Posts tonen met het label vrijgemaakten. Alle posts tonen
Posts tonen met het label vrijgemaakten. Alle posts tonen

woensdag, september 02, 2009

De synodalen achterna?

De synodalen achterna?

http://www.protestant.nl/geschiedenis/actueel-verleden/de-synodalen-achterna

Gaan de vrijgemaakt-gereformeerden dan toch de synodalen achterna, op de immer zo verfoeide weg van de secularisatie? Dreigt wat voormalig voorman Piet Jongeling bijna een halve eeuw geleden, kijkend naar de synodaal-gereformeerde kerk, 'het stille sterven' noemde? Deze prangende vragen stelt historicus Ewout Klei naar aanleiding van de aanstaande Kamper Schooldag die wordt geplaagd door gestaag teruglopende bezoekersaantallen.

Dit jaar wordt de Kamper Schooldag verplaatst van de woensdag naar de vrijdag. Ook het programma verandert. De reden is dat het aantal bezoekers de afgelopen tien jaar enorm is teruggelopen, van ruim tienduizend mensen in de jaren negentig naar nog geen drieduizend vorig jaar. De vrijgemaakt-gereformeerde Theologische Universiteit aan de Kamper Broederweg, die de schooldag organiseert, probeert er nog wat van te maken. Maar iedereen voelt dat het een aflopende zaak is. Wat eens de toogdag was voor alle vrijgemaakt-gereformeerden is nu een onderonsje van zestigplussers geworden. Sommigen zullen misschien met heimwee terugdenken aan die goeie oude tijd toen het GPV nog bestond en de kerken ook op zondagmiddag nog propvol zaten; de jeugd kon de vragen en antwoorden van de Heidelbergse catechismus nog opdreunen en hield zich verre van wereldgelijkvormige frivoliteiten als de EO-jongerendag. Maar tegenwoordig? Waar gaat het heen met onze wereld? vraagt menig vrijgemaakt-gereformeerde op leeftijd zich af. Gaan we dan toch de synodalen achterna?
De synodalen achterna – dit was jarenlang het spookbeeld dat verontrusten gebruikten om elke poging tot vernieuwing in de kiem te smoren. Ze beschouwden hun eigen kerk als de ware kerk. Na de Vrijmaking van 1944 kon het met de synodalen alleen maar fout gaan. In 1962 stelde Jongeling in een brochure het secularisatieproces onder de synodalen aan de kaak. Hoewel er in de jaren vijftig ogenschijnlijk weinig in de synodale wereld was veranderd, hadden intellectualisme en rationalisme sluipenderwijs terrein gewonnen. Jongeling noemde dit proces ‘het stille sterven’ en vergeleek dit met het lot van de bewoners van een eilandje in het radioactieve Nyassameer in Afrika. Die hadden niet door dat ze aan dodelijke straling blootstonden.
Jongeling kreeg gelijk. In de jaren zestig en zeventig verlinkste de gereformeerde wereld openlijk. De ARP werd ‘evangelisch radicaal’, de VU gaf Martin Luther King en C.F. Beyers Naudé een eredoctoraat; synodaal-gereformeerden als Mient Jan Faber speelden een belangrijke rol in de vredesbeweging, en tegen vrijzinnige theologen als Harry Kuitert en Herman Wiersinga bleven tuchtmaatregelen uit.
Terwijl de synodalen seculariseerden bleven de vrijgemaakten de tijdgeest trotseren. Het geheim van dit succes was de strakke organisatorische band met de kerk. In feite konden alleen vrijgemaakten lid worden van vrijgemaakte organisaties waardoor men voor ‘infiltranten’ werd behoed. In de jaren negentig kwam een einde aan dit isolement. De vrijgemaakten stapten van hun ware-kerk-denken af. Ging men na dertig jaar alsnog de synodalen achterna? Neen. De vrijgemaakte zuil is niet verdwenen, maar opgegaan in de ‘evangelisch-reformatorische zuil’ rondom EO en ChristenUnie. Het motief om zich bij deze zuil aan te sluiten was defensief. Om met het inmiddels opgeheven blad Bij de Tijd te spreken: een ‘warmere’ en ‘leukere’ kerk moest de vrijgemaakte jeugd weg houden van intellectualisme en rationalisme. Hoewel het blad zich afzette tegen het vrijgemaakte verleden waarschuwde het onbedoeld voor precies dezelfde gevaren als Jongeling destijds. Maar Bij de tijd stond een andere remedie voor.
De remedie had succes want de vrijgemaakte kerken zijn de synodalen nog niet achterna gegaan. Aan geloofswaarheden mag niet hardop worden getwijfeld. Toch zijn er aanwijzingen dat de secularisatie toeslaat, onder meer in de vorm van de tanende belangstelling voor de schooldag. Een godsdienstsociologisch onderzoek naar de opvattingen en gedragingen van vrijgemaakten (en ex-vrijgemaakten), waarin de invloed van secularisering, ontzuiling en evangelicalisering met elkaar worden vergeleken, kan meer inzicht in dit proces geven. Is het ‘stille sterven’, de synodalen achterna, dan toch onvermijdelijk?

Auteur
Ewout Klei, voor Protestant.nl
2 september 2009

vrijdag, april 03, 2009

Vreedzaam portret van P. Jongeling

Vreedzaam portret van P. Jongeling

http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/03/vreedzaam-portret-van-p.-jongeling

Dit artikel komt voor in dossier: Jongeling

Nederlands Dagblad, 3 april 2009.

door James C. Kennedy

Pieter Jongeling gefotografeerd in 1982. |foto Nederlands Dagblad
--------------------------------------------------------------------------------
Piet Jongeling was ,,vrijgemaakt gereformeerd, maar niet star. Een beamer in de kerk? Hij zou het beamen.'' Dit zijn de slotzinnen van Herman Veenhofs biografie over Jongeling, die is verschenen rond de honderdjarige herdenking van zijn geboorte op 31 maart 1909.



Zonder twijfel Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins
Herman Veenhof. Uitg. De Vuurbaak, Barneveld 2009. 431 blz. € 24,90


--------------------------------------------------------------------------------

Het boek is dan ook een viering van Jongelings leven. Hoewel vrijgemaakten zich in het recente verleden tamelijk kritisch hebben uitgelaten over hun verleden, kan Veenhof hier weinig sympathie voor opbrengen. Zonder twijfel is het meeslepende verhaal van een man die in zijn eigen tijd door zijn geloofsgenoten op een voetstuk werd geplaatst en ook buiten de kerk bewondering en respect afdwong. Veenhof heeft deze gewaardeerde politicus aan de vergetelheid onttrokken door zijn inspirerende levensverhaal te plaatsen in de context van zijn tijd en te analyseren voor de lezers van vandaag.

Kun je wel een objectieve geschiedschrijving verwachten van een vrijgemaakte journalist die zijn bewondering uitspreekt voor deze gerespecteerde - zelfs legendarische - geloofsgenoot? Toch is Veenhof daar wel redelijk in geslaagd. Het boek is niet vrij van kritische oordelen en de auteur laat ruimte voor kritiek op de GPV-leider. Hij tracht Jongeling te begrijpen als mens en als christen; hij wil zijn diepste motivaties en gevoelens navorsen. In het laatste hoofdstuk van het boek, met de titel 'What would Jongeling do', probeert hij na te gaan wat Jongelings opvattingen zouden zijn geweest over de huidige staat van de vrijgemaakte kerk en de wereld.

Het is geen gemakkelijke taak; Jongeling kon eerlijk zijn over zijn gevoelens en zijn worstelingen, maar hij hield bepaalde grenzen in acht en wilde - of kon - zichzelf niet geheel blootgeven. Zijn persoon bleef iets ongrijpbaars houden. Dit sfinxachtige karakter komt ook naar voren in zijn voorkeur voor het gebruik van pseudoniemen: 'Elout', 'A. Mos' en natuurlijk zijn naam als kinderboekenauteur 'Piet Prins'.

Lichtend voorbeeld
Veenhof behandelt Jongelings leven in chronologische volgorde. Zo leren we dat hij zich op jonge leeftijd liet inspireren door de historische verhalen van de protestantse journalist Louwrens Penning, die voor hem een lichtend voorbeeld bleef. Ook wordt verhaald van Jongelings tweede kindje, een jongetje dat gehandicapt werd geboren in de winter van 1942 en enkele maanden later overleed, toen zijn vader reeds was opgepakt en gevangengezet wegens zijn activiteiten in het Groningse verzet. Veenhof schenkt veel aandacht aan de hechte band tussen Piet Jongeling en zijn vrouw Klazina en het geïsoleerde gezinsleven. De negen kinderen speelden vooral met elkaar en uit de interviews die Veenhof met hen hield, bleek dat dit door elk van de kinderen anders werd ervaren. Ook neemt Veenhof Jongelings werk als auteur onder de loep, vooral door te kijken naar de kritische ontvangst van zijn boeken, die door de seculiere pers vaak werden weggewimpeld als ,,te braaf, te christelijk en niet eens seks''. De christelijke pers reageerde veel enthousiaster, hoewel zeker één bevindelijk-gereformeerde recensent kritisch schreef over de ,,automatische verbondsopvatting'' in Jongelings werk. En sommige opvoeders maakten zich zorgen dat Jongelings boeken te spannend waren en voor jonge kinderen te intens.

Onder tucht
Het boek bevat verrassende informatie uit Jongelings eigen archieven, in familiebezit behouden. Zo blijkt dat deze vrijgemaakte voorman midden jaren vijftig onder tucht werd geplaatst door zijn eigen kerkenraad. In de gecompliceerde 'zaak-Holwerda', die de atmosfeer in de vrijgemaakte kerk nog jarenlang zou verzuren, werd Jongeling ervan beschuldigd dat hij zich onchristelijk had gedragen tegenover een geloofsgenoot, Taekle Holwerda. Jongeling had deze jongere broer van de bekende theoloog Benne Holwerda al bijna aangenomen bij het Gereformeerd Gezinsblad , toen een vervelende briefwisseling tussen Jongeling en Holwerda over de te volgen procedures een einde maakte aan de benoeming. Toen Holwerda later opklom binnen de Friese afdeling van het GPV, zorgde Jongeling ervoor dat deze afdeling kennis kreeg van de correspondentie, zodat Holwerda's opmars werd geblokkeerd.

Wat Jongeling precies deed om Holwerda tegen te houden is - en was - onderwerp van debat. Veenhof is - in tegenstelling tot historici als Chris Sol en Gerrit Schutte - niet geneigd de meest belastende beschuldigingen te geloven, ook omdat die afkomstig waren van Jongelings naaste medewerker Ger Vink, die door zijn buitenechtelijke relatie en geldverduistering bij het Gereformeerd Gezinsblad niet langer op goede voet stond met Jongeling. Hoe dan ook, Holwerda had wel medestanders in de kerk en omdat Jongeling weigerde spijt te betuigen, werd hij van het heilig avondmaal afgehouden. Jongelings verhuizing van Apeldoorn naar Groningen - waar de kerkenraad de tuchtmaatregelen ophief - maakte een einde aan deze pijnlijke situatie.

Concentratiekamp
In deze biografie staan twee perioden uit Jongelings leven centraal: zijn verblijf in concentratiekamp Sachsenhausen van juli 1942 tot april 1945 en zijn tijd als parlementariër. De meeste gevangenen in Sachsenhausen lieten binnen negen maanden het leven. Maar Jongeling kon veel langer overleven, deels door de omvangrijke briefwisseling (meer dan tweehonderd brieven tussen de echtelieden zijn bewaard gebleven) en deels doordat hij geregeld voedselpakketten ontving van het thuisfront. Hij kon zich zo niet alleen beter voeden, maar versterkte ook zijn positie in het kamp door beter te kunnen onderhandelen met de medegevangenen die waren aangesteld als bewakers en door anderen te helpen. Bovendien hield zijn ingetogen geloof hem op de been. Aan de ene kant gaf het hem hoop voor de toekomst, maar aan de andere kant presenteerde hij zich niet als martelaar. Hij was wel bereid om een-op-een-gesprekken te voeren over het geloof, maar getuigde niet zo openlijk van zijn geloof dat hij erdoor in de problemen kwam.

Aan het einde van april 1945 werd Jongeling gedwongen de dodenmars te lopen, waarin binnen het tijdsbestek van twee weken duizenden gevangenen crepeerden. Meteen na het einde van de oorlog schreef Jongeling een verslag van deze aangrijpende ervaring, waaruit in dit boek uitgebreid wordt geciteerd. Veenhof stelt de vraag of Jongeling zich staande heeft weten te houden en een oorlogstrauma kon vermijden door eerst zijn ervaringen van zich af te schrijven en vervolgens weer hard aan het werk te gaan.

Deze combinatie van een krachtig innerlijk geloof en pragmatisch politiek realisme komt terug in een geheel andere periode: Jongelings tijd in de Tweede Kamer (1963-1977). Het duurde niet lang na zijn aanstelling dat hij het respect van vriend en vijand won door zijn scherpe analyse, zijn principiële standpunten en zijn oog voor de politieke realiteit, samengebracht met zijn beroemde gevoel voor humor. Jongelings christelijke standpunten waren - in Veenhofs woorden - gedoseerd. De getuigenispolitiek van de SGP was niet zijn stijl en andere parlementariërs waardeerden de homo politicus in Jongeling; hij wist wanneer te spreken en te handelen en wanneer te zwijgen. In zijn boek beschouwt Veenhof Jongelings politieke standpunten: zijn sympathie voor apartheid (waarop Veenhof de nodige kritiek heeft), zijn militante verdediging van de Papoea's, zijn verzet tegen abortus, 'bloot en blasfemie' en zijn aarzelingen rond de 'Drie van Breda', de Duitse oorlogsmisdadigers die begin jaren zeventig vrijgelaten zouden worden en veel publieke emoties losmaakten.

Gereformeerd Gezinsblad

Het is enigszins raadselachtig dat Veenhof slechts één hoofdstuk besteedt aan de rol van Jongeling als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (later het Nederlands Dagblad ); een positie die hij 26 jaar innam. Jongeling beschouwde zijn hoofdredacteurschap als zijn belangrijkste functie, maar dat blijkt niet uit dit boek. Ook zijn relatie met het kerkvolk, door welk hij op handen werd gedragen, krijgt weinig aandacht, evenals zijn bescheiden rol in de kerkelijke conflicten van de jaren zestig. En toch is zijn vermogen om de vrijgemaakt-gereformeerden aan elkaar te binden een van Jongelings grootste prestaties. Maar het is waarschijnlijk dat een nadruk op Jongeling als hoofdredacteur een wat ander beeld zou hebben gecreëerd: minder irenisch en meer strijdbaar dan in Veenhofs typering.

Daarnaast bevat dit 431 pagina's tellende boek dat Veenhof in een halfjaar tijd heeft geschreven (de historicus Ewout Klei hielp hem met enkele hoofdstukken) nog te veel herhalingen en onafgemaakte gedachten. En soms wordt de harmonieuze toon van het boek verstoord door een plotseling oordeel of door te gemakkelijke typeringen. Zo karakteriseert hij de beide partijen van Jongeling en de PSP'er Lankhorst - die het op het persoonlijke vlak beter met elkaar konden vinden dan op het politieke vlak - als volgt: ,,Het GPV stond voor de vermanende wijsvinger, de PSP voor de opgestoken middelvinger tegen het gezag'', terwijl de PSP op haar eigen manier vooral bekendstond om haar morele en vermanende standpunten.

Desondanks heeft Veenhof met deze biografie een prestatie neergezet; een sympathiek en geloofwaardig historisch portret van deze vrijgemaakte voorman. Maar het boek is meer dan een levensverhaal. Het is door zijn analyse ook een voorbeeld voor christenen in het openbare leven. Godfried Bomans' veel geciteerde televisie-interview met Jongeling in 1971 illustreert voor Veenhof dit publieke getuigenis; Jongeling laat zich hier kennen als de belichaming van de christelijke tegencultuur, maar weet tegelijkertijd respect en bewondering af te dwingen voor zijn standpunten. Zo kan Piet Jongeling, lijkt Veenhof te zeggen, een bron van inspiratie blijven voor hedendaagse christenen met een publieke roeping.

Dr. J.C. Kennedy is hoogleraar in de geschiedenis van Nederland aan de Universiteit van Amsterdam.

donderdag, april 02, 2009

Gereformeerde helden en progressieve verdachtmakingen

Zie: http://www.conservatismeweb.nl/node/440 en http://vantongeren.blogspot.com/2009/04/gereformeerde-helden-en-progressieve.html

Door: Jonathan van Tongeren

Gisteren vond er in Kampen een congres plaats over Piet Jongeling. Piet Jongeling was een voorman van het gereformeerd vrijgemaakte volksdeel, onder andere als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (voorloper van het Nederlands Dagblad) en politicus voor het Gereformeerd Politiek Verbond. Hij is ook bekend van de - recentelijk verfilmde - kinderboekenreeks Snuf de Hond die hij onder het pseudoniem Piet Prins schreef. Tijdens de oorlog verbleef hij in concentratiekamp Sachsenhausen.

Hoewel hij eerder een loyaal lid was geweest van de ARP en in het antirevolutionaire verzet zat tijdens de oorlog, zag hij zich na het ontstaan van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in 1944, uiteindelijk in '48 ook genoodzaakt zich in te zetten voor een vrijgemaakt dagblad en een vrijgemaakte partij. Als politicus voor het GPV deed hij het erg goed, zelfs zo goed dat er werd gesproken van het 'Jongeling-effect', hij trok ook niet-vrijgemaakte stemmen en op enig moment werd er zelfs gezegd dat hij ministeriabel was.

Op het congres over Jongeling presteerde de progressieve protestant Ewout Klei, die onderzoek doet naar het GPV - en er tegelijkertijd een sport van heeft gemaakt om die partij belachelijk te maken - het om te spreken van een "bruin vlekje op het oranje blazoen" van het GPV, omdat hij bij die partij ten tijde van Jongeling "conservatief nationalistische trekjes" waarneemt.

Het gemak waarmee iemand als Klei hier het woord conservatief als een pejoratief gebruikt maakt maar weer eens duidelijk hoe tiranniek de progressieve mode is. De vermeende 'nationalistische' trekjes betreffen de vaderlandsliefde, terughoudendheid ten opzichte van Europese integratie en liefde voor de vaderlandse geschiedenis en de verbondenheid met het Oranjehuis. Wat daar 'bruin' aan is, mag Klei nog eens uitleggen, maar de verdachtmaking is doorgaans al genoeg. Het is een gotspe dat de vrijzinnige vrijgemaakte historicus een congres dat Jongeling zou moeten vieren - Jongeling die nota bene vanwege verzetspraktijken door de nazi's is afgevoerd - gebruikt om zijn verdachtmakingen te debiteren.

De titel van het artikel in het ND Herkenning en vervreemding op Jongeling-congres geeft wel aan dat ook de gereformeerd vrijgemaakten zich niet hebben weten te onttrekken aan de progressieve mode, de hedendaagse politieke correctheid, en dat is bijzonder spijtig.

Weblog: Katechon Origineel artikel

dinsdag, december 11, 2007

Nee tegen Karl Barth?

Deze recensie stond in het Katern (vrijdagbijlage van het Nederlands Dagblad) van vrijdag 30 november 2007.

René Barkema, Nee tegen Karl Barth? Een historisch-theologische terugblik ADChartasreeks nr. 12 (Barneveld: De Vuurbaak 2007). ISBN 9789055603817. 206 bladzijden. 15,90 euro.


Het komt niet vaak voor dat iemands eindscriptie wordt uitgegeven als een apart boek. Theoloog René Barkema kan trots zijn, want zijn studie naar de receptie van de Zwitserse theoloog Karl Barth in gereformeerd-vrijgemaakte kring is nu gepubliceerd in de ADChartasreeks van het Archief- en Documentatiecentrum Kampen.

Barkema noemt zijn studie een ‘historisch-theologische terugblik’, want behalve het verleden beschrijven (kerkgeschiedenis) wil hij de vrijgemaakte Barth-receptie ook kritisch evalueren (dogmatiek). Het resultaat is een uitstekend onderzoek geworden, dat een nieuw licht werpt op de vroege vrijgemaakte theologie in het algemeen en haar reactie op Barth in het bijzonder.

De vroege vrijgemaakte theologie moet volgens Barkema worden beschouwd tegen de achtergrond van de Afscheiding van 1834 en de Theologische School van 1854. De (nooit gepromoveerde) hoogleraren Helenius de Cock (1824-1894) en Lucas Lindeboom (1845-1933) stelden zich zeer antithetisch en polemisch op tegenover de moderne theologie van hun dagen en wantrouwden de moderne filosofie, omdat die het kennende subject centraal stelde. Gereformeerde theologiebeoefening moest de bijbel en de belijdenis (en de werken van Calvijn) gelovig en gehoorzaam verstaan en a-contextueel opvatten, want het Woord van God was klaarblijkelijk en werd samengevat door de belijdenis. Als men uitging van het subject stelde men zich niet onder het gezag van de Schrift.

Ook Klaas Schilder (1890-1952), sinds 1934 hoogleraar dogmatiek en dé man van de Vrijmaking van 1944, deelde deze afwijzende antithetische opvatting. Barkema laat zien dat Schilder wilde staan in de lijn van de Afscheiding. Hoewel Schilder zich in tegenstelling tot De Cock en Lindeboom erg verdiept had in de moderne cultuur, filosofie en literatuur, ging hij hier niet mee in discussie maar wees het absoluut af. In zijn dissertatie Zur Begriffsgeschichte des ‘Paradoxon’ mit besonderer Berücksichtigung Calvins und des nach-Kierkegaardschen ‘Paradoxon’ uit 1933 en in inaugurele oratie Barthiaanse existentie-filosofie contra gereformeerde geloofsgehoor-theologie plaatste hij de perspicuitas (klaarblijkelijkheid) van de Schrift tegenover de paradox van Barth. Sterk beïnvloed door de filosoof Søren Kierkegaard stelde Barth dat de geloofswaarheden schijnbaar tegenredelijk waren en dat Gods openbaring a-historisch was. Met beroep op Calvijn benadrukte Schilder het klaarblijkelijke en historische karakter van de opbaring: God paste zich aan de mensen aan (accommodatie) en ging in de geschiedenis een weg met zijn volk.

De vrijgemaakte theoloog die zich het meest met Barth bezighield was Cornelis Trimp (1926-). Aan hem besteed Barkema dan ook de meeste aandacht. In 1945 hield Trimp als student een dispuutlezing over Barth, in 1954 polemiseerde hij (via kritiek op de theoloog J.G. Woelderink) tegen Barth in Tot een levende troost Zijns volk en in 1961 promoveerde hij op het proefschrift Om de oeconomie van het welbehagen. Een analyse van de idee der ‘Heilsgeschichte’ in de ‘Kirchliche Dogmatik’ van Karl Barth. Trimp liet zich volgens Barkema in zijn visie op Barth sterk leiden door zijn leermeester Schilder en de traditie van de Afscheiding: tot en met het proefschrift bleef hij de Zwitserse theoloog fel bestrijden met beroep op de klaarblijkelijkheid van de bijbel.

Waar in de jaren twintig en dertig de kritiek op Barth door vele neocalvinisten werd gedeeld, was deze in de jaren vijftig en zestig verstomd. De synodaal-gereformeerde theoloog G.C. Berkouwer (1903-1996) schreef in 1954 het waarderende boek De triomf der genade in de theologie van Karl Barth, waarmee hij een streep zette door zijn polemiek van twintig jaar eerder. De vrijgemaakten zetten hun strijd in hun eentje voort, zoals ze dat deden op vele terreinen van het leven. Volgens Barkema ging het Trimp niet om de grens tussen de ene en de andere opvatting, maar om het verschil tussen waarheid en leugen. Het radicale “alles-of-niets”-denken van Schilder beheerste dus ook de theologie van Trimp.

Maar waarom waren de vrijgemaakten eigenlijk zo kritisch over Barth? De vrijgemaakten vertrouwden op de vaste beloften van Gods onfeilbare Woord. Wie aan deze fundamenten rammelde bracht de vaste burcht in gevaar, en moest daarom op nietsontziende wijze worden bestreden. Hoewel Barth na de Tweede Wereldoorlog zich een stuk voorzichtiger uitdrukte als in het interbellum en daarom op de instemmende sympathie van Berkouwer kon rekenen, blijven de vrijgemaakten de oude strijd strijden.

Omdat de burcht de afgelopen vijftien jaar behoorlijk verbouwd is en het bolwerkdenken van weleer minder sterk is, wordt Barth in vrijgemaakte kring vandaag de dag onbevangener benaderd. De scriptie van Barkema blikt kritisch terug op die tijd van antithetisch en polemisch theologiseren en is daarom een pleidooi voor een meer onbevangen en wetenschappelijke benadering van de theologie, en tevens een stimulans voor historisch onderzoek naar de vrijgemaakte theologische traditie. Welke rol speelden de polemiek en het dogma van de klaarblijkelijkheid bijvoorbeeld in de andere theologische vakken?

Tenslotte markeren het boek van Barkema en de begin dit jaar ook bij de Vuurbaak verschenen bundel Vrijgemaakte vreemdelingen van Mees te Velde en Hans Werkman een nieuwe fase in de vrijgemaakte geschiedschrijving, een wetenschappelijke fase die niet apologetisch is maar ook niet als doel heeft met het verleden af te rekenen. Omdat de vrijgemaakte zuil niet meer in de oude vorm bestaat en de ware-kerk-gedachte is losgelaten, is het vrijgemaakte verleden echt geschiedenis geworden en kan het als zodanig bestudeerd worden. Historische kennis wordt pas achteraf verkregen volgens de Duitse filosoof G.W.f. Hegel, die zei dat de uil van Minerva pas in de avondschemering aan zijn vlucht begint.


Ewout Klei

donderdag, augustus 23, 2007

Vrijgemaakte Vreemdelingen

Deze boekbespreking stond in het Documtatieblad Nederlandse Kerkgeschiedenis (DNK), augustus 2007.

M. te Velde en H. Werkman red., Vrijgemaakte vreemdelingen. Visies uit de vroege jaren van het gereformeerd-vrijgemaakte leven (1944-1960) op kerk, staat, maatschappij, cultuur, gezin TU-bezinningsreeks nr. 6 Barneveld: Vuurbaak 2007. 210 pag. ISBN 9789055603510

Enkele studenten van de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en een student uit Groningen presenteerden op een studiedag op 17 maart 2005 de resultaten van hun doctoraalscripties over het vrijgemaakte verleden. Zeven coreferenten gingen met deze jonge afgestudeerden in gesprek. In de bundel Vrijgemaakte vreemdelingen zijn de referaten en co-referaten die op de studiedag gehouden werden opgenomen, op één uitzondering na. De scriptie van R. Barkema over de vrijgemaakte beoordeling van de theologie van Karl Barth door C. Trimp wordt in boekvorm in de AD Chartas-reeks gepubliceerd. De bundel Vrijgemaakte vreemdelingen eindigt met een uitgebreide nabeschouwing van kerkhistoricus M. te Velde. Het is een boeiende bundel geworden die vooral in het teken staat van de wetenschappelijke bestudering van deze periode van de vrijgemaakte kerkgeschiedenis, en in pas in tweede instantie van de herdenking.

In de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), die in 1944 zijn ontstaan, begon men meteen na de bevrijding aan de bouw van een eigen minizuil, die zich onderscheidde van de gereformeerde zuil doordat de vrijgemaakte organisaties veel sterker waren verbonden met de kerk. De vrijgemaakten benadrukten radicaal de antithese en probeerden een eigen visie op de maatschappij te ontwikkelen, hoewel dit in de begintijd vooral betekende: het getuigen tegen anderen: de wereld, de synodaal-gereformeerden en andersdenkende vrijgemaakten. De radicale sfeer in de kerk zorgde voor grote spanningen en liep in de jaren zestig uit op een kerkscheuring: tussen 1967 en 1969 ontstonden de Nederlands-gereformeerde kerken.
De bundel vangt aan met het artikel van G.J. van Harten over de vrijgemaakte reacties op de Doorbraak, de poging vlak na de oorlog om de antithese tussen christelijke en niet-christelijke partijen op te heffen. Voor de vrijgemaakten was organisatievorming op christelijke grondslag echter vanzelfsprekend: ‘Het hoeft geen betoog…’ is dan ook de titel van het artikel van Van Harten. In hun verzet tegen de Doorbraak gebruikten vrijgemaakte schrijvers als P. Jongeling, ds. Joh. Francke en prof. C. Veenhof dan ook geen nieuwe argumenten, maar volstonden met wat K. Schilder en A. Zijlstra in het interbellum tegen de theologie van Karl Barth en Emil Brunner hadden geschreven. Het beeld dat Van Harten schetst, is echter te eenzijdig. Hoewel de vrijgemaakten de Doorbraak afwezen, ondernamen ze ook een Beeldenstorm tegen de christelijke organisaties van het interbellum. In De Kerk en het sociale vraagstuk schreef Joh. Francke weliswaar dat de afwijzing van de Doorbraak geen betoog behoefde, maar in de inleiding ervan vergeleek R.H. Bremmer het boek met Kerk en Wereld in crisis van de Barthiaanse doorbraakapologeet C.J. Dippel. Net als de Barthianen probeerden de vrijgemaakten kerk en wereld voor de keuze “alles of niets” te plaatsen, hekelden ze christelijke zelfgenoegzaamheid en hadden ze kritiek op het (Kuyperiaanse) beginseldenken dat de plaats van ‘het levende Woord van God’ zou hebben ingenomen. Niet de ideeën van de Doorbraak maar van de Gereformeerde Kerken (synodaal) en christelijke organisaties als de ARP en het CNV waren het voornaamste doelwit van het vrijgemaakte drijven. Dit drijven is niet te begrijpen wanneer de Barthiaanse invloed op Schilder wordt veronachtzaamd.
Tussen 1945 en 1965 polemiseerden de vrijgemaakten ook tegen de opkomst van de verzorgingsstaat. Volgens B. van der Wal vreesden vrijgemaakten dat de verzorgingsstaat een socialistische gemeenschap zou voorbereiden, die de ware kerkgemeenschap bedreigde. Volgens hem was het verzet tegen de verzorgingsstaat echter vooral een domineesdiscussie waar veel kerkmensen zich op den duur niet al te druk over maakten. Kerkleden die vijfenzestig waren geworden vroegen gewoon hun AOW aan en trokken zich weinig aan van het principiële protest van ds. D. van Houdt en ds. Joh. Francke, die hun verzet tenslotte uitvochten tot in de Hoge Raad en de Commissie voor de Mensenrechten in Straatsburg. In zijn co-referaat verbaast R.E. van der Woude zich over de zwaarwichtige argumenten en geharnaste formuleringen. De vrijgemaakte auteurs uit die tijd schroomden immers nooit hoer en beest uit Openbaring erbij te halen.
Een felle strijd werd ook gevoerd over de kwestie Kralingen. De jaren vijftig en begin jaren zestig zou je kunnen typeren als de tijd van de kwesties. Naast de kwestie Kralingen kampten de vrijgemaakten onder andere met de kwestie Herwijnen (Gereformeerde Kerk van Rilland Bath), de kwestie Goossens (Gereformeerde Zending op Oost-Sumba), kwestie ds. A. van der Ziel (Gereformeerde Kerk van Groningen), de kwestie Telder (Gereformeerde Kerk van Breda), de kwestie H.J. Nieboer (Gereformeerd Lyceum Groningen), de kwestie Holwerda (Gereformeerd Politiek Verbond) en de kwestie Den Boeft (idem). Dit waren allemaal persoonlijke kwesties waar op de achtergrond soms een leerstellig of kerkrechtelijk verschil meespeelde. Omdat de vrijgemaakten in de kerk en in de politiek afkerig waren van alles wat met hiërarchie te maken had en van alles een geloofszaak maakten konden persoonlijke conflicten landelijke synodes en partijvergaderingen domineren. F.J. Bijzet heeft een uitgebreide casestudy naar de kwestie Kralingen gedaan. Deze kwestie begon als een persoonlijk conflict tussen de ouderling E. Blok en de kerkenraad, maar werd uiteindelijk besproken op drie synodes. De zaak escaleerde doordat beide partijen zich onverzoenlijk opstelden en bijna iedereen in de kerk die een beetje belangrijk was zich met de zaak bezighield. Het vrijmakingsvuur was verterend. Het kon niet worden geblust maar het vuur bleef branden totdat het was uitgebrand.
In zijn bijdrage als coreferent merkt de Nederlands-gereformeerde predikant W. Smouter op dat er over conflicten als de kwestie Kralingen altijd werd gezwegen. De naam was bekend maar je mocht niet weten wat er precies was gebeurd. De kwestie Kralingen was een zaak waarvoor men zich achteraf diep schaamde. Dit is een interessant gegeven en geldt volgens mij voor alle kwesties. Zo wilde P. Jongeling in het interview Geroepen en gegaan (1983) niet praten over de kwestie Holwerda, werd deze kwestie in het GPV Gedenkboek 1948-1988 door H. Timmermans heel voorzichtig aangestipt en werd historicus C. Sol in het GPV-blad Ons Burgerschap fel bekritiseerd door L. Bezemer toen hij in deel twee van de trilogie Vuur & vlam (1998) vrijmoedig over de kwestie had geschreven. De door de vroege vrijgemaakten in het leven geroepen gedachte, dat zij als ware gelovigen na de uittocht uit het diensthuis van de Gereformeerde Kerken (synodaal) van vreemde smetten waren verlost, botste vaak op de harde werkelijkheid. De kwesties in de jaren vijftig en zestig waren geen incidenten maar een direct gevolg van de uiterst strijdbare mentaliteit die onder de vroege vrijgemaakten heerste. Het enige verschil was dat de strijdbare, sterk veroordelende taal nu niet op leerstellige kwesties en anderskerkelijken, maar op persoonlijke kwesties en eigen broeders en zusters werd toegepast.
E.J. Terpstra was de enige niet-Kampenaar in het gezelschap van jonge theologen die op de studiedag hun werk presenteerden. Hij studeerde theologie in Groningen en is predikant van de Protestantse Kerken in Nederland. Als buitenstaander heeft hij een boeiende scriptie over het (relatief) brede kerkbegrip van K. Schilder en de versmalde en geradicaliseerde vertaling hiervan door journalist P. Jongeling geschreven. Volgens Terpstra raakte Schilder in de jaren na de Vrijmaking de regie over de vrijgemaakten kwijt. Mensen als Jongeling, die een sterk antithetisch, apocalyptisch, onverdraagzaam en overtrokken wereldbeeld verkondigden, namen de leiding over.
E. van Middelkoop, in de jaren zeventig fractiemedewerker van Jongeling en vanaf februari 2007 minister van defensie, gaf hierop een co-referaat. Hoewel Terpstra gedegen wetenschappelijk onderzoek naar de visie van Schilder en Jongeling heeft gedaan heeft Van Middelkoop toch kritiek. Volgens hem kan geschiedenis worden gebruikt als afrekening, om aldus rekeningen met het eigen verleden te vereffenen. Dit is een vreemd argument van Van Middelkoop, omdat Terpstra geen vrijgemaakte achtergrond heeft maar gereformeerd-synodaal is en dus een buitenstaander. Volgens Van Middelkoop echter worden vroege vrijgemaakten als Jongeling in sommige onderzoeken extra zwart afgeschilderd om de afstand tot het verleden zo groot mogelijk te maken. Van Middelkoop wil dit voorkomen en vindt dat er daarom moet worden gekeken naar de intenties van de vroege vrijgemaakten en naar de context. Ze waren volgens hem helemaal niet zo uniek.
Hiertegen kan echter worden ingebracht dat de vroege vrijgemaakten tamelijk uniek waren in hun radicalisme en in hun eindtijddenken. Van Harten onderzocht of dit eindtijdgevoel ook binnen andere kerken voorkwam, maar is daarover niets tegengekomen (blz. 55). Ook in hun uiterst exclusieve kerkopvatting waren de vrijgemaakten als gereformeerden nogal buitengewoon. Als klein volkje, dat uiterst principiële standpunten innam en die antithese zo ver doortrok dat alleen de kleine kudde van ware gelovigen die lid waren van de ware kerk overbleef, zouden de vroege vrijgemaakten misschien het best kunnen worden vergeleken met andere minderheden in de marge van de Nederlandse samenleving. Van der Woude vergelijkt ze dan ook met communisten en maoïsten.
Wat Van Middelkoop eigenlijk wil, is een vergoelijkende apologetische geschiedschrijving die de pijnlijke punten wegmasseert. Van Middelkoop prijst Jongeling vele malen, maar zwijgt over zijn rol in de kwestie Holwerda en de kerkstrijd van de jaren zestig en zijn uiterst selectieve toepassing van de leus “beproeft de geesten.” De Wereldraad van Kerken kon de proef immers niet doorstaan, maar de Apartheid in Zuid-Afrika wel. Jongeling had vast en zeker journalistiek talent, maar om zijn leerling en George W. Bush-apologeet Aad Kamsteeg de beste buitenlandcommentator van de afgelopen kwart eeuw te noemen en hem op te voeren als bewijs voor de bewering dat de felle Jongeling ook in de jaren veertig en vijftig een goede journalist was, is een manier van argumenteren waarmee alleen de reeds overtuigden zijn te overtuigen. Van Middelkoop mag misschien bij zijn aantreden als minister gehoor gegeven hebben aan Schilders oproep uit 1940 “Den schuilkelder uit, de uniform aan”, maar in zijn beschouwing blijft hij in het isolement van het eigen gelijk zijn kracht zoeken.
Tenslotte worden in de bundel ook beschouwingen gegeven over de vrijgemaakte visie op kunst, cultuur en literatuur en opvoeding. Hoewel deze casestudies an sich interessant zijn, bevestigen ze het beeld van de vroege vrijgemaakten als een unieke groep orthodox-protestantse gelovigen die door zo sterk te hameren op het adres van de ware kerk en eigen organisaties in het isolement belandde. Tot in de jaren negentig zijn de vrijgemaakten in hun kerkelijke isolement gebleven, hoewel het vuur van de begintijd is uitgebrand en alleen hier en daar wat nasmeult.
In de trilogie Vuur & vlam van R. Kuiper en W. Bouwman (Amsterdam 1994, 1998, 2004) is een begin gemaakt met de wetenschappelijke geschiedschrijving van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). De bundel Vrijgemaakte vreemdelingen bouwt hierop voort en zou misschien het begin kunnen zijn van een nieuwe trilogie, die niet alleen het vrijgemaakte verleden beschrijft maar ook analyseert. De eerste twee delen van Vuur & vlam waren nogal geruchtmakend. Het derde deel dat in 2004 uitkwam was dit al veel minder, en Vrijgemaakte vreemdelingen zal ook niet voor een scheiding der geesten (of kerken) zorgen. Op een enkeling na hebben de vrijgemaakten de scherpe kantjes van hun verleden echt achter zich gelaten. Ze kijken vooral naar de toekomst. Maar dit betekent geenszins dat het verleden maar vergeten moet worden.

Ewout Klei