vrijdag, augustus 31, 2007

Wilders is een gevangene van zichzelf geworden

Dit artikel staat straks in CV-Koers van september 2007


Geert Wilders weet keer op keer nieuws te maken met zijn uitspraken over de islam. Dat doet eerder kwaad dan goed, constateert Ewout Klei. De polarisatiepolitiek van de PVV-leider moet dan ook worden bestreden. Maar niet met een goedkope pacificatiepolitiek.

De afgelopen weken stond Geert Wilders wéér volop in de spotlights, iets waar velen tegenwoordig lichtelijk moe van beginnen te worden. In de Volkskrant van 8 augustus vergeleek de blonde PVV-leider de Koran met Hitlers Mein Kampf. Beide boeken zouden volgens Wilders oproepen tot geweld tegen ongelovigen en andersdenkenden. Aanleiding voor zijn schrijven was de molestatie van ex-moslim Ehsan Jami. Volgens Wilders kwamen de daders dankzij de Koran tot hun daad, omdat hierin namelijk staat dat afvalligen gedood moeten worden. Wat moeten we nu met Wilders? En wat met de islam?
Wilders bereikt niets met zijn artikel. In ieder geval niets positiefs. Een koranverbod valt in de praktijk niet te handhaven. Alleen met een zedenpolitie naar goed Saoedisch voorbeeld, die bij moslims regelmatig huiszoekingen doet om te kijken of ze misschien korans hebben verstopt, maakt Wilders’ voorstel misschien een kans. Belangrijker is dat een koranverbod ingaat tegen onze grondwet, waarin de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst zijn vastgelegd. Willen we de Koran verbieden dan moeten we eerst de grondwet grondig veranderen en Nederland transformeren in een dictatuur. Misschien moet de Partij voor de (on)Vrijheid dit eens hardop zeggen in plaats van ons te vermoeien met symboolpolitiek.
Wat Wilders wel bereikt, is polarisatie. Dat is ook zijn voornaamste doel. Wilders wil weerstand. Hij wil bejubeld worden door zijn volgzame volgelingen en gehaat door zijn tegenstanders. Het draait allemaal om zijn grote ego. Hij probeert de publieke opinie gevangen te houden en telkens weer nieuws te zijn. Met andere woorden: Wilders wil de nieuwe Pim Fortuyn worden. Het is geen toeval dat hij gebruik maakt van Fortuyns terminologie en de islam stelselmatig een achterlijke cultuur noemt. Zijn PVV staat in de peilingen inmiddels op achttien zetels, wat al aardig in de buurt komt van de 26 zetels die de onlangs opgeheven LPF op 15 mei 2002 behaalde.
Haantjes
Toch zijn er wel belangrijke verschillen. Fortuyn was, als we Frits Bolkestein en Paul Scheffer even buiten beschouwing laten, de eerste die de multiculturele samenleving ter discussie durfde te stellen. Vóór Fortuyn werd in Nederland alle kritiek op de gewoonten en gedragingen van allochtonen met discriminatie of racisme verward. Ná Fortuyn is dat niet meer het geval en mogen man en paard genoemd worden. Fortuyn heeft de Nederlandse burgers wakker geschud met zijn galmende gong en hij maakte een discussie los. Wilders daarentegen maakt iedereen doof door alleen maar monotoon te hameren op de islam.
Wilders vraagt van zijn volgelingen absolute gehoorzaamheid. Alle PVV-Kamerleden doen braaf wat de grote leider zegt. Ook is de PVV geen normale partij met leden die kunnen meepraten over de koers van de club. De partij heeft alleen maar donateurs en kiezers. In aanleg is de PVV dus nog dictatorialer dan de SP van Jan Marijnissen, maar tegelijk ook weer niet, want als je geen leden hebt, valt er ook niks te besturen. Deze nieuwe orde in het partijleven legt een bom onder de Nederlandse democratie. Als alle partijen de PVV nadoen, bestaat het parlement straks namelijk alleen nog maar uit haantjes, die geen verantwoording willen afleggen voor wat ze allemaal kraaien om hun territorium af te bakenen.
Aanvankelijk was Wilders helemaal geen haan. Van 1998 tot 2002 was hij een trouw VVD-Kamerlid, een harde werker die niet opviel. Zijn toewijding en inzet werden niet beloond, want op 15 mei 2002 moest hij zijn zetel inleveren toen de VVD fors verloor. Op 26 juli werd hij echter weer Kamerlid, maar nu pakte hij het anders aan. Hij kwam dikwijls in het nieuws vanwege zijn ongezouten opinies, maar moest steeds radicalere uitspraken doen om in the picture te blijven.
Omdat hij zich niet kon vinden in het Turkije-standpunt van de VVD scheidde Wilders zich op 2 september 2004 af en begon voor zichzelf. Sinds zijn afsplitsing is Wilders vaak met de dood bedreigd, wat ongetwijfeld heeft bijgedragen aan zijn eigen radicalisering. Wilders, die sinds de moord op Theo van Gogh 24 uur per dag wordt bewaakt, is een gevangene van zichzelf geworden.
Struisvogelpolitiek
Het is gemakkelijk om tegen Wilders te zijn. Dit is echter niet zonder gevaren. Met name de PvdA heeft sterk de neiging om de multiculturele problematiek te negeren. Zo was minister Ella Vogelaar er als de kippen bij om de uitspraken van Wilders namens de regering te veroordelen, maar zei ze niets over de mishandeling van Jami twee dagen eerder. Struisvogelpolitiek ten voeten uit. Ook Wouter Bos maakte zich hier schuldig aan door aanvankelijk over de molestatie te zwijgen, maar na de uitlatingen van Wilders opeens te roepen dat Jami onnodig polariseerde. Bos gaf hiermee een duidelijk signaal: verbaal geweld tegen moslims is erger dan geweld van moslims.
Wat nu? Het is noodzakelijk dat in het debat over de multiculturele samenleving de nuance wordt gezocht. Wilders’ bombastische polarisatiepolitiek moet worden bestreden, maar niet met een blinde pacificatiepolitiek. Kritiek op onverdraagzame elementen in de islamitische godsdienst anno nu moet worden gecombineerd met een pleidooi voor tolerantie en verdraagzaamheid. In plaats van pathetische kritiek op de Koran of Mohammed moet de politiek zich sterk maken tegen vrouwendiscriminatie, homohaat, antisemitisme, terrorisme et cetera. De discussie kan dan ook gemakkelijker worden losgekoppeld van de islam an sich.
De politiek mag geen uitspraken doen over godsdiensten. Aan de orde zijn de openbare orde en grondrechten. De politiek moet daarom ook haar volle steun geven aan ex-moslims, wanneer zij gediscrimineerd worden vanwege hun ex-moslim-zijn. We leven namelijk nog steeds in een vrij land, waar voor moslims en ex-moslims, christenen en joden, atheïsten, agnosten en zelfs voor Wilders ruimte is.
Ewout Klei is historicus en publicist.
,,Als alle partijen de PVV nadoen, bestaat het parlement straks namelijk alleen nog maar uit haantjes, die geen verantwoording willen afleggen’’
[FOTOBIJSCHRIFT]
Geert Wilders staat de pers te woord in het Tweede Kamergebouw in Den Haag. Foto ANP.

donderdag, augustus 23, 2007

Geloof in eigen zaak

Dit artikel stond in het Documentatieblad Nederlandse Kerkgeschiedenis (DNK), augustus 2007

Paul E. Werkman en Rolf E. van der Woude red., Geloof in eigen zaak. Markante protestantse werkgevers in de negentiende en twintigste eeuw, Passage-reeks nr. 24, Hilversum: Verloren, 2006. 599 pag. ISBN 9065509100, 30.00.

Op 14 maart 2006 werd het boek Geloof in eigen zaak aan premier J.P. Balkenende aangeboden. Deze bundel is een vrucht van het project ‘Geschiedenis van de christelijk-sociale beweging’ en bestaat uit portretten van protestantse ondernemers en werkgevers in de negentiende en twintigste eeuw. Elk artikel is een korte biografie waarin het leven en werk van de ondernemer worden beschreven en vooral hoe hij zijn geloof met zijn ondernemerschap wist te combineren en in welke maatschappelijk-sociale organisaties hij actief was.
De geportretteerde personen hebben een verschillende kerkelijke achtergrond. J.W. de Pous en N.G. Pierson waren hervormd, W. Hovy en C. Timmer gereformeerd, J.G. van Oord en P. Groen gereformeerd-vrijgemaakt, C.J. Honig doopsgezind en W.F. Lichtenauer lutheraan. Sommige ondernemers waren kerkelijk zeer actief. P. Groen steunde de kerkelijke strijd van zijn vriend Klaas Schilder, schreef hierover veel brieven en brochures en sloot zich in 1944 aan bij de Vrijmaking. Later waren hij en Van Oord betrokken bij de oprichting van het blad Opbouw, dat zich verzette tegen de radicale streng-kerkelijke koers van het blad De Reformatie. Andere ondernemers waren vooral politiek actief. Hendrikus Colijn, directeur van de Nederlandse Petroleum Maatschappij, werd uiteindelijk minister-president.
Protestants-christelijke ondernemers hadden soms een eigen, door het geloof gestempeld beeld, van het sociaal-economische leven. W. Hovy en J. Wormser waren betrokken bij het christelijk-sociaal congres van 1891 en Groen en Van Oord richtten een eigen denktank op: het Gereformeerd Sociaal Economisch Verband dat zich ten doel stelde sociaal-economische vraagstukken te bestuderen op het fundament van de Bijbel en de Drie Formulieren van Enigheid.
Sommige ondernemers gebruikten religie als ‘instrument’ in hun bedrijf. Hovy liet in zijn bierbrouwerij regelmatig bijbellezingen houden, Groen deelde op de bedrijfsvloer brochures uit waarin stond dat het bedrijf een geloofsgemeenschap was en Van Oord zag de conjunctuur van zijn bedrijf samenvallen met de conjunctuur van de kerk. Andere ondernemers maakten een duidelijke scheiding tussen zaken en privé. De scheepsbouwer C. Verolme schreef weliswaar stichtelijke bijdragen voor het personeelsblad en bezocht op zondag trouw de kerk, maar vond wel dat de dingen maandag klaar moesten zijn en dan was het niet erg wanneer er op zondag werd doorgewerkt.
Als verzameling van een aantal ondernemersportretten is het boek zeer geslaagd. Als poging om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen geloof en zaak niet. In de inleiding schrijft C.A. Davidse over de studie van David Jeremy Capitalists and Christians. Business leaders and the churches in Britain 1900-1960. Daarin werd een kwantitatief onderzoek gedaan naar de top van het Britse bedrijfsleven. Jeremy keek naar de functie van religie binnen bedrijven, de eventuele grenzen aan de rol van de religie in het bedrijf, de opvattingen van de kerk over ondernemers en het economische leven en tenslotte naar de rol van ondernemers in kerken. Voor Nederland ontbreken echter deze kwantitatieve gegevens. Niettemin keek Davidse aan de hand van de vier punten van Jeremy naar de in de bundel beschreven portretten om een patroon te ontwaren. Davidse vond weinig, alleen dat protestants-christelijke ondernemers geneigd waren om conflicten met werknemers uit de weg te gaan en het poldermodel aan te hangen. Voor de vragen die het boek wil beantwoorden is de kwalitatieve benadering niet zo geschikt. Toch zijn de portretten boeiend genoeg en is de bundel de moeite waard.

Ewout Klei

Vrijgemaakte Vreemdelingen

Deze boekbespreking stond in het Documtatieblad Nederlandse Kerkgeschiedenis (DNK), augustus 2007.

M. te Velde en H. Werkman red., Vrijgemaakte vreemdelingen. Visies uit de vroege jaren van het gereformeerd-vrijgemaakte leven (1944-1960) op kerk, staat, maatschappij, cultuur, gezin TU-bezinningsreeks nr. 6 Barneveld: Vuurbaak 2007. 210 pag. ISBN 9789055603510

Enkele studenten van de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en een student uit Groningen presenteerden op een studiedag op 17 maart 2005 de resultaten van hun doctoraalscripties over het vrijgemaakte verleden. Zeven coreferenten gingen met deze jonge afgestudeerden in gesprek. In de bundel Vrijgemaakte vreemdelingen zijn de referaten en co-referaten die op de studiedag gehouden werden opgenomen, op één uitzondering na. De scriptie van R. Barkema over de vrijgemaakte beoordeling van de theologie van Karl Barth door C. Trimp wordt in boekvorm in de AD Chartas-reeks gepubliceerd. De bundel Vrijgemaakte vreemdelingen eindigt met een uitgebreide nabeschouwing van kerkhistoricus M. te Velde. Het is een boeiende bundel geworden die vooral in het teken staat van de wetenschappelijke bestudering van deze periode van de vrijgemaakte kerkgeschiedenis, en in pas in tweede instantie van de herdenking.

In de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), die in 1944 zijn ontstaan, begon men meteen na de bevrijding aan de bouw van een eigen minizuil, die zich onderscheidde van de gereformeerde zuil doordat de vrijgemaakte organisaties veel sterker waren verbonden met de kerk. De vrijgemaakten benadrukten radicaal de antithese en probeerden een eigen visie op de maatschappij te ontwikkelen, hoewel dit in de begintijd vooral betekende: het getuigen tegen anderen: de wereld, de synodaal-gereformeerden en andersdenkende vrijgemaakten. De radicale sfeer in de kerk zorgde voor grote spanningen en liep in de jaren zestig uit op een kerkscheuring: tussen 1967 en 1969 ontstonden de Nederlands-gereformeerde kerken.
De bundel vangt aan met het artikel van G.J. van Harten over de vrijgemaakte reacties op de Doorbraak, de poging vlak na de oorlog om de antithese tussen christelijke en niet-christelijke partijen op te heffen. Voor de vrijgemaakten was organisatievorming op christelijke grondslag echter vanzelfsprekend: ‘Het hoeft geen betoog…’ is dan ook de titel van het artikel van Van Harten. In hun verzet tegen de Doorbraak gebruikten vrijgemaakte schrijvers als P. Jongeling, ds. Joh. Francke en prof. C. Veenhof dan ook geen nieuwe argumenten, maar volstonden met wat K. Schilder en A. Zijlstra in het interbellum tegen de theologie van Karl Barth en Emil Brunner hadden geschreven. Het beeld dat Van Harten schetst, is echter te eenzijdig. Hoewel de vrijgemaakten de Doorbraak afwezen, ondernamen ze ook een Beeldenstorm tegen de christelijke organisaties van het interbellum. In De Kerk en het sociale vraagstuk schreef Joh. Francke weliswaar dat de afwijzing van de Doorbraak geen betoog behoefde, maar in de inleiding ervan vergeleek R.H. Bremmer het boek met Kerk en Wereld in crisis van de Barthiaanse doorbraakapologeet C.J. Dippel. Net als de Barthianen probeerden de vrijgemaakten kerk en wereld voor de keuze “alles of niets” te plaatsen, hekelden ze christelijke zelfgenoegzaamheid en hadden ze kritiek op het (Kuyperiaanse) beginseldenken dat de plaats van ‘het levende Woord van God’ zou hebben ingenomen. Niet de ideeën van de Doorbraak maar van de Gereformeerde Kerken (synodaal) en christelijke organisaties als de ARP en het CNV waren het voornaamste doelwit van het vrijgemaakte drijven. Dit drijven is niet te begrijpen wanneer de Barthiaanse invloed op Schilder wordt veronachtzaamd.
Tussen 1945 en 1965 polemiseerden de vrijgemaakten ook tegen de opkomst van de verzorgingsstaat. Volgens B. van der Wal vreesden vrijgemaakten dat de verzorgingsstaat een socialistische gemeenschap zou voorbereiden, die de ware kerkgemeenschap bedreigde. Volgens hem was het verzet tegen de verzorgingsstaat echter vooral een domineesdiscussie waar veel kerkmensen zich op den duur niet al te druk over maakten. Kerkleden die vijfenzestig waren geworden vroegen gewoon hun AOW aan en trokken zich weinig aan van het principiële protest van ds. D. van Houdt en ds. Joh. Francke, die hun verzet tenslotte uitvochten tot in de Hoge Raad en de Commissie voor de Mensenrechten in Straatsburg. In zijn co-referaat verbaast R.E. van der Woude zich over de zwaarwichtige argumenten en geharnaste formuleringen. De vrijgemaakte auteurs uit die tijd schroomden immers nooit hoer en beest uit Openbaring erbij te halen.
Een felle strijd werd ook gevoerd over de kwestie Kralingen. De jaren vijftig en begin jaren zestig zou je kunnen typeren als de tijd van de kwesties. Naast de kwestie Kralingen kampten de vrijgemaakten onder andere met de kwestie Herwijnen (Gereformeerde Kerk van Rilland Bath), de kwestie Goossens (Gereformeerde Zending op Oost-Sumba), kwestie ds. A. van der Ziel (Gereformeerde Kerk van Groningen), de kwestie Telder (Gereformeerde Kerk van Breda), de kwestie H.J. Nieboer (Gereformeerd Lyceum Groningen), de kwestie Holwerda (Gereformeerd Politiek Verbond) en de kwestie Den Boeft (idem). Dit waren allemaal persoonlijke kwesties waar op de achtergrond soms een leerstellig of kerkrechtelijk verschil meespeelde. Omdat de vrijgemaakten in de kerk en in de politiek afkerig waren van alles wat met hiërarchie te maken had en van alles een geloofszaak maakten konden persoonlijke conflicten landelijke synodes en partijvergaderingen domineren. F.J. Bijzet heeft een uitgebreide casestudy naar de kwestie Kralingen gedaan. Deze kwestie begon als een persoonlijk conflict tussen de ouderling E. Blok en de kerkenraad, maar werd uiteindelijk besproken op drie synodes. De zaak escaleerde doordat beide partijen zich onverzoenlijk opstelden en bijna iedereen in de kerk die een beetje belangrijk was zich met de zaak bezighield. Het vrijmakingsvuur was verterend. Het kon niet worden geblust maar het vuur bleef branden totdat het was uitgebrand.
In zijn bijdrage als coreferent merkt de Nederlands-gereformeerde predikant W. Smouter op dat er over conflicten als de kwestie Kralingen altijd werd gezwegen. De naam was bekend maar je mocht niet weten wat er precies was gebeurd. De kwestie Kralingen was een zaak waarvoor men zich achteraf diep schaamde. Dit is een interessant gegeven en geldt volgens mij voor alle kwesties. Zo wilde P. Jongeling in het interview Geroepen en gegaan (1983) niet praten over de kwestie Holwerda, werd deze kwestie in het GPV Gedenkboek 1948-1988 door H. Timmermans heel voorzichtig aangestipt en werd historicus C. Sol in het GPV-blad Ons Burgerschap fel bekritiseerd door L. Bezemer toen hij in deel twee van de trilogie Vuur & vlam (1998) vrijmoedig over de kwestie had geschreven. De door de vroege vrijgemaakten in het leven geroepen gedachte, dat zij als ware gelovigen na de uittocht uit het diensthuis van de Gereformeerde Kerken (synodaal) van vreemde smetten waren verlost, botste vaak op de harde werkelijkheid. De kwesties in de jaren vijftig en zestig waren geen incidenten maar een direct gevolg van de uiterst strijdbare mentaliteit die onder de vroege vrijgemaakten heerste. Het enige verschil was dat de strijdbare, sterk veroordelende taal nu niet op leerstellige kwesties en anderskerkelijken, maar op persoonlijke kwesties en eigen broeders en zusters werd toegepast.
E.J. Terpstra was de enige niet-Kampenaar in het gezelschap van jonge theologen die op de studiedag hun werk presenteerden. Hij studeerde theologie in Groningen en is predikant van de Protestantse Kerken in Nederland. Als buitenstaander heeft hij een boeiende scriptie over het (relatief) brede kerkbegrip van K. Schilder en de versmalde en geradicaliseerde vertaling hiervan door journalist P. Jongeling geschreven. Volgens Terpstra raakte Schilder in de jaren na de Vrijmaking de regie over de vrijgemaakten kwijt. Mensen als Jongeling, die een sterk antithetisch, apocalyptisch, onverdraagzaam en overtrokken wereldbeeld verkondigden, namen de leiding over.
E. van Middelkoop, in de jaren zeventig fractiemedewerker van Jongeling en vanaf februari 2007 minister van defensie, gaf hierop een co-referaat. Hoewel Terpstra gedegen wetenschappelijk onderzoek naar de visie van Schilder en Jongeling heeft gedaan heeft Van Middelkoop toch kritiek. Volgens hem kan geschiedenis worden gebruikt als afrekening, om aldus rekeningen met het eigen verleden te vereffenen. Dit is een vreemd argument van Van Middelkoop, omdat Terpstra geen vrijgemaakte achtergrond heeft maar gereformeerd-synodaal is en dus een buitenstaander. Volgens Van Middelkoop echter worden vroege vrijgemaakten als Jongeling in sommige onderzoeken extra zwart afgeschilderd om de afstand tot het verleden zo groot mogelijk te maken. Van Middelkoop wil dit voorkomen en vindt dat er daarom moet worden gekeken naar de intenties van de vroege vrijgemaakten en naar de context. Ze waren volgens hem helemaal niet zo uniek.
Hiertegen kan echter worden ingebracht dat de vroege vrijgemaakten tamelijk uniek waren in hun radicalisme en in hun eindtijddenken. Van Harten onderzocht of dit eindtijdgevoel ook binnen andere kerken voorkwam, maar is daarover niets tegengekomen (blz. 55). Ook in hun uiterst exclusieve kerkopvatting waren de vrijgemaakten als gereformeerden nogal buitengewoon. Als klein volkje, dat uiterst principiële standpunten innam en die antithese zo ver doortrok dat alleen de kleine kudde van ware gelovigen die lid waren van de ware kerk overbleef, zouden de vroege vrijgemaakten misschien het best kunnen worden vergeleken met andere minderheden in de marge van de Nederlandse samenleving. Van der Woude vergelijkt ze dan ook met communisten en maoïsten.
Wat Van Middelkoop eigenlijk wil, is een vergoelijkende apologetische geschiedschrijving die de pijnlijke punten wegmasseert. Van Middelkoop prijst Jongeling vele malen, maar zwijgt over zijn rol in de kwestie Holwerda en de kerkstrijd van de jaren zestig en zijn uiterst selectieve toepassing van de leus “beproeft de geesten.” De Wereldraad van Kerken kon de proef immers niet doorstaan, maar de Apartheid in Zuid-Afrika wel. Jongeling had vast en zeker journalistiek talent, maar om zijn leerling en George W. Bush-apologeet Aad Kamsteeg de beste buitenlandcommentator van de afgelopen kwart eeuw te noemen en hem op te voeren als bewijs voor de bewering dat de felle Jongeling ook in de jaren veertig en vijftig een goede journalist was, is een manier van argumenteren waarmee alleen de reeds overtuigden zijn te overtuigen. Van Middelkoop mag misschien bij zijn aantreden als minister gehoor gegeven hebben aan Schilders oproep uit 1940 “Den schuilkelder uit, de uniform aan”, maar in zijn beschouwing blijft hij in het isolement van het eigen gelijk zijn kracht zoeken.
Tenslotte worden in de bundel ook beschouwingen gegeven over de vrijgemaakte visie op kunst, cultuur en literatuur en opvoeding. Hoewel deze casestudies an sich interessant zijn, bevestigen ze het beeld van de vroege vrijgemaakten als een unieke groep orthodox-protestantse gelovigen die door zo sterk te hameren op het adres van de ware kerk en eigen organisaties in het isolement belandde. Tot in de jaren negentig zijn de vrijgemaakten in hun kerkelijke isolement gebleven, hoewel het vuur van de begintijd is uitgebrand en alleen hier en daar wat nasmeult.
In de trilogie Vuur & vlam van R. Kuiper en W. Bouwman (Amsterdam 1994, 1998, 2004) is een begin gemaakt met de wetenschappelijke geschiedschrijving van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). De bundel Vrijgemaakte vreemdelingen bouwt hierop voort en zou misschien het begin kunnen zijn van een nieuwe trilogie, die niet alleen het vrijgemaakte verleden beschrijft maar ook analyseert. De eerste twee delen van Vuur & vlam waren nogal geruchtmakend. Het derde deel dat in 2004 uitkwam was dit al veel minder, en Vrijgemaakte vreemdelingen zal ook niet voor een scheiding der geesten (of kerken) zorgen. Op een enkeling na hebben de vrijgemaakten de scherpe kantjes van hun verleden echt achter zich gelaten. Ze kijken vooral naar de toekomst. Maar dit betekent geenszins dat het verleden maar vergeten moet worden.

Ewout Klei

woensdag, juli 25, 2007

Dé islam bestaat ‘in wezen’ helemaal niet

Dit artikel staat in het Nederland Dagblad van 25 juli 2007.

Door: Ewout Klei

De uitlatingen van minister Ella Vogelaar om de Nederlandse cultuur voortaan joods-christelijk-islamitisch te noemen, stuit op veel weerstand, met name uit de hoek van de Partij voor de Vrijheid. PVV-voorman Geert Wilders eiste dat Vogelaar haar uitlatingen zou terugnemen omdat hij anders een motie van wantrouwen tegen haar zou indienen. Volgens Wilders staan de normen en waarden van de islam haaks op die van onze cultuur.
In het Nederlands Dagblad van maandag 23 juli 2007 doet columnist, theoloog en voormalig kandidaat-kamerlid van de PVV Lucas Hartong hier een schepje bij bovenop. De islam is volgens hem ‘in wezen’ een veroveringsgeloof dat in strijd zou zijn met democratie en keuzevrijheid. Behalve dat Hartong hier een scheve voorstelling van zaken geeft maakt hij dezelfde fout als islam-apologeet Karen Armstrong, namelijk dat hij de islam essentialistisch voorstelt. De islam en moslims hebben volgens Armstrong en Hartong een onveranderlijke authentieke essentie die constituerend en determinerend is voor die entiteiten en als stabiele referent ervan dienst doet.
Zoals Hartong kandidaat-kamerlid van de PVV was is Armstrong met haar naïeve mening misschien het ideale kandidaat-kamerlid voor GroenLinks. In haar populaire boek Islam. Geschiedenis van een wereldgodsdienst 3e druk (Amsterdam 2005) betoogt Armstrong dat de islam ‘in wezen’ een godsdienst is die vrede, tolerantie, spiritualiteit en sociale gelijkheid in een hechte gemeenschap predikt. De varianten van de islam die erg van haar ideale islam afwijken bestempelt ze al snel als onislamitisch, of in strijd met de geest van koran. Zo zijn moslimfundamentalisten zijn volgens geen echte moslims (hier valt misschien wel wat voor te zeggen want veel moslims vinden dit ook), maar ook moslims die met beroep op de koran zeggen dat vrouwen aan mannen ondergeschikt zijn, verzetten zich volgens haar tegen de geest van koran.
Hartong doet ‘in wezen’ precies hetzelfde maar beargumenteerd dan alles vanuit het tegenovergestelde standpunt. De islam is volgens hem in essentie een intolerante religie die uit is op de wereldmacht en de doorsnee-moslim is fundamentalistisch ingesteld. Het christendom daarentegen zou niet dreigen met doodslag en eenieder de volstrekte vrijheid gunnen om God te dienen of niet. Hartong is blijkbaar vergeten dat het christendom ook de kruistochten en de Spaanse inquisitie heeft voortgebracht en slavernij, het kolonialisme en de Apartheid in Zuid-Afrika heeft gelegitimeerd. Waar Armstrong doelbewust alle islamitische oneffenheden wegmasseert en het christendom en het Westen overal de schuld van geeft, doet Hartong precies het omgekeerde. Beide auteurs menen door met veel feiten op de proppen te komen een overtuigend verhaal te leveren, maar zijn zeer selectief in hun brongebruik. Met een aantal koranteksten kun je ‘aantonen’ dat de islam een geweldsreligie (of juist een religie van vrede) is, maar dat kun je ook met bijbelteksten doen.
Wat is het ‘wezen van de islam’ dan? Die bestaat niet. Als een beetje postmodernist verzet ik mij tegen identiteitsconstructies zoals ‘de islam’, ‘het christendom’ of ‘het Nederlanderschap’. Natuurlijk delen alle moslims bepaalde leerstukken en een set van normen en waarden, en doen christenen en Nederlanders dit ook, maar dat verschilt per groep en individu en het is gevaarlijk om hier al te generaliserend over te spreken. Ons spreken moet daarom voorzichtig zijn.
In plaats van het steeds maar te hebben over de islam zouden we het moeten hebben over een set van normen en waarden die horen bij een moderne open samenleving. Ik denk aan democratie, mensenrechten en het idee dat alle mensen voor de wet gelijk zijn. Wanneer fundamentalistische moslims zich als individu misdragen tegen onze democratische rechtsstaat, bijvoorbeeld door geweld of het oproepen hiertoe, moet de overheid tegen hen optreden. Maar dit moet de overheid ook doen tegen rechts-extremisten die moskeeën in de brand steken of een dominee die een valse bommelding doet. De overheid dient echter alle vormen van discriminatie en ongelijke behandeling tegen te gaan, want als het over zaken als religie gaat moet de overheid neutraal zijn.
Met de opmerking van minister Vogelaar dat Nederland een joods-christelijk-islamitische identiteit heeft ben ik dan ook niet zo gelukkig. Ze stelt hierbij het jodendom, het christendom en de islam boven andere religies, zoals het hindoeïsme, boeddhisme, New Age, The Secret etc. Als gelovige kun je dit misschien doen, maar als overheid niet. Vogelaar ziet haar uitlatingen wellicht als een uitgestoken hand naar de islamitische burgers in ons land, maar door deze burgers allereerst als moslims aan te spreken en niet als burgers werkt zij - net als Geert Wilders en de zijnen - ongelijkheid en groepsdenken in de hand. Dé islam bestaat niet en dé Nederlandse cultuur bestaat ook niet. Het discussiëren over de Nederlandse identiteit is in deze tijd van nationaal navelstaren natuurlijk leuk, maar elke canon en elke poging om het wezen van iets te vatten sluit iets anders uit. Een gesprek over de islam is an sich niet verkeerd, maar essentialisten maken een echt gesprek onmogelijk.

vrijdag, juli 20, 2007

Hebban olla Vogula nestas? (opinie)

Zie: http://www.trouw.nl/deverdieping/podium/

Ewout Klei, historicus

Alle religies verdienen in ons land een plek. Islam, maar ook hindoe en new age.


Politici leven overdag in een Gouden Kooi. Er staan veel camera’s op hun gericht en ze maken elkaar het leven zuur. King of Terror Geert Wilders besmeurt zijn collega-politici figuurlijk met drek. Maandag richtte hij zijn pijlen op het pleidooi van minister Ella Vogelaar, minister van wonen, wijken en integratie, om de Nederlandse cultuur voortaan joods-christelijk-islamitisch te noemen.
Wilders eiste dat Vogelaar haar uitlatingen zou terugnemen omdat hij anders een motie van wantrouwen tegen haar zou indienen. Volgens Wilders staan de normen en waarden van de islam haaks op die van onze cultuur.
Ella Vogelaar heb ik een keer op een PvdA-congres gezien en ze leek mij de sympathiekste vrouw van de PvdA-ministers. Maar dat maakt haar natuurlijk niet meteen capabel. En nu maakt Vogelaar dus een duikvlucht.
De harde kritiek van de VVD, PVV en SGP is een pavlovreactie. Vogelaar zegt iets positiefs over de islam en dat vinden de rechtse kiezers niet zo leuk, en dan is het voor rechts makkelijk scoren door verontwaardigd te zijn. De reactie van Wilders is over the top, en Mark Rutte’s opmerking dat ’cultuurrelativisme weer helemaal terug is in de Nederlandse politiek’ is nogal overdreven. Maar dat betekent niet dat Vogelaar gelijk heeft.
De Nederlandse identiteit verandert voortdurend. Vroeger definieerden conservatieven Nederland als een protestants land. Tegenwoordig is dit verruimd tot joods-christelijk en horen de katholieken en joden er kennelijk helemaal bij. Als het aan Ella Vogelaar ligt wordt onze nationale identiteit straks joods-christelijk-islamitisch. Ook moslims moeten er namelijk helemaal bij horen. Ze vergeet echter één belangrijk ding, namelijk dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking niet het monotheïsme aanhangt maar niets, iets of van alles. Moeten we dit ook vastleggen?
Haar pleidooi slaat de plank mis. Natuurlijk horen moslims bij Nederland. Iedereen die volgens de wet Nederlander is, is Nederlander. Ook de honderdduizend hindoes die in ons land wonen. Ook aanhangers van new age, reiki en de scientologykerk. Voor het maatschappelijk verkeer is het misschien handig dat je Nederlands spreekt en je je aan de wet houdt, maar andere voorwaarden mag je niet stellen. Religie is belangrijk maar moet je niet als bindmiddel willen vastleggen in de canon of constitutie, wat de PVV wil maar ook de ChristenUnie. Zo’n verwijzing kan een onderscheid tussen eerste en tweederangs burgers creëren.
„Hebban olla Vogula nestas hagunnan hinase hic enda thu*?” schreef een 11de-eeuwse monnik in de kantlijn van een Latijns geschrift. Het was het allereerste Nederlandse zinnetje en betekent iets in de trant van „Zijn alle vogels een nestje begonnen, behalve ik en jij?”
Met dit zinnetje is de Nederlandse traditie begonnen. Het is ook relevant voor vandaag. In Nederland zijn namelijk veel religies en overtuigingen en die verdienen allemaal een plek in de Nederlandse traditie. De beste manier om dit te waarborgen is om de religieuze identiteit van Nederland, die steeds verandert, niet vast te leggen. Dan past iedereen in ons nationale nest.

dinsdag, juli 03, 2007

De blonde beesten van Bitterlemon

Dit artikel staat op: http://hetvrijewoord.org/?p=36

Geplaatst op 20 juni 2007 door Ewout Klei
Het christendom is weer terug in de Nederlandse politiek. De ChristenUnie zit in de regering en in niet-confessionele partijen zijn christenen steeds duidelijk zichtbaar. Marianne Thieme en Niko Koffeman van de Partij van de Dieren en Harry van Bommel en Huub Oosterhuis van de SP. Christenen die niet lid willen worden van een expliciet christelijke partij vormen soms een werkgroepje in een niet-confessionele partij. Linkse christenen kunnen terecht bij de LinkerWang van GroenLinks of de Protestantse Werkgroep van de PvdA, rechtse christenen bij Bitterlemon, een conservatief genootschap dat de PVV officieus steunt maar zich ook profileert als christelijk. Wie zijn deze conservatieve christenen eigenlijk?

Er was eens een verkering tussen de conservatieve Edmund Burke Stichting en de Partij voor de Vrijheid maar dit is vandaag voorgoed voorbij. Bart-Jan Spruyt heeft zich teruggetrokken in de politieke woestijn en predikt een prudent conservatisme van de matiging. Geert Wilders daarentegen marcheert verder voort op de door hem ingeslagen weg van populistisch nationalisme van de daadkracht. Hij wordt hierin door de conservatieve christenen van Bitterlemon nagevolgd. Met Wilders zijn zij tegen de toetreding van Turkije tot de Europese Unie en een Europese grondwet en voor het behoud van de joods-christelijke cultuur en nationaal onderwijs dat de burgers republikeinse deugden bijbrengt waardoor ze geestelijk weerbaar worden.
Laten we eens een kijken nemen op hun website. Hoewel het genootschap zich tegenwoordig Bitterlemon noemt, naar het gelijknamige tijdschrift, heet de site nog steeds www.openorthodoxie.nl. Hierop lezen we dat Bitterlemon een “magazine voor weerbare burgers” dat zich richt “op versterking van de conservatieve geest en op vorming van jong conservatief talent.” Bitterlemon hangt de groot-Nederlandse gedachte aan en wil een Anschluss met Vlaanderen. Op zijn persoonlijke pagina met de veelzeggende titel “Unie, religie en militie” wijst hoofdredacteur Erik van Goor naast de christelijke bron nog twee andere bronnen onze beschaving aan: de klassieke en de Teutoonse (!) bron. Nationaal-socialistisch wil men echter niet zijn. In plaats van de Duitse dictator Adolf Hitler wordt door redacteur Marcel Bas daarom de in 1934 door de nazi’s vermoorde Oostenrijkse autocraat Engelbert Dolfuss geprezen: “een boerenzoon die uitblonk in soberheid, vlijt, diepgevoeld katholicisme, antinazisme en onbaatzuchtigheid” die het “verlammende parlementarisme” wist om te buigen “tot orde en bezieling”.
Orde en bezieling zijn de toverwoorden van het genootschap. Men wil een nieuwe orde in Nederland, dat door het multiculturalisme en individualisme van haar bronnen zou zijn beroofd. Het christendom moet voor deze bezieling zorgen, maar wordt vooral gewaardeerd als een stabiliserende sociaal-maatschappelijke factor. Van Goor laat duidelijk zien te zijn beïnvloed door het theocratische denken van de hervormde theoloog A.A. van Ruler (1908-1970) wanneer hij stelt: “Iedere Nederlander maakt volgens zijn geboorte deel uit van een christelijke natie en heeft te maken met de kerk van Nederland: de Nederlandse Hervormde Kerk. […] Iedereen, en ook mensen van andere ‘godsdiensten’ hebben zich daarnaar te voegen. Tot heil van zichzelf, van hun naaste en van de cultuur en samenleving in haar geheel.” Volgens Van Goor sluit God een verbond met volken, naar analogie van zijn verbond met Israël. In Nederland heette dit verbond de Unie van Utrecht van 1579, in Zwitserland de Eidgenossenschaft en in het Zuiden van de Verenigde Staten de Confederation.
In de zuivere gemeenschap van dappere uitverkorenen die bang zijn om hun identiteit te verliezen is geen ruimte voor het vrouwelijke, het zwakke, de ergernis, het skandalon. Femke Halsema is de perfecte belichaming van het zwakke multiculturalisme en CU-politica Tineke Huizinga is iemand “die volstrekt naïef te werk gaat op grond van een aantoonbaar failliete linkse maatschappelijke visie”.
Het christendom van Bitterlemon lijkt zo alleen voor ‘echte’ mannen te zijn weggelegd. René Schmitt verwoordt dit het duidelijkst in zijn artikel ‘300: Sparta en het aristocratische ideaal’ over de onlangs uitgebrachte bioscoopfilm over de slag bij Thermopylae. Zoals de dappere Spartanen hun vrijheidsstrijd verloren tegen de Perzen vanwege het verraad van de verschoppeling Ephialtes, zo dreigen de conservatieven hun strijd tegen de islam te verliezen vanwege het verraad van de links-radicalen, “maatschappelijke verschoppelingen die uit ressentiment of medelijden in opstand komen tegen het goede en het schone.”Hoewel men zegt op te komen voor de joods-christelijke cultuur lijkt Bittterlemon de vredesboodschap van de Bergrede te zijn vergeten. Deze christenstrijders zijn geen vredestichters maar doen daarentegen denken aan islamitische jihadisten en Nietzscheaanse blonde beesten. Ik weet niet wat Wilders er van vindt, maar ik vind het een schande.

vrijdag, mei 11, 2007

Wekkers van de Nederlandse natie

Dit artikel stond in Het Katern van 4 mei 2007.

Door Ewout Klei

Overmorgen is het precies vijf jaar geleden dat Pim Fortuyn is vermoord. Dr. W.S.P. Fortuyn was korte tijd buitengewoon hoogleraar maar bleef daarna de professortitel gewoon dragen, tegen de Nederlandse gewoonte van doe-maar-normaal-dan-ben-je-gek-genoeg in. Professor Pim heeft met zijn politieke optreden ons land wakker geschud. Dankzij hem staat Nederland in de buitenwereld niet meer te boek als het progressief tolerante gidsland, maar is het een land als alle andere.

Fortuyns impact op de Nederlandse politiek is enorm geweest. Er zijn partijen die zich expliciet op Fortuyn beroepen/beriepen, zoals de LPF en EenNL, en partijen die bereid waren om van de lessen van Fortuyn te leren, zoals de VVD en PvdA. Ook zijn er allerlei politici en opiniemakers die op een of andere manier aan Fortuyn doen denken, zoals Ayaan Hirsi Ali (Magan), Theo van Gogh, Marco Pastors, Rita Verdonk, Peter R.de Vries en last but not least Geert Wilders. Na de dood van Fortuyn is men vooral aan de haal gegaan met zijn ongezouten islamkritiek. Maar Fortuyn deed natuurlijk meer dan dat. Het fenomeen Fortuyn vond plaats in een zeer gespannen atmosfeer. Bovendien past de strijd van Fortuyn in een politieke traditie van provocerend profetische voortrekkers, waar zijn epigonen maar schril bij afsteken.

De Fortuynrevolte van 2001-2002 was een ware omwenteling. Die hing in de lucht. Politiek was weer spannend geworden. Iedereen praatte over Fortuyn. Iedereen voelde aan dat er iets stond te gebeuren. Gebeurtenissen volgenden elkaar in een rap tempo op. Gebeurtenissen waar Fortuyn altijd weer op een of andere manier mee te maken had. Gebeurtenissen die uitliepen op een climax.

Taart
Het begon allemaal op 20 augustus 2001, toen Fortuyn bekendmaakte de politiek in te willen gaan. Amper twee weken later waren de aanslagen op de Twin Towers, die zijn islamkritiek opeens wereldnieuws maakte. Op 25 november werd Fortuyn lijsttrekker van Leefbaar Nederland, op 20 januari 2002 lijsttrekker van Leefbaar Rotterdam. Op 9 februari vond het beruchte interview met Volkskrant -journalist Hans Wansink (die in 2004 zou promoveren op De erfenis van Fortuyn ) plaats, waarin Fortuyn zei artikel 1 van de Grondwet te willen afschaffen en de islam een achterlijke cultuur noemde. Dit zorgde voor de breuk met Leefbaar Nederland. Vervolgens hij op 11 februari met een eigen partij kwam die wel rekening hield met zijn ego: Lijst Pim Fortuyn. De LPF deed het goed in de peilingen en Fortuyn leek af te stevenen op een verkiezingsoverwinning.
De lijsttrekkers van de grote partijen voelden zich terecht bedreigd door Fortuyn, die schitterde in de televisiedebatten op RTL 4 en SBS 6. Om hem monddood te maken, werd Fortuyn gestigmatiseerd. Fortuyn was de Hollandse Haider of de Mussolini van de Lage Landen, niet rechts maar extreemrechts en Anne Frank zou weer moeten onderduiken in het Achterhuis. Fortuyn werd echter niet alleen gedemoniseerd maar ook bedreigd. Op 13 maart kreeg hij een taart in het gezicht en op 6 mei, enkele dagen voor de verkiezingen, werd hij vermoord.

Kookpunt
Met zijn theatraal tegendraadse optreden, zijn provocerende uitspraken en uitstraling, probeerde Fortuyn de aandacht van de publieke opinie op zich gevestigd te houden en de politieke gemoederen tot een kookpunt te brengen. Het fenomeen Fortuyn staat echter niet op zichzelf. In andere tijden en plaatsen zijn er ook populistische patriotten van het type Fortuyn geweest, die meenden hun vaderland van de ondergang te moeten redden. Het oude Griekenland had de redenaar Demosthenes, die stenen in zijn mond stopte om harder te kunnen spreken, en (tevergeefs) waarschuwde tegen het Macedonische imperialisme. Rome had Cicero die de samenzwering van Catilina bekendmaakte ( o tempora, o mores ). In het 18e-eeuwse Engeland in de jaren voor het roemruchte theefeest in Boston praatte men alleen maar over de vrijheidslievende John Wilkes, wiens scheelheid minstens zo legendarisch geweest moet zijn als Fortuyns schedel en Wilders' kapsel. En het 19e-eeuwse Frankrijk was een tijdlang in de ban van generaal Boulanger, die de nederlaag tegen Bismarck-Duitsland moest wreken en een geliefd onderwerp was van vele liedjes, krantenartikelen, bordspelen en populaire biografieën.

Fortuyn heeft zich ook door een dergelijk figuur laten inspireren, namelijk door de Overijsselse politicus baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784). Fortuyns manifest Aan het volk van Nederland. De contractmaatschappij , een sociaal-economische zedenschets uit 1992 was aan Van der Capellen opgedragen. Om Fortuyn beter te begrijpen, is het daarom relevant om te kijken naar het optreden van zijn ,,illustere voorganger en voorbeeld,,.

Martelaar
Joan Derk van der Capellen werd op 2 november 1741 geboren in Tiel. Hij studeerde rechten in Utrecht en vatte toen het plan op om Nederland te hervormen. Om dit van binnenuit te doen, was het nodig om lid te worden van een Ridderschap, het bestuursorgaan waarin de adel vertegenwoordigd was en onderdeel uitmaakte van de Provinciale Staten. Na veel moeite lukte het Van der Capellen om in 1772 lid te worden van de Staten van Overijssel. Hij had hiervoor de hulp ingeroepen van stadhouder prins Willem V, die dacht in Van der Capellen een medestander gevonden te hebben. De baron zou de politiek van de prins echter fel bestrijden.

De historicus Jan Romein noemde in Erflaters van onze beschaving Van der Capellen 'een tribuun der burgerij', omdat de baron in zijn strijd tegen vriendjespolitiek een beroep deed op de volksstem. Omdat men in de 18e-eeuw nog geen democratische verkiezingen kende, maakte Van der Capellen gebruik van buitenparlementaire middelen om de burgers bij de politiek te betrekken. Hij bracht geheime vergaderstukken in openbaarheid en liet zijn toespraken voor de Landdag van tevoren drukken en onder het volk verspreiden. De regenten konden Van der Capellens strijdmethode en sterk gepolitiseerde retoriek niet waarderen. Zijn bijdrages op de Statenvergaderingen werden daarom niet zelden uit de notulen geschrapt en in de 'secrete capse' (de doofpot) gestopt. Dit was onverstandig, want Van der Capellen kon in reactie hierop de politieke martelaar uithangen. Zijn martelaarschap werd in 1778 compleet, toen hij als lid van de Ridderschap werd geschorst. Vier jaar lang zou zijn politieke ballingschap duren. Dankzij een door hem georganiseerde petitiebeweging gehouden onder de Overijsselse burgers wist Van der Capellen terug te keren in de politiek. Een jaar eerder, in 1781, had Van der Capellen anoniem het pamflet Aan het volk van Nederland geschreven. Dit pamflet, dat in de nacht van 25 op 26 september over heel ons land was verspreid, vormde de klaroenstoot voor de patriottenbeweging. Niet alleen in Overijssel maar in heel Nederland gingen burgers aandringen op meer invloed op het bestuur. En hoewel de patriotten in 1787 door de Pruisische inval van hun macht werden beroofd, keerden ze in 1795 terug en bouwden ze mee aan de opbouw van Nederland als moderne democratische eenheidsstaat: de Bataafse Republiek (1795-1806).

Volksstem
De politieke carrière van Fortuyn lijkt erg op die van Van der Capellen. Beide politici waren buitenstaanders die graag de rol van martelaar speelden. Maar ook schroomden ze niet om van partij te wisselen wanneer dit hun van pas kwam. Zoals Van der Capellen (uit opportunisme) aanvankelijk orangist was, zo was Fortuyn (met overtuiging) marxist en lid van de PvdA. In hun strijd tegen de politieke elite (Oranje of Paars van kleur) deden ze allebei een beroep op de volksstem. In deze strijd wisten ze bovendien altijd in the picture te blijven, namelijk door de al dan niet geschreven regels van het politieke spel op provocatieve wijze te overtreden. Van der Capellen bracht geheime stukken in de openbaarheid en schreef anonieme strijdschriften, Fortuyn had kritiek op het heilige huisje dat multiculturalisme heette en vertelde zonder gêne over zijn pleziertjes in de dark room.

Terug naar het heden: Van der Capellen en Fortuyn overtraden de regels van het politieke spel met een heel duidelijk doel. Ze keerden zich tegen het vastgeroeste politieke systeem van hun tijd en wilden de zaak weer in beweging brengen. Hun optreden verschilt in dit opzicht enorm van dat van ex-filmmaker en ex-Metrocolumnist wijlen Theo van Gogh en Kamerlid en GeenStijl-columnist Geert Wilders. Van Gogh en Wilders hebben het alleen maar over islam, provoceren om het provoceren en drijven alles tot in het waanzinnige op de spits. Hun polarisatiestrategie en zucht naar publiek martelaarschap heeft helemaal geen zin, want Fortuyn heeft ons land immers wakker geschud. Onze tijd vraagt om andere strijdmiddelen. De patriottentijd was heel rumoerig. In de Bataafse tijd werden de verschillende partijen echter weer met elkaar verzoend en kwamen er veel hervormingen tot stand. Vandaag moet er daarom naar constructieve oplossingen worden gezocht. Post-Fortuynistisch Nederland heeft een redelijk alternatief nodig. Nu Fortuyn ons met zijn galmende gong heeft gewekt, hebben we geen behoefte aan de ketelmuziek van Van Gogh, of het schandaal van het Wilderiaanse simplisme.

Ewout Klei studeerde geschiedenis en won in 2005 de Radixprijs voor zijn eindscriptie over Van der Capellen en Fortuyn. Hij is momenteel werkzaam als assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit (Broederweg) te Kampen en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond.

maandag, maart 26, 2007

Veerkracht?

Deze boekbespreking stond in het Katern van 23 maart 2007.


Hebben de ‘grote verhalen’ nog toekomst? Wel volgens Govert Buijs en Herman Paul, die een serie interviews hielden met (prominente) vertegenwoordigers van een aantal religieuze en ideologische stromingen. Deze interviews waren al eerder te lezen in Beweging, het populair-filosofische blad van de Stichting voor Reformatorische Wijsbegeerte, en zijn nu gebundeld.
De bundel wil een tegendraadse bijdrage leveren aan het religie- en maatschappijdebat. Hiervoor moet een vijand bestreden worden: de secularisatiethese, die beweert dat door modernisering van de samenleving religie privé en publiek naar de marge wordt gedrongen. Volgens Buijs en Paul kan deze these bij het grofvuil worden gezet. Religies en ideologieën blijken veerkracht te hebben. Als een groot verhaal onder druk staat eindigt het niet, maar verplaatst het zich slechts.
Wat zijn grote verhalen? In de inleiding schrijven de auteurs dat het hun niet gaat om religie op zich maar om een gestalte daarvan die is ontworpen met het oog op deelname aan de publieke ruimte. Ze denken aan de ‘solide principes’ van paus Leo XIII, de ‘ordinantiën Gods’ van Abraham Kuyper en ‘het liberalisme als grondslag van onze volksvrijheden’. Het gaat om een Weltanschauung (wereldbeschouwing) die gefundeerd is op beginselen.
Alister McGrath komt in de bundel als eerste aan het woord. Hij is een professor van het type dat zegt ,,O, hier heb ik net een boek over geschreven.” Hij formuleert zo kras dat de een met hem dweept en de ander hem verkettert. Zo deed zijn bewering dat het protestantisme zijn beste tijd wel heeft gehad en dat het evangelicalisme de toekomst heeft, in 2003 toen het interview voor het eerst werd gepubliceerd, de gemoederen in klein-christelijk Nederland hoog oplopen. Buijs en Paul verbazen zich achteraf over de commotie. Het debat zou zich focussen op het protestantse arbeidsethos en de aanvaarding van het alledaagse leven. Dit is niet helemaal juist. Door de concentratie op het alledaagse zouden protestanten volgens McGrath namelijk het contact met het ‘heilige’ hebben verloren, in tegenstelling tot evangelicalen. Maar McGrath vergeet dat de evangelicalen geen uitgewerkte beginselen hebben. Het is daarom jammer dat de interviewers McGrath vroegen om een analyse van het protestantisme te geven terwijl ze in de inleiding een beroep op Kuyper deden. Was het niet veel interessanter geweest iemand te interviewen die in de gereformeerde traditie staat maar ook midden in de wereld?
Kritische vragen worden te weinig gesteld. Een marxist die dictator Mao Zedong een grote revolutionair met nieuwe inzichten noemt omdat hij theorie en praktijk met elkaar verbond, wordt niet van repliek gediend. Buijs en Paul zijn niet Pauw en Witteman. Deze keuze om het marxisme aan het woord te laten is onbegrijpelijk. De sociaal-democratie heeft nog een beetje veerkracht, maar het marxisme is voor mensen met een horizon die niet verder reikt dan Oost-Groningen of Oss.
Interessant zijn de gesprekken over de islam, het jodendom, het hindoeïsme en het boeddhisme. Geen van deze religies heeft zich echter ontwikkeld tot een ‘wereldbeschouwing’. Het orthodoxe jodendom blijft in het getto. Reformistische joden bewaren hun jood-zijn maar zijn vaak meer geseculariseerd dan christenen. Joodse intellectuelen spreken niet namens hun groep maar namens zichzelf. Het hindoeïsme en het boeddhisme kennen geen orthodoxie en het draait niet om de ontwikkeling van een wereldbeschouwing maar om wereldverzaking. De islam is na 11 september 2001 radicaler geworden en staat niet open voor culturele vernieuwing, omdat dit collaboratie met de vijand betekent. Een Weltanschauung als het Kuyperianisme ziet andersdenkenden als gelijkwaardig. Islam betekent echter onderwerping en hier wordt ook naar gestreefd.
De secularisatiethese is geen universeel verklaringsmodel maar hoeft daarom niet meteen bij het grofvuil worden gezet. Het verklaart deels wel waarom het christendom in West-Europa van het centrum naar de marge van de samenleving is verdwenen. Voor andere religies in andere gestalten gelden echter andere regels. Bovendien is de veel religieuzere Derde Wereld in veel opzichten nou niet bepaald modern. De veerkrachtthese is tenslotte ook geen goed alternatief, want die veronderstelt dat religies en ideologieën een uitgewerkte Weltanschauung hebben en dat is niet altijd het geval. Deze tegendraadse bundel draagt bij aan het debat over religie en samenleving, maar dit is nog niet het einde van het verhaal.


N.a.v. Govert Buijs & Herman Paul, De veerkracht van het grote verhaal. Levensbeschouwing in het publieke domein. Zoetermeer, Boekencentrum. 144 blz. Prijs: 14,90 euro

woensdag, maart 14, 2007

De PS kunnen wel wat vuurwerk gebruiken

Dit artikel stond in CV.Koers van maart 2007

De verkiezingen van de Provinciale Staten kunnen de burger over het algemeen niet erg bekoren. Volgens Ewout Klei komt dat omdat de Staten zich te regentesk opstellen. Er is een cultuuromslag nodig: van bestuursorgaan naar een instituut dat de burger zichtbaar vertegenwoordigt.

Door Ewout Klei

Op 7 maart mogen we weer naar de stembus. Nu voor de Provinciale Statenverkiezingen. De opkomst voor deze verkiezingen is altijd bijzonder laag. In maart 2003 was 47,6 procent van de kiesgerechtigden komen opdagen, wat veel minder was dan de 79,9 procent die in januari 2003 naar de stembus ging voor de Tweede Kamerverkiezingen. De Staten hebben dan ook weinig te vertellen. Als bestuurslaag zit de provincie tussen het rijk en de gemeente in en meestal bemoeit ze zich zelden autonoom met bepaalde zaken. Financieel zijn de provincies bijna helemaal afhankelijk van het rijk en besluiten van de provincie kunnen door het rijk worden overruled.
Ook hebben de Provinciale Staten een suf imago. De onderwerpen waarmee de provincie zich bezighoudt, zijn meestal niet erg spannend. Van zaken als ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, economie en agrarische zaken worden de meeste burgers niet heet of koud. Het zijn over het algemeen niet de onderwerpen die breed leven bij de bevolking en tot felle debatten zouden kunnen leiden. Debatten worden er trouwens zelden gevoerd. De Staten komen meestal maar een keer in de maand bij elkaar en veel werk wordt voorbereid door commissievergaderingen. Statenleden zijn geen fulltime politici, ze doen hun ‘statenwerk’ naast hun gewone baan en krijgen een vergoeding.

Oppositie
Om aan deze gezapig aandoende cultuur enigszins een einde te maken, werd in 2003 besloten dat de gedeputeerden, die het dagelijks bestuur van de provincie vormen, geen lid meer mochten zijn van de Provinciale Staten. Ze hadden dus geen stemrecht in de Statenmeer en moesten nu echt verantwoording afleggen voor hun werk. In veel provincies heeft dit echter nog niet geleid tot meer duale verhoudingen, omdat de gewoonte van de Provinciale Staten om vooral te besturen, nog niet is afgeleerd. In Overijssel vormen CDA, PvdA en VVD een brede coalitie van 48 zetels. Oppositie voeren hiertegen is onmogelijk omdat de oppositiepartijen samen maar 15 zetels hebben.
De vraag is of de voorgenomen vermindering van het aantal Statenzetels voor verbetering zal zorgen. Dit jaar wordt het aantal Statenzetels in Nederland verlaagd van de huidige 764 naar 564. In Overijssel gaat men dan terug van 63 naar 47 leden. Nieuwe partijen als de Partij voor de Dieren, die misschien voor een beetje tegendraads vuurwerk had kunnen zorgen als ze in de Staten zou worden verkozen, maken nu helaas minder kans. Bang voor de Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders hoeft men evenmin te zijn, want de rechts-nationalistische partij van de Mozart uit Venlo doet niet mee aan de Statenverkiezingen.

Politieke cultuur
Omdat provincies te klein zijn voor grote besluiten en te groot voor kleine besluiten, vallen ze vaak tussen de wal en het schip. De vraag of provincies moeten worden afgeschaft en Nederland net als Frankrijk in departementen of net als Duitsland in deelstaten moet worden opgedeeld, is daarom nog steeds actueel. Een argument tegen de afschaffing van provincies is uiteraard de breuk met het verleden. Sommige provincies hebben een sterke identiteit, zoals Friesland. Flevoland heeft dit natuurlijk helemaal niet. Om aan dit historische argument enigszins tegemoet te komen zou besloten kunnen worden dat provincies wel nog in naam blijven voortbestaan. Maar hier zal het voorlopig waarschijnlijk niet van komen omdat bestuurlijke vernieuwing voor het nieuwe kabinet geen prioriteit heeft. Heel begrijpelijk na de puinhopen die een halfjaar LPF en drie jaar D66 achterlieten.
Wat de Provinciale Staten nodig hebben, is echter niet allereerst bestuurlijke verandering, maar vooral politieke vernieuwing. In de Provinciale Staten heerst nog te veel de regentenmentaliteit, en die politieke cultuur moet veranderd worden. De kloof tussen burger en politiek wordt pas verkleind wanneer burgers zich herkennen in de politici door wie ze vertegenwoordigd worden. Politici moeten weer ware volksvertegenwoordigers worden. De Provinciale Staten moeten zich minder gaan gedragen als een bestuursorgaan en meer als een vertegenwoordigd orgaan. Er moet meer oppositie komen en er moeten meer onderwerpen op de agenda komen die de burger boeien.

Dubbele loyaliteit
De komende Provinciale Statenverkiezingen zullen overigens toch spannend worden, wat te maken heeft met een andere merkwaardige verantwoordelijkheid van de Staten. We kiezen namelijk niet alleen direct de leden van de Provinciale Staten maar beslissen indirect ook mee over de samenstelling van de Eerste Kamer, die door de Staten gekozen wordt. En het is maar de vraag of de nieuwe coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie de huidige meerderheid in de Eerste Kamer zal behouden. Opiniepeiler Maurice de Hond voorspelde in februari dat de coalitie deze meerderheid mogelijk zou verliezen, omdat het CDA en de PvdA door de discussie over de dubbele nationaliteit van staatssecretarissen Nebahat Albayrak en Ahmed Aboutaleb in de peilingen zijn weggezakt.
De kiezer heeft op 7 maart dus een dubbele loyaliteit. Hij stemt over het provinciale belang, maar indirect ook over het landsbelang. Dat maakt de verkiezingen spannend, maar tegelijk is het de vraag of de provincie in dit geval eigenlijk niet alleen maar voor spek en bonen meedoet. Een allereerste stap in de goede richting zou misschien zijn om de Provinciale Statenverkiezingen en de indirecte verkiezingen voor de Senaat los te koppelen. Dan weten burgers in ieder geval waarvoor ze stemmen bij de Statenverkiezingen.

Ewout Klei is historicus en werkt aan een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond.

woensdag, februari 28, 2007

Wilders en radicale moslims houden elkaar gevangen

Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van woensdag 28 februari 2007

door Ewout Klei
De afgelopen weken stonden Wilders en zijn Partij voor de Vrijheid (PVV) volop in de aandacht. Volgens Ewout Klei laat het optreden van Wilders zien dat de politicus en de radicale moslims elkaar nodig hebben. Ze willen gehaat worden.

Op donderdag 15 februari maakte Sietse Fritsma van de PVV bezwaar tegen de beëdiging van Ahmed Aboutaleb en Nebahat Albayrak als staatssecretaris. Zijn punt was dat beiden een dubbele nationaliteit hebben en dus(?) gehoorzaamheid verschuldigd zijn aan de Marokkaanse respectievelijk Turkse overheid en dus(?) onbetrouwbaar zijn.

Fritsma werd het woord ontnomen door Kamervoorzitter Gerdi Verbeet, omdat Albayrak bij de aanvaarding van haar Kamerlidmaatschap een eed op de grondwet heeft afgelegd, en dat er aan haar integriteit niet getwijfeld mag worden. Wilders was het niet met dit afkappen eens en beschuldigde Verbeet van partijpolitiek. De PVV schrijft nu een motie van wantrouwen tegen Aboutaleb en Albayrak, die wellicht volkomen kansloos is.

Maar hier bleef het niet bij. Twee dagen eerder, op 13 februari, had Wilders in een interview beweerd dat moslims in Nederland de helft uit de Koran moeten scheuren en anders teruggestuurd moeten worden naar het land van herkomst. Wilders uitspraken stonden een paar dagen later overal ter wereld in islamitische kranten. De ambassades van Saoedi-Arabië en Iran tekenden protest aan bij de Nederlandse regering en Pakistan ontraadde Wilders in dat land op bezoek te gaan, omdat dit zou leiden tot grote protesten.

Protest
Wilders denkt dat hij met zijn krachtdadige houding het moslimfundamentalisme bestrijdt, maar in feite bevordert hij dit alleen maar. Radicale islamieten kijken namelijk met een zeer selectieve bril naar het Westen en pikken alleen de negatieve dingen op. Ze vinden de anti-islamitische uitspraken van Wilders cum suis prachtig, want daarin worden al hun vooroordelen tegen het Westen bevestigd. Wilders bombastische optreden geeft moslimfundamentalisten nog meer excuus om westerlingen te haten en gewelddaden te plegen. Wilders op zijn beurt vindt de islamitische agressie geweldig, want dit bevestigt zijn vooroordeel dat alle moslims eigenlijk fundamentalisten zijn. Wilders en radicale moslims hebben elkaar nodig. Ze hebben de haat van de ander nodig om interessant te blijven. Ze willen gehaat worden. Net als het vuur van de liefde moet het vuur van de haat blijven branden, anders dooft ze uit.

Wilders en de moslimfundamentalisten proberen daarom altijd in het nieuws te komen. Wilders doet dit via provocerende uitspraken en een provocerend kapsel, moslimfundamentalisten doen dit via provocerende aanslagen op symbolische doelen en filmpjes op internet. Omdat er op het internet bijna complete vrijheid heerst kunnen de grootste gekken van alles beweren. Ze zoeken elkaar op en bevestigen elkaar in en haat voor de ander.

Dialoog
Mensen zijn niet altijd op zoek naar een dialoog. Mensen hebben soms de behoefte om te haten en gehaat te worden. In het martelaarschap worden immers het eigen gelijk, het eigen zelfbeeld en wereldbeeld bevestigd. In een wereld van haat is alles zwart-wit en is het gemakkelijk keuzes te maken en aan de 'goede' kant te staan. De hel, dat is de ander. De beruchte Deense cartoons, die uiteraard ook prominent op Wilders website stonden, gaven letterlijk een vertekend beeld van de islam. De islamitische woede, hoe goed georkestreerd misschien ook, was niet alleen woede over de belediging van de profeet maar ook een protest tegen het beeld dat het Westen zogenaamd heeft van moslims en de islam. Hoewel moslims aan de ene kant zeer verontwaardigd waren over de cartoons, hadden ze aan de andere kant behoefte om gehaat te worden. Wilders heeft dezelfde behoefte. Hij schreeuwt om negatieve aandacht.

In de islamitische wereld is een gelijkschakelingsproces aan de gang. Gelijkschakeling in nationaal-socialistische zin: Gleichschaltung . Radicale moslims zijn erop uit van alle moslims fundamentalisten te maken door ze een vijandbeeld te geven (de joden en het Westen) en door interne terreur (de meeste slachtoffers van islamitisch terrorisme zijn andere moslims). Ze zijn daarin behoorlijk succesvol, omdat iemand als George W. Bush door domme oorlogen te voeren veel moslims het idee geeft dat het Westen tegen de islam is. Kritische moslims moeten hun mond houden, omdat ze anders voor collaborateurs worden uitgemaakt.

Xenofoob
Ook Wilders hoopt de Nederlanders gelijk te schakelen. We zouden allemaal onze islamitische naasten moeten haten. Iedereen die het niet met Wilders eens is heeft slappe knieën. Dat er geen gematigde moslims bestaan in Wilders' optiek bewijst de kwestie van de dubbele paspoorten. Aboutaleb en Albayrak zijn beiden schoolvoorbeelden van goed geïntegreerde (lees niet: geassimileerde) moslims in de Nederlandse samenleving. Beiden zijn lid van een democratische partij, de Partij van de Arbeid.

Als Wilders zich alleen maar zorgen maakte over het moslimfundamentalisme had hij van de dubbele nationaliteit geen punt gemaakt. Maar uit deze kwestie blijkt dat Wilders gewoon een ordinaire xenofoob is, van het type Janmaat en Michiel Smit.

Ewout Klei is historicus.

donderdag, januari 04, 2007

ChristenUnie moet voluit democratisch gaan denken

Dit artikel stond in CV.Koers van januari 2007.

Nu de ChristenUnie een plaats lijkt te krijgen in het kabinet, moet de partij zich voluit democratisch tonen, meent Ewout Klei. Dat betekent volgens hem dat er geen ruimte meer is voor het theocratisch gedachtegoed. De partij past bescheidenheid en een constructieve houding.

In augustus 1984 deed PvdA-leider Joop den Uyl een felle aanval op de orthodox-protestantse partijen SGP, GPV en RPF, door de pers ‘klein rechts’ genoemd. Den Uyl was van mening dat de programma’s van deze partijen wezenlijk ademocratische trekken hadden en dat de politieke vertaling van theocratisch denken een latente bedreiging van wezenlijke vrijheden vormde. Ook in de periode daarna liet Den Uyl zich in de media zo over klein rechts uit. Zijn kritiek vond plaats tegen de achtergrond van een eventuele toekomstige samenwerking tussen CDA en deze partijen in de zogenaamde Staphorster-variant (een minderheidskabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van klein rechts). Den Uyl moest van deze ‘flirtation’ van het CDA met zijn principiële kleine zusjes niets hebben.
Een echo van deze kritiek kwam ruim twintig jaar later uit de pen van Elsbeth Etty, hoogleraar literatuurkritiek aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en éminence rouge van de linkse kerk. In haar column Partij van God in het NRC-Handelsblad van 5 december 2006 keerde ze zich tegen regeringsdeelname van de ChristenUnie. Niet Staphorst maar Hezbollah (‘partij van Allah’) was het spookbeeld dat Etty trachtte op te roepen. In een verkiezingsfolder voor verstandelijk gehandicapten stond namelijk dat de ChristenUnie een regering wil die in God gelooft. Dat was ondemocratisch. Bovendien had André Rouvoet De volken geroepen van evangelist Pieter Bos aanbevolen, een uitgesproken antidemocratisch boek.
Etty stond in haar kritiek niet alleen. In het Tweede Kamerdebat van dinsdagavond 19 december over de afgeronde verkennende fase van de formatie trok ook D66 ten strijde tegen de ChristenUnie. Alexander Pechtold was bang dat door regeringsdeelname van de ChristenUnie in een kabinet met CDA en PvdA de Paarse verworvenheden en de abortuswet op de tocht zouden komen te staan. Wouter Bos verzekerde hem echter dat de PvdA hier niet aan wil tornen.

Breed publiek
Is de ChristenUnie (CU) vanwege haar uiterst principiële standpunten eigenlijk niet bij voorbaat ongeschikt om te regeren? Sommige CU-leden menen van wel. Oud RPF-leider Meindert Leerling bijvoorbeeld is van mening dat Rouvoet alleen in een kabinet zitting mag nemen dat de Paarse verworvenheden terugdraait. Zo’n kabinet is in de huidige constellatie ondenkbaar. Als de ChristenUnie de mening van Leerling zou zijn toegedaan, veroordeelt ze zichzelf tot een getuigenispartij in de marge. Zo’n partij hoeft geen vuile handen te maken en kan daarom altijd zeggen dat ze gelijk heeft.
Het lijkt er echter op dat de ChristenUnie van haar marginale positie af wil. De partij lijkt klaar om te gaan regeren. Zowel haar programma als lijsttrekker André Rouvoet spreken een breed publiek aan. De rechtlijnige principes zijn gebleven, maar worden op een aantrekkelijker manier gecommuniceerd. Zo komt de partij langzaam maar zeker af van haar ‘fundamentalistische’ imago en is ze al een beetje salonfähig geworden. Partijleider Rouvoet won de Thorbeckeprijs en werd uitgeroepen tot politicus van het jaar.
Ook wordt de ChristenUnie niet zonder meer gerekend tot klein rechts en de partij durft echt oppositie te voeren. Kamerlid Tineke Huizinga vocht vier jaar lang tegen het asielbeleid van Rita Verdonk. En met PvdA, SP, GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren dwong de ChristenUnie het demissionaire kabinet zelfs opschorting van de uitzetting van asielzoekers af. Zoiets zou in de jaren tachtig ongehoord zijn, toen het GPV de regering door dik en dun steunde en daarom stemde tegen de boycot van het apartheidsregime in Zuid-Afrika en voor de plaatsing van kruisraketten. Je zou soms bijna vergeten dat de ChristenUnie van twee nogal ademocratische partijen afstamt.

Bescheidenheid
Als de ChristenUnie wil regeren moet het roer definitief worden omgegooid. De partij moet voluit democratisch worden. Dus niet alleen in naam. Van het theocratische denken, dat volgens het commentaar van Stefan Paas elders in dit nummer nog steeds bij de ChristenUnie te vinden is, moet ondubbelzinnig afscheid worden genomen. Het terugnemen van de positieve woorden voor het antidemocratische boek van Pieter Bos door Rouvoet is een goed begin maar niet genoeg. De ChristenUnie moet democratisch gaan denken.
In een democratie geldt als regel dat de meerderheid beslist. Voor het terugdraaien van de Paarse verworvenheden bestaat in Nederland onvoldoende draagvlak. De ChristenUnie moet zich in de formatiebesprekingen op ethisch vlak dus realistisch en ook een beetje bescheiden opstellen.
Een andere regel in de democratie is dat er ruimte moet zijn voor minderheden. Rouvoet legde hier de nadruk op in zijn reactie op Etty in het Nederlands Dagblad van woensdag 13 december. Maar ruimte voor minderheden beperkt zich niet tot het recht op bijzonder onderwijs en het recht van gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand. Met minderheden als homoseksuelen, feministen, atheïsten, agnosten, moslims enzovoort dient de ChristenUnie serieus rekening te houden wanneer de partij in de regering komt.
Al met al moet de ChristenUnie zich tijdens de formatie dus niet fixeren op een strijd tegen Paars. Dit zou namelijk een strijd tegen windmolens kunnen worden. Bovendien is het zo negatief. Men zou vanuit een positieve instelling moeten werken aan de vorming van een christelijk-sociaal kabinet. Lukt dat, dan wordt er niet meer gesproken over Staphorst, geen Hezbollah, maar over een redelijk (christelijk-sociaal) alternatief. Misschien is de tijd er nu rijp voor en slaagt de ChristenUnie erin om een sprong te maken van de marge naar het centrum van de politiek. We zullen zien.

Ewout Klei is assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond.

donderdag, december 14, 2006

Rouvoet heeft spijt van aanbevelen boek Pieter Bos

Dit artikel stond op 13 december 2006 in het Nederlands Dagblad en ook op de website van André Rouvoet: http://www.andrerouvoet.nl/k/6000/news/view/142767/110707/Rouvoet-heeft-spijt-van-aanbevelen-boek-Pieter-Bos.html

van onze redactie politiek
DEN HAAG – ChristenUnie-leider Rouvoet komt terug van zijn aanbeveling van het boek De volken geroepen van evangelist Pieter Bos. De gedachten van Bos over de relatie tussen God, staat en volken noemt Rouvoet ,,filosofisch interessant, maar in hun uitwerking niet de mijne’’.

CU staat voor cruciale keuze

Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van 9 december 2006

door Ewout Klei

De ChristenUnie zegt wel dat zij de democratie accepteert, maar als puntje bij paaltje komt blijft zij daarin dubbelzinnig. Nu regeringsdeelname tot de mogelijkheden behoort, wordt het tijd dat zij op dit punt klaarheid schept.

In het hoofdredactioneel commentaar van 8 december reageerde Peter Bergwerff op een column van Elsbeth Etty. De hoogleraar literatuurkritiek had zich in NRC Handelsblad fel gekeerd tegen eventuele regeringsdeelname van de ChristenUnie, omdat deze partij volgens haar ondemocratisch is. Bergwerff noemde haar schrijfsel ‘CU bashing’ en verzekerde dat de ChristenUnie ,,een voluit democratische partij’’ is. Hoewel ik net als Bergwerff van mening ben dat Etty ver over de scheef is gegaan in haar artikel, denk ik niet dat de ChristenUnie een voluit democratische partij is. Integendeel zelfs.

In het rapport-Schutte van september 2006 zegt de ChristenUnie de democratie te accepteren. Toch blijft de partij het beginsel van volkssoevereiniteit afwijzen en wil men een hooggerechtshof instellen, die de wetten die door het parlement zijn gemaakt toetst aan de Grondwet. Dit moet wel een christelijke grondwet zijn. ChristenUnie-ideoloog Roel Kuiper, lid van de door Alexander Pechtold ingestelde Nationale Conventie, pleitte onlangs in CV.Koers voor een verwijzing naar God in de Nederlandse grondwet. Ik vind het merkwaardig dat hier nog steeds voor wordt gepleit, omdat meer dan de helft van de Nederlanders niet meer gelooft en er een grote islamitische minderheid in ons land woont, die helemaal geen binding heeft met onze God. Ik zie het pleidooi als een hoog-idealistisch getuigenis. Goedbedoeld maar tevergeefs.

In de negentiende eeuw pleitte G. Groen van Prinsterer al voor een christelijke staat en een grondwetswijziging in christelijke zin, maar GPV-ideoloog Bart Verbrugh (1918-2003) heeft dit tot het hoofdthema van politieke streven gemaakt. Het eerste werk wat hij schreef, Het Vrij Politiek Tractaat (1949), is een antidemocratisch pamflet. Verbrugh keerde zich tegen de grondwet van 1848, die volgens hem het libertinisme op de troon had gebracht, en vond onder meer dat ‘openlijke ongelovigen’ geen actief en passief kiesrecht mochten bezitten en dat er alleen nog maar christelijke politieke partijen die de eer van God nastreefden, mochten worden vertegenwoordigd in het parlement. Hoewel Verbrugh later afstand zou nemen van de scherpe kantjes van zijn betoog, heeft zijn politieke filosofie een antidemocratische kant (ook in zijn Universeel en antirevolutionair van 1980 keert hij zich tegen de democratie), waar de ChristenUnie volgens mij nog steeds niet helemaal van losgekomen is.

Tweeslachtig
Het rapport-Schutte heeft een tweeslachtige houding. Aan de ene kant zegt men nu wel de democratie te willen accepteren, maar andere kant wordt de democratie toch impliciet afgewezen. Hoewel de column van Etty stuitend libertinistisch is (ze vergelijkt de ChristenUnie met de Taliban, het Saudische koningshuis, de ayatollahs in Iran en Hezbollah) heeft ze dus niet helemaal ongelijk. Een regering (dus niet: mensen die in de regering zitten) die gelooft in God is ondemocratisch.

Etty verwees in haar column ook naar het boek De volken geroepen van Pieter Bos, waarvoor Rouvoet een aanbeveling heeft geschreven. Bos schrijft onder andere dat God ,,geen centimeter zal toegeven aan onze democratische middelmatigheid’’ en dat een ,,directe God-staat-relatie’’ beter is dan democratie. Hoewel Rouvoet zegt de democratie te accepteren noemde hij dit antidemocratische boek ,,een verrassende en vernieuwende visie op het klassieke thema van kerk en staat’’. Dat Etty vragen heeft bij de democratische gezindheid van Rouvoet is dus niet volkomen uit de lucht gegrepen. Rouvoets actie is volgens mij vergelijkbaar met een van Marijnissen waarbij hij de nieuwste herdruk van het ‘rode boekje’ van Mao aanprijst. Gelukkig doet de SP-leider dat niet. Rouvoet is absoluut oprecht in deze daad, maar vooral ook is het een aanwijzing dat de ChristenUnie nog niet weet wat ze wil.

De ChristenUnie staat vandaag voor een cruciale keuze. Of de partij moet de democratie ondubbelzinnig accepteren en is dan geschikt als een eventuele regeringspartner. Of de partij blijft dubbelzinnig over democratie, maar moet dan wel rekenen op een plaats in de politieke marge.

zondag, november 19, 2006

Rechtsom met de tijdgeest mee

Deze boekbespreking stond in Het Katern, de boekenbijlage van het Nederlands Dagblad, op vrijdag 17 november 2006.

door ewout klei

Op 3 februari 2001 schreef Joshua Livestro in NRC Handelsblad dat het conservatieve moment was aangebroken. Op zaterdag 26 augustus 2006 schreven Livestro en Bart-Jan Spruyt in dezelfde krant dat dit moment voorbij was.

De poging om een brede rechts-conservatieve stroming in de Nederlandse politiek te vormen, was volgens deze conservatieven naïef geweest. Door persoonlijke vetes en egomanie was de rechterkant van het politieke spectrum versplinterd. Spruyt verliet de Partij voor de Vrijheid en trok zich terug in de politieke woestijn, nadat hij tevergeefs had geprobeerd Wilders met de zelfbenoemde ‘zonen van Pim’ (Marco Pastors en Joost Eerdmans) te verenigen. Ook de VVD leek afstand te hebben genomen van een rechtsere koers: Ayaan Hirsi Ali (Magan) moest Nederland overhaast verlaten en ‘iron lady’ Rita Verdonk verloor de lijsttrekkersverkiezingen van het guitige knaapje Mark Rutte.

De (mislukte) pogingen die de afgelopen vijf jaar zijn ondernomen om te komen tot de vorming van een krachtige rechts-conservatieve stroming en partij, en de kansen die er nu misschien zijn om dit alsnog te proberen, staan centraal in de bundel Ruimte op rechts? Conservatieve onderstroom in de Lage Landen, onder redactie van Huib Pellikaan en Sebastiaan van der Lubben. Het boek snijdt een hoogst actueel thema aan, dat op gedegen wetenschappelijke wijze wordt behandeld. Jammer is wel dat er vooral aandacht is voor de ideologische kant van de zaak. De culturele kant van de Fortuynrevolte en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse politiek, zoals de veranderende kijk op leiderschap en de grotere rol van de media, krijgen te weinig aandacht, terwijl juist de herwaardering van het theater de politiek weer interessant heeft gemaakt.

Vervreemden
De bundel begint met een artikel van Pellikaan. Hij vindt dat het aloude links-rechtsschema ontoereikend is om de ruimte op rechts, die ontstond doordat de VVD onder Hans Dijkstal een meer sociaalliberale koers uitstippelde, te verklaren. Als het ging om immigratie en de islam stond Fortuyn toentertijd duidelijk rechts van de VVD, maar in zijn roep om politieke vernieuwing en kritiek op de verwaarlozing van de collectieve sector stond hij juist aan de linkerkant.

De VVD probeerde na mei 2002 het gapende gat op rechts te dekken, maar kon niet zomaar de rechts-conservatieve richting van Geert Wilders inslaan. Dit zou immers de traditionele achterban van de partij vervreemden. Volgens Sander Dekker en Luuk van Middelaar heeft de VVD - in navolging van Pim Fortuyn en diens ,,illustere voorganger en voorbeeld” Joan Derk van der Capellen - een tijdlang voor een republikeinse weg gekozen, met de nadruk op een actief burgerschap, het zogenaamde citoyen-liberalisme. Waar bourgeois-liberalen als Hans Wiegel en Mark Rutte zich op het spel van de markt richtten, stelden de republikeinse citoyen-liberalen Ayaan Hirsi Ali en Rita Verdonk de participatie van burgers centraal en de staat als oorsprong en waarborg van onze constitutionele vrijheden. Religie, of het nu het calvinisme van Kuyper is of de islam, zou deze vrijheden in de weg staan. Vandaar dat Hirsi Ali en Verdonk het bijzonder onderwijs zo fel bestrijden, waar Wiegel er geen moeite mee heeft.

Beschermen
Dat actief burgerschap niet perse een sterke staat impliceert, is de overtuiging van Spruyt, die een herziening van het kiesstelsel bepleit om Nederland verder te democratiseren. Spruyt keert zich in zijn artikel over de Amerikaanse filosoof Leo Strauss tegen moreel relativisme, dat leidt tot nihilisme en geweld. Spruyt staat een conservatisme van prudentie (inzicht, verstandig oordeel) voor, dat - in tegenstelling tot het door contrarevolutionaire of fascistisch beïnvloede conservatisme van de paniek - niet leugen en bedrog, irrationeel sektarisme, zelfaanbidding en omverwerping van de rechtsstaat tot gevolg heeft.

Spruyt wil de rechtsstaat beschermen. De westerse beschaving en de liberale democratie moeten worden verdedigd tegen bedreigingen van binnenuit zoals multiculturele zelfhaat enerzijds, en bedreigingen van buiten zoals de radicale islam anderzijds. ,,De politiek kan en mag geen uitspraken doen over de waarheid van religies, maar kan wel erkennen dat bepaalde religies een fundamentele bijdrage aan het bestaan van de westerse beschaving hebben geleverd, en dat andere – met name de islam – zich problematisch tot het Westen verhouden. Grote waakzaamheid op dat punt is dus geboden, omdat moet worden voorkomen dat grondwettelijke rechten en vrijheden worden misbruikt om deze op den duur af te schaffen.”

Dit is dus geen aanval op de vrijheid van godsdienst, maar de verdediging van het algemeen belang. Waar Wilders zich ontpopt tot paniekconservatief die de islam als religie wil aanpakken en op deze manier de vrijheid om zeep helpt die hij meent te verdedigen, lijkt Spruyt voorzichtiger te zijn geworden en predikt hij de prudentie.

Bezieling
Interessant zijn de artikelen van Hans Vollaard over de avances van de in 2000 door Spruyt, Livestro en rechtsfilosoof Andreas Kinneging opgerichte Edmund Burke Stichting (EBS) naar de SGP, de ChristenUnie en het CDA. De in de marge gedrongen christelijke partijen waren volgens de EBS de natuurlijke bondgenoten tegen Paars. Volgens Kinneging waren niet alle conservatieven christen, maar een christen was van nature conservatief.

De SGP en de ChristenUnie hadden echter hun bedenkingen. Ze wilden geen conservatieve maar een christelijke bezieling van de samenleving. Bij de conservatieven stond de Bijbel niet centraal. Het CDA daarentegen vond de EBS te principieel. De christendemocraten waren in de praktijk vaak conservatief, maar men wilde zich ideologisch niet al te zeer vastleggen omdat dit de kiezers uit het midden wellicht zou afschrikken en de partij er vooral op uit was om te (blijven) regeren. De C van het CDA stond allereerst voor catch-all.

Ondanks het feit dat Hans Hillen, Dries van Agt en Eimert van Middelkoop sympathieën voor het conservatisme hadden, lukte het de EBS niet, via de confessionele partijen, een rechtse doorbraak te bewerkstelligen. Spruyts toenadering tot de seculiere, fel anti-islamitische Wilders zorgde voor de definitieve breuk.

Periodes
Is er nog hoop voor Spruyt en de zijnen? Jos de Beus gelooft dat het conservatisme de komende jaren de toekomst heeft. Volgens hem wordt de politieke geschiedenis van Nederland in de ene periode door conservatisme en in de andere periode door progressiviteit gedomineerd. Van 1813 tot 1853 was Nederland conservatief, van 1853 tot 1920 progressief, van 1920 tot 1949 opnieuw conservatief, en van 1949 tot 2002 wederom progressief. Als de conservatieve en progressieve periodes zich op deze manier blijven afwisselen, dan hebben we veertig à vijftig jaar conservatisme voor de boeg.

Het conservatisme in Nederland is niet heel erg uitgesproken, omdat de elite het vermogen heeft zich aan te passen aan de veranderende tijdgeest en signalen uit de samenleving weet op te pikken. Werd het politieke discours van links en rechts na de oorlog beheerst door wat historicus James Kennedy noemt de ‘retoriek van vernieuwing’, nu wordt de politiek door een conservatiever discours beheerst. Volgens De Beus is er daarom niet echt ruimte voor een (neo)conservatieve partij in de geest van Bart-Jan, omdat de bestaande partijen vanwege hun relatieve openheid het nieuwe rechtse gedachtegoed incorporeren in hun eigen programma’s. Niet alleen rechtse maar ook de linkse partijen zijn ‘rechtser’ geworden. Zo heeft de PvdA afstand genomen van het knuffelmulticulturalisme en werd Femke Halsema door haar voorstel om de krachteloze verzorgingsstaat aan te pakken door de VVD-jongeren uitgeroepen tot ‘liberaal van het jaar’.

Ten slotte was de rechtse intellectueel voor Fortuyn een contradictio in terminis. Vandaag zijn ze niet weg te slaan uit het publieke debat. De grachtengordelgoeroes hebben hun hegemonie verloren. Het conservatieve EBS-moment mag dan misschien nu voorbij zijn, rechts heeft de komende tijd de ruimte.

Ruimte op rechts? Conservatieve onderstroom in de Lage LandenHuib Pellikaan en Sebastiaan van der Lubben (red.). Uitg. Het Spectrum, Utrecht 2006. 347 blz. € 19,90

Het communistische trekje van het GPV

Dit artikel stond in het Nederland Dagblad van zaterdag 11 november 2006.

door onze redacteur Willem Bouwman

Het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV is te vergelijken met de communistische zuiveringen in Oost-Europa. Dat vond C. Veenhof, en hij had ‘niet helemaal ongelijk’, meent historicus Ewout Klei. Op het Veenhof-congres houdt hij een kritische lezing over Veenhof en de politiek.

KAMPEN - Klei schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en komt in de archieven geregeld Veenhof tegen. Veenhof werd geen lid van het GPV, maar schreef wel een richtinggevend boek over de noodzaak van gereformeerde politiek: Kracht en doel der politiek, een inspiratiebron voor veel GPV-politici. Later kreeg Veenhof ruzie met het GPV.

Klei kraakt enkele kritische noten over Veenhof en de politiek. Zo vindt hij Veenhofs beroep op Groen van Prinsterer oneigenlijk. Klei: ,,Eerst beschreef hij Groen van Prinsterer als een voorloper van de Vrijmaking, omdat Groen streed voor vrijmaking van de Hervormde Kerk. Na 1967 zei hij dat Groen niet paste bij het GPV, omdat hij zich niet had vrijgemaakt van de Hervormde Kerk. Veenhof gebruikte Groen naar eigen behoefte, denk ik dan.’’Klei meent dat Veenhof mooie woorden sprak over de noodzaak van gereformeerde politiek, maar zich niet uitliet over de politiek van alledag.

,,Het is onze politieke roeping de Here te dienen en te loven, schreef Veenhof. Ik vind het een mooi ideaal, maar ik vraag me af wat een christenpoliticus er in de praktijk mee kan. Over de politieke praktijk hoorde je Veenhof niet. Hij was een dominee in de politiek, hij beperkte zich tot het getuigenis. Daarom zou hij vast akkoord zijn gegaan met mr. H.P. Medema, die vindt dat de ChristenUnie meer moet openstaan voor de Heilige Geest. Zo’n onpraktisch pleidooi zou hem zeker hebben aangesproken.’’

Klei roemt het spreektalent van Veenhof. ,,Hij bracht mensen tot bezieling. Dankzij Veenhof is P. Jongeling, de hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, zich meer met de politiek gaan bezighouden.’’
Veenhof werd geen lid van het GPV, mede om praktische redenen, meent Klei. ,,In Kampen bestond een Comité voor gereformeerde kiezers, dat zich nooit bij het GPV heeft aangesloten. Men vond dat een kiesvereniging autonoom moest zijn, los van een politieke partij. Veenhof was lid van het comité, Schilder ook. Ze konden geen lid worden van het GPV, omdat er in Kampen geen kiesvereniging was. Pas in de jaren zestig kwam er een, maar toen was Veenhof al ver bij het GPV vandaan gegroeid. In de jaren zeventig sloot het Comité voor gereformeerde kiezers zich aan bij de RPF.’’

Veenhof sprak grote woorden over het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV. Hij vergeleek het met de communistische zuiveringen in Oost-Europa, tot woede van GPV-leider P. Jongeling. Klei toont enig begrip voor Veenhof. ,,Aan de ene kant sloeg die vergelijking nergens op. In Oost-Europa werden dissidenten geliquideerd, ze kregen een nekschot. In het GPV werden dissidenten alleen maar geroyeerd. Aan de andere kant moet men het begrip ‘zuivering’ niet beperken tot Oost-Europa. Leden van de CPN die het niet met de partijlijn eens waren, werden er uitgezet en ook dat noemen we zuiveringen. In het GPV is eigenlijk hetzelfde gebeurd. Daarom had Veenhof niet helemaal ongelijk, toen hij het GPV met de communisten in Oost-Europa vergeleek.’’

vrijdag, juli 28, 2006

Platform voor extremisten en vrijdenkers

Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van vrijdag 28 juli 2006

door Ewout Klei

Kleine politieke partijen zijn vooral een forum voor mensen om hun radicale ideeën in kwijt te kunnen, een perfect platform voor extremisten, querulanten en vrijdenkers.

Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 1967 deden meer dan twintig politieke partijen mee aan de strijd om de gunst van de kiezer. Om enigszins wegwijs te worden in de jungle, die in Nederland partijpolitiek wordt genoemd, schreef de Groningse journalist Henk J. Meier het Politiek Zakboek 1967. In zijn boekje zijn naast de gevestigde partijen de kleine partijen opgenomen en veel partijen, deels nieuwe partijen, die niet in het parlement waren vertegenwoordigd. Naast D'66 waren dit onder andere de Partij voor Ongehuwden, de Republikeinse Partij, de Partij van het Recht, de Christen Democraten Unie en last but not least de Christelijk Nationale Volkspartij voor Monarchale Democratie (CNVPvMD).

Vandaag de dag lijkt het niet veel anders met de politiek gesteld. Na het grote succes van nieuwkomer Lijst Pim Fortuyn, die in 2002 26 zetels haalde, beproefden in 2003 enkele nieuwe partijtjes, zoals de Partij voor de Dieren, Lijst Emile Ratelband en conservatieven.nl hun geluk. In 2006 zullen andere 'fortuynzoekers' een poging wagen. Bij de kiesraad staan tientallen politieke partijen ingeschreven die niet in het parlement worden vertegenwoordigd. Deze kleine partijtjes zijn het perfecte platform voor extremisten, querulanten en vrijdenkers. In kleine partijtjes kunnen ze ongestoord werken aan radicale en/of buitenissige ideeën waar in grote partijen geen ruimte voor is. De Partij voor Naastenliefde Vrijheid en Diversiteit (PNVD) pleit bijvoorbeeld voor legalisatie van seks tussen volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar en naaktloperij.

Welke partijtjes maken kans om in het parlement te worden verkozen? En wat is de functie van deze partijtjes voor de Nederlandse politiek?

Afzetten
Laten we beginnen bij DeZES. Deze partij werd op 13 mei 2006 opgericht in Zutphen door D66-dissidenten. Op de website staan een enthousiast meisje en DeZES-kroonjuwelen als 'One man, one vote', 'radicale democratisering' en 'online politiek'. DeZES wil een online monitor-groep in het leven roepen waarvan alle partijleden lid kunnen worden. Deze groep moet DeZES-vertegenwoordigers in de toekomst controleren en zo nodig afzetten. DeZES denkt in november tenminste één zetel te kunnen halen. Hoewel online-ostracisme wel een aardig idee is (bierviltjes-ostracisme is misschien nog aardiger), doet DeZES denken aan WorldOnline van Nina Brink: een zeepbel.

Radicaler dan DeZES is de Continue Directe Democratie Partij van Rob Verboom. De partij haalde op 20 december 2005 het dagblad Trouw. De CDDP wil met een continu referendum onder de leden bepalen wat haar vertegenwoordigers gaan stemmen. De CDDP heeft zelf geen standpunten. Het Documentatiecentrum voor Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) verwijst op zijn website naar de CDDP, maar de informatie over de CDDP op de online encyclopedie Wikipedia is genomineerd voor verwijdering.

Dieren
DeZES en de CDDP willen vertegenwoordigers reduceren tot stemvee, de Partij voor de Dieren van Marianne Thieme komt op voor de rechten van het dier en ziet dit als de logische stap in het evolutionaire proces dat emancipatie heet. Volgens Thieme hebben nadere diervriendelijke partijen, zoals GroenLinks, te weinig prioriteiten gegeven aan de rechten van het dier. De in 2002 opgerichte PvdD kreeg in 2003 47.665 stemmen, net iets minder dan driekwart van het aantal dat benodigd is voor een zetel. Misschien heeft de partij in november 2006 meer succes.
De Partij voor de Dieren is een one-issuepartij en principiële criticus van GroenLinks, de Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders lijkt hier op maar bekritiseert de VVD. In de peilingen is de conservatief-liberale partij goed voor drie zetels. De PvdV wil lagere belastingen, een verbod op het preken in moskeeën in een andere dan de Nederlandse taal, vervanging van artikel 1 van de Grondwet door een artikel waarin het joods-christelijke en humanistische culturele erfgoed wordt beschermd. Hoewel de PvdV door deze houding in de marge van de politiek komt te staan, zorgt Wilders er wel voor dat de VVD, uit angst voor verlies van rechtse kiezers, Rita Verdonk in het zadel wil houden.

Door zich te verbinden met de conservatieve intellectueel Bart Jan Spruyt hebben Wilders en zijn PvdV wellicht nog wat te melden. De partij-in-wording van Marco Pastors van Leefbaar Rotterdam en het LPF-Kamerlid Joost Eerdmans - met wie Wilders zich absoluut niet wil associëren - kenmerkt zich daarentegen door een totaal gebrek aan inhoud. Een mogelijke partijnaam luidt namelijk: Niet Lullen Maar Poetsen. Zelfs Peter R. de Vries, wiens Partij voor Rechtvaardigheid, Daadkracht en Vooruitgang (PRDV) na enkele maanden een zachte dood stierf, had meer fantasie.

Verder zijn er nog de rechtsextremistische partij NieuwRechts van Michiel Smit, de Vooruitstrevende Integratiepartij van Mr Drs R. Dhalganjansing, die zijn halve familie op de lijst heeft gezet; de Pacifistisch-Socialistische Partij '92 en de Nieuwe Communistische Partij Nederland die niet wilden meedoen met GroenLinks (nu nog het Nieuw Gereformeerd Politiek Verbond), de Liberaal-Democratische Partij, Nederland Transparant, Duurzaam Nederland, de Progressief-Democratie Partij, de Directe Democraten, de Partij van de Toekomst (zet zich in voor feest), Forza! Nederland, de Republikeinse Socialisten, etc. etc. etc.

Van sommige partijen werkt de website het niet meer, wat betekent dat de partij niet meer actief is. Veel kleine partijen zijn het initiatief van een of twee mensen en het is altijd maar de vraag hoe lang ze ermee willen doorgaan. Een website in de lucht houden is voor sommige partijen kennelijk al moeilijk, maar als een nieuwe partij daadwerkelijk aan de verkiezingen wil meedoen, moet men per kieskring (Nederland kent negentien van dit soort kringen) dertig handtekeningen verzamelen en bovendien een waarborgsom van 11.250 euro betalen. Wanneer de partij de kiesdeler niet haalt, wordt deze borgsom niet terugbetaald.

In het Politiek Zakboek 1967 vertelt Meier over J.F.N. van Os, de lijsttrekker van de eerder genoemde CNVPvMD, die in 1967 bijna failliet raakte omdat hij steeds weer probeerde in de Kamer verkozen te worden. VermakelijkKleine politieke partijen zijn vooral een forum voor mensen om hun radicale ideeën in kwijt te kunnen. De politieke invloed van veel partijtjes is nihil. Ze zijn vooral erg vermakelijk. Sommige partijtjes bedreigen door hun principiële opstelling echter grotere partijen (zoals de PvdD Groenlinks en de PvdV de VVD) en oefenen indirect invloed uit. Ten slotte kunnen kleine politieke partijtjes soms voor een grote doorbraak zorgen, omdat ze iets verwoorden waarmee men in Den Haag geen rekening heeft gehouden. Maar tot dusverre zijn alleen D66 en LPF hier in geslaagd.

donderdag, juli 27, 2006

Evangelische politiek moet wel politiek zijn

Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van 24 april 2006

http://www.nd.nl/htm/dossier/cu/artikelen/060424c.htm

door Ewout Klei

Met evangelische politiek is niets mis, maar het moet wel politiek blijven. Ewout Klei reageert op de pleidooien van Sander Luitwieler en Henk Medema voor een 'nieuwe christelijke politiek'.

Een debat over de grondslag is voor de partijen die zijn opgegaan in de ChristenUnie allesbehalve nieuw. Het GPV werd in 1948 onder andere opgericht uit onvrede over het beginselprogramma van de ARP, dat op theologisch-filosofische gedachteconstructies gebaseerd zou zijn, die volgens de bezoekers van het Amersfoort Congres van Schrift en belijdenis afweken. In de eerste jaren kende het GPV helemaal geen politiek programma, alleen Schrift en belijdenis. Pas nadat het oude bestuur in 1959 was vertrokken, kon in 1966 een zogenaamd Program van richtlijnen worden aangenomen, dat in 1979 en in 1996 werd ge-updated. Over de inhoud van dit program en over de politieke standpunten van het GPV zijn eigenlijk nooit felle discussies gevoerd.

Lidmaatschap
Dat is opmerkelijk omdat het GPV aanvankelijk een heel rechtse partij was (tegen de onafhankelijkheid van Indonesië, voor de apartheid in ZuidAfrika, tegen de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie) en in de loop van de jaren tachtig en negentig met linkse ideeën kwam (Nationaal Herstelen Ontwikkelingsplan, aandacht voor het milieu). Discussies waren er wel, maar die gingen voornamelijk over de lidmaatschapscriteria en in hoeverre er samengewerkt mocht worden met anderen. Ik zou graag zien dat er meer gediscussieerd gaat worden over politiek. Dit mag soms ook best fundamenteel zijn en over achterliggende ideeën gaan (waar illustere voorganger en voorbeeld Groen van Prinsterer in is voorgegaan), maar christelijke politiek heeft geen zin wanneer er geen aandacht is voor praktische politiek.

Te getuigend
Daarom ben ik niet zo in voor het pleidooi voor een nieuwe christelijke politiek. In het Nederlands Dagblad van 11 maart schreef de politicoloog Sander Luitwieler hierover een hartstochtelijk artikel. In de nieuwe christelijke politiek die hij voorstaat, moet volgens hem de persoonlijke relatie met God, de geestelijke kracht van de liefde en het zoeken naar Gods gerechtigheid centraal staan. Uitgever en publicist Henk Medema borduurde hier op voort en vroeg zich af of er ook plaats is voor de Heilige Geest in evangelische politiek ( ND 20 april). Luitwieler heeft ongetwijfeld een punt wanneer hij aandacht vraagt voor de persoonlijke relatie met God. Medema idem dito wanneer hij zegt dat het hart niet buitenspel mag blijven. Toch vind ik dat hun visie op christelijke politiek te ver doorschiet. Deze is mijns inziens overgeestelijk: te veel gericht op het 'getuigen' en op een soort EO-christendom boven geloofsverdeeldheid. Ze onderschatten hiermee de praktische kant van politiek en verwarren een politieke partij met een geloofsgemeenschap.

Vak apart
Politiek is een vak apart. De erenaam 'staatsrechtelijk geweten van de Tweede Kamer' (Gert Schutte) of de Thorbeckeprijs (André Rouvoet) krijg je niet door louter liefdevol naar buiten toe te getuigen van de waarheid. Politiek kost ook veel tijd. Er komt een heleboel werk aan te pas: debatteren, campagne voeren, wetsvoorstellen indienen, ministers interpelleren, politieke doelstellingen formuleren en herformuleren, goede contacten met de kiezers onderhouden, meer draagvlak voor je ideeën creëren etc. Bovendien heeft politiek veel te maken met theater. Het is een soort spel. De bedoeling is dat je de spelregels goed kent en het spel slim weet te spelen, maar niet al te serieus en te fanatiek. Ten slotte is er met evangelische politiek an sich niets mis. We zouden misschien wel wat kunnen leren van de ARP die in de jaren zestig en zeventig een 'radicaal-evangelische' politiek voerde: idealistisch, maar wel met een politiek oogmerk.

Ewout Klei is historicus en assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg).
©Nederlands Dagblad

Gert Schutte op Binnenlandse Zaken

Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van woensdag 12 juli 2006

door Ewout Klei

Eigenlijk weet ik nog niet wat ik in november 2006 ga stemmen. In 2002 heb ik op Tineke Huizinga gestemd en in 2003 op Jan Peter Balkenende. Ik zou tussen hun kunnen kiezen maar misschien stem ik straks wel heel wat anders.

Voor de PvdA heb ik veel sympathie. Wouter Bos voert goede oppositie tegen het kabinet en bovendien luistert hij - in tegenstelling tot Wim Kok en Ad Melkert - goed naar de kiezer. Met WAO-plannen van Bos ben ik echter minder gelukkig en daarom twijfel ik nog.

De VVD is voor mij daarentegen zeker geen optie. De VVD is een beetje eng-rechts omdat de partij nog steeds Rita Verdonk steunt, die homoseksuelen en christenen wil terugsturen naar Iran.

De enige echte liberale partij is D66. Ik zou het jammer vinden wanneer D66 uit de Kamer verdwijnt. In de jaren zeventig leek het er ook op dat D66 zou verdwijnen, maar is de partij op miraculeuze wijze uit het dal omhoog gekomen door Jan Terlouw. Ik denk niet dat D66 in november wint, maar na een paar jaar oppositie zal de partij het hopelijk weer goed doen bij de kiezer.
Net als D66 vind ik bestuurlijke vernieuwing een belangrijk agendapunt. Ik ben bang dat hier nu even geen tijd meer voor is, omdat Alexander Pechtold geen minister meer is en D66 waarschijnlijk een tijdlang niet meer in de regering komt. Wat politici wel kunnen doen, is zich meer op de kiezer gaan richten, en dan niet alleen tijdens de verkiezingscampagne. Ze moeten weer volksvertegenwoordigers worden.

Het lijkt mij ook niet waarschijnlijk dat de ChristenUnie deelneemt aan een volgend kabinet. Ten eerste weet ik niet hoeveel zetels de partij gaat behalen (net als de SP doet de ChristenUnie het beter in de tussentijdse peilingen dan tijdens de verkiezingen). Ten tweede zorgt de uiterst principiële opstelling van de partij, bijvoorbeeld inzake het homohuwelijk, ervoor dat de ChristenUnie nou niet bepaald klaar voor het regeren is. De sterke evangelische invloed (bijvoorbeeld Henk Medema's pleidooi voor meer Heilige Geest in de partij) draagt hier ook niet bepaald aan bij.

Bas van der Vlies mag misschien wel een van de meest sympathieke en bekwame politici in de Tweede Kamer zijn, maar voor de SGP is regeringsdeelname onmogelijk omdat deze partij a-democratische opvattingen huldigt. Mocht het wonder toch gebeuren dan lijkt het mij wel aardig dat Eimert van Middelkoop op buitenlandse zaken komt en Gert Schutte op binnenlandse zaken. Maar dit zijn grote posten voor een kleine partij. Realistischer is een staatssecretaris voor onderwijs (Arie Slob?) of een minister van bestuurlijke vernieuwing en koninkrijkrelaties (Schutte).

Wat moet het nieuwe kabinet ten slotte gaan doen? Het nieuwe kabinet moet het asielbeleid van het vorige kabinet kritisch bekijken en zo mogelijk bijstellen.Het mag niet zo zijn dat echte vluchtelingen worden teruggestuurd. Dat kan een democratisch land als Nederland niet maken. Ook moet een generaal pardon erstig worden overwogen. Nu gaan te veel mensen in de illegaliteit.
Het nieuwe kabinet moet ook meer investeren in onderwijs, vooral in wetenschappelijk onderzoek. D66 heeft hier vier jaar geleden terecht voor geijverd, maar hier is onvoldoende mee gedaan. Het moet afgelopen zijn met onderwijsvernieuwingen (BAVO, VMBO, Tweede Fase) omdat het denkniveau in Nederland steeds verder daalt. Investeren in onderwijs doe je door te investeren in het niveau.
Ten slotte moet de nieuwe regering zich kritischer opstellen tegenover de Verenigde Staten en geen troepen meer zenden naar Afganistan, Irak, Somalië of welk land dan ook. Dit verergert het moslimterrorisme namelijk alleen maar.

Ewout Klei is assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV).

In de rubriek Stembus vertellen lezers wie ze gaan stemmen en hoe hun ideale kabinet er uitziet, en waarom.