christelijk geloof veel invloed op nationale onderwijssystemen en op de gezondheidszorgvoorziening.

In de studie van McCrea wordt veel aandacht gegeven aan de gepolariseerde discussie in 2003 over de preambule van de Europese grondwet. In het eerste ontwerp van deze preambule was er geen verwijzing naar of God of christendom als bron van het culturele erfgoed van Europa. Er werd alleen in algemene termen naar religie verwezen. De Griekse en Romeinse beschavingen en de Verlichting daarentegen werden wel expliciet genoemd. Sommige landen en godsdienstige organisaties daarom waren zeer kritisch over dit eerste ontwerp. In de definitieve versie werden de verwijzingen naar Griekenland, Rome en de Verlichting geschrapt. Conservatieve christenen en sommige radicale secularisten bleven echter ontevreden, de laatstgenoemden omdat het definitieve ontwerp nog steeds een algemeen geformuleerde verwijzing naar de religieuze bronnen van Europa bevatte.

McCrea maakt een zeer interessante observatie ten aanzien van het selectieve gebruik van het secularisme-argument bij sommige Europese wetgeving. Sommige wetgevers zijn zeer bezorgd over de islam en ´islamisering´. Het heeft er weg van dat deze seculiere wetgeving alleen tegen de moslimbevolking is gericht. Het centrum-rechtse kabinet-Balkenende introduceerde in 2006 in Nederland een immigratietoets met een begeleidende video. Immigranten moesten behalve vragen over Nederland ook vragen over de Nederlandse normen beantwoorden. Er werd onder andere gevraagd, of vrouwenbesnijdenis en het slaan van vrouwen toegestaan waren, en hoe men zou reageren op een kussend homopaar. Voorts toonde de educatieve video kussende homo´s en topless vrouwen op het strand. Het vermoeden bij velen, dat deze immigratietoets eigenlijk tegen moslims was gericht, werd versterkt door het feit dat immigranten uit Westerse landen (uit de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw Zeeland) vrijgesteld waren voor de toets. Progressieve politici en opinieleiders waren natuurlijk zeer kritisch.

De Nederlandse benadering heeft zeer veel invloed op de politiek van andere Europese landen. De Duitse deelstaten Baden-Würtemmberg en Hesse introduceerden soortgelijke immigratietoetsen. Beide toetsen concentreerden zich op kwesties die bijzonder relevant werden geacht voor moslims, zoals vragen over 11 september, Israël en de Holocaust. Progressieve politici waren kritisch over deze toetsen. Volker Beck, een lid van de Duitse Grünen, zei dat minister van Binnenlandse Zaken van Baden-Würtemmberg, een conservatieve christendemocraat, vanwege zijn antihomobeleid zelf waarschijnlijk voor de toets zou zakken. Bovendien, en dit is heel opmerkelijk, gaf de deelstaatoverheid van Baden-Würtemmberg openlijk toe dat het nieuwe immigratiebeleid tegen moslims was gericht.

De Europese Unie en zijn lidstaten zijn minder seculier in hun benadering als het om het christendom gaat. Dit bleek zeer duidelijk uit het Lautsi arrest. Aanvankelijk besliste het Europese Hof van Rechten van de Mens dat de verplichte vertoning van kruisbeelden in Italiaans staatsscholen de rechten van niet-godsdienstige ouders schond. In 2011 echter werd dit besluit in hoger beroep verworpen. De lidstaten hebben het recht hun christelijke tradities te behouden. De islam, als ‘vreemde’ godsdienst, heeft in Europa blijkbaar minder rechten.

McCrea is een principieel voorstander van de gelijke behandeling van de verschillende godsdiensten. Hij verzet zich daarom tegen die wetgeving die (feitelijk) een onderscheid maakt tussen islam en christendom. Anderzijds verzet McCrea zich tegen een radicaal secularisme omdat religie (met inbegrip van het christendom) heeft bijgedragen aan de culturele identiteit van Europa. De genuanceerde benadering van McCrea stemt tot nadenken. Zijn studie is aan te bevelen voor iedereen die geïnteresseerd is in de vraag, hoe geloof en politiek zich tot elkaar moeten verhouden.

Ewout Klei

Na.v.: Ronan McCrea, Religion and the public order of the European Union. Oxford University Press. 2010. ISBN 9780199595358.

zaterdag, mei 28, 2005

Thorbecke, de grondwet en Europa

Thorbecke, de grondwet en Europa

In 1848 schreef Johan Rudolf Thorbecke in een week tijd een van de modernste grondwetten van Europa. Hij ontving hier 500 gulden voor. Dit was ongeveer een zesde deel van zijn vaste jaarsalaris als hoogleraar.
Thorbecke had zich in de jaren 1840, toen hij hoogleraar was in Leiden, ontpopt tot een vlijmscherp criticus en schreef onder andere historische artikelen in het liberale tijdschrift De Gids waarin hij het paternalistische politieke bestel van Nederland na 1813 hekelde. Helaas ging de regering niet in op het voorstel dat hij en acht andere progressief-liberale kamerleden, de befaamde negen mannen, inleverden.
Pas in 1848 kreeg Thorbecke zijn zin. De aan een hartkwaal lijdende Willem II ging binnen 24 uur overstag uit angst voor revolutie, die reeds was uitgebroken in Parijs, Wenen en Berlijn. Thorbecke mocht van de koning een grondwet gaan schrijven.
Thorbeckes grondwet voorzag in rechtstreekse verkiezingen voor de tweede kamer, de provinciale staten en de lokale raden, en de invoering van volledige ministeriële verantwoordelijkheid. De kwaliteit van deze grondwet blijkt uit het feit dat hij nog steeds aan ons staatsbestel ten grondslag ligt.
Thorbeckes grondwet zorgde voor vertrouwen in de toekomst. Hij maakte voorgoed een einde aan de politieke malaise en het achteruitgangsdenken dat Nederland sinds de ‘zilveren’ achttiende eeuw had verlamd, ondanks de verscheidende vernieuwingspogingen die door Simon van Slingelandt, Joan Derk van der Capellen tot den Pol en Rutger Jan Schimmelpenninck waren ondernomen. Na drie ministeries Thorbecke (1849-1853; 1862-1866; 1871-1872) ging Nederlandse economisch gezien weer voor de wind. Afgezien van het schijnbaar negeren van het armoedevraagstuk was1848 een politiek succes zonder weerga.
Nederland was haar hervormer dan ook dankbaar: vier jaar na zijn overlijden in 1872 kreeg Thorbecke in Amsterdam een standbeeld en in 1915 werd hij bij een door de Nieuwe Amsterdammer uitgeschreven referendum als grootste Nederlander van de laatste vijftig jaar verkozen.

Nu, meer dan 150 jaar later, wordt er in de Nederlandse kranten hevig gediscussieerd over een Europese grondwet. Zal de Europese grondwet ook een einde maken aan de, af en toe de kop opstekende, eurosclerose? Ik vraag het mij af.
Hoewel ik waarschijnlijk wel voor ga stemmen is er volgens mij nauwelijks een groter contrast denkbaar dan tussen de grondwet van Thorbecke en de Europese grondwet. Thorbeckes grondwet kenmerkt zich door eenvoud, daarentegen begrijpt de leek nauwelijks iets van Europese grondwet en baseert zijn conclusies op een niet te lezen voorlichtingsboekje en makkelijke kretologie van de regering en de oppositie. De grondwet van Thorbecke zorgde er - dankzij de directe verkiezingen - voor dat de burger zich meer bij de politiek betrokken voelde, de Nederlandse burger voelt zich echter nauwelijks betrokken bij de Europese politiek en het is maar zeer de vraag of hij überhaupt wel zin heeft om te gaan stemmen.
Europa ontbeert een ideaal. De rijke diversiteit aan Europese staten en culturen contrasteert met een zielloze eenwording op technobureaucratische en economische gronden. Welk ideaal zou Europa kunnen verenigen en een Europees burgerschap inhoud geven?
Misschien hebben we een nieuwe Thorbecke nodig. Iemand die in een week tijd voor weinig geld een grondwet schrijft die een einde zal maken aan het bureaucratische geneuzel en alle discussies waar de burger eigenlijk niet op zit te wachten. Als deze persoon ook nog eens een grondwet schrijft die Europese burgerzin opwekt en als die grondwet tenslotte langer dan 150 jaar meegaat dan kan het antwoord alleen maar bevestigend zijn. Maar ik ben bang dat het bij mooie dromen blijft.

Literatuur
Jan Drentje, Het vrijste volk der Wereld. Thorbecke, Nederland en Europa (Zwolle 1998).

zaterdag, september 11, 2004

Mag Turkije lid worden van de EU?

Dit is de lange versie van het artikel dat op dinsdag 1 juni 2004 in het Nederlands Dagblad verscheen.

Mag Turkije lid worden van de EU?

Op zaterdag 24 april werd in Lunteren door de Eurofractie van de ChristenUnie/SGP een congres gehouden over de vraag of Turkije nu wel of geen lid van de EU mag worden. Het antwoord was nee. Turkije is een islamitisch land en mag daarom geen lid worden van de EU. Volgens Europarlementariër Bas Belder is de islam "een regelrechte aanval op onze hoogste profeet en leraar" en als Turkije lid wordt van de EU dan "moeten we ons indekken dat moslims de baas worden en christenen tweederangs burgers." ChristenUnie-lid A. Vente uit Reeuwijk zei dat hij geen gelijke rechten wilde toekennen aan moslims die hij "heidenen" noemde.

Klare taal. De uitkomst van dit congres stond dan ook in scherp contrast met de conclusie van J.W. Sap die in de 2e Groen van Prinster-lezing die hij een dag eerder had gehouden - misschien ietwat te sterk - zei dat het `onmenselijk` was wanneer het christelijke Europa zich zal afsluiten voor Turkije.

Is het onmenselijk wanneer het christelijke Europa zich afsluit voor het islamitische Turkije? Als het louter om deze rede te doen is natuurlijk wel. In het redactioneel van dinsdag 27 april in het ND zegt KVB dan ook terecht dat men zich verre dient te houden van "het vissen in de troebele wateren van het anti-moslimsentiment" maar we mogen wel "met enig recht sceptisch staan tegenover de toetreding van Turkije". Wat dat betreft lijkt er in de ChristenUnie geen eenstemmigheid te zijn. In een interview met Andre Rouvoet en Eimert van Middelkoop werd door hen duidelijk gesteld dat het ‘islam-argument’ te zwak was om toetreding af te wijzen. Zij stellen dat met de Balkanlanden de grenzen van de EU zijn bereikt.

Wat zijn de bezwaren tegen de Turkse toetreding? Turkije schendt nog steeds de mensenrechten, minderheden als de Koerden hebben het moeilijk. Op lokaal niveau wordt het kerken nogal eens moeilijk gemaakt, nog afgezien van instituten als ‘het presidium voor religieuze zaken’ dat in de praktijk de islam als ‘staatsgodsdienst’ bevestigd. Het leger heeft daarnaast nog veel politieke invloed, het noorden van Cyprus wordt sinds 1974 door het Turkse leger bezet, en dit blijft de Turkse politiek mede bepalen. Belangrijk is ook het argument dat de Turkse cultuur een ‘innerlijke ethiek’ (schuldbesef) schijnbaar ontbeert, Turkije wil de Ottomaanse genocide op 2 miljoen Armeniers niet erkennen zoals Duitsland zijn schuld wel heeft ingezien. Bovendien, wanneer we Turkije toelaten maar Bulgarije weigeren zou dit heel frappant zijn. Nog afgezien van discussies over Wit-Rusland en Oekraïne. Overigens ligt met de discussie over de toetreding van deze landen de vraag over de grenzen van de EU levensgroot op tafel. In dat kader is de opmerking van Rouvoet dat deze discussie te weinig gevoerd is blijkbaar terecht.

Toch zijn er ook wel degelijk een aantal argumenten te zien die de toetreding op termijn rechtvaardigen. Ten eerste is het natuurlijk de vraag of het geografisch Europa Turkije uitsluit. Landen als Armenië en Georgië worden vaak ‘Europees’ genoemd en vormen het grootste deel van de oostgrens van Turkije. De noordgrens is de europese Zwarte Zee en de westgrens is het Europese deel van het Oostelijk Middellandse Zee-bekken, waar ook Cyprus in ligt. Alleen de Zuid-Oostelijke grens is met echt aziatische landen. En daarmee zijn we in de eigenlijke discussie aangeland. Is een Turkse cultuur niet Europees?
De geschiedenis geeft geen eenduidig antwoord. De protestantse Hongaren en de Joden op de Balkan verbonden zich ooit met de Turken tegen de Habsburgers. Lang werd Turkije als ‘Europese’ gesprekspartner van de Europese grootmachten gezien in de negentiende en twintigste eeuw. Dat Turkije oorlog voerde in Europa is gezien bijv. de geschiedenis tussen Frankrijk en Duitsland in ieder geval geen argument om Turkije als ‘tegenstander van Europa’ te betitelen. Anderzijds is het duidelijk dat de Turkse heersers zich onverdraagzaam opstelden tegen het Europese Oosters Orthodoxe christendom en de bijbehorende culturen. Maar laten we reëel zijn, de Europese grootmachten vonden de bezetting van Griekenland en Bulgarije beslist geen reden om militair in te grijpen maar bleven diplomatieke banden houden met het Ottomaanse rijk.

Past de Turkse islam in Europa? De islam is nu al een realiteit in Europa en de Turkse cultuur kan niet 1 op 1 gelijkgesteld worden met de islam, de islam is veel breder. De vraag is eerder of de Turkse variant van de islam in Europa past. Opvallend is in ieder geval wel dat de Turkse islam in de huidige EU in ieder geval los lijkt te staan van alle discussies rondom radicale uitingen van die godsdienst en ook geen banden heeft met het opkomende antisemitisme. Er is in Turkije wel een scherpe formele scheiding tussen kerk en staat, die is bijvoorbeeld beter geregeld dan in landen als Griekenland. De angst voor de politieke islam is dus ook behoorlijk misplaatst en vooral gebaseerd op onderbuikgevoelens. Daarbij heeft zich alleen in Turkije een variant van de politieke islam ontwikkeld die vergelijkbaar is met de Europese christendemocratie.

Wat overblijft is dus de beoordeling van de huidige politieke en culturele situatie in Turkije en de vraag stellen of die in te passen is in de EU. Turkije is geen Arabisch land maar verschilt politiek en cultureel gezien enorm van de rest van het Midden-Oosten en er zijn de laatste dertig jaar veel toezeggingen aan Turkije gedaan. Turkije is lid van de NAVO en heeft goede diplomatieke betrekkingen met Amerika en Israël.

Turkije heeft ook de doodstraf afgeschaft en de nationale regering lijkt in ieder geval van veel zaken serieus werk te maken al zijn de vorderingen in de lokale realiteit soms lastig te zien. Toch is dit argument zwaarwegend. We hoeven namelijk niet te verwachten dat Turkije zich gaat hervormen wanneer er uiteindelijk toch geen perspectief is op toetreding. Het is zeer de vraag of een niet-politiek en zuiver economisch samenwerkingsverband de noodzakelijke politieke veranderingen brengt. Het lijkt niet waarschijnlijk als we in aanmerking nemen dat alle huidige veranderingen alleen er gekomen zijn door een politiek perspectief. Het simpele feit dat deze regering deze veranderingen serieus door wil voeren betekent dat de Turkse cultuur in ieder geval lang niet die kloof met de rest van Europa heeft als de Arabische wereld. Veranderingen lijken ook tot de mogelijkheden te horen, de Turkse steden en toeristische gebieden worden zwaar beïnvloed door de westerse cultuur en de Turken lijken er ook ontvankelijk voor te zijn.

Een ‘ja’ zonder dat de in aanvang genoemde bezwaren weggenomen zijn is niet goed voor de EU en niet goed voor Turkije. Een absoluut ‘nee’ tegen een politiek perspectief op de lange termijn lijkt geen recht te doen aan de feitelijke situatie, de mogelijkheden en de door de EU gewenste toekomstige richting van Turkije. Het is daarom belangrijk dat Turkije geen nul op het request krijgt.

Johannes de Jong en Ewout Klei