Deze boekbespreking stond in Het Katern, de boekenbijlage van het Nederlands Dagblad, op vrijdag 17 november 2006.
door ewout klei
Op 3 februari 2001 schreef Joshua Livestro in NRC Handelsblad dat het conservatieve moment was aangebroken. Op zaterdag 26 augustus 2006 schreven Livestro en Bart-Jan Spruyt in dezelfde krant dat dit moment voorbij was.
De poging om een brede rechts-conservatieve stroming in de Nederlandse politiek te vormen, was volgens deze conservatieven naïef geweest. Door persoonlijke vetes en egomanie was de rechterkant van het politieke spectrum versplinterd. Spruyt verliet de Partij voor de Vrijheid en trok zich terug in de politieke woestijn, nadat hij tevergeefs had geprobeerd Wilders met de zelfbenoemde ‘zonen van Pim’ (Marco Pastors en Joost Eerdmans) te verenigen. Ook de VVD leek afstand te hebben genomen van een rechtsere koers: Ayaan Hirsi Ali (Magan) moest Nederland overhaast verlaten en ‘iron lady’ Rita Verdonk verloor de lijsttrekkersverkiezingen van het guitige knaapje Mark Rutte.
De (mislukte) pogingen die de afgelopen vijf jaar zijn ondernomen om te komen tot de vorming van een krachtige rechts-conservatieve stroming en partij, en de kansen die er nu misschien zijn om dit alsnog te proberen, staan centraal in de bundel Ruimte op rechts? Conservatieve onderstroom in de Lage Landen, onder redactie van Huib Pellikaan en Sebastiaan van der Lubben. Het boek snijdt een hoogst actueel thema aan, dat op gedegen wetenschappelijke wijze wordt behandeld. Jammer is wel dat er vooral aandacht is voor de ideologische kant van de zaak. De culturele kant van de Fortuynrevolte en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse politiek, zoals de veranderende kijk op leiderschap en de grotere rol van de media, krijgen te weinig aandacht, terwijl juist de herwaardering van het theater de politiek weer interessant heeft gemaakt.
Vervreemden
De bundel begint met een artikel van Pellikaan. Hij vindt dat het aloude links-rechtsschema ontoereikend is om de ruimte op rechts, die ontstond doordat de VVD onder Hans Dijkstal een meer sociaalliberale koers uitstippelde, te verklaren. Als het ging om immigratie en de islam stond Fortuyn toentertijd duidelijk rechts van de VVD, maar in zijn roep om politieke vernieuwing en kritiek op de verwaarlozing van de collectieve sector stond hij juist aan de linkerkant.
De VVD probeerde na mei 2002 het gapende gat op rechts te dekken, maar kon niet zomaar de rechts-conservatieve richting van Geert Wilders inslaan. Dit zou immers de traditionele achterban van de partij vervreemden. Volgens Sander Dekker en Luuk van Middelaar heeft de VVD - in navolging van Pim Fortuyn en diens ,,illustere voorganger en voorbeeld” Joan Derk van der Capellen - een tijdlang voor een republikeinse weg gekozen, met de nadruk op een actief burgerschap, het zogenaamde citoyen-liberalisme. Waar bourgeois-liberalen als Hans Wiegel en Mark Rutte zich op het spel van de markt richtten, stelden de republikeinse citoyen-liberalen Ayaan Hirsi Ali en Rita Verdonk de participatie van burgers centraal en de staat als oorsprong en waarborg van onze constitutionele vrijheden. Religie, of het nu het calvinisme van Kuyper is of de islam, zou deze vrijheden in de weg staan. Vandaar dat Hirsi Ali en Verdonk het bijzonder onderwijs zo fel bestrijden, waar Wiegel er geen moeite mee heeft.
Beschermen
Dat actief burgerschap niet perse een sterke staat impliceert, is de overtuiging van Spruyt, die een herziening van het kiesstelsel bepleit om Nederland verder te democratiseren. Spruyt keert zich in zijn artikel over de Amerikaanse filosoof Leo Strauss tegen moreel relativisme, dat leidt tot nihilisme en geweld. Spruyt staat een conservatisme van prudentie (inzicht, verstandig oordeel) voor, dat - in tegenstelling tot het door contrarevolutionaire of fascistisch beïnvloede conservatisme van de paniek - niet leugen en bedrog, irrationeel sektarisme, zelfaanbidding en omverwerping van de rechtsstaat tot gevolg heeft.
Spruyt wil de rechtsstaat beschermen. De westerse beschaving en de liberale democratie moeten worden verdedigd tegen bedreigingen van binnenuit zoals multiculturele zelfhaat enerzijds, en bedreigingen van buiten zoals de radicale islam anderzijds. ,,De politiek kan en mag geen uitspraken doen over de waarheid van religies, maar kan wel erkennen dat bepaalde religies een fundamentele bijdrage aan het bestaan van de westerse beschaving hebben geleverd, en dat andere – met name de islam – zich problematisch tot het Westen verhouden. Grote waakzaamheid op dat punt is dus geboden, omdat moet worden voorkomen dat grondwettelijke rechten en vrijheden worden misbruikt om deze op den duur af te schaffen.”
Dit is dus geen aanval op de vrijheid van godsdienst, maar de verdediging van het algemeen belang. Waar Wilders zich ontpopt tot paniekconservatief die de islam als religie wil aanpakken en op deze manier de vrijheid om zeep helpt die hij meent te verdedigen, lijkt Spruyt voorzichtiger te zijn geworden en predikt hij de prudentie.
Bezieling
Interessant zijn de artikelen van Hans Vollaard over de avances van de in 2000 door Spruyt, Livestro en rechtsfilosoof Andreas Kinneging opgerichte Edmund Burke Stichting (EBS) naar de SGP, de ChristenUnie en het CDA. De in de marge gedrongen christelijke partijen waren volgens de EBS de natuurlijke bondgenoten tegen Paars. Volgens Kinneging waren niet alle conservatieven christen, maar een christen was van nature conservatief.
De SGP en de ChristenUnie hadden echter hun bedenkingen. Ze wilden geen conservatieve maar een christelijke bezieling van de samenleving. Bij de conservatieven stond de Bijbel niet centraal. Het CDA daarentegen vond de EBS te principieel. De christendemocraten waren in de praktijk vaak conservatief, maar men wilde zich ideologisch niet al te zeer vastleggen omdat dit de kiezers uit het midden wellicht zou afschrikken en de partij er vooral op uit was om te (blijven) regeren. De C van het CDA stond allereerst voor catch-all.
Ondanks het feit dat Hans Hillen, Dries van Agt en Eimert van Middelkoop sympathieën voor het conservatisme hadden, lukte het de EBS niet, via de confessionele partijen, een rechtse doorbraak te bewerkstelligen. Spruyts toenadering tot de seculiere, fel anti-islamitische Wilders zorgde voor de definitieve breuk.
Periodes
Is er nog hoop voor Spruyt en de zijnen? Jos de Beus gelooft dat het conservatisme de komende jaren de toekomst heeft. Volgens hem wordt de politieke geschiedenis van Nederland in de ene periode door conservatisme en in de andere periode door progressiviteit gedomineerd. Van 1813 tot 1853 was Nederland conservatief, van 1853 tot 1920 progressief, van 1920 tot 1949 opnieuw conservatief, en van 1949 tot 2002 wederom progressief. Als de conservatieve en progressieve periodes zich op deze manier blijven afwisselen, dan hebben we veertig à vijftig jaar conservatisme voor de boeg.
Het conservatisme in Nederland is niet heel erg uitgesproken, omdat de elite het vermogen heeft zich aan te passen aan de veranderende tijdgeest en signalen uit de samenleving weet op te pikken. Werd het politieke discours van links en rechts na de oorlog beheerst door wat historicus James Kennedy noemt de ‘retoriek van vernieuwing’, nu wordt de politiek door een conservatiever discours beheerst. Volgens De Beus is er daarom niet echt ruimte voor een (neo)conservatieve partij in de geest van Bart-Jan, omdat de bestaande partijen vanwege hun relatieve openheid het nieuwe rechtse gedachtegoed incorporeren in hun eigen programma’s. Niet alleen rechtse maar ook de linkse partijen zijn ‘rechtser’ geworden. Zo heeft de PvdA afstand genomen van het knuffelmulticulturalisme en werd Femke Halsema door haar voorstel om de krachteloze verzorgingsstaat aan te pakken door de VVD-jongeren uitgeroepen tot ‘liberaal van het jaar’.
Ten slotte was de rechtse intellectueel voor Fortuyn een contradictio in terminis. Vandaag zijn ze niet weg te slaan uit het publieke debat. De grachtengordelgoeroes hebben hun hegemonie verloren. Het conservatieve EBS-moment mag dan misschien nu voorbij zijn, rechts heeft de komende tijd de ruimte.
Ruimte op rechts? Conservatieve onderstroom in de Lage LandenHuib Pellikaan en Sebastiaan van der Lubben (red.). Uitg. Het Spectrum, Utrecht 2006. 347 blz. € 19,90
zondag, november 19, 2006
Het communistische trekje van het GPV
Dit artikel stond in het Nederland Dagblad van zaterdag 11 november 2006.
door onze redacteur Willem Bouwman
Het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV is te vergelijken met de communistische zuiveringen in Oost-Europa. Dat vond C. Veenhof, en hij had ‘niet helemaal ongelijk’, meent historicus Ewout Klei. Op het Veenhof-congres houdt hij een kritische lezing over Veenhof en de politiek.
KAMPEN - Klei schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en komt in de archieven geregeld Veenhof tegen. Veenhof werd geen lid van het GPV, maar schreef wel een richtinggevend boek over de noodzaak van gereformeerde politiek: Kracht en doel der politiek, een inspiratiebron voor veel GPV-politici. Later kreeg Veenhof ruzie met het GPV.
Klei kraakt enkele kritische noten over Veenhof en de politiek. Zo vindt hij Veenhofs beroep op Groen van Prinsterer oneigenlijk. Klei: ,,Eerst beschreef hij Groen van Prinsterer als een voorloper van de Vrijmaking, omdat Groen streed voor vrijmaking van de Hervormde Kerk. Na 1967 zei hij dat Groen niet paste bij het GPV, omdat hij zich niet had vrijgemaakt van de Hervormde Kerk. Veenhof gebruikte Groen naar eigen behoefte, denk ik dan.’’Klei meent dat Veenhof mooie woorden sprak over de noodzaak van gereformeerde politiek, maar zich niet uitliet over de politiek van alledag.
,,Het is onze politieke roeping de Here te dienen en te loven, schreef Veenhof. Ik vind het een mooi ideaal, maar ik vraag me af wat een christenpoliticus er in de praktijk mee kan. Over de politieke praktijk hoorde je Veenhof niet. Hij was een dominee in de politiek, hij beperkte zich tot het getuigenis. Daarom zou hij vast akkoord zijn gegaan met mr. H.P. Medema, die vindt dat de ChristenUnie meer moet openstaan voor de Heilige Geest. Zo’n onpraktisch pleidooi zou hem zeker hebben aangesproken.’’
Klei roemt het spreektalent van Veenhof. ,,Hij bracht mensen tot bezieling. Dankzij Veenhof is P. Jongeling, de hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, zich meer met de politiek gaan bezighouden.’’
Veenhof werd geen lid van het GPV, mede om praktische redenen, meent Klei. ,,In Kampen bestond een Comité voor gereformeerde kiezers, dat zich nooit bij het GPV heeft aangesloten. Men vond dat een kiesvereniging autonoom moest zijn, los van een politieke partij. Veenhof was lid van het comité, Schilder ook. Ze konden geen lid worden van het GPV, omdat er in Kampen geen kiesvereniging was. Pas in de jaren zestig kwam er een, maar toen was Veenhof al ver bij het GPV vandaan gegroeid. In de jaren zeventig sloot het Comité voor gereformeerde kiezers zich aan bij de RPF.’’
Veenhof sprak grote woorden over het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV. Hij vergeleek het met de communistische zuiveringen in Oost-Europa, tot woede van GPV-leider P. Jongeling. Klei toont enig begrip voor Veenhof. ,,Aan de ene kant sloeg die vergelijking nergens op. In Oost-Europa werden dissidenten geliquideerd, ze kregen een nekschot. In het GPV werden dissidenten alleen maar geroyeerd. Aan de andere kant moet men het begrip ‘zuivering’ niet beperken tot Oost-Europa. Leden van de CPN die het niet met de partijlijn eens waren, werden er uitgezet en ook dat noemen we zuiveringen. In het GPV is eigenlijk hetzelfde gebeurd. Daarom had Veenhof niet helemaal ongelijk, toen hij het GPV met de communisten in Oost-Europa vergeleek.’’
door onze redacteur Willem Bouwman
Het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV is te vergelijken met de communistische zuiveringen in Oost-Europa. Dat vond C. Veenhof, en hij had ‘niet helemaal ongelijk’, meent historicus Ewout Klei. Op het Veenhof-congres houdt hij een kritische lezing over Veenhof en de politiek.
KAMPEN - Klei schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en komt in de archieven geregeld Veenhof tegen. Veenhof werd geen lid van het GPV, maar schreef wel een richtinggevend boek over de noodzaak van gereformeerde politiek: Kracht en doel der politiek, een inspiratiebron voor veel GPV-politici. Later kreeg Veenhof ruzie met het GPV.
Klei kraakt enkele kritische noten over Veenhof en de politiek. Zo vindt hij Veenhofs beroep op Groen van Prinsterer oneigenlijk. Klei: ,,Eerst beschreef hij Groen van Prinsterer als een voorloper van de Vrijmaking, omdat Groen streed voor vrijmaking van de Hervormde Kerk. Na 1967 zei hij dat Groen niet paste bij het GPV, omdat hij zich niet had vrijgemaakt van de Hervormde Kerk. Veenhof gebruikte Groen naar eigen behoefte, denk ik dan.’’Klei meent dat Veenhof mooie woorden sprak over de noodzaak van gereformeerde politiek, maar zich niet uitliet over de politiek van alledag.
,,Het is onze politieke roeping de Here te dienen en te loven, schreef Veenhof. Ik vind het een mooi ideaal, maar ik vraag me af wat een christenpoliticus er in de praktijk mee kan. Over de politieke praktijk hoorde je Veenhof niet. Hij was een dominee in de politiek, hij beperkte zich tot het getuigenis. Daarom zou hij vast akkoord zijn gegaan met mr. H.P. Medema, die vindt dat de ChristenUnie meer moet openstaan voor de Heilige Geest. Zo’n onpraktisch pleidooi zou hem zeker hebben aangesproken.’’
Klei roemt het spreektalent van Veenhof. ,,Hij bracht mensen tot bezieling. Dankzij Veenhof is P. Jongeling, de hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, zich meer met de politiek gaan bezighouden.’’
Veenhof werd geen lid van het GPV, mede om praktische redenen, meent Klei. ,,In Kampen bestond een Comité voor gereformeerde kiezers, dat zich nooit bij het GPV heeft aangesloten. Men vond dat een kiesvereniging autonoom moest zijn, los van een politieke partij. Veenhof was lid van het comité, Schilder ook. Ze konden geen lid worden van het GPV, omdat er in Kampen geen kiesvereniging was. Pas in de jaren zestig kwam er een, maar toen was Veenhof al ver bij het GPV vandaan gegroeid. In de jaren zeventig sloot het Comité voor gereformeerde kiezers zich aan bij de RPF.’’
Veenhof sprak grote woorden over het royement van de ‘buitenverbanders’ uit het GPV. Hij vergeleek het met de communistische zuiveringen in Oost-Europa, tot woede van GPV-leider P. Jongeling. Klei toont enig begrip voor Veenhof. ,,Aan de ene kant sloeg die vergelijking nergens op. In Oost-Europa werden dissidenten geliquideerd, ze kregen een nekschot. In het GPV werden dissidenten alleen maar geroyeerd. Aan de andere kant moet men het begrip ‘zuivering’ niet beperken tot Oost-Europa. Leden van de CPN die het niet met de partijlijn eens waren, werden er uitgezet en ook dat noemen we zuiveringen. In het GPV is eigenlijk hetzelfde gebeurd. Daarom had Veenhof niet helemaal ongelijk, toen hij het GPV met de communisten in Oost-Europa vergeleek.’’
vrijdag, juli 28, 2006
Platform voor extremisten en vrijdenkers
Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van vrijdag 28 juli 2006
door Ewout Klei
Kleine politieke partijen zijn vooral een forum voor mensen om hun radicale ideeën in kwijt te kunnen, een perfect platform voor extremisten, querulanten en vrijdenkers.
Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 1967 deden meer dan twintig politieke partijen mee aan de strijd om de gunst van de kiezer. Om enigszins wegwijs te worden in de jungle, die in Nederland partijpolitiek wordt genoemd, schreef de Groningse journalist Henk J. Meier het Politiek Zakboek 1967. In zijn boekje zijn naast de gevestigde partijen de kleine partijen opgenomen en veel partijen, deels nieuwe partijen, die niet in het parlement waren vertegenwoordigd. Naast D'66 waren dit onder andere de Partij voor Ongehuwden, de Republikeinse Partij, de Partij van het Recht, de Christen Democraten Unie en last but not least de Christelijk Nationale Volkspartij voor Monarchale Democratie (CNVPvMD).
Vandaag de dag lijkt het niet veel anders met de politiek gesteld. Na het grote succes van nieuwkomer Lijst Pim Fortuyn, die in 2002 26 zetels haalde, beproefden in 2003 enkele nieuwe partijtjes, zoals de Partij voor de Dieren, Lijst Emile Ratelband en conservatieven.nl hun geluk. In 2006 zullen andere 'fortuynzoekers' een poging wagen. Bij de kiesraad staan tientallen politieke partijen ingeschreven die niet in het parlement worden vertegenwoordigd. Deze kleine partijtjes zijn het perfecte platform voor extremisten, querulanten en vrijdenkers. In kleine partijtjes kunnen ze ongestoord werken aan radicale en/of buitenissige ideeën waar in grote partijen geen ruimte voor is. De Partij voor Naastenliefde Vrijheid en Diversiteit (PNVD) pleit bijvoorbeeld voor legalisatie van seks tussen volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar en naaktloperij.
Welke partijtjes maken kans om in het parlement te worden verkozen? En wat is de functie van deze partijtjes voor de Nederlandse politiek?
Afzetten
Laten we beginnen bij DeZES. Deze partij werd op 13 mei 2006 opgericht in Zutphen door D66-dissidenten. Op de website staan een enthousiast meisje en DeZES-kroonjuwelen als 'One man, one vote', 'radicale democratisering' en 'online politiek'. DeZES wil een online monitor-groep in het leven roepen waarvan alle partijleden lid kunnen worden. Deze groep moet DeZES-vertegenwoordigers in de toekomst controleren en zo nodig afzetten. DeZES denkt in november tenminste één zetel te kunnen halen. Hoewel online-ostracisme wel een aardig idee is (bierviltjes-ostracisme is misschien nog aardiger), doet DeZES denken aan WorldOnline van Nina Brink: een zeepbel.
Radicaler dan DeZES is de Continue Directe Democratie Partij van Rob Verboom. De partij haalde op 20 december 2005 het dagblad Trouw. De CDDP wil met een continu referendum onder de leden bepalen wat haar vertegenwoordigers gaan stemmen. De CDDP heeft zelf geen standpunten. Het Documentatiecentrum voor Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) verwijst op zijn website naar de CDDP, maar de informatie over de CDDP op de online encyclopedie Wikipedia is genomineerd voor verwijdering.
Dieren
DeZES en de CDDP willen vertegenwoordigers reduceren tot stemvee, de Partij voor de Dieren van Marianne Thieme komt op voor de rechten van het dier en ziet dit als de logische stap in het evolutionaire proces dat emancipatie heet. Volgens Thieme hebben nadere diervriendelijke partijen, zoals GroenLinks, te weinig prioriteiten gegeven aan de rechten van het dier. De in 2002 opgerichte PvdD kreeg in 2003 47.665 stemmen, net iets minder dan driekwart van het aantal dat benodigd is voor een zetel. Misschien heeft de partij in november 2006 meer succes.
De Partij voor de Dieren is een one-issuepartij en principiële criticus van GroenLinks, de Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders lijkt hier op maar bekritiseert de VVD. In de peilingen is de conservatief-liberale partij goed voor drie zetels. De PvdV wil lagere belastingen, een verbod op het preken in moskeeën in een andere dan de Nederlandse taal, vervanging van artikel 1 van de Grondwet door een artikel waarin het joods-christelijke en humanistische culturele erfgoed wordt beschermd. Hoewel de PvdV door deze houding in de marge van de politiek komt te staan, zorgt Wilders er wel voor dat de VVD, uit angst voor verlies van rechtse kiezers, Rita Verdonk in het zadel wil houden.
Door zich te verbinden met de conservatieve intellectueel Bart Jan Spruyt hebben Wilders en zijn PvdV wellicht nog wat te melden. De partij-in-wording van Marco Pastors van Leefbaar Rotterdam en het LPF-Kamerlid Joost Eerdmans - met wie Wilders zich absoluut niet wil associëren - kenmerkt zich daarentegen door een totaal gebrek aan inhoud. Een mogelijke partijnaam luidt namelijk: Niet Lullen Maar Poetsen. Zelfs Peter R. de Vries, wiens Partij voor Rechtvaardigheid, Daadkracht en Vooruitgang (PRDV) na enkele maanden een zachte dood stierf, had meer fantasie.
Verder zijn er nog de rechtsextremistische partij NieuwRechts van Michiel Smit, de Vooruitstrevende Integratiepartij van Mr Drs R. Dhalganjansing, die zijn halve familie op de lijst heeft gezet; de Pacifistisch-Socialistische Partij '92 en de Nieuwe Communistische Partij Nederland die niet wilden meedoen met GroenLinks (nu nog het Nieuw Gereformeerd Politiek Verbond), de Liberaal-Democratische Partij, Nederland Transparant, Duurzaam Nederland, de Progressief-Democratie Partij, de Directe Democraten, de Partij van de Toekomst (zet zich in voor feest), Forza! Nederland, de Republikeinse Socialisten, etc. etc. etc.
Van sommige partijen werkt de website het niet meer, wat betekent dat de partij niet meer actief is. Veel kleine partijen zijn het initiatief van een of twee mensen en het is altijd maar de vraag hoe lang ze ermee willen doorgaan. Een website in de lucht houden is voor sommige partijen kennelijk al moeilijk, maar als een nieuwe partij daadwerkelijk aan de verkiezingen wil meedoen, moet men per kieskring (Nederland kent negentien van dit soort kringen) dertig handtekeningen verzamelen en bovendien een waarborgsom van 11.250 euro betalen. Wanneer de partij de kiesdeler niet haalt, wordt deze borgsom niet terugbetaald.
In het Politiek Zakboek 1967 vertelt Meier over J.F.N. van Os, de lijsttrekker van de eerder genoemde CNVPvMD, die in 1967 bijna failliet raakte omdat hij steeds weer probeerde in de Kamer verkozen te worden. VermakelijkKleine politieke partijen zijn vooral een forum voor mensen om hun radicale ideeën in kwijt te kunnen. De politieke invloed van veel partijtjes is nihil. Ze zijn vooral erg vermakelijk. Sommige partijtjes bedreigen door hun principiële opstelling echter grotere partijen (zoals de PvdD Groenlinks en de PvdV de VVD) en oefenen indirect invloed uit. Ten slotte kunnen kleine politieke partijtjes soms voor een grote doorbraak zorgen, omdat ze iets verwoorden waarmee men in Den Haag geen rekening heeft gehouden. Maar tot dusverre zijn alleen D66 en LPF hier in geslaagd.
door Ewout Klei
Kleine politieke partijen zijn vooral een forum voor mensen om hun radicale ideeën in kwijt te kunnen, een perfect platform voor extremisten, querulanten en vrijdenkers.
Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 1967 deden meer dan twintig politieke partijen mee aan de strijd om de gunst van de kiezer. Om enigszins wegwijs te worden in de jungle, die in Nederland partijpolitiek wordt genoemd, schreef de Groningse journalist Henk J. Meier het Politiek Zakboek 1967. In zijn boekje zijn naast de gevestigde partijen de kleine partijen opgenomen en veel partijen, deels nieuwe partijen, die niet in het parlement waren vertegenwoordigd. Naast D'66 waren dit onder andere de Partij voor Ongehuwden, de Republikeinse Partij, de Partij van het Recht, de Christen Democraten Unie en last but not least de Christelijk Nationale Volkspartij voor Monarchale Democratie (CNVPvMD).
Vandaag de dag lijkt het niet veel anders met de politiek gesteld. Na het grote succes van nieuwkomer Lijst Pim Fortuyn, die in 2002 26 zetels haalde, beproefden in 2003 enkele nieuwe partijtjes, zoals de Partij voor de Dieren, Lijst Emile Ratelband en conservatieven.nl hun geluk. In 2006 zullen andere 'fortuynzoekers' een poging wagen. Bij de kiesraad staan tientallen politieke partijen ingeschreven die niet in het parlement worden vertegenwoordigd. Deze kleine partijtjes zijn het perfecte platform voor extremisten, querulanten en vrijdenkers. In kleine partijtjes kunnen ze ongestoord werken aan radicale en/of buitenissige ideeën waar in grote partijen geen ruimte voor is. De Partij voor Naastenliefde Vrijheid en Diversiteit (PNVD) pleit bijvoorbeeld voor legalisatie van seks tussen volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar en naaktloperij.
Welke partijtjes maken kans om in het parlement te worden verkozen? En wat is de functie van deze partijtjes voor de Nederlandse politiek?
Afzetten
Laten we beginnen bij DeZES. Deze partij werd op 13 mei 2006 opgericht in Zutphen door D66-dissidenten. Op de website staan een enthousiast meisje en DeZES-kroonjuwelen als 'One man, one vote', 'radicale democratisering' en 'online politiek'. DeZES wil een online monitor-groep in het leven roepen waarvan alle partijleden lid kunnen worden. Deze groep moet DeZES-vertegenwoordigers in de toekomst controleren en zo nodig afzetten. DeZES denkt in november tenminste één zetel te kunnen halen. Hoewel online-ostracisme wel een aardig idee is (bierviltjes-ostracisme is misschien nog aardiger), doet DeZES denken aan WorldOnline van Nina Brink: een zeepbel.
Radicaler dan DeZES is de Continue Directe Democratie Partij van Rob Verboom. De partij haalde op 20 december 2005 het dagblad Trouw. De CDDP wil met een continu referendum onder de leden bepalen wat haar vertegenwoordigers gaan stemmen. De CDDP heeft zelf geen standpunten. Het Documentatiecentrum voor Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) verwijst op zijn website naar de CDDP, maar de informatie over de CDDP op de online encyclopedie Wikipedia is genomineerd voor verwijdering.
Dieren
DeZES en de CDDP willen vertegenwoordigers reduceren tot stemvee, de Partij voor de Dieren van Marianne Thieme komt op voor de rechten van het dier en ziet dit als de logische stap in het evolutionaire proces dat emancipatie heet. Volgens Thieme hebben nadere diervriendelijke partijen, zoals GroenLinks, te weinig prioriteiten gegeven aan de rechten van het dier. De in 2002 opgerichte PvdD kreeg in 2003 47.665 stemmen, net iets minder dan driekwart van het aantal dat benodigd is voor een zetel. Misschien heeft de partij in november 2006 meer succes.
De Partij voor de Dieren is een one-issuepartij en principiële criticus van GroenLinks, de Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders lijkt hier op maar bekritiseert de VVD. In de peilingen is de conservatief-liberale partij goed voor drie zetels. De PvdV wil lagere belastingen, een verbod op het preken in moskeeën in een andere dan de Nederlandse taal, vervanging van artikel 1 van de Grondwet door een artikel waarin het joods-christelijke en humanistische culturele erfgoed wordt beschermd. Hoewel de PvdV door deze houding in de marge van de politiek komt te staan, zorgt Wilders er wel voor dat de VVD, uit angst voor verlies van rechtse kiezers, Rita Verdonk in het zadel wil houden.
Door zich te verbinden met de conservatieve intellectueel Bart Jan Spruyt hebben Wilders en zijn PvdV wellicht nog wat te melden. De partij-in-wording van Marco Pastors van Leefbaar Rotterdam en het LPF-Kamerlid Joost Eerdmans - met wie Wilders zich absoluut niet wil associëren - kenmerkt zich daarentegen door een totaal gebrek aan inhoud. Een mogelijke partijnaam luidt namelijk: Niet Lullen Maar Poetsen. Zelfs Peter R. de Vries, wiens Partij voor Rechtvaardigheid, Daadkracht en Vooruitgang (PRDV) na enkele maanden een zachte dood stierf, had meer fantasie.
Verder zijn er nog de rechtsextremistische partij NieuwRechts van Michiel Smit, de Vooruitstrevende Integratiepartij van Mr Drs R. Dhalganjansing, die zijn halve familie op de lijst heeft gezet; de Pacifistisch-Socialistische Partij '92 en de Nieuwe Communistische Partij Nederland die niet wilden meedoen met GroenLinks (nu nog het Nieuw Gereformeerd Politiek Verbond), de Liberaal-Democratische Partij, Nederland Transparant, Duurzaam Nederland, de Progressief-Democratie Partij, de Directe Democraten, de Partij van de Toekomst (zet zich in voor feest), Forza! Nederland, de Republikeinse Socialisten, etc. etc. etc.
Van sommige partijen werkt de website het niet meer, wat betekent dat de partij niet meer actief is. Veel kleine partijen zijn het initiatief van een of twee mensen en het is altijd maar de vraag hoe lang ze ermee willen doorgaan. Een website in de lucht houden is voor sommige partijen kennelijk al moeilijk, maar als een nieuwe partij daadwerkelijk aan de verkiezingen wil meedoen, moet men per kieskring (Nederland kent negentien van dit soort kringen) dertig handtekeningen verzamelen en bovendien een waarborgsom van 11.250 euro betalen. Wanneer de partij de kiesdeler niet haalt, wordt deze borgsom niet terugbetaald.
In het Politiek Zakboek 1967 vertelt Meier over J.F.N. van Os, de lijsttrekker van de eerder genoemde CNVPvMD, die in 1967 bijna failliet raakte omdat hij steeds weer probeerde in de Kamer verkozen te worden. VermakelijkKleine politieke partijen zijn vooral een forum voor mensen om hun radicale ideeën in kwijt te kunnen. De politieke invloed van veel partijtjes is nihil. Ze zijn vooral erg vermakelijk. Sommige partijtjes bedreigen door hun principiële opstelling echter grotere partijen (zoals de PvdD Groenlinks en de PvdV de VVD) en oefenen indirect invloed uit. Ten slotte kunnen kleine politieke partijtjes soms voor een grote doorbraak zorgen, omdat ze iets verwoorden waarmee men in Den Haag geen rekening heeft gehouden. Maar tot dusverre zijn alleen D66 en LPF hier in geslaagd.
donderdag, juli 27, 2006
Evangelische politiek moet wel politiek zijn
Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van 24 april 2006
http://www.nd.nl/htm/dossier/cu/artikelen/060424c.htm
door Ewout Klei
Met evangelische politiek is niets mis, maar het moet wel politiek blijven. Ewout Klei reageert op de pleidooien van Sander Luitwieler en Henk Medema voor een 'nieuwe christelijke politiek'.
Een debat over de grondslag is voor de partijen die zijn opgegaan in de ChristenUnie allesbehalve nieuw. Het GPV werd in 1948 onder andere opgericht uit onvrede over het beginselprogramma van de ARP, dat op theologisch-filosofische gedachteconstructies gebaseerd zou zijn, die volgens de bezoekers van het Amersfoort Congres van Schrift en belijdenis afweken. In de eerste jaren kende het GPV helemaal geen politiek programma, alleen Schrift en belijdenis. Pas nadat het oude bestuur in 1959 was vertrokken, kon in 1966 een zogenaamd Program van richtlijnen worden aangenomen, dat in 1979 en in 1996 werd ge-updated. Over de inhoud van dit program en over de politieke standpunten van het GPV zijn eigenlijk nooit felle discussies gevoerd.
Lidmaatschap
Dat is opmerkelijk omdat het GPV aanvankelijk een heel rechtse partij was (tegen de onafhankelijkheid van Indonesië, voor de apartheid in ZuidAfrika, tegen de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie) en in de loop van de jaren tachtig en negentig met linkse ideeën kwam (Nationaal Herstelen Ontwikkelingsplan, aandacht voor het milieu). Discussies waren er wel, maar die gingen voornamelijk over de lidmaatschapscriteria en in hoeverre er samengewerkt mocht worden met anderen. Ik zou graag zien dat er meer gediscussieerd gaat worden over politiek. Dit mag soms ook best fundamenteel zijn en over achterliggende ideeën gaan (waar illustere voorganger en voorbeeld Groen van Prinsterer in is voorgegaan), maar christelijke politiek heeft geen zin wanneer er geen aandacht is voor praktische politiek.
Te getuigend
Daarom ben ik niet zo in voor het pleidooi voor een nieuwe christelijke politiek. In het Nederlands Dagblad van 11 maart schreef de politicoloog Sander Luitwieler hierover een hartstochtelijk artikel. In de nieuwe christelijke politiek die hij voorstaat, moet volgens hem de persoonlijke relatie met God, de geestelijke kracht van de liefde en het zoeken naar Gods gerechtigheid centraal staan. Uitgever en publicist Henk Medema borduurde hier op voort en vroeg zich af of er ook plaats is voor de Heilige Geest in evangelische politiek ( ND 20 april). Luitwieler heeft ongetwijfeld een punt wanneer hij aandacht vraagt voor de persoonlijke relatie met God. Medema idem dito wanneer hij zegt dat het hart niet buitenspel mag blijven. Toch vind ik dat hun visie op christelijke politiek te ver doorschiet. Deze is mijns inziens overgeestelijk: te veel gericht op het 'getuigen' en op een soort EO-christendom boven geloofsverdeeldheid. Ze onderschatten hiermee de praktische kant van politiek en verwarren een politieke partij met een geloofsgemeenschap.
Vak apart
Politiek is een vak apart. De erenaam 'staatsrechtelijk geweten van de Tweede Kamer' (Gert Schutte) of de Thorbeckeprijs (André Rouvoet) krijg je niet door louter liefdevol naar buiten toe te getuigen van de waarheid. Politiek kost ook veel tijd. Er komt een heleboel werk aan te pas: debatteren, campagne voeren, wetsvoorstellen indienen, ministers interpelleren, politieke doelstellingen formuleren en herformuleren, goede contacten met de kiezers onderhouden, meer draagvlak voor je ideeën creëren etc. Bovendien heeft politiek veel te maken met theater. Het is een soort spel. De bedoeling is dat je de spelregels goed kent en het spel slim weet te spelen, maar niet al te serieus en te fanatiek. Ten slotte is er met evangelische politiek an sich niets mis. We zouden misschien wel wat kunnen leren van de ARP die in de jaren zestig en zeventig een 'radicaal-evangelische' politiek voerde: idealistisch, maar wel met een politiek oogmerk.
Ewout Klei is historicus en assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg).
©Nederlands Dagblad
http://www.nd.nl/htm/dossier/cu/artikelen/060424c.htm
door Ewout Klei
Met evangelische politiek is niets mis, maar het moet wel politiek blijven. Ewout Klei reageert op de pleidooien van Sander Luitwieler en Henk Medema voor een 'nieuwe christelijke politiek'.
Een debat over de grondslag is voor de partijen die zijn opgegaan in de ChristenUnie allesbehalve nieuw. Het GPV werd in 1948 onder andere opgericht uit onvrede over het beginselprogramma van de ARP, dat op theologisch-filosofische gedachteconstructies gebaseerd zou zijn, die volgens de bezoekers van het Amersfoort Congres van Schrift en belijdenis afweken. In de eerste jaren kende het GPV helemaal geen politiek programma, alleen Schrift en belijdenis. Pas nadat het oude bestuur in 1959 was vertrokken, kon in 1966 een zogenaamd Program van richtlijnen worden aangenomen, dat in 1979 en in 1996 werd ge-updated. Over de inhoud van dit program en over de politieke standpunten van het GPV zijn eigenlijk nooit felle discussies gevoerd.
Lidmaatschap
Dat is opmerkelijk omdat het GPV aanvankelijk een heel rechtse partij was (tegen de onafhankelijkheid van Indonesië, voor de apartheid in ZuidAfrika, tegen de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie) en in de loop van de jaren tachtig en negentig met linkse ideeën kwam (Nationaal Herstelen Ontwikkelingsplan, aandacht voor het milieu). Discussies waren er wel, maar die gingen voornamelijk over de lidmaatschapscriteria en in hoeverre er samengewerkt mocht worden met anderen. Ik zou graag zien dat er meer gediscussieerd gaat worden over politiek. Dit mag soms ook best fundamenteel zijn en over achterliggende ideeën gaan (waar illustere voorganger en voorbeeld Groen van Prinsterer in is voorgegaan), maar christelijke politiek heeft geen zin wanneer er geen aandacht is voor praktische politiek.
Te getuigend
Daarom ben ik niet zo in voor het pleidooi voor een nieuwe christelijke politiek. In het Nederlands Dagblad van 11 maart schreef de politicoloog Sander Luitwieler hierover een hartstochtelijk artikel. In de nieuwe christelijke politiek die hij voorstaat, moet volgens hem de persoonlijke relatie met God, de geestelijke kracht van de liefde en het zoeken naar Gods gerechtigheid centraal staan. Uitgever en publicist Henk Medema borduurde hier op voort en vroeg zich af of er ook plaats is voor de Heilige Geest in evangelische politiek ( ND 20 april). Luitwieler heeft ongetwijfeld een punt wanneer hij aandacht vraagt voor de persoonlijke relatie met God. Medema idem dito wanneer hij zegt dat het hart niet buitenspel mag blijven. Toch vind ik dat hun visie op christelijke politiek te ver doorschiet. Deze is mijns inziens overgeestelijk: te veel gericht op het 'getuigen' en op een soort EO-christendom boven geloofsverdeeldheid. Ze onderschatten hiermee de praktische kant van politiek en verwarren een politieke partij met een geloofsgemeenschap.
Vak apart
Politiek is een vak apart. De erenaam 'staatsrechtelijk geweten van de Tweede Kamer' (Gert Schutte) of de Thorbeckeprijs (André Rouvoet) krijg je niet door louter liefdevol naar buiten toe te getuigen van de waarheid. Politiek kost ook veel tijd. Er komt een heleboel werk aan te pas: debatteren, campagne voeren, wetsvoorstellen indienen, ministers interpelleren, politieke doelstellingen formuleren en herformuleren, goede contacten met de kiezers onderhouden, meer draagvlak voor je ideeën creëren etc. Bovendien heeft politiek veel te maken met theater. Het is een soort spel. De bedoeling is dat je de spelregels goed kent en het spel slim weet te spelen, maar niet al te serieus en te fanatiek. Ten slotte is er met evangelische politiek an sich niets mis. We zouden misschien wel wat kunnen leren van de ARP die in de jaren zestig en zeventig een 'radicaal-evangelische' politiek voerde: idealistisch, maar wel met een politiek oogmerk.
Ewout Klei is historicus en assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg).
©Nederlands Dagblad
Gert Schutte op Binnenlandse Zaken
Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van woensdag 12 juli 2006
door Ewout Klei
Eigenlijk weet ik nog niet wat ik in november 2006 ga stemmen. In 2002 heb ik op Tineke Huizinga gestemd en in 2003 op Jan Peter Balkenende. Ik zou tussen hun kunnen kiezen maar misschien stem ik straks wel heel wat anders.
Voor de PvdA heb ik veel sympathie. Wouter Bos voert goede oppositie tegen het kabinet en bovendien luistert hij - in tegenstelling tot Wim Kok en Ad Melkert - goed naar de kiezer. Met WAO-plannen van Bos ben ik echter minder gelukkig en daarom twijfel ik nog.
De VVD is voor mij daarentegen zeker geen optie. De VVD is een beetje eng-rechts omdat de partij nog steeds Rita Verdonk steunt, die homoseksuelen en christenen wil terugsturen naar Iran.
De enige echte liberale partij is D66. Ik zou het jammer vinden wanneer D66 uit de Kamer verdwijnt. In de jaren zeventig leek het er ook op dat D66 zou verdwijnen, maar is de partij op miraculeuze wijze uit het dal omhoog gekomen door Jan Terlouw. Ik denk niet dat D66 in november wint, maar na een paar jaar oppositie zal de partij het hopelijk weer goed doen bij de kiezer.
Net als D66 vind ik bestuurlijke vernieuwing een belangrijk agendapunt. Ik ben bang dat hier nu even geen tijd meer voor is, omdat Alexander Pechtold geen minister meer is en D66 waarschijnlijk een tijdlang niet meer in de regering komt. Wat politici wel kunnen doen, is zich meer op de kiezer gaan richten, en dan niet alleen tijdens de verkiezingscampagne. Ze moeten weer volksvertegenwoordigers worden.
Het lijkt mij ook niet waarschijnlijk dat de ChristenUnie deelneemt aan een volgend kabinet. Ten eerste weet ik niet hoeveel zetels de partij gaat behalen (net als de SP doet de ChristenUnie het beter in de tussentijdse peilingen dan tijdens de verkiezingen). Ten tweede zorgt de uiterst principiële opstelling van de partij, bijvoorbeeld inzake het homohuwelijk, ervoor dat de ChristenUnie nou niet bepaald klaar voor het regeren is. De sterke evangelische invloed (bijvoorbeeld Henk Medema's pleidooi voor meer Heilige Geest in de partij) draagt hier ook niet bepaald aan bij.
Bas van der Vlies mag misschien wel een van de meest sympathieke en bekwame politici in de Tweede Kamer zijn, maar voor de SGP is regeringsdeelname onmogelijk omdat deze partij a-democratische opvattingen huldigt. Mocht het wonder toch gebeuren dan lijkt het mij wel aardig dat Eimert van Middelkoop op buitenlandse zaken komt en Gert Schutte op binnenlandse zaken. Maar dit zijn grote posten voor een kleine partij. Realistischer is een staatssecretaris voor onderwijs (Arie Slob?) of een minister van bestuurlijke vernieuwing en koninkrijkrelaties (Schutte).
Wat moet het nieuwe kabinet ten slotte gaan doen? Het nieuwe kabinet moet het asielbeleid van het vorige kabinet kritisch bekijken en zo mogelijk bijstellen.Het mag niet zo zijn dat echte vluchtelingen worden teruggestuurd. Dat kan een democratisch land als Nederland niet maken. Ook moet een generaal pardon erstig worden overwogen. Nu gaan te veel mensen in de illegaliteit.
Het nieuwe kabinet moet ook meer investeren in onderwijs, vooral in wetenschappelijk onderzoek. D66 heeft hier vier jaar geleden terecht voor geijverd, maar hier is onvoldoende mee gedaan. Het moet afgelopen zijn met onderwijsvernieuwingen (BAVO, VMBO, Tweede Fase) omdat het denkniveau in Nederland steeds verder daalt. Investeren in onderwijs doe je door te investeren in het niveau.
Ten slotte moet de nieuwe regering zich kritischer opstellen tegenover de Verenigde Staten en geen troepen meer zenden naar Afganistan, Irak, Somalië of welk land dan ook. Dit verergert het moslimterrorisme namelijk alleen maar.
Ewout Klei is assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV).
In de rubriek Stembus vertellen lezers wie ze gaan stemmen en hoe hun ideale kabinet er uitziet, en waarom.
door Ewout Klei
Eigenlijk weet ik nog niet wat ik in november 2006 ga stemmen. In 2002 heb ik op Tineke Huizinga gestemd en in 2003 op Jan Peter Balkenende. Ik zou tussen hun kunnen kiezen maar misschien stem ik straks wel heel wat anders.
Voor de PvdA heb ik veel sympathie. Wouter Bos voert goede oppositie tegen het kabinet en bovendien luistert hij - in tegenstelling tot Wim Kok en Ad Melkert - goed naar de kiezer. Met WAO-plannen van Bos ben ik echter minder gelukkig en daarom twijfel ik nog.
De VVD is voor mij daarentegen zeker geen optie. De VVD is een beetje eng-rechts omdat de partij nog steeds Rita Verdonk steunt, die homoseksuelen en christenen wil terugsturen naar Iran.
De enige echte liberale partij is D66. Ik zou het jammer vinden wanneer D66 uit de Kamer verdwijnt. In de jaren zeventig leek het er ook op dat D66 zou verdwijnen, maar is de partij op miraculeuze wijze uit het dal omhoog gekomen door Jan Terlouw. Ik denk niet dat D66 in november wint, maar na een paar jaar oppositie zal de partij het hopelijk weer goed doen bij de kiezer.
Net als D66 vind ik bestuurlijke vernieuwing een belangrijk agendapunt. Ik ben bang dat hier nu even geen tijd meer voor is, omdat Alexander Pechtold geen minister meer is en D66 waarschijnlijk een tijdlang niet meer in de regering komt. Wat politici wel kunnen doen, is zich meer op de kiezer gaan richten, en dan niet alleen tijdens de verkiezingscampagne. Ze moeten weer volksvertegenwoordigers worden.
Het lijkt mij ook niet waarschijnlijk dat de ChristenUnie deelneemt aan een volgend kabinet. Ten eerste weet ik niet hoeveel zetels de partij gaat behalen (net als de SP doet de ChristenUnie het beter in de tussentijdse peilingen dan tijdens de verkiezingen). Ten tweede zorgt de uiterst principiële opstelling van de partij, bijvoorbeeld inzake het homohuwelijk, ervoor dat de ChristenUnie nou niet bepaald klaar voor het regeren is. De sterke evangelische invloed (bijvoorbeeld Henk Medema's pleidooi voor meer Heilige Geest in de partij) draagt hier ook niet bepaald aan bij.
Bas van der Vlies mag misschien wel een van de meest sympathieke en bekwame politici in de Tweede Kamer zijn, maar voor de SGP is regeringsdeelname onmogelijk omdat deze partij a-democratische opvattingen huldigt. Mocht het wonder toch gebeuren dan lijkt het mij wel aardig dat Eimert van Middelkoop op buitenlandse zaken komt en Gert Schutte op binnenlandse zaken. Maar dit zijn grote posten voor een kleine partij. Realistischer is een staatssecretaris voor onderwijs (Arie Slob?) of een minister van bestuurlijke vernieuwing en koninkrijkrelaties (Schutte).
Wat moet het nieuwe kabinet ten slotte gaan doen? Het nieuwe kabinet moet het asielbeleid van het vorige kabinet kritisch bekijken en zo mogelijk bijstellen.Het mag niet zo zijn dat echte vluchtelingen worden teruggestuurd. Dat kan een democratisch land als Nederland niet maken. Ook moet een generaal pardon erstig worden overwogen. Nu gaan te veel mensen in de illegaliteit.
Het nieuwe kabinet moet ook meer investeren in onderwijs, vooral in wetenschappelijk onderzoek. D66 heeft hier vier jaar geleden terecht voor geijverd, maar hier is onvoldoende mee gedaan. Het moet afgelopen zijn met onderwijsvernieuwingen (BAVO, VMBO, Tweede Fase) omdat het denkniveau in Nederland steeds verder daalt. Investeren in onderwijs doe je door te investeren in het niveau.
Ten slotte moet de nieuwe regering zich kritischer opstellen tegenover de Verenigde Staten en geen troepen meer zenden naar Afganistan, Irak, Somalië of welk land dan ook. Dit verergert het moslimterrorisme namelijk alleen maar.
Ewout Klei is assistent in opleiding aan de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) en schrijft een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV).
In de rubriek Stembus vertellen lezers wie ze gaan stemmen en hoe hun ideale kabinet er uitziet, en waarom.
Grote sprong voorwaarts van Jan Marijnissen
Dit artikel stond in het Nederland Dagblad van 18 juli 2006
door Ewout Klei
Jan Marijnissen zou wel willen regeren met PvdA en CDA. Maar dan moet hijzelf geen minister worden, meent historicus Ewout Klei.
Jan Marijnissen, roerganger van de Socialistische Partij, heeft voor menig partijlid een te grote sprong voorwaarts gemaakt. Maandagnacht 10 juli 2006 zei hij in het radioprogramma BRN Laat dat zijns inziens een kabinet van CDA, PvdA en SP tot de mogelijkheden behoort. Bovendien wilde hij in dit kabinet misschien minister van Justitie of Sociale Zaken worden. Eerder dit jaar had de SP zich altijd ondubbelzinnig uitgesproken voor een coalitie met GroenLinks en PvdA.
Dit volksfront - de nachtmerrie voor de lezers van het blad Elsevier dat hier in maart 2006 een special aan wijdde - is volgens de laatste opiniepeilingen echter goed voor slechts 67 zetels. Maurice de Hond voorspelt voor komende herfst geen linkse lente (maar met de grote schommelingen in de opiniepeilingen weet je het maar nooit) en Marijnissen acht een coalitie van de SP met CDA en PvdA waarschijnlijker dan het linke luchtkasteel van Femke Halsema. Zijn afkomst is hier wellicht debat aan: de Tovenaar van Oss begon zijn carrière namelijk als worstenmaker. Maar in hoeverre is zijn vierjarenplan realistisch? Is de SP wel in staat om het land te dirigeren? Is Marijnissen wel geschikt als minister? En wat voor partij is de SP? Ik wil met het laatste beginnen.
Actiepartij
De in 1972 opgerichte SP is begonnen als een maoïstische afsplitsing van de Communistische Partij Nederland. Mao Zedong werd echter snel afgezworen en de partij ging zich op Nederland richten. De SP was lange tijd louter een lokale actiepartij die nauw verbonden was met allerlei buitenparlementaire groeperingen, zoals 'de Bond van Huurders en Woningzoekenden', 'het Milieu Aktie Centrum' en 'Arbeidersmacht'. De machtsbasis van de partij lag in Oss en Nijmegen.
In 1977 had de partij zonder succes meegedaan aan de Tweede Kamerverkiezingen. Pas in 1994 werd een tweede poging ondernomen. Ditmaal met succes want er werden twee zetels behaald. De SP had een populistische campagne gevoerd. De leus van de partij was: Stem tegen, stem SP. Symbool werd de tomaat. Volgens de SP-site is de tomaat namelijk 'Boordevol gezonde vitaminen maar ook een geducht protestwapen tegen slecht politiek toneel'. De SP zou je daarom met enige creativiteit de rode tegenhanger van De Tegenpartij van F. Jacobse en Tedje van Es (Van Kooten en De Bie) kunnen noemen.
Omdat de SP het goed doet in de Kamer (heldere taal, duidelijke oppositie tegen Paars) wist de partij bij de verkiezingen van 1998 vijf zetels te halen. In 2002 werden dit er negen. De nieuwe verkiezingsleus werd 'Stem voor' (een ander kabinetsbeleid). Begin 2004 verloor de SP een zetel toen Ali Lazrak uit de fractie werd gezet maar niet wilde vertrekken uit de Kamer. Er zijn acht kamerleden overgebleven. Behalve Marijnissen genieten Agnes Kant en Harry van Bomnmel ook enige landelijke bekendheid, de laatste wegens zijn actie tegen de Europese grondwet.
De SP is tegenwoordig met 45715 leden de derde partij van het land, en laat hiermee ook de VVD achter zich. De partij heeft een sterk wij-gevoel en koestert een negentiende-eeuws vijandbeeld. De SP is namelijk de enige partij in Nederland die zich nog strijdbaar durft op te stellen tegen het kapitalisme (tegenwoordig het neoliberalisme geheten), terwijl PvdA en GroenLinks het enorm laten afweten.
De SP heeft in dit opzicht wel wat van de kleine christelijke partijen die ook negentiende-eeuwse tegenstellingen vooropstellen (namelijk de antithese tussen christelijke en niet-christelijke partijen) en het CDA verwijten niet principieel genoeg te zijn, vooral wat ethische kwesties betreft. De SP is net als de kleine christelijke partijen erg nationaal-denkend: Nederland moet uit de NAVO, de Europese Unie is een gevaarlijk kapitalistisch en bureaucratisch machtscentrum en de gulden moet worden heringevoerd. Dit zijn niet echt politieke punten waarmee een partij zich Regierungfähig maakt.
Oude eik
Terug naar Marijnissen. Eerder genoemde Lazrak heeft twee zonden begaan die hem tot een verstotene maakten: hij had kritiek op de financiële afdrachtregeling (kamerleden moet een deel van hun inkomen afstaan aan de partijkas) en op het leiderschap binnen de partij. Marijnissen is de onomstreden leider van partij en wil dat blijven. Samen met Bas van der Vlies is hij de enige politieke leider die is blijven zitten na de Fortuyn-revolte. Verder is Marijnissen niet alleen fractievoorzitter maar ook partijvoorzitter. Andere partijen kennen een machtenscheiding (de ARP voerde dit bijvoorbeeld vijftig jaar geleden in na het vertrek van Schouten in 1956), maar Marijnissen wil hier niets van weten. In een reportage van Netwerk op 30 juni 2006 zegt hij: ,,Als je fractievoorzitter en voorzitter van de partij gaat scheiden, krijg je verdeeldheid binnen een partij en ga je elkaar het leven zuur maken. Wij gaan geen verdeeldheid bij onszelf organiseren. Wij zijn geen masochisten, wij willen gewoon gezamenlijk vooruit.''
Marijnissen wil daarom niets weten van lijsttrekkerverkiezingen. Bij VVD en D66, die deze verkiezingen wel hebben gehouden, zou het alleen gaan om de poppetjes. Bij de SP om de inhoud. Dat ook de SP niet vies is van populisme vertelde Marijnissen niet. Volgens de SP-leider zijn andere SP-kamerleden blij dat 'Jan' het nog een keer weer doet. Hoewel de andere kamerleden in zijn schaduw staan, is Marijnissen niet bang dat er geen mensen gevonden worden die hem ooit eens kunnen opvolgen. In een aardige quasi-bijbelse metafoor vergelijkt hij zichzelf met oude eik die moet worden omgehakt. ,,Dan komt er onbelemmerd zonlicht op de aarde en dan moet je eens zien wat er opeens allemaal gaat groeien.'' Maar vooralsnog wordt de oude eik niet omgekapt. ,,Eiken kunnen heel oud worden en het hout wordt alleen maar beter naarmate de leeftijd vordert.''
Ministerabel
Is de oude eik geschikt als minister? En is de SP geschikt om te regeren? Marijnissen lijkt mij een zeer sympathieke man en hij is een bekwaam parlementariër, maar ik denk dat hij maar beter geen minister kan worden. Zijn politieke stijl verschilt te zeer met die van Jan Peter Balkenende en Wouter Bos. Als hét gezicht van de SP staat hij voor vriend en vijand als te geprofileerd bekend. Als minister kan hij eventuele pijnlijke beslissingen niet uitleggen aan de achterban. Of hij wil ze niet nemen zodat het een vechtkabinet wordt, en de SP dezelfde rol gaat vervullen als LPF in Balkenende I en D66 in Balkenende II. Ten slotte is de kans groot dat PvdA en CDA samen 76 zetels halen, en dan is de SP helemaal niet nodig.
Marijnissen heeft niettemin een belangrijke wissel omgetrokken toen hij zei dat de SP kan regeren met het CDA. Regeringsdeelname van de SP in de toekomst (over acht jaar misschien) is niet bij voorbaat onmogelijk. Als typische partij van de oppositie kan de SP veel van haar radicale politieke ideeën natuurlijk niet verwezenlijken. Maar er is wel een bepaalde ontwikkeling aan de gang. De partij is begonnen als een maoïstische splinter en werd al gauw een lokale actiepartij. De partij heeft sinds 1994 indruk gemaakt in het parlement en blijft gestaag doorgroeien. Kant en Van Bommel zijn bekwame parlementariërs (en wat minder geprofileerd dan Marijnissen) en zouden heel goed wel eens minister kunnen worden.
Wanneer de SP een regeringspartij wordt, zal de partij wel ingrijpend van karakter veranderen. Bij een partij met regeringsverantwoordelijkheid passen buitenparlementaire acties en populistische leuzen niet. Ook zal een radicaler deel zich wellicht niet meer in de partij herkennen en op een andere tegenpartij stemmen. De SP heeft echter het vermogen zich aan te passen aan de veranderende tijdsomstandigheden. Haar successtory heeft de partij hier vooral aan te danken.
door Ewout Klei
Jan Marijnissen zou wel willen regeren met PvdA en CDA. Maar dan moet hijzelf geen minister worden, meent historicus Ewout Klei.
Jan Marijnissen, roerganger van de Socialistische Partij, heeft voor menig partijlid een te grote sprong voorwaarts gemaakt. Maandagnacht 10 juli 2006 zei hij in het radioprogramma BRN Laat dat zijns inziens een kabinet van CDA, PvdA en SP tot de mogelijkheden behoort. Bovendien wilde hij in dit kabinet misschien minister van Justitie of Sociale Zaken worden. Eerder dit jaar had de SP zich altijd ondubbelzinnig uitgesproken voor een coalitie met GroenLinks en PvdA.
Dit volksfront - de nachtmerrie voor de lezers van het blad Elsevier dat hier in maart 2006 een special aan wijdde - is volgens de laatste opiniepeilingen echter goed voor slechts 67 zetels. Maurice de Hond voorspelt voor komende herfst geen linkse lente (maar met de grote schommelingen in de opiniepeilingen weet je het maar nooit) en Marijnissen acht een coalitie van de SP met CDA en PvdA waarschijnlijker dan het linke luchtkasteel van Femke Halsema. Zijn afkomst is hier wellicht debat aan: de Tovenaar van Oss begon zijn carrière namelijk als worstenmaker. Maar in hoeverre is zijn vierjarenplan realistisch? Is de SP wel in staat om het land te dirigeren? Is Marijnissen wel geschikt als minister? En wat voor partij is de SP? Ik wil met het laatste beginnen.
Actiepartij
De in 1972 opgerichte SP is begonnen als een maoïstische afsplitsing van de Communistische Partij Nederland. Mao Zedong werd echter snel afgezworen en de partij ging zich op Nederland richten. De SP was lange tijd louter een lokale actiepartij die nauw verbonden was met allerlei buitenparlementaire groeperingen, zoals 'de Bond van Huurders en Woningzoekenden', 'het Milieu Aktie Centrum' en 'Arbeidersmacht'. De machtsbasis van de partij lag in Oss en Nijmegen.
In 1977 had de partij zonder succes meegedaan aan de Tweede Kamerverkiezingen. Pas in 1994 werd een tweede poging ondernomen. Ditmaal met succes want er werden twee zetels behaald. De SP had een populistische campagne gevoerd. De leus van de partij was: Stem tegen, stem SP. Symbool werd de tomaat. Volgens de SP-site is de tomaat namelijk 'Boordevol gezonde vitaminen maar ook een geducht protestwapen tegen slecht politiek toneel'. De SP zou je daarom met enige creativiteit de rode tegenhanger van De Tegenpartij van F. Jacobse en Tedje van Es (Van Kooten en De Bie) kunnen noemen.
Omdat de SP het goed doet in de Kamer (heldere taal, duidelijke oppositie tegen Paars) wist de partij bij de verkiezingen van 1998 vijf zetels te halen. In 2002 werden dit er negen. De nieuwe verkiezingsleus werd 'Stem voor' (een ander kabinetsbeleid). Begin 2004 verloor de SP een zetel toen Ali Lazrak uit de fractie werd gezet maar niet wilde vertrekken uit de Kamer. Er zijn acht kamerleden overgebleven. Behalve Marijnissen genieten Agnes Kant en Harry van Bomnmel ook enige landelijke bekendheid, de laatste wegens zijn actie tegen de Europese grondwet.
De SP is tegenwoordig met 45715 leden de derde partij van het land, en laat hiermee ook de VVD achter zich. De partij heeft een sterk wij-gevoel en koestert een negentiende-eeuws vijandbeeld. De SP is namelijk de enige partij in Nederland die zich nog strijdbaar durft op te stellen tegen het kapitalisme (tegenwoordig het neoliberalisme geheten), terwijl PvdA en GroenLinks het enorm laten afweten.
De SP heeft in dit opzicht wel wat van de kleine christelijke partijen die ook negentiende-eeuwse tegenstellingen vooropstellen (namelijk de antithese tussen christelijke en niet-christelijke partijen) en het CDA verwijten niet principieel genoeg te zijn, vooral wat ethische kwesties betreft. De SP is net als de kleine christelijke partijen erg nationaal-denkend: Nederland moet uit de NAVO, de Europese Unie is een gevaarlijk kapitalistisch en bureaucratisch machtscentrum en de gulden moet worden heringevoerd. Dit zijn niet echt politieke punten waarmee een partij zich Regierungfähig maakt.
Oude eik
Terug naar Marijnissen. Eerder genoemde Lazrak heeft twee zonden begaan die hem tot een verstotene maakten: hij had kritiek op de financiële afdrachtregeling (kamerleden moet een deel van hun inkomen afstaan aan de partijkas) en op het leiderschap binnen de partij. Marijnissen is de onomstreden leider van partij en wil dat blijven. Samen met Bas van der Vlies is hij de enige politieke leider die is blijven zitten na de Fortuyn-revolte. Verder is Marijnissen niet alleen fractievoorzitter maar ook partijvoorzitter. Andere partijen kennen een machtenscheiding (de ARP voerde dit bijvoorbeeld vijftig jaar geleden in na het vertrek van Schouten in 1956), maar Marijnissen wil hier niets van weten. In een reportage van Netwerk op 30 juni 2006 zegt hij: ,,Als je fractievoorzitter en voorzitter van de partij gaat scheiden, krijg je verdeeldheid binnen een partij en ga je elkaar het leven zuur maken. Wij gaan geen verdeeldheid bij onszelf organiseren. Wij zijn geen masochisten, wij willen gewoon gezamenlijk vooruit.''
Marijnissen wil daarom niets weten van lijsttrekkerverkiezingen. Bij VVD en D66, die deze verkiezingen wel hebben gehouden, zou het alleen gaan om de poppetjes. Bij de SP om de inhoud. Dat ook de SP niet vies is van populisme vertelde Marijnissen niet. Volgens de SP-leider zijn andere SP-kamerleden blij dat 'Jan' het nog een keer weer doet. Hoewel de andere kamerleden in zijn schaduw staan, is Marijnissen niet bang dat er geen mensen gevonden worden die hem ooit eens kunnen opvolgen. In een aardige quasi-bijbelse metafoor vergelijkt hij zichzelf met oude eik die moet worden omgehakt. ,,Dan komt er onbelemmerd zonlicht op de aarde en dan moet je eens zien wat er opeens allemaal gaat groeien.'' Maar vooralsnog wordt de oude eik niet omgekapt. ,,Eiken kunnen heel oud worden en het hout wordt alleen maar beter naarmate de leeftijd vordert.''
Ministerabel
Is de oude eik geschikt als minister? En is de SP geschikt om te regeren? Marijnissen lijkt mij een zeer sympathieke man en hij is een bekwaam parlementariër, maar ik denk dat hij maar beter geen minister kan worden. Zijn politieke stijl verschilt te zeer met die van Jan Peter Balkenende en Wouter Bos. Als hét gezicht van de SP staat hij voor vriend en vijand als te geprofileerd bekend. Als minister kan hij eventuele pijnlijke beslissingen niet uitleggen aan de achterban. Of hij wil ze niet nemen zodat het een vechtkabinet wordt, en de SP dezelfde rol gaat vervullen als LPF in Balkenende I en D66 in Balkenende II. Ten slotte is de kans groot dat PvdA en CDA samen 76 zetels halen, en dan is de SP helemaal niet nodig.
Marijnissen heeft niettemin een belangrijke wissel omgetrokken toen hij zei dat de SP kan regeren met het CDA. Regeringsdeelname van de SP in de toekomst (over acht jaar misschien) is niet bij voorbaat onmogelijk. Als typische partij van de oppositie kan de SP veel van haar radicale politieke ideeën natuurlijk niet verwezenlijken. Maar er is wel een bepaalde ontwikkeling aan de gang. De partij is begonnen als een maoïstische splinter en werd al gauw een lokale actiepartij. De partij heeft sinds 1994 indruk gemaakt in het parlement en blijft gestaag doorgroeien. Kant en Van Bommel zijn bekwame parlementariërs (en wat minder geprofileerd dan Marijnissen) en zouden heel goed wel eens minister kunnen worden.
Wanneer de SP een regeringspartij wordt, zal de partij wel ingrijpend van karakter veranderen. Bij een partij met regeringsverantwoordelijkheid passen buitenparlementaire acties en populistische leuzen niet. Ook zal een radicaler deel zich wellicht niet meer in de partij herkennen en op een andere tegenpartij stemmen. De SP heeft echter het vermogen zich aan te passen aan de veranderende tijdsomstandigheden. Haar successtory heeft de partij hier vooral aan te danken.
dinsdag, maart 28, 2006
Hallo meneer de uil, waar brengt u ons naar toe?
Onderstaande toespraak werd op 19 december 2004 gehouden door Jan-Willem Tamminga, ter gelegenheid van mijn afstuderen.
Allereerst het volgende: ik zat eens in de kerk te luisteren naar een emeritus-predikant van een jaar of 75, en plotseling moest ik bijna wanhopig denken: zou de vraag “verveel ik jullie misschien ook” nou helemaal niet bij die man opkomen?
Het risico bestaat dat dit een gortdroge verhandeling wordt, bovendien onbegrijpelijk: in dat geval hoop ik dat iemand er een eind aan maakt.
Hallo meneer de uil, waar brengt u ons naar toe?
Tegen populisme de politiek met een knipoog
Ik neem u even mee naar de nacht van Wiegel, waarin het tweede Kabinet Kok struikelde over het stokpaard van D’66, het correctief referendum. 18 mei 1999, het lijkt een geheel ander tijdperk.
In de nacht waarin hij werd overgeleverd, hield toenmalig premier Kok in de eerste kamer een gloedvol betoog waarin hij aangaf waarom de coalitiepartners toch echt voor zouden moeten stemmen. Het was algemeen bekend dat de VVD-coryfee van plan was tegen te stemmen, wat tot gevolg zou hebben dat er één stem te weinig zou zijn om de grondwet ten gunste van het referendum te wijzigen. Na afloop complimenteerde Wiegel Kok met zijn mooie toespraak – en stemde tegen. Kok zal zoiets gedacht hebben “Hans, verraad je mij met een kus”? Hij was in ieder geval heftig verontwaardigd, liet hij na afloop blijken. Wiegel begreep niet waarom; het feit of hij Kok’s toespraak mooi vond zei in zijn ogen niets over voor of tegen stemmen.
Dit alles vond plaats in de Eerste Kamer, ook wel beschouwd als het huis van de heilige wijsheid van de Nederlandse politiek.
Niet voor niets begin ik mijn betoog met een voorval uit dit eerbiedwaardige instituut. Door Vriend Klei, inmiddels Drs Vriend Klei, ben ik gevraagd te spreken hier op zijn afstudeerfeest. Ik beschouw het als een grote eer het woord te mogen voeren in wat eveneens bekend staat als het huis van de heilige wijsheid, bekend om haar vermaarde filosofen, natuurkundigen, historici en wiskundigen.
Op het gevaar af beticht te worden van overmatig gebruik van pedante professorale zwaarwichtigheden, ik ontleen deze term aan de filosoof Arthur Coleman Danto, zal ik betogen dat de diverse vormen van populisme zoals die zich tegenwoordig aan ons voordoen, bestaan bij de gratie van het totale ontbreken van zelfrelativering en humor, en verder dat ik niet graag zou zien dat deze twee waarden uit onze geliefde polder verdwijnen. Voor de duidelijkheid: in de tijd van Wiegel en Kok waren wij nog de polder, nu zie ik ons meer een soort van woestijn worden, en dat zeker niet wegens al die in Nederland woonachtige woestijnvolkeren die het nieuws en de politieke agenda lijken te beheersen.
Even mijn eigen positie: ik heb de pest aan dat modieuze gedoe van al die figuren die weer wat bedenken en meteen vinden dat iedereen dat ook maar moet vinden en dat theatraal van de daken gaan schreeuwen en na iedereen beledigd te hebben het vreemd vinden dat ze worden bedreigd. Vergeef me deze tirade, ik zeg ook wel eens wat ik vind en vind ook wel eens wat ik zeg.
Je struikelt in dit land over gekrenkte ego’s die denken dat ze vernieuwend bezig zijn en klagen dat niemand dat erkent.
In de nieuwste HP de Tijd, die ik vandaag even doorkeek, beklaagt voormalig politicus Rik van der Ploeg, nu hoogleraar in Florence, zich er over hoe de humor uit Nederland verdwenen is, en met de humor de tolerantie.
Wat heeft humor met populisme te maken, vraagt u zich wellicht af. Het antwoord luidt: niets. Humor is wezensvreemd aan populisme, net als dat humor wezensvreemd is aan fundamentalisme.
Fundamentalisme komt voort uit het ontbreken van een vorm van kritische distantie ten opzichte van de ideeën die men aanhangt, zelfreflectie dus. Wanneer men zegt zijn handelen op een direct gebod van boven, of een algemene ethische theorie over bijvoorbeeld de omgang met dieren, al was het maar iets banaals als veganisme, te baseren, is daarover geen discussie mogelijk, geen reflectie dus.
Ook is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen de opvatting en het handelen wat die opvatting tot gevolg heeft. Het handelen volgt immers direct uit het opvolgen van het gebod.
De grote geesten van onze tijd maken echter dezelfde fout. Onder het mom van vrije meningsuiting de confrontatie te zoeken door beledigende teksten te bezigen of medelanders publiekelijk te kleineren of op andere wijzen proberen zo theatraal mogelijk tegendraads te zijn, is niet meer dan het vermeende kwaad met zijn eigen wapens bestrijden. Het is evenzeer het zich vastbijten in de eigen opvatting, en deze dermate tot strijdpunt te verheffen dat dit onbespreekbaar wordt. De radicalisering van mensen als Wilders en Ayaan Hirsi Ali, in navolging van Fortuyn, laten dit zien, terwijl zelfs de leiders van de VVD in deze radicalisering mee lijken te gaan. En dan wordt Piet-Heyn Donner uitgemaakt voor reactionaire fundamentalist!
Terug naar de humor. De naam van de roos van Umberto Eco gaat over twee vragen. Een daarvan is: heeft Christus tijdens zijn leven op aarde gelachen? Uiteindelijk slaan de broeders in het klooster elkaar de hersenen in in de discussie over deze vraag en een ander probleem, dat ik nu zal laten rusten.
De kloosterling Jorge geeft commentaar op Aristoteles’ ideeën over de lach. De lach relativeert alles, de lach relativeert daardoor ook alle gezag, waardoor de lach uiteindelijk de chaos bewerkstelligt, en de afvalligheid van God. De lach is derhalve des duivels. De lach kan geen plaats krijgen in een omgeving waarin mensen zichzelf en hun leven en het leven serieus nemen, doodserieus zou ik willen zeggen.
Maar is onze wereld leefbaar als wij alles zo serieus nemen? Hebben wij niet nodig de dingen zo nu en dan eens te relativeren? Jorge’s tegenstrever stelt hiertegenover dat juist de duivel gekenmerkt wordt door eeuwige somberheid, daar hij weet waar hij vandaan komt en waar hij naartoe gaat. “De duivel is de aanmatiging van de geest, het geloof zonder glimlach, de waarheid die nooit aan twijfel onderhevig is.” De monnik die de lach van de duivel afkomstig noemde, laat het verhaal eindigen in een geweldig inferno waarbij het hele klooster in vlammen opgaat.
Zonder de humor ligt het gevaar op de loer dat wij ons niet mee kunnen distantiëren van wat ons overkomt. Iemand die het leven al te serieus neemt, maakt zichzelf uiteindelijk tot middelpunt van de wereld.
Dit is, wat wij in het ware fundamentalisme zien, én in de reactie van degenen die ons met alle middelen proberen te behoeden voor dat fundamentalisme.
Het huis van de heilige wijsheid bleek tevens het huis van de glimlach. Het was geen grootse grap, daar in de eerste kamer. Wiegel, enerzijds de elitaire liberale politicus, anderzijds nog altijd enorm populair en vertrouwenswekkend, had oog voor de schoonheid van de woorden van Kok an sich, maar distantieerde zich van de inhoud van de boodschap. De ironie was echter dat juist hij tegen stemde. Hij kon waardering voor de woorden van tegenstander én het politieke spel opbrengen, en deze loskoppelen van zijn overtuiging. Dat Kok, toch politicus van de oude stempel, hier Kokkiaans narrig om werd, is tegen de achtergrond van de belangen op dat moment begrijpelijk, maar is tevens een teken van een blinde vlek voor de zo belangrijke relativering, van de discussie met een knipoog.
Populisme van onze tijd bestaat bij de gratie van de hardheid van haar retoriek en haar boodschap. Zij kan zich niet permitteren een glimlach te laten zien, daar zij strijd tegen de duivel van het fundamentalisme. Zij kan zich niet distantiëren van deze strijd, omdat zij slechts kan bestaan door de inhoud van deze strijd, varend op de golven van het ressentiment.
Ik las in Drs’ Klei’s verhandeling over Joan Derk van den Cappellen tot den Poll dat deze een zeer groot ego had en een nogal onaangenaam persoon was.
Zijn verdiensten in de politiek zijn groot geweest, want het was wel eens goed dat het establishment werd opgeschud, net als dat de opkomst van Pim Fortuyn op dat moment dringend gewenst was. (Fortuyn ging er overigens prat op dat hij meer Marokaanse jongens kende dan welke politicus in dit land ook, zij het dat dat vaak op plaatsen was waar hij ze niet eens kon zien). De meeste populisten dan ook eindigen als een nuttige voetnoot in de geschiedenis. (Deze opmerking op verzoek van Albert).
"Men kan het martelaarschap van het niet begrepen worden niet uithouden en kiest daarom maar op een veel gemakkelijke manier de bewondering van de wereld." zegt de door drs. Vriend Klei immens bewonderde Kierkegaard. Wel, Kierkegaard was een zeldzaam genie, die zich in lijn van een lange traditie roepende in de woestijn noemde. Maar, wat geeft iemand het recht dit met zoveel pathos over zichzelf uit te roepen, hetgeen wij zoveel meemaken? Misschien dat iemand die het echt heeft gemaakt het op zijn sterfbed fluisterend zou kunnen uitspreken.
Geheel in lijn van de in dit huis bewonderde Hegel zou ik willen zeggen “de uilen van Minerva vliegen uit in de avondschemering”.
De wijsheid komt achteraf zogezegd, in het heetst van de strijd zelf zoekt de wijsheid beschutting in plaats van direct er bovenop te springen. Voordat de wijsheid komt past het ons onze overtuiging zo af en toe tegen het licht te houden, Tot die tijd volstaat zij door aan de rand van het slagveld tussen fundamentalisme en populisme minzaam te knipogen en haar oordeel op te schorten, om te voorkomen dat we met z’n allen eindigen in een woestijnachtig fabeltjesland, in een slechte editie van de fabeltjeskrant.
Ik dank u wel.
Jan-Willem Tamminga
Allereerst het volgende: ik zat eens in de kerk te luisteren naar een emeritus-predikant van een jaar of 75, en plotseling moest ik bijna wanhopig denken: zou de vraag “verveel ik jullie misschien ook” nou helemaal niet bij die man opkomen?
Het risico bestaat dat dit een gortdroge verhandeling wordt, bovendien onbegrijpelijk: in dat geval hoop ik dat iemand er een eind aan maakt.
Hallo meneer de uil, waar brengt u ons naar toe?
Tegen populisme de politiek met een knipoog
Ik neem u even mee naar de nacht van Wiegel, waarin het tweede Kabinet Kok struikelde over het stokpaard van D’66, het correctief referendum. 18 mei 1999, het lijkt een geheel ander tijdperk.
In de nacht waarin hij werd overgeleverd, hield toenmalig premier Kok in de eerste kamer een gloedvol betoog waarin hij aangaf waarom de coalitiepartners toch echt voor zouden moeten stemmen. Het was algemeen bekend dat de VVD-coryfee van plan was tegen te stemmen, wat tot gevolg zou hebben dat er één stem te weinig zou zijn om de grondwet ten gunste van het referendum te wijzigen. Na afloop complimenteerde Wiegel Kok met zijn mooie toespraak – en stemde tegen. Kok zal zoiets gedacht hebben “Hans, verraad je mij met een kus”? Hij was in ieder geval heftig verontwaardigd, liet hij na afloop blijken. Wiegel begreep niet waarom; het feit of hij Kok’s toespraak mooi vond zei in zijn ogen niets over voor of tegen stemmen.
Dit alles vond plaats in de Eerste Kamer, ook wel beschouwd als het huis van de heilige wijsheid van de Nederlandse politiek.
Niet voor niets begin ik mijn betoog met een voorval uit dit eerbiedwaardige instituut. Door Vriend Klei, inmiddels Drs Vriend Klei, ben ik gevraagd te spreken hier op zijn afstudeerfeest. Ik beschouw het als een grote eer het woord te mogen voeren in wat eveneens bekend staat als het huis van de heilige wijsheid, bekend om haar vermaarde filosofen, natuurkundigen, historici en wiskundigen.
Op het gevaar af beticht te worden van overmatig gebruik van pedante professorale zwaarwichtigheden, ik ontleen deze term aan de filosoof Arthur Coleman Danto, zal ik betogen dat de diverse vormen van populisme zoals die zich tegenwoordig aan ons voordoen, bestaan bij de gratie van het totale ontbreken van zelfrelativering en humor, en verder dat ik niet graag zou zien dat deze twee waarden uit onze geliefde polder verdwijnen. Voor de duidelijkheid: in de tijd van Wiegel en Kok waren wij nog de polder, nu zie ik ons meer een soort van woestijn worden, en dat zeker niet wegens al die in Nederland woonachtige woestijnvolkeren die het nieuws en de politieke agenda lijken te beheersen.
Even mijn eigen positie: ik heb de pest aan dat modieuze gedoe van al die figuren die weer wat bedenken en meteen vinden dat iedereen dat ook maar moet vinden en dat theatraal van de daken gaan schreeuwen en na iedereen beledigd te hebben het vreemd vinden dat ze worden bedreigd. Vergeef me deze tirade, ik zeg ook wel eens wat ik vind en vind ook wel eens wat ik zeg.
Je struikelt in dit land over gekrenkte ego’s die denken dat ze vernieuwend bezig zijn en klagen dat niemand dat erkent.
In de nieuwste HP de Tijd, die ik vandaag even doorkeek, beklaagt voormalig politicus Rik van der Ploeg, nu hoogleraar in Florence, zich er over hoe de humor uit Nederland verdwenen is, en met de humor de tolerantie.
Wat heeft humor met populisme te maken, vraagt u zich wellicht af. Het antwoord luidt: niets. Humor is wezensvreemd aan populisme, net als dat humor wezensvreemd is aan fundamentalisme.
Fundamentalisme komt voort uit het ontbreken van een vorm van kritische distantie ten opzichte van de ideeën die men aanhangt, zelfreflectie dus. Wanneer men zegt zijn handelen op een direct gebod van boven, of een algemene ethische theorie over bijvoorbeeld de omgang met dieren, al was het maar iets banaals als veganisme, te baseren, is daarover geen discussie mogelijk, geen reflectie dus.
Ook is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen de opvatting en het handelen wat die opvatting tot gevolg heeft. Het handelen volgt immers direct uit het opvolgen van het gebod.
De grote geesten van onze tijd maken echter dezelfde fout. Onder het mom van vrije meningsuiting de confrontatie te zoeken door beledigende teksten te bezigen of medelanders publiekelijk te kleineren of op andere wijzen proberen zo theatraal mogelijk tegendraads te zijn, is niet meer dan het vermeende kwaad met zijn eigen wapens bestrijden. Het is evenzeer het zich vastbijten in de eigen opvatting, en deze dermate tot strijdpunt te verheffen dat dit onbespreekbaar wordt. De radicalisering van mensen als Wilders en Ayaan Hirsi Ali, in navolging van Fortuyn, laten dit zien, terwijl zelfs de leiders van de VVD in deze radicalisering mee lijken te gaan. En dan wordt Piet-Heyn Donner uitgemaakt voor reactionaire fundamentalist!
Terug naar de humor. De naam van de roos van Umberto Eco gaat over twee vragen. Een daarvan is: heeft Christus tijdens zijn leven op aarde gelachen? Uiteindelijk slaan de broeders in het klooster elkaar de hersenen in in de discussie over deze vraag en een ander probleem, dat ik nu zal laten rusten.
De kloosterling Jorge geeft commentaar op Aristoteles’ ideeën over de lach. De lach relativeert alles, de lach relativeert daardoor ook alle gezag, waardoor de lach uiteindelijk de chaos bewerkstelligt, en de afvalligheid van God. De lach is derhalve des duivels. De lach kan geen plaats krijgen in een omgeving waarin mensen zichzelf en hun leven en het leven serieus nemen, doodserieus zou ik willen zeggen.
Maar is onze wereld leefbaar als wij alles zo serieus nemen? Hebben wij niet nodig de dingen zo nu en dan eens te relativeren? Jorge’s tegenstrever stelt hiertegenover dat juist de duivel gekenmerkt wordt door eeuwige somberheid, daar hij weet waar hij vandaan komt en waar hij naartoe gaat. “De duivel is de aanmatiging van de geest, het geloof zonder glimlach, de waarheid die nooit aan twijfel onderhevig is.” De monnik die de lach van de duivel afkomstig noemde, laat het verhaal eindigen in een geweldig inferno waarbij het hele klooster in vlammen opgaat.
Zonder de humor ligt het gevaar op de loer dat wij ons niet mee kunnen distantiëren van wat ons overkomt. Iemand die het leven al te serieus neemt, maakt zichzelf uiteindelijk tot middelpunt van de wereld.
Dit is, wat wij in het ware fundamentalisme zien, én in de reactie van degenen die ons met alle middelen proberen te behoeden voor dat fundamentalisme.
Het huis van de heilige wijsheid bleek tevens het huis van de glimlach. Het was geen grootse grap, daar in de eerste kamer. Wiegel, enerzijds de elitaire liberale politicus, anderzijds nog altijd enorm populair en vertrouwenswekkend, had oog voor de schoonheid van de woorden van Kok an sich, maar distantieerde zich van de inhoud van de boodschap. De ironie was echter dat juist hij tegen stemde. Hij kon waardering voor de woorden van tegenstander én het politieke spel opbrengen, en deze loskoppelen van zijn overtuiging. Dat Kok, toch politicus van de oude stempel, hier Kokkiaans narrig om werd, is tegen de achtergrond van de belangen op dat moment begrijpelijk, maar is tevens een teken van een blinde vlek voor de zo belangrijke relativering, van de discussie met een knipoog.
Populisme van onze tijd bestaat bij de gratie van de hardheid van haar retoriek en haar boodschap. Zij kan zich niet permitteren een glimlach te laten zien, daar zij strijd tegen de duivel van het fundamentalisme. Zij kan zich niet distantiëren van deze strijd, omdat zij slechts kan bestaan door de inhoud van deze strijd, varend op de golven van het ressentiment.
Ik las in Drs’ Klei’s verhandeling over Joan Derk van den Cappellen tot den Poll dat deze een zeer groot ego had en een nogal onaangenaam persoon was.
Zijn verdiensten in de politiek zijn groot geweest, want het was wel eens goed dat het establishment werd opgeschud, net als dat de opkomst van Pim Fortuyn op dat moment dringend gewenst was. (Fortuyn ging er overigens prat op dat hij meer Marokaanse jongens kende dan welke politicus in dit land ook, zij het dat dat vaak op plaatsen was waar hij ze niet eens kon zien). De meeste populisten dan ook eindigen als een nuttige voetnoot in de geschiedenis. (Deze opmerking op verzoek van Albert).
"Men kan het martelaarschap van het niet begrepen worden niet uithouden en kiest daarom maar op een veel gemakkelijke manier de bewondering van de wereld." zegt de door drs. Vriend Klei immens bewonderde Kierkegaard. Wel, Kierkegaard was een zeldzaam genie, die zich in lijn van een lange traditie roepende in de woestijn noemde. Maar, wat geeft iemand het recht dit met zoveel pathos over zichzelf uit te roepen, hetgeen wij zoveel meemaken? Misschien dat iemand die het echt heeft gemaakt het op zijn sterfbed fluisterend zou kunnen uitspreken.
Geheel in lijn van de in dit huis bewonderde Hegel zou ik willen zeggen “de uilen van Minerva vliegen uit in de avondschemering”.
De wijsheid komt achteraf zogezegd, in het heetst van de strijd zelf zoekt de wijsheid beschutting in plaats van direct er bovenop te springen. Voordat de wijsheid komt past het ons onze overtuiging zo af en toe tegen het licht te houden, Tot die tijd volstaat zij door aan de rand van het slagveld tussen fundamentalisme en populisme minzaam te knipogen en haar oordeel op te schorten, om te voorkomen dat we met z’n allen eindigen in een woestijnachtig fabeltjesland, in een slechte editie van de fabeltjeskrant.
Ik dank u wel.
Jan-Willem Tamminga
zaterdag, maart 18, 2006
Puppy love
Ik zit mij voor het raam, onnoemelijk te vervelen Ik wou dat ik twee chihuahua's was, dan kon ik samen spelen.
Ewout Klei, vrij naar Godfried Bomans.
Ik zit me voor de brievenbus onnoemlijk te vervelen Ik wou dat ik de Wehkamp was, dan kon ik met ze spelen.
Martin Geertsma, vrij naar Ewout Klei.
Ik zit me met de Wehkampgids onnoemlijk te vervelen, Ik wou dat ik Godfried Bomans was, dan was ik dood.
Dick Boersema, vrij naar het leven.
Ewout Klei, vrij naar Godfried Bomans.
Ik zit me voor de brievenbus onnoemlijk te vervelen Ik wou dat ik de Wehkamp was, dan kon ik met ze spelen.
Martin Geertsma, vrij naar Ewout Klei.
Ik zit me met de Wehkampgids onnoemlijk te vervelen, Ik wou dat ik Godfried Bomans was, dan was ik dood.
Dick Boersema, vrij naar het leven.
zaterdag, februari 25, 2006
David Irving verdient gevangenisstraf
Dit artikel stond in het Nederlands Dagblad van 23 februari 2006.
De veroordeling van de Britse historicus en ontkenner van de holocaust David Irving door een Weense rechtbank doet sterk denken aan de controverse rond de Armeense volkerenmoord en het omstreden proces tegen de bekende Turkse schrijver Orhan Pamuk. Volgens historicus Ewout Klei is de overeenkomst slechts schijn.
Over de Armeense genocide (volkerenmoord) tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt een sterk gepolitiseerd historisch debat gevoerd, waar historische interpretaties en politieke belangen door elkaar lopen. Dat begint al met de vraag hoeveel Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog in het voormalige Ottomaanse Rijk zijn omgekomen. De schattingen lopen uiteen van driehonderdduizend tot twee miljoen.
Volgens de Armeniërs is er sprake van een genocide. De Turkse overheid was van plan om het Armeense volk uit te roeien. Er zijn meer dan een miljoen slachtoffers gevallen en de Armeniërs willen daarom graag dat de genocide internationaal erkend wordt, wat echter nog lang niet overal in de wereld het geval is. Nederland erkende pas eind 2004 de Armeense genocide, dankzij een motie die werd voorbereid door de voormalige CU-politicus Leen van Dijke.
Het Turkse standpunt spreekt daarentegen niet over een doelbewuste uitroeiingspolitiek maar over oorlogshandelingen tussen de islamitische en christelijke bevolkingsgroepen in Oost-Turkije, waarbij helaas ook veel burgerslachtoffers zijn gevallen. Omdat er ook veel moslims zouden zijn vermoord en er geen bewijzen zijn dat de regering opdracht had gegeven om te moorden kun je volgens deze visie niet spreken over een genocide. Dat zou te eenzijdig zijn.
Dit Turkse standpunt wordt ook verdedigd door de Amerikaanse historicus Justin McCarthy. Je zou hem in zeker opzicht met David Irving kunnen vergelijken. Ook McCarthy's revisionisme is niet louter gebaseerd op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek maar sterk gepolitiseerd. Dit maakt hem als historicus verdacht. Wetenschappers behoren namelijk onafhankelijk te zijn. Omdat echter door gebrek aan betrouwbare bronnen de bewijslast van de Armeense genocide niet waterdicht is, hield ik een halfjaar geleden met de student journalistiek en niet-westerse geschiedenis Remco van Mulligen een pleidooi om het ontkennen van de Armeense genocide niet strafbaar te stellen, waar de ChristenUnie wel voor ijverde (Nederlands Dagblad, 7 juli 2005).
Pamuk
Anders ligt het met Pamuk. Deze tegendraadse Turkse schrijver werd in oktober 2005 voor de rechter gedaagd. Hij had namelijk eerder dat jaar in een interview in een Zwitserse krant gezegd dat er in de Eerste Wereldoorlog één miljoen Armenen waren vermoord in Oost-Turkije. Bovendien sprak hij over dertigduizend Koerden die veel recenter zijn gedood in de strijd tegen de PKK in zuidoost-Turkije. Hierover spreken is formeel nog steeds een taboe in Turkije, en ze noemen als vaststaande feiten is nog altijd strafbaar.
De aanklacht leidde tot een storm van protesten in de wereld. Onder andere de schrijver Salman Rushdie (bekend van de Duivelsverzen, waardoor een Iraans fatwa over hem werd afgeroepen) en staatssecretaris Atzo Nicolai van Europese Zaken sprongen voor hem in de bres. Als Pamuk veroordeeld zou worden, zou dit een zware slag betekenen voor de vrijheid van meningsuiting in Turkije en dit zou de toetreding van dit land tot de Europese Unie enorm bemoeilijken.
De rechtzaak liep daarom ook met een sisser af. Bij de eerste zitting op 16 december 2005 werd het proces verdaagd tot februari 2006. Op 22 januari 2006 werd bekend dat de Turkse justitie de aanklacht tegen Pamuk introk, omdat de betrokken wet ten tijde van het gewraakte interview nog niet van kracht was.
Irving
Aan de discussie over de Armeense genocide zitten veel haken en ogen. De holocaust daarentegen wordt alleen aangevochten in extreemrechtse en radicaal islamitische kringen. Historici zijn het er over eens, dat de holocaust heeft plaatsgevonden. De nazi's hielden namelijk een nauwkeurige administratie bij van de gevangenen in de kampen en de transporten die dagelijks aankwamen. Deze is bij sommige kampen redelijk intact in handen van de snel oprukkende geallieerden gevallen. En deze sprak zeer duidelijke taal over wat er gebeurd was.
Holocaustontkenner Irving is geen afgestudeerd historicus maar een autodidact. Hij verwierf in 1964 enige faam met een boek over het bombardement op Dresden. Maar later bleek dat dit boek voor een deel was vervalst. Irving werd pas echt controversieel na de publicatie van Hitler's War (1977), waarin hij Hitler afschilderde als een rationeel en intelligent persoon. Hitlers enige doel was volgens Irving de Duitse welvaart en invloed op het Europese continent te vergroten. Irving werd door historici niet meer serieus genomen, maar zijn boeken werden goed verkocht. Het beeld van Irving veranderde in de jaren tachtig van een controversieel geschiedschrijver in een nazi-sympathisant en propagandist van extreemrechts. Irving ontkende het bestaan van de gaskamers en de holocaust, deed aanvallen op de Joden en had sympathie voor de apartheid in Zuid-Afrika.
De uitspraken waarvoor Irving is veroordeeld, dateren uit 1989. Irving beweerde tijdens zijn proces echter dat hij sinds die tijd een hoop heeft geleerd en nu heel anders denkt over de Holocaust. Dan moet hij echt heel recentelijk bekeerd zijn, want in 2000 zei Irving in een ander proces nog tegen een Britse rechter dat er meer vrouwen op de achterbank van Edward Kennedy's auto waren gestorven dan in een gaskamer in Auschwitz.
Pamuk deed een beroep op de vrijheid van meningsuiting om aandacht te vragen voor een vergeten moord en wilde dat de waarheid boven water kwam. Irving daarentegen deed een beroep op het vrije woord om een verschrikkelijke voor iedereen overduidelijke waarheid te verdoezelen. Het is daarom niet meer dan logisch dat Orhan Pamuk niet en David Irving wel is veroordeeld.
De veroordeling van de Britse historicus en ontkenner van de holocaust David Irving door een Weense rechtbank doet sterk denken aan de controverse rond de Armeense volkerenmoord en het omstreden proces tegen de bekende Turkse schrijver Orhan Pamuk. Volgens historicus Ewout Klei is de overeenkomst slechts schijn.
Over de Armeense genocide (volkerenmoord) tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt een sterk gepolitiseerd historisch debat gevoerd, waar historische interpretaties en politieke belangen door elkaar lopen. Dat begint al met de vraag hoeveel Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog in het voormalige Ottomaanse Rijk zijn omgekomen. De schattingen lopen uiteen van driehonderdduizend tot twee miljoen.
Volgens de Armeniërs is er sprake van een genocide. De Turkse overheid was van plan om het Armeense volk uit te roeien. Er zijn meer dan een miljoen slachtoffers gevallen en de Armeniërs willen daarom graag dat de genocide internationaal erkend wordt, wat echter nog lang niet overal in de wereld het geval is. Nederland erkende pas eind 2004 de Armeense genocide, dankzij een motie die werd voorbereid door de voormalige CU-politicus Leen van Dijke.
Het Turkse standpunt spreekt daarentegen niet over een doelbewuste uitroeiingspolitiek maar over oorlogshandelingen tussen de islamitische en christelijke bevolkingsgroepen in Oost-Turkije, waarbij helaas ook veel burgerslachtoffers zijn gevallen. Omdat er ook veel moslims zouden zijn vermoord en er geen bewijzen zijn dat de regering opdracht had gegeven om te moorden kun je volgens deze visie niet spreken over een genocide. Dat zou te eenzijdig zijn.
Dit Turkse standpunt wordt ook verdedigd door de Amerikaanse historicus Justin McCarthy. Je zou hem in zeker opzicht met David Irving kunnen vergelijken. Ook McCarthy's revisionisme is niet louter gebaseerd op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek maar sterk gepolitiseerd. Dit maakt hem als historicus verdacht. Wetenschappers behoren namelijk onafhankelijk te zijn. Omdat echter door gebrek aan betrouwbare bronnen de bewijslast van de Armeense genocide niet waterdicht is, hield ik een halfjaar geleden met de student journalistiek en niet-westerse geschiedenis Remco van Mulligen een pleidooi om het ontkennen van de Armeense genocide niet strafbaar te stellen, waar de ChristenUnie wel voor ijverde (Nederlands Dagblad, 7 juli 2005).
Pamuk
Anders ligt het met Pamuk. Deze tegendraadse Turkse schrijver werd in oktober 2005 voor de rechter gedaagd. Hij had namelijk eerder dat jaar in een interview in een Zwitserse krant gezegd dat er in de Eerste Wereldoorlog één miljoen Armenen waren vermoord in Oost-Turkije. Bovendien sprak hij over dertigduizend Koerden die veel recenter zijn gedood in de strijd tegen de PKK in zuidoost-Turkije. Hierover spreken is formeel nog steeds een taboe in Turkije, en ze noemen als vaststaande feiten is nog altijd strafbaar.
De aanklacht leidde tot een storm van protesten in de wereld. Onder andere de schrijver Salman Rushdie (bekend van de Duivelsverzen, waardoor een Iraans fatwa over hem werd afgeroepen) en staatssecretaris Atzo Nicolai van Europese Zaken sprongen voor hem in de bres. Als Pamuk veroordeeld zou worden, zou dit een zware slag betekenen voor de vrijheid van meningsuiting in Turkije en dit zou de toetreding van dit land tot de Europese Unie enorm bemoeilijken.
De rechtzaak liep daarom ook met een sisser af. Bij de eerste zitting op 16 december 2005 werd het proces verdaagd tot februari 2006. Op 22 januari 2006 werd bekend dat de Turkse justitie de aanklacht tegen Pamuk introk, omdat de betrokken wet ten tijde van het gewraakte interview nog niet van kracht was.
Irving
Aan de discussie over de Armeense genocide zitten veel haken en ogen. De holocaust daarentegen wordt alleen aangevochten in extreemrechtse en radicaal islamitische kringen. Historici zijn het er over eens, dat de holocaust heeft plaatsgevonden. De nazi's hielden namelijk een nauwkeurige administratie bij van de gevangenen in de kampen en de transporten die dagelijks aankwamen. Deze is bij sommige kampen redelijk intact in handen van de snel oprukkende geallieerden gevallen. En deze sprak zeer duidelijke taal over wat er gebeurd was.
Holocaustontkenner Irving is geen afgestudeerd historicus maar een autodidact. Hij verwierf in 1964 enige faam met een boek over het bombardement op Dresden. Maar later bleek dat dit boek voor een deel was vervalst. Irving werd pas echt controversieel na de publicatie van Hitler's War (1977), waarin hij Hitler afschilderde als een rationeel en intelligent persoon. Hitlers enige doel was volgens Irving de Duitse welvaart en invloed op het Europese continent te vergroten. Irving werd door historici niet meer serieus genomen, maar zijn boeken werden goed verkocht. Het beeld van Irving veranderde in de jaren tachtig van een controversieel geschiedschrijver in een nazi-sympathisant en propagandist van extreemrechts. Irving ontkende het bestaan van de gaskamers en de holocaust, deed aanvallen op de Joden en had sympathie voor de apartheid in Zuid-Afrika.
De uitspraken waarvoor Irving is veroordeeld, dateren uit 1989. Irving beweerde tijdens zijn proces echter dat hij sinds die tijd een hoop heeft geleerd en nu heel anders denkt over de Holocaust. Dan moet hij echt heel recentelijk bekeerd zijn, want in 2000 zei Irving in een ander proces nog tegen een Britse rechter dat er meer vrouwen op de achterbank van Edward Kennedy's auto waren gestorven dan in een gaskamer in Auschwitz.
Pamuk deed een beroep op de vrijheid van meningsuiting om aandacht te vragen voor een vergeten moord en wilde dat de waarheid boven water kwam. Irving daarentegen deed een beroep op het vrije woord om een verschrikkelijke voor iedereen overduidelijke waarheid te verdoezelen. Het is daarom niet meer dan logisch dat Orhan Pamuk niet en David Irving wel is veroordeeld.
donderdag, december 01, 2005
Een filosoof in de politiek
Deze boekbespreking staat in de Overijsselse Historische Bijdragen 120 (2005) 179-181.
Jan Drentje, Thorbecke. Een filosoof in de politiek (Amsterdam 2004). 671 pagina's. 36,50 euro.
In 2004 promoveerde Jan Drentje, leraar geschiedenis en filosofie aan het Deltion College te Zwolle, aan de Universiteit van Amsterdam bij professor Niek van Sas op een proefschrift over de bekendste politicus uit Overijssel en vader van onze grondwet, Johan Rudolf Thorbecke.
Het is een intellectuele biografie. Drentje besteedt veel aandacht aan Thorbeckes studiereizen in Duitsland (1820-1822, 1822-1824) die de staatsman intellectueel hebben gevormd. In Duitsland kwam Thorbecke in aanraking met de romantiek en de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschap. In deze inspirerende omgeving van geleerden, filosofen en dichters ontwikkelde Thorbecke zich tot een Europees georiënteerd geleerde. In het conservatieve, conformistische Nederland was hij een buitenstaander. Zijn isolement maakte Thorbecke, intellectueel gezien, onafhankelijk.
Drentje heeft in zijn onderzoek gebruik gemaakt van veel nieuw bronmateriaal. Behalve de brieven uit de Duitse periode heeft Drentje ook Thorbeckes privé-aantekeningen en correspondentie grondig onderzocht. Drentje kan zo het beeld nuanceren van de koele Thorbecke, die altijd afstand hield en zakelijk bleef. In zijn persoonlijke aantekeningen kan Thorbecke gefrustreerd over zijn tegenstanders schrijven terwijl hij zich in het openbaar moest inhouden. Ook de innige briefjes die Thorbecke aan zijn Madonnaatje, zijn lief zoet wijfje, Adelheid Solger, schreef, contrasteren scherp met de formele, ironische en soms sarcastische toon die Thorbecke in het openbaar aansloeg.
Het is een heel leesbaar boek geworden. Het verhaal vangt aan met de jeugdjaren van de latere filosoof en staatsman. Thorbecke werd in 1798 geboren te Zwolle. Zijn familie was Luthers, van Duitse afkomst en handelde in tabak. Vanwege hun Lutherse achtergrond hoorden de Thorbeckes niet bij de elite maar werden buitengesloten. Ook in de negentiende eeuw was de praktijk van religieuze discriminatie nog niet uitgeroeid. Thorbeckes vader Frederik Willem stak al zijn energie in de opleiding van zijn talentvolle zoon die hoogleraar moest worden om de financiële positie van zijn familie veilig te stellen. Er stond een enorme druk op Thorbecke om de eer van de familie hoog te houden. Hij onderwierp zich aan een strak regime en was erg gedisciplineerd. Zijn gevoelens kon hij moeilijk uiten.
De hoofdstukken over Thorbeckes verblijf in Duitsland zijn behoorlijk pittig. Drentje, als filosoof, kan het namelijk niet nalaten om het denken van Kant, Fichte, Hegel, Schelling en enkele minder bekende filosofen even de revue te laten passeren. De lezer wordt, net als Thorbecke toentertijd, helemaal opgezogen in de wereld van Sofie.
De vrijheidsfilosofie van Fichte staat aan de basis van Thorbeckes doctrinaire liberalisme waarin de vrijheid en de scheppingskracht van het individu centraal staat. Door de invloed van Schelling is Thorbecke anders gaan denken over religie. Voor de romanticus is openbaring irrelevant maar draait het om de innerlijke ervaring en mystiek. Deze manier van geloven staat haaks op de dogmatische manier van geloven van de gereformeerde orthodoxie, die in Nederland aan het begin van de negentiende eeuw nog steeds overheersend was.
Omdat Thorbecke, door zijn verblijf in Duitsland, verdacht werd van Schellingianisme en Spinozisme, kreeg hij geen hoogleraarspost in Leiden maar moest hij naar Gent. Hij doceerde daar de geschiedenis van diplomatie tussen Europese staten. Een deel van salaris maakte hij over na zijn familie. In 1830 scheidde België zich af van Nederland en verloor Thorbecke zijn baan. In 1831 werd hij als tijdelijk hoogleraar aan de rechtenfaculteit van Leiden toegevoegd en in 1834 werd hij als gewoon hoogleraar aangesteld. Thorbeckes aandacht verschoof naar juridisch-historische onderwerpen en gaf een college over de grondwet van 1815 waarvoor de toenmalige minister van justitie C.F. van Maanen had geraadpleegd.
In de jaren 1840 radicaliseerde Thorbecke. Hij schreef historische artikelen, onder andere over de raadspensionarissen Simon van Slingelandt en Rutger Jan Schimmelpenninck, in het door Potgieter opgerichte progressief-liberale weekblad De Gids. Thorbecke bekritiseerde de onwil van de Nederlandse regenten om te hervormen. Thorbecke wilde dat burgers meer bij de politiek betrokken zouden worden. Het voorstel tot een herziening van de grondwet, dat Thorbecke in 1844 samen met acht andere progressief-liberale kamerleden indiende, werd echter verworpen.
In 1848 kreeg Thorbecke zijn kans wanneer koning Willem II, uit angst voor revolutie, hem opdroeg om een liberale grondwet te schrijven. Gerrit Schimmelpenninck, zoon van Rutger Jan, werd leider van het kabinet. Schimmelpenninck was echter een groot tegenstander van Thorbecke vanwege het kritische artikel over Rutger Jan Schimmelpenninck in De Gids. Schimmelpenninck vormde een ministerie maar nam Thorbecke niet op in zijn ministerploeg. Enigszins teleurgesteld legde Thorbecke zich helemaal toe op het schrijven van de grondwet. Buiten medeweten van Schimmelpenninck, maar met toestemming van de koning, werd de grondwet gedrukt en in openbaarheid gebracht. Schimmelpenninck, die geen ingrijpende grondwetswijziging wenste, werd vol een voldongen feit gesteld en moest aftreden. Thorbecke mocht de nieuwe ministerploeg leiden en zorgde ervoor dat de nieuwe gemeentewet en provinciewet, beide eigenhandig door hem opgesteld, werden ingevoerd.
Thorbecke kreeg veel kritiek te verduren. In 1853 moest hij aftreden onder druk van de protestantse oppositie. Die was tegen Thorbeckes armenwet en vooral tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie - een gevolg van de grondwettelijke vrijheid van godsdienst. Het conservatieve ministerie Van Hall zorgde voor politieke rust. Een conservatieve reactie, die vooral door koning Willem III werd gewenst, vond daarom niet plaats.
Als leider van de liberale oppositie bleef Thorbecke na 1853 een belangrijke rol spelen. Van 1862 tot 1866, en van 1871 tot zijn dood in 1872, leidde hij weer een ministerie. Nederland werd onder Thorbeckes leiding een modern land, en vond aansluiting bij de opgaande beweging van de Europese economische conjunctuur. Thorbecke was in deze jaren het gezicht van het Nederlandse liberalisme. Hij had iets onaantastbaars. Hij stond in die tijd dan ook minder open voor vernieuwing. In tegenstelling tot William Gladstone, die van de liberale partij in Groot-Brittannië een populaire volksbeweging maakte, bleef Thorbecke faliekant tegen partijvorming. Pas in 1885 werd de Liberale Unie opgericht. Anderen, Samuel van Houten, Abraham Kuyper en Ferdinand Domela Nieuwenhuis, zouden de Nederlandse politiek en maatschappij verder vernieuwen.
Nederland was haar hervormer niettemin dankbaar: vier jaar na zijn overlijden in 1872 kreeg Thorbecke in Amsterdam een standbeeld en in 1915 werd hij bij een door de Nieuwe Amsterdammer uitgeschreven referendum als grootste Nederlander van de laatste vijftig jaar verkozen. In 1992 werd op het initiatief van een aantal Zwolse burgers een standbeeld van Thorbecke geplaatst van de beeldhouwer Hans Bayens. Net als Drentje in zijn biografie, wist Bayens de hartstochtelijke manier waarmee Thorbecke politiek bedreef treffend uit te drukken. Het is een monument.
Jan Drentje, Thorbecke. Een filosoof in de politiek (Amsterdam 2004). 671 pagina's. 36,50 euro.
In 2004 promoveerde Jan Drentje, leraar geschiedenis en filosofie aan het Deltion College te Zwolle, aan de Universiteit van Amsterdam bij professor Niek van Sas op een proefschrift over de bekendste politicus uit Overijssel en vader van onze grondwet, Johan Rudolf Thorbecke.
Het is een intellectuele biografie. Drentje besteedt veel aandacht aan Thorbeckes studiereizen in Duitsland (1820-1822, 1822-1824) die de staatsman intellectueel hebben gevormd. In Duitsland kwam Thorbecke in aanraking met de romantiek en de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschap. In deze inspirerende omgeving van geleerden, filosofen en dichters ontwikkelde Thorbecke zich tot een Europees georiënteerd geleerde. In het conservatieve, conformistische Nederland was hij een buitenstaander. Zijn isolement maakte Thorbecke, intellectueel gezien, onafhankelijk.
Drentje heeft in zijn onderzoek gebruik gemaakt van veel nieuw bronmateriaal. Behalve de brieven uit de Duitse periode heeft Drentje ook Thorbeckes privé-aantekeningen en correspondentie grondig onderzocht. Drentje kan zo het beeld nuanceren van de koele Thorbecke, die altijd afstand hield en zakelijk bleef. In zijn persoonlijke aantekeningen kan Thorbecke gefrustreerd over zijn tegenstanders schrijven terwijl hij zich in het openbaar moest inhouden. Ook de innige briefjes die Thorbecke aan zijn Madonnaatje, zijn lief zoet wijfje, Adelheid Solger, schreef, contrasteren scherp met de formele, ironische en soms sarcastische toon die Thorbecke in het openbaar aansloeg.
Het is een heel leesbaar boek geworden. Het verhaal vangt aan met de jeugdjaren van de latere filosoof en staatsman. Thorbecke werd in 1798 geboren te Zwolle. Zijn familie was Luthers, van Duitse afkomst en handelde in tabak. Vanwege hun Lutherse achtergrond hoorden de Thorbeckes niet bij de elite maar werden buitengesloten. Ook in de negentiende eeuw was de praktijk van religieuze discriminatie nog niet uitgeroeid. Thorbeckes vader Frederik Willem stak al zijn energie in de opleiding van zijn talentvolle zoon die hoogleraar moest worden om de financiële positie van zijn familie veilig te stellen. Er stond een enorme druk op Thorbecke om de eer van de familie hoog te houden. Hij onderwierp zich aan een strak regime en was erg gedisciplineerd. Zijn gevoelens kon hij moeilijk uiten.
De hoofdstukken over Thorbeckes verblijf in Duitsland zijn behoorlijk pittig. Drentje, als filosoof, kan het namelijk niet nalaten om het denken van Kant, Fichte, Hegel, Schelling en enkele minder bekende filosofen even de revue te laten passeren. De lezer wordt, net als Thorbecke toentertijd, helemaal opgezogen in de wereld van Sofie.
De vrijheidsfilosofie van Fichte staat aan de basis van Thorbeckes doctrinaire liberalisme waarin de vrijheid en de scheppingskracht van het individu centraal staat. Door de invloed van Schelling is Thorbecke anders gaan denken over religie. Voor de romanticus is openbaring irrelevant maar draait het om de innerlijke ervaring en mystiek. Deze manier van geloven staat haaks op de dogmatische manier van geloven van de gereformeerde orthodoxie, die in Nederland aan het begin van de negentiende eeuw nog steeds overheersend was.
Omdat Thorbecke, door zijn verblijf in Duitsland, verdacht werd van Schellingianisme en Spinozisme, kreeg hij geen hoogleraarspost in Leiden maar moest hij naar Gent. Hij doceerde daar de geschiedenis van diplomatie tussen Europese staten. Een deel van salaris maakte hij over na zijn familie. In 1830 scheidde België zich af van Nederland en verloor Thorbecke zijn baan. In 1831 werd hij als tijdelijk hoogleraar aan de rechtenfaculteit van Leiden toegevoegd en in 1834 werd hij als gewoon hoogleraar aangesteld. Thorbeckes aandacht verschoof naar juridisch-historische onderwerpen en gaf een college over de grondwet van 1815 waarvoor de toenmalige minister van justitie C.F. van Maanen had geraadpleegd.
In de jaren 1840 radicaliseerde Thorbecke. Hij schreef historische artikelen, onder andere over de raadspensionarissen Simon van Slingelandt en Rutger Jan Schimmelpenninck, in het door Potgieter opgerichte progressief-liberale weekblad De Gids. Thorbecke bekritiseerde de onwil van de Nederlandse regenten om te hervormen. Thorbecke wilde dat burgers meer bij de politiek betrokken zouden worden. Het voorstel tot een herziening van de grondwet, dat Thorbecke in 1844 samen met acht andere progressief-liberale kamerleden indiende, werd echter verworpen.
In 1848 kreeg Thorbecke zijn kans wanneer koning Willem II, uit angst voor revolutie, hem opdroeg om een liberale grondwet te schrijven. Gerrit Schimmelpenninck, zoon van Rutger Jan, werd leider van het kabinet. Schimmelpenninck was echter een groot tegenstander van Thorbecke vanwege het kritische artikel over Rutger Jan Schimmelpenninck in De Gids. Schimmelpenninck vormde een ministerie maar nam Thorbecke niet op in zijn ministerploeg. Enigszins teleurgesteld legde Thorbecke zich helemaal toe op het schrijven van de grondwet. Buiten medeweten van Schimmelpenninck, maar met toestemming van de koning, werd de grondwet gedrukt en in openbaarheid gebracht. Schimmelpenninck, die geen ingrijpende grondwetswijziging wenste, werd vol een voldongen feit gesteld en moest aftreden. Thorbecke mocht de nieuwe ministerploeg leiden en zorgde ervoor dat de nieuwe gemeentewet en provinciewet, beide eigenhandig door hem opgesteld, werden ingevoerd.
Thorbecke kreeg veel kritiek te verduren. In 1853 moest hij aftreden onder druk van de protestantse oppositie. Die was tegen Thorbeckes armenwet en vooral tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie - een gevolg van de grondwettelijke vrijheid van godsdienst. Het conservatieve ministerie Van Hall zorgde voor politieke rust. Een conservatieve reactie, die vooral door koning Willem III werd gewenst, vond daarom niet plaats.
Als leider van de liberale oppositie bleef Thorbecke na 1853 een belangrijke rol spelen. Van 1862 tot 1866, en van 1871 tot zijn dood in 1872, leidde hij weer een ministerie. Nederland werd onder Thorbeckes leiding een modern land, en vond aansluiting bij de opgaande beweging van de Europese economische conjunctuur. Thorbecke was in deze jaren het gezicht van het Nederlandse liberalisme. Hij had iets onaantastbaars. Hij stond in die tijd dan ook minder open voor vernieuwing. In tegenstelling tot William Gladstone, die van de liberale partij in Groot-Brittannië een populaire volksbeweging maakte, bleef Thorbecke faliekant tegen partijvorming. Pas in 1885 werd de Liberale Unie opgericht. Anderen, Samuel van Houten, Abraham Kuyper en Ferdinand Domela Nieuwenhuis, zouden de Nederlandse politiek en maatschappij verder vernieuwen.
Nederland was haar hervormer niettemin dankbaar: vier jaar na zijn overlijden in 1872 kreeg Thorbecke in Amsterdam een standbeeld en in 1915 werd hij bij een door de Nieuwe Amsterdammer uitgeschreven referendum als grootste Nederlander van de laatste vijftig jaar verkozen. In 1992 werd op het initiatief van een aantal Zwolse burgers een standbeeld van Thorbecke geplaatst van de beeldhouwer Hans Bayens. Net als Drentje in zijn biografie, wist Bayens de hartstochtelijke manier waarmee Thorbecke politiek bedreef treffend uit te drukken. Het is een monument.
vrijdag, september 30, 2005
Geachte abactis, lieve Stieneke,
"Als het genie profetisch naar de toekomst wijst, kan hij dit slechts, dank zij zijn dieper besef van het verleden." (Søren Kierkegaard)
Geachte abactis, lieve Stieneke,
Mijn voormalige huisgenoot, Albert Mollema, vermoeide vorig jaar de GSV met een afscheidsbrief die maar liefst 20 minuten duurde. Ik, bescheiden als ik ben, zal u niet zo lang vervelen met mijn geblaat, slechts 2 pagina's. Auke Minnema zal nu misschien denken: "Vriend Klei, verraad je mij nu met een kus?" Maar ik zeg u, Auke, ik heb je waarlijk lief. Hoed mijn schapen.
Nu ik deze brief schrijf is het vakantie. Ik ben bezig met een boek van Dick Pels over Pim Fortuyn, de opvolger van de theatraal tegendraadse achttiende-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol, waarover ondergetekende zijn eindscriptie heeft geschreven, waarmee hij de Radix scriptieprijs heeft gewonnen, ondanks het feit dat hij in de Sic zich nogal provocerend populistisch over het magazine van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap had uitgelaten.
In "De geest van Pim" vertelt Dick Pels dat Fortuyn een buitenstaanders was, iemand die anders was dan de rest en daarom werd buitengesloten. Pim voelde zich buitengesloten en ging daarom anders gedragen, zodat het "buitengesloten-zijn" een zelfvervullende profetie werd.
Voorwaar, voorwaar ik zeg u, de biografie van Pels is een feest der herkenning. Ik sluit mij soms ook buiten. Op zondag 17 juni letterlijk. Ik had de deur achter mij dichtgeslagen en realiseerde mij opeens dat ik geen sleutels bij mij had om weer terug te komen. Ik stond nu midden in de woestijn, en er was niemand die mijn geroep, mijn smeking en mijn klagen hoorde. Het was immers zondagochtend en alle studenten lagen nog in bed. Och, wat voelde ik mij eenzaam en verlaten. Ik moest een besluit nemen. Ik moest hulp buiten mijzelf gaan zoeken. Ik, een geboren calvinist [nee, niet wedergeboren] en dus geneigd tot alle kwaad.
Maar in de moeilijkste momenten van je leven kom je erachter wie je ware vrienden zijn. Zij lopen niet in een grote boog om je heen en laten je links liggen. Zij lappen je geestelijk en fysiek op en als je ze om een fiets vraagt zullen ze je geen kopje suiker geven. Ik dwaal af. Om een lang verhaal kort te maken: ik kreeg van Bennard Doornbos een fiets en maakte toen - om de sleutels te halen - een queeste naar het verre Middelstum. [Even wachten] Daarheen en weer terug. [Deze LOTR-grap is speciaal voor Matthijs Schokker] Af en toe sloeg ik de verkeerde weg in, maar gelukkig had ik het einddoel goed voor ogen, en wist ik mijn zoektocht naar de heilige graal, ik bedoel de sleutels, met succes te volbrengen.
Dit verhaal over verlossing, waarin feit en fictie door elkaar lopen, illustreert prachtig mijn zijn-tot-de-GSV. [Let op de Heideggeriaanse streepjes] Ik was af en toe onmogelijk, u heeft mij ondanks mijn fouten en gebreken toch geaccepteerd. Ik was het eigenwijze koekoeksjong dat - hoewel ik nog niet kon vliegen - het warme nest verliet, u "steeg op als een arend" en ving mij op. Ik was de verloren zoon, u was mijn liefhebbende vader. Ik was de hoer, u Hosea. [Wachten totdat het gelach verstomd is]
De GSV: christelijk, sociaal en studentikoos. Intellectueel niet meer, maar daar wil ik in deze brief niet over lamenteren. Ik kaart het alleen even aan. Wie staat er op om tegen de bierkaai te vechten nu ik niet meer onder u ben? Wie zal er voorgaan in de geest van Klei? Iemand?
Het meest waardeer ik echter het sociale karkater van de GSV. Niemand wordt buitengesloten. Het feit dat we het vaak hebben over randleden, betekent dat er om deze mensen gedacht wordt! Het grote verschil met de middelbare school en met de boze buitenwereld is dat op de GSV iedereen mee mag doen, iedereen telt, iedereen wordt geaccepteerd, of je nu de Radixprijs hebt gewonnen of na twee jaar nog steeds je propedeuse niet hebt gehaald. [Dit bedoel ik dus niet serieus] Om met de woorden van professor Snape te spreken: "Fame isn't everything, Mr. Potter."
GSV, bedankt voor je stoere novitiaat, je thoffe [op z'n Huttenga's uitspreken] kampen, je gave Dies (hoewel de gaafste Dies in Utrecht was met de dame die nu mijn brief voorleest), je swingende feesten, je fantastische ABC-weekenden, je heerlijke Happietaria, je aardse zedenmeesters, je hemelse Annie Stortemelktrofee-winnares, je paarse hazen, je senaat L.A.M., je Join Boerma-website, je prachtige SiC (met daarin de intelligentste artikelen over Friedrich Nietzsche, Jacques Derrida, Pierre Bayle en Joan Derk van der Capellen tot den Pol) en je geweldige OV-lezingen (met name die met James Kennedy, Eddo Evinck, Willem Jan Otten en Wolter Rose). GSV, you are always in my mind.
Met vriendelijke groet,
Ewout Klei
PS. Mag ik misschien reünist worden?
Geachte abactis, lieve Stieneke,
Mijn voormalige huisgenoot, Albert Mollema, vermoeide vorig jaar de GSV met een afscheidsbrief die maar liefst 20 minuten duurde. Ik, bescheiden als ik ben, zal u niet zo lang vervelen met mijn geblaat, slechts 2 pagina's. Auke Minnema zal nu misschien denken: "Vriend Klei, verraad je mij nu met een kus?" Maar ik zeg u, Auke, ik heb je waarlijk lief. Hoed mijn schapen.
Nu ik deze brief schrijf is het vakantie. Ik ben bezig met een boek van Dick Pels over Pim Fortuyn, de opvolger van de theatraal tegendraadse achttiende-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol, waarover ondergetekende zijn eindscriptie heeft geschreven, waarmee hij de Radix scriptieprijs heeft gewonnen, ondanks het feit dat hij in de Sic zich nogal provocerend populistisch over het magazine van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap had uitgelaten.
In "De geest van Pim" vertelt Dick Pels dat Fortuyn een buitenstaanders was, iemand die anders was dan de rest en daarom werd buitengesloten. Pim voelde zich buitengesloten en ging daarom anders gedragen, zodat het "buitengesloten-zijn" een zelfvervullende profetie werd.
Voorwaar, voorwaar ik zeg u, de biografie van Pels is een feest der herkenning. Ik sluit mij soms ook buiten. Op zondag 17 juni letterlijk. Ik had de deur achter mij dichtgeslagen en realiseerde mij opeens dat ik geen sleutels bij mij had om weer terug te komen. Ik stond nu midden in de woestijn, en er was niemand die mijn geroep, mijn smeking en mijn klagen hoorde. Het was immers zondagochtend en alle studenten lagen nog in bed. Och, wat voelde ik mij eenzaam en verlaten. Ik moest een besluit nemen. Ik moest hulp buiten mijzelf gaan zoeken. Ik, een geboren calvinist [nee, niet wedergeboren] en dus geneigd tot alle kwaad.
Maar in de moeilijkste momenten van je leven kom je erachter wie je ware vrienden zijn. Zij lopen niet in een grote boog om je heen en laten je links liggen. Zij lappen je geestelijk en fysiek op en als je ze om een fiets vraagt zullen ze je geen kopje suiker geven. Ik dwaal af. Om een lang verhaal kort te maken: ik kreeg van Bennard Doornbos een fiets en maakte toen - om de sleutels te halen - een queeste naar het verre Middelstum. [Even wachten] Daarheen en weer terug. [Deze LOTR-grap is speciaal voor Matthijs Schokker] Af en toe sloeg ik de verkeerde weg in, maar gelukkig had ik het einddoel goed voor ogen, en wist ik mijn zoektocht naar de heilige graal, ik bedoel de sleutels, met succes te volbrengen.
Dit verhaal over verlossing, waarin feit en fictie door elkaar lopen, illustreert prachtig mijn zijn-tot-de-GSV. [Let op de Heideggeriaanse streepjes] Ik was af en toe onmogelijk, u heeft mij ondanks mijn fouten en gebreken toch geaccepteerd. Ik was het eigenwijze koekoeksjong dat - hoewel ik nog niet kon vliegen - het warme nest verliet, u "steeg op als een arend" en ving mij op. Ik was de verloren zoon, u was mijn liefhebbende vader. Ik was de hoer, u Hosea. [Wachten totdat het gelach verstomd is]
De GSV: christelijk, sociaal en studentikoos. Intellectueel niet meer, maar daar wil ik in deze brief niet over lamenteren. Ik kaart het alleen even aan. Wie staat er op om tegen de bierkaai te vechten nu ik niet meer onder u ben? Wie zal er voorgaan in de geest van Klei? Iemand?
Het meest waardeer ik echter het sociale karkater van de GSV. Niemand wordt buitengesloten. Het feit dat we het vaak hebben over randleden, betekent dat er om deze mensen gedacht wordt! Het grote verschil met de middelbare school en met de boze buitenwereld is dat op de GSV iedereen mee mag doen, iedereen telt, iedereen wordt geaccepteerd, of je nu de Radixprijs hebt gewonnen of na twee jaar nog steeds je propedeuse niet hebt gehaald. [Dit bedoel ik dus niet serieus] Om met de woorden van professor Snape te spreken: "Fame isn't everything, Mr. Potter."
GSV, bedankt voor je stoere novitiaat, je thoffe [op z'n Huttenga's uitspreken] kampen, je gave Dies (hoewel de gaafste Dies in Utrecht was met de dame die nu mijn brief voorleest), je swingende feesten, je fantastische ABC-weekenden, je heerlijke Happietaria, je aardse zedenmeesters, je hemelse Annie Stortemelktrofee-winnares, je paarse hazen, je senaat L.A.M., je Join Boerma-website, je prachtige SiC (met daarin de intelligentste artikelen over Friedrich Nietzsche, Jacques Derrida, Pierre Bayle en Joan Derk van der Capellen tot den Pol) en je geweldige OV-lezingen (met name die met James Kennedy, Eddo Evinck, Willem Jan Otten en Wolter Rose). GSV, you are always in my mind.
Met vriendelijke groet,
Ewout Klei
PS. Mag ik misschien reünist worden?
maandag, september 05, 2005
Vroegtijdig einde van een denktank
Op 31 augustus stond er in verschillende kranten dat de Edmund Burke Stichting wordt gesplitst en dat Bart Jan Spruyt moet vertrekken als directeur. De commerciële activiteiten zullen ondergebracht worden in een zelfstandige denktank die onder eigen naam gaat werken. Spruyt en zijn Burke Stichting zullen zich weer gaan richten op de oorspronkelijke doelstellingen: het uitdragen van het conservatieve gedachtegoed via thema- en discussieavonden. De Edmund Burke Stichting nieuwe stijl begint zonder kantoor of betaald personeel omdat dat 'vooralsnog financieel niet mogelijk is gebleken'. Spruyt wordt daarom bestuurslid, samen met de huidige bestuursleden Andreas Kinneging en Michiel Visser. Dit betekent de facto het einde van de denktank, want met alleen thema-avonden kom je natuurlijk niet in de publiciteit.
In een toelichting op de door te voeren reorganisatie zei Spruyt dat hij al langere tijd ontevreden was over de richting waarin de Burke Stichting zich ontwikkelde. Het meeste geld moest naar het zogenaamde public-policy programma, economische vraagstukken en dergelijke. Voor het uitdragen van de culturele en filosofische aspecten van het conservatisme - waar Spruyt zich als natuurlijk als historicus veel meer voor interesseert - waren nauwelijks fondsen te vinden.
Hoewel ik mij niet zou willen omschrijven als een conservatief vind ik het jammer dat de Edmund Burke Stichting oude stijl is opgedoekt. De Stichting, die eind 2000 (dus voor de opkomst van Fortuyn) werd opgericht, was de eerste politiek-ideologische denktank die niet aan een Nederlandse politieke partij was verbonden. Een grote verademing, want het Nederlandse politieke landschap werd/wordt nog steeds gedomineerd door de schotjesgeest. De Burke Stichting probeerde via boeken en brochures de Nederlandse politiek te beïnvloeden, en vond tot op zekere hoogte gehoor bij partijen als de VVD, het CDA en de ChristenUnie. Het ideaal van Spruyt, een grote conservatieve partij zoals de Republikeinse partij in Amerika, zag men echter niet zo zitten.
Spruyt probeerde meer gehoor te krijgen en knoopte banden aan met het onafhankelijke Tweede-Kamerlid Geert Wilders. Hierover ontstond commotie. CDA-prominenten Hans Hillen en Dries van Agt en ChristenUnie-senator Eimert van Middelkoop stapten uit de Edmund Burke Stichting, omdat die huns inziens niet meer onpartijdig was. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre dit voor de denktank funest is geweest. De Edmund Burke Stichting was in ieder geval niet zo salonfähig meer.
Spruyt ontkent echter met klem dat zijn toenadering tot Wilders de huidige reorganisatie noodzakelijk heeft gemaakt. De bestuurscrisis van dit voorjaar had volgens hem vooral te maken met zijn ideeën over hoe de Burke Stichting verder moest.
Misschien zegt de opkomst en ondergang (want daar komt het volgens mij eigenlijk wel op neer) van de Edmund Burke Stichting wel iets over de politieke cultuur van Nederland, die het buitenstaanders met nieuwe ideeën haast onmogelijk maakt om het systeem open te breken. Eind jaren veertig mislukte de doorbraak van de PvdA; D66 wilde de grondwet in democratische zin wijzigen maar in de grondwet van 1983 kwam hier weinig van terecht; een jaar na de moord op Fortuyn was de politiek in Den Haag weer saai als vanouds; van de bestuurlijke vernieuwingen van D66 viel na het vertrek van Thom de Graaf ook niets te verwachten; en er is nu eigenlijk ook geen ruimte meer om een onafhankelijke politiek-filosofische denktank in stand te houden.
Of je het nu met Spruyt eens bent of niet, de publieke discussie ondergaat een behoorlijke aderlating nu zijn denktank min of meer aan een vroegtijdige dood is gestorven. Spruyt zegt zelf geen politieke ambities meer te hebben. "Ik dacht dat het 5 voor 12 was en dat er door een rol in de politiek nog iets te keren viel. Het is echter kwart over één. Alleen een wezenlijke heroriëntatie op het conservatisme kan mijns inziens een keer ten goede brengen."
In een toelichting op de door te voeren reorganisatie zei Spruyt dat hij al langere tijd ontevreden was over de richting waarin de Burke Stichting zich ontwikkelde. Het meeste geld moest naar het zogenaamde public-policy programma, economische vraagstukken en dergelijke. Voor het uitdragen van de culturele en filosofische aspecten van het conservatisme - waar Spruyt zich als natuurlijk als historicus veel meer voor interesseert - waren nauwelijks fondsen te vinden.
Hoewel ik mij niet zou willen omschrijven als een conservatief vind ik het jammer dat de Edmund Burke Stichting oude stijl is opgedoekt. De Stichting, die eind 2000 (dus voor de opkomst van Fortuyn) werd opgericht, was de eerste politiek-ideologische denktank die niet aan een Nederlandse politieke partij was verbonden. Een grote verademing, want het Nederlandse politieke landschap werd/wordt nog steeds gedomineerd door de schotjesgeest. De Burke Stichting probeerde via boeken en brochures de Nederlandse politiek te beïnvloeden, en vond tot op zekere hoogte gehoor bij partijen als de VVD, het CDA en de ChristenUnie. Het ideaal van Spruyt, een grote conservatieve partij zoals de Republikeinse partij in Amerika, zag men echter niet zo zitten.
Spruyt probeerde meer gehoor te krijgen en knoopte banden aan met het onafhankelijke Tweede-Kamerlid Geert Wilders. Hierover ontstond commotie. CDA-prominenten Hans Hillen en Dries van Agt en ChristenUnie-senator Eimert van Middelkoop stapten uit de Edmund Burke Stichting, omdat die huns inziens niet meer onpartijdig was. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre dit voor de denktank funest is geweest. De Edmund Burke Stichting was in ieder geval niet zo salonfähig meer.
Spruyt ontkent echter met klem dat zijn toenadering tot Wilders de huidige reorganisatie noodzakelijk heeft gemaakt. De bestuurscrisis van dit voorjaar had volgens hem vooral te maken met zijn ideeën over hoe de Burke Stichting verder moest.
Misschien zegt de opkomst en ondergang (want daar komt het volgens mij eigenlijk wel op neer) van de Edmund Burke Stichting wel iets over de politieke cultuur van Nederland, die het buitenstaanders met nieuwe ideeën haast onmogelijk maakt om het systeem open te breken. Eind jaren veertig mislukte de doorbraak van de PvdA; D66 wilde de grondwet in democratische zin wijzigen maar in de grondwet van 1983 kwam hier weinig van terecht; een jaar na de moord op Fortuyn was de politiek in Den Haag weer saai als vanouds; van de bestuurlijke vernieuwingen van D66 viel na het vertrek van Thom de Graaf ook niets te verwachten; en er is nu eigenlijk ook geen ruimte meer om een onafhankelijke politiek-filosofische denktank in stand te houden.
Of je het nu met Spruyt eens bent of niet, de publieke discussie ondergaat een behoorlijke aderlating nu zijn denktank min of meer aan een vroegtijdige dood is gestorven. Spruyt zegt zelf geen politieke ambities meer te hebben. "Ik dacht dat het 5 voor 12 was en dat er door een rol in de politiek nog iets te keren viel. Het is echter kwart over één. Alleen een wezenlijke heroriëntatie op het conservatisme kan mijns inziens een keer ten goede brengen."
zondag, augustus 07, 2005
Het wezen van de islam volgens Karen Armstrong
Door: Ewout Klei
Ons collectieve bewustzijn heeft er een datum bij gekregen. Na 9/11 hebben we nu ook 7/7. Vier jonge Britse moslimradicalen pleegden een aanslag in de Londense metro. In de kranten woedde weer een discussie over de oorzaken van het terrorisme. Zijn de aanslagen in Londen een gevolg van de oorlog in Irak en de steun van het Westen aan de staat Israël? Of ligt het aan de islam? Veel mensen denken tegenwoordig dat de islam in wezen een intolerante godsdienst is die oproept tot geweld. Karen Armstrong, de auteur van o.a. Een geschiedenis van God. Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam (1995) en De strijd om God. Een geschiedenis van het fundamentalisme (2000) wil in haar boek Islam. Geschiedenis van een wereldgodsdienst (2001) de vooroordelen over de islam wegnemen. Hieronder volgt een korte bespreking van dit boek, waarvan onlangs de derde herziende druk is verschenen.
Islam is allereerst zeer leesbaar. Er staan veel wetenswaardigheden over 1500 islamitische geschiedenis. Het leven van Mohammed, de uitbreiding van de islam onder de eerste kaliefen, de theologische ontwikkelingen van en de verschillende richtingen binnen de islam, de opkomst, bloei en ondergang van de Perzische, Indiase en Turkse wereldrijken en de confrontatie met het (imperialistische) Westen worden uitgebreid besproken.
Het boek is helaas wel echt bedoeld als een inleiding op de islam. Die is verre van volledig. Je leest veel over politiek maar weinig over cultuur. Hoe moslims in het dagelijks leven hun godsdienst beoefenden, wat ze dachten en hoe dit zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld, daar heeft Armstrong weinig aandacht voor. Er is wel aandacht voor het opkomende moslimfundamentalisme maar niet voor de (groei van de) islam in Zuidoost-Azië, Afrika, de Verenigde Staten en West-Europa. Er staat een uitgebreide literatuurlijst in, maar het zijn alleen Engelse (en Franse) titels. De vertaler had best enkele Nederlandse titels kunnen noemen. Het is jammer dat dit niet is gebeurd.
Het boek is echter vooral bedoeld als apologie. Armstrong probeert begrip voor de islam te kweken, maar doet dit door haar eigen gekleurde visie op de islam te promoten. De varianten van de islam die erg van haar ideale islam (een godsdienst die vrede, tolerantie, spiritualiteit en sociale gelijkheid in een hechte gemeenschap predikt) afwijken bestempelt ze al snel als onislamitisch, of in strijd met de geest van koran. Zo zijn moslimfundamentalisten zijn volgens geen echte moslims (hier valt misschien wel wat voor te zeggen want veel moslims vinden dit ook), maar moslims die met beroep op de koran zeggen dat vrouwen aan mannen ondergeschikt zijn, verzetten zich volgens haar tegen de geest van koran.
Het lijkt er dus op dat Armstrong alle oneffenheden in haar verhaal heeft weggepoetst om ons een zo 'rooskleurig' mogelijk beeld van de islam voor te schotelen. Niet erg geloofwaardig. Armstrong mag zich dan wel terecht verzetten tegen de islamofoben, die beweren dat de islam in wezen achterlijk en agressief is, maar haar manier van redeneren is 'in wezen' hetzelfde. Laat moslims maar discussiëren over wat in hun ogen de essentie van de islam is, maar laten wij ons daar niet al te erg mee bemoeien.
Tenslotte is Armstrong's boek voor mensen die weinig over de islam weten een aanrader, want er staat echt een heleboel nuttige informatie in. Maar lees het asjeblieft niet om een afgerond oordeel over de islam te vormen. Wij buitenstaanders moeten eerst maar eens leren goed te observeren. Oordelen kan altijd nog.
Literatuur
Armstrong, Karen, Islam. Geschiedenis van een wereldgodsdienst 3e druk (Amsterdam 2005). 12,50 euro. ISBN 90-234-1831-X
Ons collectieve bewustzijn heeft er een datum bij gekregen. Na 9/11 hebben we nu ook 7/7. Vier jonge Britse moslimradicalen pleegden een aanslag in de Londense metro. In de kranten woedde weer een discussie over de oorzaken van het terrorisme. Zijn de aanslagen in Londen een gevolg van de oorlog in Irak en de steun van het Westen aan de staat Israël? Of ligt het aan de islam? Veel mensen denken tegenwoordig dat de islam in wezen een intolerante godsdienst is die oproept tot geweld. Karen Armstrong, de auteur van o.a. Een geschiedenis van God. Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam (1995) en De strijd om God. Een geschiedenis van het fundamentalisme (2000) wil in haar boek Islam. Geschiedenis van een wereldgodsdienst (2001) de vooroordelen over de islam wegnemen. Hieronder volgt een korte bespreking van dit boek, waarvan onlangs de derde herziende druk is verschenen.
Islam is allereerst zeer leesbaar. Er staan veel wetenswaardigheden over 1500 islamitische geschiedenis. Het leven van Mohammed, de uitbreiding van de islam onder de eerste kaliefen, de theologische ontwikkelingen van en de verschillende richtingen binnen de islam, de opkomst, bloei en ondergang van de Perzische, Indiase en Turkse wereldrijken en de confrontatie met het (imperialistische) Westen worden uitgebreid besproken.
Het boek is helaas wel echt bedoeld als een inleiding op de islam. Die is verre van volledig. Je leest veel over politiek maar weinig over cultuur. Hoe moslims in het dagelijks leven hun godsdienst beoefenden, wat ze dachten en hoe dit zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld, daar heeft Armstrong weinig aandacht voor. Er is wel aandacht voor het opkomende moslimfundamentalisme maar niet voor de (groei van de) islam in Zuidoost-Azië, Afrika, de Verenigde Staten en West-Europa. Er staat een uitgebreide literatuurlijst in, maar het zijn alleen Engelse (en Franse) titels. De vertaler had best enkele Nederlandse titels kunnen noemen. Het is jammer dat dit niet is gebeurd.
Het boek is echter vooral bedoeld als apologie. Armstrong probeert begrip voor de islam te kweken, maar doet dit door haar eigen gekleurde visie op de islam te promoten. De varianten van de islam die erg van haar ideale islam (een godsdienst die vrede, tolerantie, spiritualiteit en sociale gelijkheid in een hechte gemeenschap predikt) afwijken bestempelt ze al snel als onislamitisch, of in strijd met de geest van koran. Zo zijn moslimfundamentalisten zijn volgens geen echte moslims (hier valt misschien wel wat voor te zeggen want veel moslims vinden dit ook), maar moslims die met beroep op de koran zeggen dat vrouwen aan mannen ondergeschikt zijn, verzetten zich volgens haar tegen de geest van koran.
Het lijkt er dus op dat Armstrong alle oneffenheden in haar verhaal heeft weggepoetst om ons een zo 'rooskleurig' mogelijk beeld van de islam voor te schotelen. Niet erg geloofwaardig. Armstrong mag zich dan wel terecht verzetten tegen de islamofoben, die beweren dat de islam in wezen achterlijk en agressief is, maar haar manier van redeneren is 'in wezen' hetzelfde. Laat moslims maar discussiëren over wat in hun ogen de essentie van de islam is, maar laten wij ons daar niet al te erg mee bemoeien.
Tenslotte is Armstrong's boek voor mensen die weinig over de islam weten een aanrader, want er staat echt een heleboel nuttige informatie in. Maar lees het asjeblieft niet om een afgerond oordeel over de islam te vormen. Wij buitenstaanders moeten eerst maar eens leren goed te observeren. Oordelen kan altijd nog.
Literatuur
Armstrong, Karen, Islam. Geschiedenis van een wereldgodsdienst 3e druk (Amsterdam 2005). 12,50 euro. ISBN 90-234-1831-X
zaterdag, juli 23, 2005
Wettelijk verbod op ontkennen Armeense genocide onwenselijk
Wettelijk verbod op ontkennen Armeense genocide onwenselijk
Eind 2004 nam de Tweede Kamer een motie aan waarin de genocide op de Armeniërs door de Turken in 1915 werd erkend. In het Belgisch parlement wordt een wet behandeld die het ontkennen van deze genocide tot een misdaad maakt. In Nederland bereid de ChristenUnie een wetsvoorstel naar Belgisch model voor. In tegenstelling tot de Holocaust is de Armeense genocide echter omstreden. Werd er van overheidswege besloten om de Armeniërs uit te moorden? Hierover bestaat in de geschiedschrijving geen consensus. De gepolitiseerde controverse sleept zich al tientallen jaren voort.
Op 9 juni 2005 stond er in De Volkskrant een verslag van een college van de Amerikaanse historicus Justin McCarthy over dit onderwerp aan de Universiteit van Leiden. Volgens hem heeft er geen genocide plaatsgevonden. Mocht hij gelijk hebben, dan is een Nederlands verbod op de ontkenning van de Armeense genocide niet bepaald verstandig.
Armeense opstand
In de negentiende eeuw stond het Ottomaanse Rijk, ooit een machtig rijk in het Midden Oosten en op de Balkan met het huidige Turkije als machtscentrum, onder druk. Europese mogendheden bedreigden het Rijk van buitenaf, nationalistische bewegingen destabiliseerden het van binnenuit. In het Europese deel van het Rijk slaagden sommige volken erin om onafhankelijk te worden, in het Aziatische deel bleef de eenheid voorlopig bewaard.
In 1914 raakte het Ottomaanse Rijk in oorlog met Rusland. Veel Armeniërs hoopten op onafhankelijkheid en Armeense rebellen zochten contacten met het Russische leger. Zij werden van wapens voorzien waarmee ze aanslagen pleegden op moslimburgers en Ottomaanse politieposten. De Armeense opstand was zo omvangrijk dat het Rijk in zijn voortbestaan werd bedreigd. De deportatie van grote aantallen Armeniërs naar Syrië was volgens McCarthy daarom meer dan logisch. Op deze manier hoopten de Turken de opstand te breken. Natuurlijk kwamen hier - door moord, honger en ziekte - veel onschuldige Armeniërs bij om, maar er stierven in de oorlog ook veel onschuldige moslims. Het sterftecijfer was volgens McCarthy onder beide groepen even hoog, ongeveer 40%.
Daarom is het volgens McCarthy onjuist om de ene partij vrij te pleiten en de andere partij alle schuld in de schoenen te schuiven. Dat is wel het doel van de Armeense nationalisten, die in Europa en Amerika sterk aan het lobbyen zijn om de genocide erkend te zien, en een verbod op een alternatieve visie op de gebeurtenissen willen. McCarthy's pleidooi is dan ook dat historici moeten beslissen over de zogenaamde genocide.
Geen definitieve conclusies
McCarthy's betoog lijkt sympathiek en overtuigend. De archieven lijken ook zijn gelijk te bevestigen: in de Turkse archieven wijst niets op een bevel tot genocide. De documenten van Amerikaanse en Engelse ooggetuigen, die uitgebreid verhaalden over de Armeense genocide suggereerden, waren vooral bedoeld als anti-Turkse propaganda.
Daarentegen verhaalden Duitse militairen en diplomaten ook uitgebreid over de moorden. Ze waren bondgenoten van de Turken, maar beschuldigden de Ottomaanse machthebbers wel degelijk van genocide. Ook maakte de manier waarop de Armeniërs werden gedeporteerd hun dood wel heel waarschijnlijk. Ze moesten binnen één of twee dagen vertrekken, onderweg voor de meest elementaire levensbehoeften met goud betalen en in geforceerde marsen door de woestijn trekken, wat velen noodlottig werd. Er was bovendien geen enkele poging gedaan om op de eindbestemming te zorgen voor onderdak, voedsel en water voor de gedeporteerden.
Het is onduidelijk hoeveel Armeniërs er in 1915-1918 zijn omgekomen. De schattingen lopen uiteen van driehonderdduizend tot twee miljoen.
Sommige historici vermoeden dat niet de Ottomaanse overheid, maar een kerngroep van de Jong-Turken (een nationalistische partij die in 1908 de macht had gegrepen) achter de plannen in de richting van genocide zat. Deze kerngroep greep de opstand aan om de Armeense kwestie voorgoed op te lossen. Helaas zijn de archieven van de verschillende organisaties van de Jong-Turken verdwenen, en is het moeilijk om tot definitieve conclusies te komen. De Duitse rapporten en de verklaringen die na de oorlog zijn afgelegd voor het Ottomaanse tribunaal, dat de vervolgingen van de Armeniërs onderzocht, wijzen wel op een doelbewuste uitroeiingspolitiek.
Erkenning van de Armeense genocide is in moreel opzicht een goede zaak. Historische bronnen maken het aannemelijk dat er zo’n genocide heeft plaatsgevonden. Echter de bewijslast is niet waterdicht. Daarom zou het verkeerd zijn om mensen die vanuit wetenschappelijke overwegingen twijfelen aan het bestaan van deze genocide via een wettelijk verbod de mond te snoeren.
Ewout Klei en Remco van Mulligen
Literatuur
McCarthy, Justin, The Ottoman Peoples and the end of empire (Londen 2001).
Zürcher, Erik J., Een geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995).
Links
http://armenie-genocide.pagina.nl/
http://www.tallarmeniantale.com/
http://www.mega.nu:8080/ampp/rummel/sod.chap5.htm
Eind 2004 nam de Tweede Kamer een motie aan waarin de genocide op de Armeniërs door de Turken in 1915 werd erkend. In het Belgisch parlement wordt een wet behandeld die het ontkennen van deze genocide tot een misdaad maakt. In Nederland bereid de ChristenUnie een wetsvoorstel naar Belgisch model voor. In tegenstelling tot de Holocaust is de Armeense genocide echter omstreden. Werd er van overheidswege besloten om de Armeniërs uit te moorden? Hierover bestaat in de geschiedschrijving geen consensus. De gepolitiseerde controverse sleept zich al tientallen jaren voort.
Op 9 juni 2005 stond er in De Volkskrant een verslag van een college van de Amerikaanse historicus Justin McCarthy over dit onderwerp aan de Universiteit van Leiden. Volgens hem heeft er geen genocide plaatsgevonden. Mocht hij gelijk hebben, dan is een Nederlands verbod op de ontkenning van de Armeense genocide niet bepaald verstandig.
Armeense opstand
In de negentiende eeuw stond het Ottomaanse Rijk, ooit een machtig rijk in het Midden Oosten en op de Balkan met het huidige Turkije als machtscentrum, onder druk. Europese mogendheden bedreigden het Rijk van buitenaf, nationalistische bewegingen destabiliseerden het van binnenuit. In het Europese deel van het Rijk slaagden sommige volken erin om onafhankelijk te worden, in het Aziatische deel bleef de eenheid voorlopig bewaard.
In 1914 raakte het Ottomaanse Rijk in oorlog met Rusland. Veel Armeniërs hoopten op onafhankelijkheid en Armeense rebellen zochten contacten met het Russische leger. Zij werden van wapens voorzien waarmee ze aanslagen pleegden op moslimburgers en Ottomaanse politieposten. De Armeense opstand was zo omvangrijk dat het Rijk in zijn voortbestaan werd bedreigd. De deportatie van grote aantallen Armeniërs naar Syrië was volgens McCarthy daarom meer dan logisch. Op deze manier hoopten de Turken de opstand te breken. Natuurlijk kwamen hier - door moord, honger en ziekte - veel onschuldige Armeniërs bij om, maar er stierven in de oorlog ook veel onschuldige moslims. Het sterftecijfer was volgens McCarthy onder beide groepen even hoog, ongeveer 40%.
Daarom is het volgens McCarthy onjuist om de ene partij vrij te pleiten en de andere partij alle schuld in de schoenen te schuiven. Dat is wel het doel van de Armeense nationalisten, die in Europa en Amerika sterk aan het lobbyen zijn om de genocide erkend te zien, en een verbod op een alternatieve visie op de gebeurtenissen willen. McCarthy's pleidooi is dan ook dat historici moeten beslissen over de zogenaamde genocide.
Geen definitieve conclusies
McCarthy's betoog lijkt sympathiek en overtuigend. De archieven lijken ook zijn gelijk te bevestigen: in de Turkse archieven wijst niets op een bevel tot genocide. De documenten van Amerikaanse en Engelse ooggetuigen, die uitgebreid verhaalden over de Armeense genocide suggereerden, waren vooral bedoeld als anti-Turkse propaganda.
Daarentegen verhaalden Duitse militairen en diplomaten ook uitgebreid over de moorden. Ze waren bondgenoten van de Turken, maar beschuldigden de Ottomaanse machthebbers wel degelijk van genocide. Ook maakte de manier waarop de Armeniërs werden gedeporteerd hun dood wel heel waarschijnlijk. Ze moesten binnen één of twee dagen vertrekken, onderweg voor de meest elementaire levensbehoeften met goud betalen en in geforceerde marsen door de woestijn trekken, wat velen noodlottig werd. Er was bovendien geen enkele poging gedaan om op de eindbestemming te zorgen voor onderdak, voedsel en water voor de gedeporteerden.
Het is onduidelijk hoeveel Armeniërs er in 1915-1918 zijn omgekomen. De schattingen lopen uiteen van driehonderdduizend tot twee miljoen.
Sommige historici vermoeden dat niet de Ottomaanse overheid, maar een kerngroep van de Jong-Turken (een nationalistische partij die in 1908 de macht had gegrepen) achter de plannen in de richting van genocide zat. Deze kerngroep greep de opstand aan om de Armeense kwestie voorgoed op te lossen. Helaas zijn de archieven van de verschillende organisaties van de Jong-Turken verdwenen, en is het moeilijk om tot definitieve conclusies te komen. De Duitse rapporten en de verklaringen die na de oorlog zijn afgelegd voor het Ottomaanse tribunaal, dat de vervolgingen van de Armeniërs onderzocht, wijzen wel op een doelbewuste uitroeiingspolitiek.
Erkenning van de Armeense genocide is in moreel opzicht een goede zaak. Historische bronnen maken het aannemelijk dat er zo’n genocide heeft plaatsgevonden. Echter de bewijslast is niet waterdicht. Daarom zou het verkeerd zijn om mensen die vanuit wetenschappelijke overwegingen twijfelen aan het bestaan van deze genocide via een wettelijk verbod de mond te snoeren.
Ewout Klei en Remco van Mulligen
Literatuur
McCarthy, Justin, The Ottoman Peoples and the end of empire (Londen 2001).
Zürcher, Erik J., Een geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995).
Links
http://armenie-genocide.pagina.nl/
http://www.tallarmeniantale.com/
http://www.mega.nu:8080/ampp/rummel/sod.chap5.htm
zaterdag, mei 28, 2005
Thorbecke, de grondwet en Europa
Thorbecke, de grondwet en Europa
In 1848 schreef Johan Rudolf Thorbecke in een week tijd een van de modernste grondwetten van Europa. Hij ontving hier 500 gulden voor. Dit was ongeveer een zesde deel van zijn vaste jaarsalaris als hoogleraar.
Thorbecke had zich in de jaren 1840, toen hij hoogleraar was in Leiden, ontpopt tot een vlijmscherp criticus en schreef onder andere historische artikelen in het liberale tijdschrift De Gids waarin hij het paternalistische politieke bestel van Nederland na 1813 hekelde. Helaas ging de regering niet in op het voorstel dat hij en acht andere progressief-liberale kamerleden, de befaamde negen mannen, inleverden.
Pas in 1848 kreeg Thorbecke zijn zin. De aan een hartkwaal lijdende Willem II ging binnen 24 uur overstag uit angst voor revolutie, die reeds was uitgebroken in Parijs, Wenen en Berlijn. Thorbecke mocht van de koning een grondwet gaan schrijven.
Thorbeckes grondwet voorzag in rechtstreekse verkiezingen voor de tweede kamer, de provinciale staten en de lokale raden, en de invoering van volledige ministeriële verantwoordelijkheid. De kwaliteit van deze grondwet blijkt uit het feit dat hij nog steeds aan ons staatsbestel ten grondslag ligt.
Thorbeckes grondwet zorgde voor vertrouwen in de toekomst. Hij maakte voorgoed een einde aan de politieke malaise en het achteruitgangsdenken dat Nederland sinds de ‘zilveren’ achttiende eeuw had verlamd, ondanks de verscheidende vernieuwingspogingen die door Simon van Slingelandt, Joan Derk van der Capellen tot den Pol en Rutger Jan Schimmelpenninck waren ondernomen. Na drie ministeries Thorbecke (1849-1853; 1862-1866; 1871-1872) ging Nederlandse economisch gezien weer voor de wind. Afgezien van het schijnbaar negeren van het armoedevraagstuk was1848 een politiek succes zonder weerga.
Nederland was haar hervormer dan ook dankbaar: vier jaar na zijn overlijden in 1872 kreeg Thorbecke in Amsterdam een standbeeld en in 1915 werd hij bij een door de Nieuwe Amsterdammer uitgeschreven referendum als grootste Nederlander van de laatste vijftig jaar verkozen.
Nu, meer dan 150 jaar later, wordt er in de Nederlandse kranten hevig gediscussieerd over een Europese grondwet. Zal de Europese grondwet ook een einde maken aan de, af en toe de kop opstekende, eurosclerose? Ik vraag het mij af.
Hoewel ik waarschijnlijk wel voor ga stemmen is er volgens mij nauwelijks een groter contrast denkbaar dan tussen de grondwet van Thorbecke en de Europese grondwet. Thorbeckes grondwet kenmerkt zich door eenvoud, daarentegen begrijpt de leek nauwelijks iets van Europese grondwet en baseert zijn conclusies op een niet te lezen voorlichtingsboekje en makkelijke kretologie van de regering en de oppositie. De grondwet van Thorbecke zorgde er - dankzij de directe verkiezingen - voor dat de burger zich meer bij de politiek betrokken voelde, de Nederlandse burger voelt zich echter nauwelijks betrokken bij de Europese politiek en het is maar zeer de vraag of hij überhaupt wel zin heeft om te gaan stemmen.
Europa ontbeert een ideaal. De rijke diversiteit aan Europese staten en culturen contrasteert met een zielloze eenwording op technobureaucratische en economische gronden. Welk ideaal zou Europa kunnen verenigen en een Europees burgerschap inhoud geven?
Misschien hebben we een nieuwe Thorbecke nodig. Iemand die in een week tijd voor weinig geld een grondwet schrijft die een einde zal maken aan het bureaucratische geneuzel en alle discussies waar de burger eigenlijk niet op zit te wachten. Als deze persoon ook nog eens een grondwet schrijft die Europese burgerzin opwekt en als die grondwet tenslotte langer dan 150 jaar meegaat dan kan het antwoord alleen maar bevestigend zijn. Maar ik ben bang dat het bij mooie dromen blijft.
Literatuur
Jan Drentje, Het vrijste volk der Wereld. Thorbecke, Nederland en Europa (Zwolle 1998).
In 1848 schreef Johan Rudolf Thorbecke in een week tijd een van de modernste grondwetten van Europa. Hij ontving hier 500 gulden voor. Dit was ongeveer een zesde deel van zijn vaste jaarsalaris als hoogleraar.
Thorbecke had zich in de jaren 1840, toen hij hoogleraar was in Leiden, ontpopt tot een vlijmscherp criticus en schreef onder andere historische artikelen in het liberale tijdschrift De Gids waarin hij het paternalistische politieke bestel van Nederland na 1813 hekelde. Helaas ging de regering niet in op het voorstel dat hij en acht andere progressief-liberale kamerleden, de befaamde negen mannen, inleverden.
Pas in 1848 kreeg Thorbecke zijn zin. De aan een hartkwaal lijdende Willem II ging binnen 24 uur overstag uit angst voor revolutie, die reeds was uitgebroken in Parijs, Wenen en Berlijn. Thorbecke mocht van de koning een grondwet gaan schrijven.
Thorbeckes grondwet voorzag in rechtstreekse verkiezingen voor de tweede kamer, de provinciale staten en de lokale raden, en de invoering van volledige ministeriële verantwoordelijkheid. De kwaliteit van deze grondwet blijkt uit het feit dat hij nog steeds aan ons staatsbestel ten grondslag ligt.
Thorbeckes grondwet zorgde voor vertrouwen in de toekomst. Hij maakte voorgoed een einde aan de politieke malaise en het achteruitgangsdenken dat Nederland sinds de ‘zilveren’ achttiende eeuw had verlamd, ondanks de verscheidende vernieuwingspogingen die door Simon van Slingelandt, Joan Derk van der Capellen tot den Pol en Rutger Jan Schimmelpenninck waren ondernomen. Na drie ministeries Thorbecke (1849-1853; 1862-1866; 1871-1872) ging Nederlandse economisch gezien weer voor de wind. Afgezien van het schijnbaar negeren van het armoedevraagstuk was1848 een politiek succes zonder weerga.
Nederland was haar hervormer dan ook dankbaar: vier jaar na zijn overlijden in 1872 kreeg Thorbecke in Amsterdam een standbeeld en in 1915 werd hij bij een door de Nieuwe Amsterdammer uitgeschreven referendum als grootste Nederlander van de laatste vijftig jaar verkozen.
Nu, meer dan 150 jaar later, wordt er in de Nederlandse kranten hevig gediscussieerd over een Europese grondwet. Zal de Europese grondwet ook een einde maken aan de, af en toe de kop opstekende, eurosclerose? Ik vraag het mij af.
Hoewel ik waarschijnlijk wel voor ga stemmen is er volgens mij nauwelijks een groter contrast denkbaar dan tussen de grondwet van Thorbecke en de Europese grondwet. Thorbeckes grondwet kenmerkt zich door eenvoud, daarentegen begrijpt de leek nauwelijks iets van Europese grondwet en baseert zijn conclusies op een niet te lezen voorlichtingsboekje en makkelijke kretologie van de regering en de oppositie. De grondwet van Thorbecke zorgde er - dankzij de directe verkiezingen - voor dat de burger zich meer bij de politiek betrokken voelde, de Nederlandse burger voelt zich echter nauwelijks betrokken bij de Europese politiek en het is maar zeer de vraag of hij überhaupt wel zin heeft om te gaan stemmen.
Europa ontbeert een ideaal. De rijke diversiteit aan Europese staten en culturen contrasteert met een zielloze eenwording op technobureaucratische en economische gronden. Welk ideaal zou Europa kunnen verenigen en een Europees burgerschap inhoud geven?
Misschien hebben we een nieuwe Thorbecke nodig. Iemand die in een week tijd voor weinig geld een grondwet schrijft die een einde zal maken aan het bureaucratische geneuzel en alle discussies waar de burger eigenlijk niet op zit te wachten. Als deze persoon ook nog eens een grondwet schrijft die Europese burgerzin opwekt en als die grondwet tenslotte langer dan 150 jaar meegaat dan kan het antwoord alleen maar bevestigend zijn. Maar ik ben bang dat het bij mooie dromen blijft.
Literatuur
Jan Drentje, Het vrijste volk der Wereld. Thorbecke, Nederland en Europa (Zwolle 1998).
dinsdag, mei 03, 2005
Op onderzoek in Londen
Het is alweer een jaar geleden dat ik voor mijn scriptieonderzoek naar Londen ben geweest. Op een dinsdag in februari was ik bij de British Library aangekomen, waar ik drie week onderzoek zou doen. Ik had alle nodige papieren ingeleverd, althans dat dacht ik. Een aanbevelingsbrief van niemand minder dan professor doctor Henk te Velde, professor in the political culture of the department of history at the university of Groningen, was niet genoeg. Ik moest behalve mijn identiteitsbewijs ook nog een bewijs hebben van mijn woonadres in Nederland. Het uittreksel uit het bevolkingsregister. Het uittreksel dat ik had opgevraagd. Het uittreksel dat ik vergeten was mee te nemen naar Londen. Ik belde die avond gelijk mijn vader op die het uittreksel naar mij en de British Library moest doorfaxen, zodat ik mijn reader's pass kon krijgen.
De rest ging wonderwel. Ik stapte op het goede vliegtuig, landde op het goede vliegveld (Londen Gatwick), stapte in de verkeerde trein (niet de Gatwick-express maar een gewone trein), maar kwam wel op de goede plek aan (Victoria Station), alwaar ik met de metro (ook wel underground of tube genoemd), naar Paddington Station (u weet wel, van dat stomme beertje) ging. In de gelijknamige wijk was mijn hotel gevestigd waar ik drie week zou overnachten.
Het Lancaster Hall Hotel was een Duits YMCA-hotel van kosmopolitische allure. De receptioniste was Italiaans, haar assistent een Ier en in de catering werkten Scandinaviërs. Op een morgen, tijdens het ontbijt, werd ik plots omringd door een hele schare Russisch-orthodoxe geestlijken. Zij hielden in het hotel een bijeenkomst. Zoiets maak je maar een keer in je leven mee. Na die ontmoeting keek ik elke ochtend uit naar de indiaan, de politieagent, de bouwvakker en de stoere man in leer. Ze kwamen niet.
In de buurt van het hotel waren Indische winkels, Chinese eethuisjes en Italiaanse restaurants en een prachtige pub, The pride of Paddington, waar ik opnieuw weer mocht kennis maken met Guiness. Wanneer ik na een drukke dag onderzoek geen behoefte aan eten had maar aan consumeren, dan waren daar de McDonalds, de Burger King, de Pizza Hut en Kentucky Fried Chicken om in deze behoefte te voorzien.
Hoewel ik er niet voor in Londen was heb ik natuurlijk wel even de toerist uitgehangen. De Big Ben, de National Gallery, de Tower en de Towerbridge vielen mij nogal tegen. Daarentegen waren de National Portrait Gallery, de British Museum en de Londen Museum fantastisch. Harrods was op zondag helaas gesloten, Fowles (de beste boekhandel van Londen), gelukkig niet. Urenlang heb ik mij daar op de bovenste verdieping vermaakt met interessante boeken.
Mijn onderzoek in de British Library naar de theatraal tegendraadse parlementariër John Wilkes (1725-1797) verliep zo voorspoedig, zeg maar als een trein, dat ik ook maar op zoek ben gegaan naar platform 9¾. Op dit perron vertrekt namelijk de Hoghwarth's Express. Hogwarth is de toverkostschool waar Harry Potter elk jaar naartoe gaat om zich te bekwamen in vakken als toverdranken, waarzeggerij, verweer tegen zwarte kunsten, verzorging van fabeldieren, transfiguratie etc. Helaas heb ik platform 9¾ niet kunnen vinden. Ik vond wel een stom plakkaat aan een muur. Die was echter voor toeristen bedoeld. Mijn vergeefse pogingen om via deze muur de Hogwarth's Express alsnog te bereiken werden echter niet zo op prijs gesteld, dus heb ik mijn queeste maar opgegeven. Toen ik even later van King's Cross Station naar de British Library liep, meende ik een lichtblauwe Ford Angelina zien opstijgen. Maar opeens was de Ford niet meer. Ik denk dat ik het mij heb ingebeeld.
De rest ging wonderwel. Ik stapte op het goede vliegtuig, landde op het goede vliegveld (Londen Gatwick), stapte in de verkeerde trein (niet de Gatwick-express maar een gewone trein), maar kwam wel op de goede plek aan (Victoria Station), alwaar ik met de metro (ook wel underground of tube genoemd), naar Paddington Station (u weet wel, van dat stomme beertje) ging. In de gelijknamige wijk was mijn hotel gevestigd waar ik drie week zou overnachten.
Het Lancaster Hall Hotel was een Duits YMCA-hotel van kosmopolitische allure. De receptioniste was Italiaans, haar assistent een Ier en in de catering werkten Scandinaviërs. Op een morgen, tijdens het ontbijt, werd ik plots omringd door een hele schare Russisch-orthodoxe geestlijken. Zij hielden in het hotel een bijeenkomst. Zoiets maak je maar een keer in je leven mee. Na die ontmoeting keek ik elke ochtend uit naar de indiaan, de politieagent, de bouwvakker en de stoere man in leer. Ze kwamen niet.
In de buurt van het hotel waren Indische winkels, Chinese eethuisjes en Italiaanse restaurants en een prachtige pub, The pride of Paddington, waar ik opnieuw weer mocht kennis maken met Guiness. Wanneer ik na een drukke dag onderzoek geen behoefte aan eten had maar aan consumeren, dan waren daar de McDonalds, de Burger King, de Pizza Hut en Kentucky Fried Chicken om in deze behoefte te voorzien.
Hoewel ik er niet voor in Londen was heb ik natuurlijk wel even de toerist uitgehangen. De Big Ben, de National Gallery, de Tower en de Towerbridge vielen mij nogal tegen. Daarentegen waren de National Portrait Gallery, de British Museum en de Londen Museum fantastisch. Harrods was op zondag helaas gesloten, Fowles (de beste boekhandel van Londen), gelukkig niet. Urenlang heb ik mij daar op de bovenste verdieping vermaakt met interessante boeken.
Mijn onderzoek in de British Library naar de theatraal tegendraadse parlementariër John Wilkes (1725-1797) verliep zo voorspoedig, zeg maar als een trein, dat ik ook maar op zoek ben gegaan naar platform 9¾. Op dit perron vertrekt namelijk de Hoghwarth's Express. Hogwarth is de toverkostschool waar Harry Potter elk jaar naartoe gaat om zich te bekwamen in vakken als toverdranken, waarzeggerij, verweer tegen zwarte kunsten, verzorging van fabeldieren, transfiguratie etc. Helaas heb ik platform 9¾ niet kunnen vinden. Ik vond wel een stom plakkaat aan een muur. Die was echter voor toeristen bedoeld. Mijn vergeefse pogingen om via deze muur de Hogwarth's Express alsnog te bereiken werden echter niet zo op prijs gesteld, dus heb ik mijn queeste maar opgegeven. Toen ik even later van King's Cross Station naar de British Library liep, meende ik een lichtblauwe Ford Angelina zien opstijgen. Maar opeens was de Ford niet meer. Ik denk dat ik het mij heb ingebeeld.
vrijdag, november 26, 2004
'Hier ben ik'
'Hier ben ik'
Een bespreking van Derrida's Donner la Mort
Inleiding
Op 8 oktober 2004 overleed de wereldberoemde postmoderne filosoof Jaques Derrida. Hij was vooral bekend door zijn taalfilosofische boek De la Grammatologie (1967). In zijn latere werk heeft Derrida echter veel meer aandacht voor ethiek en religie, met name in zijn boek Donner le temps (1991). In zijn proefschrift Transcendentie en inscriptie: Jaques Derrida en de hubris van de metafysica (Amsterdam 2001) gaat dr. Eddo Evink die op 25 november een OV-lezing heeft gehouden in op deze kant van Derrida. In dit artikel dat een 'toetje' is op de lezing zal ik ingaan op het boekje Donner la Mort (1997) waarin Derrida zich bezig houdt met het begrip verantwoordelijkheid.
Met 'Donner la mort' wordt 'doden' bedoeld. Derrida neemt de uitdrukking letterlijk. We moeten de titel daarom lezen als 'De dood geven'. Met 'De dood geven' wordt bedoelt iets in de trant van: 'zich tot de dood verhouden.' Met de Engelse vertaling 'The Gift of Death' wilde de vertaler van Donner la Mort David Wills de uitdrukking "kiss of death' laten doorklinken.
Een belangrijk uitgangspunt van de Donner la Mort is dat verantwoordelijkheid niet louter rationeel is. Volgens Derrida moet je verantwoordelijkheid niet utilitaristisch opvatten. Verantwoordelijkheid heeft altijd een irrationeel element in zich. Als het klaarblijkelijk is welke keuze je moet maken, welke regel je moet volgen, is de keuze gedetermineerd en eigenlijk geen keuze meer. Verantwoordelijkheid betekent echter niet handelen naar gegeven normen. Een vrije keuze heeft namelijk altijd iets onbepaalds. Het betekent een sprong in het diepe maken. Het ongedetermineerde doen. Het heeft te maken met geloof en gift. Het geloof is nodig om de sprong in het diepe te maken. De gift van de dood plaatst mij in een relatie met de transcendentie en een nieuwe verhouding tot de dood. Derrida bespreekt, alvorens hij zijn eigen visie uiteenzet, hoe de filosofen Heidegger, Levinas, Patocka en Kierkegaard tegen verantwoordelijkheid aankijken.
Heidegger, Levinas en Patocka
Voor Heidegger neemt de verhouding tot de dood een belangrijke plaats in om de existentialen van het Er-zijn te bepalen. In het zijn-tot-de-dood leert het Er-zijn zijn eigenheid en singulariteit die onvervangbaar is, wat zijn Jemeinigkeit wordt genoemd. Sterven doe ikzelf. Een ander kan niet voor mij in de plaats sterven. Ook al redt hij mijn leven, hij pakt mijn sterfelijkheid niet van mij af. De dood is dus mijn dood. Het zelf en de Jemeinigkeit worden omgrensd door het zijn-tot-de-dood. Mijn Jemeinigkeit is onvervangbaar en onherleidbaar. Het is de enige plaats waar ik verantwoordelijk kan zijn, mijn onvervangbare verantwoordelijkheid kan leren kennen. Mijn verantwoordelijkheid leer ik dus kennen in mijn verhouding tot de dood. Alleen iemand die sterfelijk is kan verantwoordelijk zijn. De roep, het appèl, wordt door de verantwoordelijkheid wordt ingesteld en komt uit mijzelf. Anderzijds is het geen vrije keus en word ik altijd ter verantwoording geroepen. We hebben het hier dus te doen met een paradox.
Levinas heeft kritiek op Heidegger's visie dat we onze verantwoordelijkheid pas leren kennen in de verhouding tot onze eigen dood. Volgens Levinas komt de roep tot verantwoordelijkheid niet uit ons zelf maar van de ander. Wij zijn verantwoordelijk voor de ander. De kwetsbaarheid en vooral de sterfelijkheid van de ander doen een appèl op ons. Het draait niet om mijn dood maar om de dood van de ander. Ik heb de plicht om als het moet mijn dood te geven, dus mijn leven voor de ander te geven.
Patocka ziet 'de dood geven' in nog een andere betekenis. Verantwoordelijkheid wordt volgens hem gedacht ten opzichte van de eigen dood maar ook ten opzichte van het goede. Patocka geeft een historisch exposé over verantwoordelijkheid en maakt daarin een onderscheid tussen het sacrale mysterie, de Platonische idee van de onsterfelijke ziel die gericht is op het goede en het zogenaamde 'Mysterium tremendum'. In het sacrale mysterie kent men geen verantwoordelijkheid. Het leven van alledag en een Dionysische orgie waarin mensen zichzelf verliezen, met name in de seksualiteit, wisselen elkaar af. De verantwoordelijkheid begint bij Socrates en Plato die gericht waren op het objectieve goede. In het christendom is het objectieve goede een persoonlijke goedheid, namelijk God geworden. God heeft op een bijzondere manier een band met de mens welke volgens Patocka nog niet goed is doordacht. Hier is namelijk sprake van een geheim, een Mysterium Tremendum, een geheim waar je van moet beven.
Wat is dit geheim? God is innerlijker aan mij dan ikzelf. God kent mij en ziet mij en kent mijn binnenste beter dan ikzelf echter zonder dat iemand Hem kan zien. God geeft mij zijn oneindige liefde. Deze liefde verloochent zichzelf en wordt zelfs eindig en sterfelijk. Het appèl tot verantwoordelijkheid komt van God. Mensen kunnen tegenover zo'n God alleen schuldig zijn want ze kunnen op zijn goedheid geen volmaakt antwoord geven. Er blijft daarom een grote kloof tussen de eindige, onvolmaakte en verantwoordelijke mens die sterfelijk is enerzijds en de goedheid van een oneindig geschenk van God anderzijds.
We zouden Heidegger's, Levinas' en Patocka's benaderingen van 'de dood geven' kunnen opvatten als een seculiere, een joodse en een christelijke visie op onze individuele verantwoordelijkheid. Het is echter niet de bedoeling van Derrida om de visie van drie wereldbeschouwingen op een zeker onderwerp te beschrijven. Derrida is als filosoof meer geïnteresseerd in de achterliggende logica dan in de geloofswaarheden. De vraag naar de waarheid van de openbaring blijft dan ook buiten beschouwing. De vraag naar religie niet. Volgens Derrida proberen denkers als Kierkegaard, Levinas en Marion, misschien Ricoeur, een zekere Kant, een zekere Hegel en Heidegger op een niet-dogmatische manier religie, dus zonder de noodzaak van een openbaring, mogelijk te maken.
Derrida leest Patocka ook op deze wijze en doet hem misschien tot op zekere hoogte onrecht aan. Derrida schenkt liever geen aandacht aan de christelijke thematiek die bij Patocka toch wel een grote rol speelt. Derrida trekt de tekst van Patocka zo steeds meer naar zich toe. Het meest duidelijk doet Derrida dit aan het einde van hoofdstuk II. Volgens Derrida moet je vergeten wat je geeft om goed te geven. Je mag niet iets geven omdat je wat terugverwacht. Het geven mag geen berekening zijn, onderdeel uitmaken van een economie. Maar Patocka zegt dit zelf niet. Zoals we straks zullen zien zal Derrida ook de tekst van Kierkegaard naar zich toe trekken. Maar voordat ik Derrida's commentaar bespreek zal ik eerst zelf Vrees en Beven onder de loep nemen.
Kierkegaard en Abraham
In 1843 schreef Kierkegaard een serie filosofische boeken waarvan Vrees en Beven er een is. Kierkegaard is een christelijke denker maar in tegenstelling tot de theologen (van zijn tijd) gaat het bij Kierkegaard niet om de rationele dogmatische verantwoording van het geloof. Geloof is subjectief. In het geloof draait het niet om de objectieve geloofswaarheden maar om de relatie van de enkeling met God. In Enten-Eller (Of of) bespreekt Kierkegaard drie verhoudingen tot het leven: de esthetische, de ethische en de religieuze mens. Hieraan gaat de zogenaamde kleinburger vooraf die zich verliest in het leven van alledag en zijn verantwoordelijkheid afschuift op wat Heidegger later het 'men' noemt.
De mens doorloopt deze stadia van verschillende menstypen maar hoeft niet persé bij de religieuze mens uit te komen. Kierkegaard ziet dat veel mensen blijven steken in de esthetische of in de ethische levenshouding, of dat ze er weer in terugvallen. Voor de overgang van het ene stadium naar de ander is een sprong nodig.
De esthetische mens is iemand die zijn verantwoordelijkheid ontloopt en op zoek is naar de geneugten des levens, esthetische ervaringen, het liefst zo extreem mogelijk. De mens wil alles zijn maar is eigenlijk niets. Als de leegheid van dit bestaan wordt ontdekt dan springt de mens over naar het ethische stadium. Er komt oog voor anderen waarmee de mens moet samenleven en voor algemene normen en waarden. Deze algemene normen en waarden hebben geen betekenis meer voor de religieuze mens die zich hier niet meer achter wil verschuilen. Voor de keuzes is hij als individu verantwoordelijk. De keuzes die hij doet zijn niet te funderen in een algemene wet. Een religieuze mens worden is niet eenvoudig. Volgens Kierkegaard komt dat mede omdat een mens vaak bang is voor de absurde wereld om hem heen. Deze angst ziet hij als een van de grondtrekken van het menselijk bestaan, en alleen door het geloof, door de angst in handen te leggen van God, kan een mens werkelijk bestaan. De auteur van het hieronder te bespreken Vrees en Beven is Johannes de Silentio, Johannes Zwijgzaam, één van Kierkegaards vele pseudoniemen. In dit boek wordt de sprong van de ethische naar de religieuze mens door Kierkegaard overdacht n.a.v. het bijbelverhaal over het offer van Abraham.
Abraham krijgt in de bijbel van God op de opdracht om zijn huis en haard te verlaten en op reis te gaan naar het beloofde land. God zal het nageslacht van Abraham tot een groot volk maken. Er is echter één probleem: de stokoude Abraham en Sara kunnen geen kinderen krijgen. Sara gelooft niet dat ze ooit zwanger zal worden en raadt Abraham aan om een kind bij haar slavin Hagar te krijgen. Dit gaat echter tegen de belofte van God in. Sara zal zwanger raken. Op 90-jarige leeftijd krijgt Sara Izaak. En dan krijgt Abraham van God de opdracht om zijn zoon Izaak, het kind van Gods verbond, te offeren. Abraham vertrekt met zijn zoon naar de berg Moria maar hij vertelt aan niemand die verschrikkelijke opdracht. Hij kan er met niemand over spreken. Als ze op de bergt zijn aangekomen vraagt Izaak waar het lam is. Abraham zegt dat God zelf voor een lam zal zorgen. Wanneer Abraham Izaak bindt en op het punt staat om toe te slaan zegt God dat dit alles een beproeving is en dat Abraham in plaats van Izaak een echt lam kan offeren en aldus geschiedde. (Genenis 22:1-19. De geschiedenis van Abraham is beschreven in Genesis 11-25:11.)
Het is voor buitenstaanders onbegrijpelijk waarom Abraham de wil had Izaak te offeren. In onze ogen is Abraham gewoon een moordenaar. Of is er iets hogers wat het algemene ethische opheft? Johannes de Silentio zegt dat dit de absolute plicht tegenover God kan zijn. God mag niet met het ethische geïdentificeerd worden maar staat daarboven. Het ethische wordt door Gods eis opgeheven. Het offer is een antwoord op dit appèl van God. Het offer is een absolute plicht en geen algemene plicht. Een absolute plicht houdt in dat je al het andere verzaakt, ook de ethiek. Johannes de Silentio noemt Lucas 14:26 waarin Jezus tot zijn discipelen zegt: "Indien iemand tot mij komt, en niet haat zijnen vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn." Dit moet je volgens Johannes de Silentio niet figuurlijk opvatten zoals veel dominees en exegeten dit volgens hem maar al te vaak hebben gedaan. Je moet volgens Johannes de Silentio je naaste kunnen haten, … maar liefhebben tegelijkertijd. We zien hier dus een paradox. Abraham moet tegelijkertijd Izaak haten én liefhebben. Hij moet zijn wens en zijn plicht opgeven en tegelijkertijd hopen én geloven dat hij Izaak niet zal verliezen. "Of er bestaat een absolute plicht tegenover God en dan is hij de beschreven paradox, dat de enkeling als enkeling hoger staat dan het algemene en als enkeling in een absolute verhouding tot het absolute staat - of er is nooit geloof geweest en Lucas XIV moet, net als andere soortgelijke plaatsen uit de bijbel op de manier worden verklaard zoals die keurige exegeet dit deed."
Commentaar Derrida
In hoofdstuk III en IV van Donner la Mort bespreekt Derrida Vrees en Beven van Kierkegaard en zet daarnaast zijn eigen gedachten uiteen. Abraham wist niet wat er zou gaan komen toen hij van God de opdracht kreeg om Izaak te offeren. Toch gaf hij gehoor aan God's appèl. Toen God riep "Abraham, Abraham!" zei hij: "Hier ben ik!" Volgens Derrida is 'hier ben ik' het enige antwoord op de roep van de ander. De enige zelfrepresentatie waarbij elke vorm van verantwoordelijkheid wordt verondersteld. 'Hier ben ik' betekent: ik sta klaar om te antwoorden, ik zeg dat ik klaar ben om te antwoorden. Toen Abraham zei: "Hier ben ik" en op het punt staat om Izaak te doden zegt God tegen hem dat dit niet hoeft omdat hij nu zag dat Abraham godsvrezend was en bereid was te offeren. God zorgde zelf voor een lam als brandoffer (holocaust).
Abraham die bereid was te offeren is volgens Derrida de meest morele en meest immorele mens tegelijkertijd. Hij is het meest moreel want hij is absoluut verantwoordelijk. Hij is het meest immoreel want hij verantwoordt zich niet. Enerzijds is daarom volgens Derrida morele verantwoording iets rationeels wat je moet verantwoorden, anderzijds is verantwoordelijkheid gebonden aan onzekerheid, aan een geheim. Er zal altijd iets onbesproken blijven. Verantwoordelijkheid is gebonden aan een persoonlijk geloof. En geloof is volgens Derrida - die Kierkegaard's visie hier naspreekt - niet gefundeerd op objectieve zekerheid.
Derrida probeert echter de Vrees en Beven te ondergraven. Volgens Kierkegaard is ethiek algemeen en gebaseerd op regels en daarentegen is geloof in God relationeel en absoluut. Derrida maakt deze scheiding tussen ethiek en geloof gedeeltelijk ongedaan. Ethiek is volgens hem ook relationeel. In navolging van Levinas vindt ook Derrida dat de ander een appèl op ons doet. De roep tot absolute verantwoordelijkheid komt niet alleen van God maar van elke naaste. Derrida heeft hier de formule 'tout autre est tout autre' voor bedacht: ieder ander is gans anders.
De keuze van Abraham is helemaal niet zo uniek. Wij maken volgens Derrida dagelijks zulke keuzes. Absolute verantwoordelijkheid slaat om het tegendeel: een niet te verantwoorden keuze voor de één is het opofferen van de ander. Waarom kiezen mensen voor het christendom en niet voor het jodendom of de islam? Hoe verantwoorden ze dit? Derrida probeert volgens mij het exclusivisme van het christendom en de andere moetheïstische religies aan te vallen en hij verbindt dit aan het offer van Abraham. Abraham offerde Izaak op de plaats waar later de tempel van Salomo zou verschijnen (2 Kronieken 3:1) en waar nu de Rotskoepelmoskee staat en waar Mohammed volgens de Koran een keer ten hemel voer. Abraham is een oud-vader van de drie monotheïstisch religies. Hij staat volgens Derrida symbool voor de strijd tussen deze drie religies die nooit aan elkaar zullen toegeven, elkaar altijd zullen bestrijden. Het lezen, interpreteren en de traditie van het offer van Izaak zijn zelf plaatsen van een bloedige brandoffers. Er is hier geen grens tussen verantwoordelijkheid en onverantwoordelijkheid maar er zijn alleen verschillende toe-eigeningen van hetzelfde offer.
Derrida gaat verder. Hij vraagt zich waarom we onze landgenoten wel helpen met een sociaal zekerheidsstelsel maar de mensen in de derde wereld aan hun lot overlaten? Abraham is niet uniek. We zijn allemaal Abrahams en maken elke keer een keuze voor een mogelijkheid die alle andere mogelijkheden uitsluit. Je wordt er fatalistisch en nihilistisch van!
Zoals ik al eerder zei gaat het bij Derrida om een gift die zichzelf vergeet. Volgens Kierkegaard is het offer van Abraham een sprong in het diepe, een handeling die niet op zekerheid gebaseerd is. Is het een gift die zichzelf vergeet? De titel Vrees en Beven verwijst naar Filippenzen 2:12 en 13: "Daarom mijn geliefden, gelijk gij te alle tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt." De titel verwijst volgens Derrida wel naar een soort van berekening. Christenen doen ondanks (Paulus' en) Gods afwezigheid goede daden omdat ze in het hiernamaals beloond worden door God die door zijn macht in staat is ons willen en werken te bewerken. Derrida wijst erop dat de machtige God namelijk in het verborgene ziet en mensen achteraf beloont (Mattheüs 6:1-4). Niet voor niets hoefde Abraham Izaak toch niet te offeren en zorgde God voor een lam als brandoffer. De keuze om een offer te maken is dus geen sprong in het diepe maar mensen hebben hun eigen verlossing op het oog. Kierkegaard benadrukt het irrationele van het offer, Derrida ondergraaft dit.
Wanneer God ons later zal belonen en ons handelen een berekening is zijn we dus niet meer individueel verantwoordelijk. Maar is het wel God die tot ons zijn appèl richt? Is het niet eerder mijn eigen geweten dat mij roept? De gans andere in mijn mijzelf. Is de roep die zich tot mij richt (zoals ook Heidegger zegt) van buiten maar tegelijkertijd uit mijzelf? Derria wil hier geen antwoord op geven. Als postmodern filosoof laat Derrida de vragen over God, offer en verantwoordelijkheid liever open en onbeslist. Derrida is wel geïnteresseerd in theologische vragen maar wil zelf geen theoloog zijn met dogmatische uitgangspunten.
Conclusie
Het boekje Donner la mort roept meer vragen op dan dat het antwoorden geeft op filosofische vragen en op vragen van meer existentiële aard. Hoewel hij erg geïnteresseerd is in religieuze vragen wil Derrida zich beslist niet vastpinnen op een keuze en laat hij de vragen liever open en onbeslist. Waar Kierkegaard uit existentiële overwegingen bewust voor God kiest en Nietzsche bewust tegen wil Derrida zich nergens aan branden. Hij is een agnost. Aan de ene kant weet Derrida veel sympathie voor het christelijk geloof te wekken door christelijke denkers als Kierkegaard en Patocka serieus te nemen. Aan de andere kant is zijn politiek-correcte aanval op de strijd tussen de drie monotheïstische godsdiensten behoorlijk flauw en probeert hij hiermee de eigenlijke vraag te omzeilen. Natuurlijk is het zo dat geloof soms tot fanatisme kan leiden maar dit hoeft niet noodzakelijk zo te zijn.
Derrida associeert volgens mij geloof met fanatisme omdat hij van een nogal negatief Godsbeeld uitgaat. Dat God ook in het verborgene kan zien is in de ogen van Derrida vooral beangstigend. God is iemand die verschrikkelijke dingen eist en vooral iemand die ver weg staat. Dit leidt volgens Derrida al snel tot onverantwoordelijkheid. Dat God ook dichtbij kan staan en ons in onze beslissingen zou kunnen helpen daar heeft Derrida geen aandacht voor. Ook verwijst Derrida eigenlijk nergens naar Jezus Christus maar dit hebben Patocka en Kierkegaard ook niet echt expliciet gedaan. Met het offer van Jezus Christus waar het offer van Abraham naar verwijst (volgens het christendom dan) laat God juist zien dat hij heel dichtbij is en 'hier ben ik' terugzegt tegen ons. Hoewel ik met deze constatering niet het hele verhaal van Derrida naast me neer heb gelegd en geen vragen meer heb biedt dit perspectief denk ik wel wat meer hoop dan het agnosticisme van Derrida. Objectief zeker weten doe ik het niet maar ik probeer het te geloven.
Literatuur
Derrida, Jaques, The Gift of Death (Chigago 1995). Franse uitgave: Donner la Mort (Parijs 1997).
Evink, Eddo, Transcendentie en inscriptie. Jaques Derrida en de hubris van de metafysica (Delft 2002).
Kierkegaard, Søren, Vrees en Beven (Putten 1937). Oorspronkelijke titel: Frygt og baeven. - 1843.
Gebruikte websites
Over Kierkegaard: http://www.webcom.com/kierke/
Over Derrida en Barth: McKenna, A.J., Derrida, death and forgiveness, http://www.firstthings.com/ftissues/ft9703/opinion/mckenna.html
Kritiek op Derrida's Donner la Mort: Goldman, P., Christian mystery and responsebility. Gnosticism in the Gift of death. http://www.anthropoetics.ucla.edu/ap0401/pg_DERR.htm
Een bespreking van Derrida's Donner la Mort
Inleiding
Op 8 oktober 2004 overleed de wereldberoemde postmoderne filosoof Jaques Derrida. Hij was vooral bekend door zijn taalfilosofische boek De la Grammatologie (1967). In zijn latere werk heeft Derrida echter veel meer aandacht voor ethiek en religie, met name in zijn boek Donner le temps (1991). In zijn proefschrift Transcendentie en inscriptie: Jaques Derrida en de hubris van de metafysica (Amsterdam 2001) gaat dr. Eddo Evink die op 25 november een OV-lezing heeft gehouden in op deze kant van Derrida. In dit artikel dat een 'toetje' is op de lezing zal ik ingaan op het boekje Donner la Mort (1997) waarin Derrida zich bezig houdt met het begrip verantwoordelijkheid.
Met 'Donner la mort' wordt 'doden' bedoeld. Derrida neemt de uitdrukking letterlijk. We moeten de titel daarom lezen als 'De dood geven'. Met 'De dood geven' wordt bedoelt iets in de trant van: 'zich tot de dood verhouden.' Met de Engelse vertaling 'The Gift of Death' wilde de vertaler van Donner la Mort David Wills de uitdrukking "kiss of death' laten doorklinken.
Een belangrijk uitgangspunt van de Donner la Mort is dat verantwoordelijkheid niet louter rationeel is. Volgens Derrida moet je verantwoordelijkheid niet utilitaristisch opvatten. Verantwoordelijkheid heeft altijd een irrationeel element in zich. Als het klaarblijkelijk is welke keuze je moet maken, welke regel je moet volgen, is de keuze gedetermineerd en eigenlijk geen keuze meer. Verantwoordelijkheid betekent echter niet handelen naar gegeven normen. Een vrije keuze heeft namelijk altijd iets onbepaalds. Het betekent een sprong in het diepe maken. Het ongedetermineerde doen. Het heeft te maken met geloof en gift. Het geloof is nodig om de sprong in het diepe te maken. De gift van de dood plaatst mij in een relatie met de transcendentie en een nieuwe verhouding tot de dood. Derrida bespreekt, alvorens hij zijn eigen visie uiteenzet, hoe de filosofen Heidegger, Levinas, Patocka en Kierkegaard tegen verantwoordelijkheid aankijken.
Heidegger, Levinas en Patocka
Voor Heidegger neemt de verhouding tot de dood een belangrijke plaats in om de existentialen van het Er-zijn te bepalen. In het zijn-tot-de-dood leert het Er-zijn zijn eigenheid en singulariteit die onvervangbaar is, wat zijn Jemeinigkeit wordt genoemd. Sterven doe ikzelf. Een ander kan niet voor mij in de plaats sterven. Ook al redt hij mijn leven, hij pakt mijn sterfelijkheid niet van mij af. De dood is dus mijn dood. Het zelf en de Jemeinigkeit worden omgrensd door het zijn-tot-de-dood. Mijn Jemeinigkeit is onvervangbaar en onherleidbaar. Het is de enige plaats waar ik verantwoordelijk kan zijn, mijn onvervangbare verantwoordelijkheid kan leren kennen. Mijn verantwoordelijkheid leer ik dus kennen in mijn verhouding tot de dood. Alleen iemand die sterfelijk is kan verantwoordelijk zijn. De roep, het appèl, wordt door de verantwoordelijkheid wordt ingesteld en komt uit mijzelf. Anderzijds is het geen vrije keus en word ik altijd ter verantwoording geroepen. We hebben het hier dus te doen met een paradox.
Levinas heeft kritiek op Heidegger's visie dat we onze verantwoordelijkheid pas leren kennen in de verhouding tot onze eigen dood. Volgens Levinas komt de roep tot verantwoordelijkheid niet uit ons zelf maar van de ander. Wij zijn verantwoordelijk voor de ander. De kwetsbaarheid en vooral de sterfelijkheid van de ander doen een appèl op ons. Het draait niet om mijn dood maar om de dood van de ander. Ik heb de plicht om als het moet mijn dood te geven, dus mijn leven voor de ander te geven.
Patocka ziet 'de dood geven' in nog een andere betekenis. Verantwoordelijkheid wordt volgens hem gedacht ten opzichte van de eigen dood maar ook ten opzichte van het goede. Patocka geeft een historisch exposé over verantwoordelijkheid en maakt daarin een onderscheid tussen het sacrale mysterie, de Platonische idee van de onsterfelijke ziel die gericht is op het goede en het zogenaamde 'Mysterium tremendum'. In het sacrale mysterie kent men geen verantwoordelijkheid. Het leven van alledag en een Dionysische orgie waarin mensen zichzelf verliezen, met name in de seksualiteit, wisselen elkaar af. De verantwoordelijkheid begint bij Socrates en Plato die gericht waren op het objectieve goede. In het christendom is het objectieve goede een persoonlijke goedheid, namelijk God geworden. God heeft op een bijzondere manier een band met de mens welke volgens Patocka nog niet goed is doordacht. Hier is namelijk sprake van een geheim, een Mysterium Tremendum, een geheim waar je van moet beven.
Wat is dit geheim? God is innerlijker aan mij dan ikzelf. God kent mij en ziet mij en kent mijn binnenste beter dan ikzelf echter zonder dat iemand Hem kan zien. God geeft mij zijn oneindige liefde. Deze liefde verloochent zichzelf en wordt zelfs eindig en sterfelijk. Het appèl tot verantwoordelijkheid komt van God. Mensen kunnen tegenover zo'n God alleen schuldig zijn want ze kunnen op zijn goedheid geen volmaakt antwoord geven. Er blijft daarom een grote kloof tussen de eindige, onvolmaakte en verantwoordelijke mens die sterfelijk is enerzijds en de goedheid van een oneindig geschenk van God anderzijds.
We zouden Heidegger's, Levinas' en Patocka's benaderingen van 'de dood geven' kunnen opvatten als een seculiere, een joodse en een christelijke visie op onze individuele verantwoordelijkheid. Het is echter niet de bedoeling van Derrida om de visie van drie wereldbeschouwingen op een zeker onderwerp te beschrijven. Derrida is als filosoof meer geïnteresseerd in de achterliggende logica dan in de geloofswaarheden. De vraag naar de waarheid van de openbaring blijft dan ook buiten beschouwing. De vraag naar religie niet. Volgens Derrida proberen denkers als Kierkegaard, Levinas en Marion, misschien Ricoeur, een zekere Kant, een zekere Hegel en Heidegger op een niet-dogmatische manier religie, dus zonder de noodzaak van een openbaring, mogelijk te maken.
Derrida leest Patocka ook op deze wijze en doet hem misschien tot op zekere hoogte onrecht aan. Derrida schenkt liever geen aandacht aan de christelijke thematiek die bij Patocka toch wel een grote rol speelt. Derrida trekt de tekst van Patocka zo steeds meer naar zich toe. Het meest duidelijk doet Derrida dit aan het einde van hoofdstuk II. Volgens Derrida moet je vergeten wat je geeft om goed te geven. Je mag niet iets geven omdat je wat terugverwacht. Het geven mag geen berekening zijn, onderdeel uitmaken van een economie. Maar Patocka zegt dit zelf niet. Zoals we straks zullen zien zal Derrida ook de tekst van Kierkegaard naar zich toe trekken. Maar voordat ik Derrida's commentaar bespreek zal ik eerst zelf Vrees en Beven onder de loep nemen.
Kierkegaard en Abraham
In 1843 schreef Kierkegaard een serie filosofische boeken waarvan Vrees en Beven er een is. Kierkegaard is een christelijke denker maar in tegenstelling tot de theologen (van zijn tijd) gaat het bij Kierkegaard niet om de rationele dogmatische verantwoording van het geloof. Geloof is subjectief. In het geloof draait het niet om de objectieve geloofswaarheden maar om de relatie van de enkeling met God. In Enten-Eller (Of of) bespreekt Kierkegaard drie verhoudingen tot het leven: de esthetische, de ethische en de religieuze mens. Hieraan gaat de zogenaamde kleinburger vooraf die zich verliest in het leven van alledag en zijn verantwoordelijkheid afschuift op wat Heidegger later het 'men' noemt.
De mens doorloopt deze stadia van verschillende menstypen maar hoeft niet persé bij de religieuze mens uit te komen. Kierkegaard ziet dat veel mensen blijven steken in de esthetische of in de ethische levenshouding, of dat ze er weer in terugvallen. Voor de overgang van het ene stadium naar de ander is een sprong nodig.
De esthetische mens is iemand die zijn verantwoordelijkheid ontloopt en op zoek is naar de geneugten des levens, esthetische ervaringen, het liefst zo extreem mogelijk. De mens wil alles zijn maar is eigenlijk niets. Als de leegheid van dit bestaan wordt ontdekt dan springt de mens over naar het ethische stadium. Er komt oog voor anderen waarmee de mens moet samenleven en voor algemene normen en waarden. Deze algemene normen en waarden hebben geen betekenis meer voor de religieuze mens die zich hier niet meer achter wil verschuilen. Voor de keuzes is hij als individu verantwoordelijk. De keuzes die hij doet zijn niet te funderen in een algemene wet. Een religieuze mens worden is niet eenvoudig. Volgens Kierkegaard komt dat mede omdat een mens vaak bang is voor de absurde wereld om hem heen. Deze angst ziet hij als een van de grondtrekken van het menselijk bestaan, en alleen door het geloof, door de angst in handen te leggen van God, kan een mens werkelijk bestaan. De auteur van het hieronder te bespreken Vrees en Beven is Johannes de Silentio, Johannes Zwijgzaam, één van Kierkegaards vele pseudoniemen. In dit boek wordt de sprong van de ethische naar de religieuze mens door Kierkegaard overdacht n.a.v. het bijbelverhaal over het offer van Abraham.
Abraham krijgt in de bijbel van God op de opdracht om zijn huis en haard te verlaten en op reis te gaan naar het beloofde land. God zal het nageslacht van Abraham tot een groot volk maken. Er is echter één probleem: de stokoude Abraham en Sara kunnen geen kinderen krijgen. Sara gelooft niet dat ze ooit zwanger zal worden en raadt Abraham aan om een kind bij haar slavin Hagar te krijgen. Dit gaat echter tegen de belofte van God in. Sara zal zwanger raken. Op 90-jarige leeftijd krijgt Sara Izaak. En dan krijgt Abraham van God de opdracht om zijn zoon Izaak, het kind van Gods verbond, te offeren. Abraham vertrekt met zijn zoon naar de berg Moria maar hij vertelt aan niemand die verschrikkelijke opdracht. Hij kan er met niemand over spreken. Als ze op de bergt zijn aangekomen vraagt Izaak waar het lam is. Abraham zegt dat God zelf voor een lam zal zorgen. Wanneer Abraham Izaak bindt en op het punt staat om toe te slaan zegt God dat dit alles een beproeving is en dat Abraham in plaats van Izaak een echt lam kan offeren en aldus geschiedde. (Genenis 22:1-19. De geschiedenis van Abraham is beschreven in Genesis 11-25:11.)
Het is voor buitenstaanders onbegrijpelijk waarom Abraham de wil had Izaak te offeren. In onze ogen is Abraham gewoon een moordenaar. Of is er iets hogers wat het algemene ethische opheft? Johannes de Silentio zegt dat dit de absolute plicht tegenover God kan zijn. God mag niet met het ethische geïdentificeerd worden maar staat daarboven. Het ethische wordt door Gods eis opgeheven. Het offer is een antwoord op dit appèl van God. Het offer is een absolute plicht en geen algemene plicht. Een absolute plicht houdt in dat je al het andere verzaakt, ook de ethiek. Johannes de Silentio noemt Lucas 14:26 waarin Jezus tot zijn discipelen zegt: "Indien iemand tot mij komt, en niet haat zijnen vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn." Dit moet je volgens Johannes de Silentio niet figuurlijk opvatten zoals veel dominees en exegeten dit volgens hem maar al te vaak hebben gedaan. Je moet volgens Johannes de Silentio je naaste kunnen haten, … maar liefhebben tegelijkertijd. We zien hier dus een paradox. Abraham moet tegelijkertijd Izaak haten én liefhebben. Hij moet zijn wens en zijn plicht opgeven en tegelijkertijd hopen én geloven dat hij Izaak niet zal verliezen. "Of er bestaat een absolute plicht tegenover God en dan is hij de beschreven paradox, dat de enkeling als enkeling hoger staat dan het algemene en als enkeling in een absolute verhouding tot het absolute staat - of er is nooit geloof geweest en Lucas XIV moet, net als andere soortgelijke plaatsen uit de bijbel op de manier worden verklaard zoals die keurige exegeet dit deed."
Commentaar Derrida
In hoofdstuk III en IV van Donner la Mort bespreekt Derrida Vrees en Beven van Kierkegaard en zet daarnaast zijn eigen gedachten uiteen. Abraham wist niet wat er zou gaan komen toen hij van God de opdracht kreeg om Izaak te offeren. Toch gaf hij gehoor aan God's appèl. Toen God riep "Abraham, Abraham!" zei hij: "Hier ben ik!" Volgens Derrida is 'hier ben ik' het enige antwoord op de roep van de ander. De enige zelfrepresentatie waarbij elke vorm van verantwoordelijkheid wordt verondersteld. 'Hier ben ik' betekent: ik sta klaar om te antwoorden, ik zeg dat ik klaar ben om te antwoorden. Toen Abraham zei: "Hier ben ik" en op het punt staat om Izaak te doden zegt God tegen hem dat dit niet hoeft omdat hij nu zag dat Abraham godsvrezend was en bereid was te offeren. God zorgde zelf voor een lam als brandoffer (holocaust).
Abraham die bereid was te offeren is volgens Derrida de meest morele en meest immorele mens tegelijkertijd. Hij is het meest moreel want hij is absoluut verantwoordelijk. Hij is het meest immoreel want hij verantwoordt zich niet. Enerzijds is daarom volgens Derrida morele verantwoording iets rationeels wat je moet verantwoorden, anderzijds is verantwoordelijkheid gebonden aan onzekerheid, aan een geheim. Er zal altijd iets onbesproken blijven. Verantwoordelijkheid is gebonden aan een persoonlijk geloof. En geloof is volgens Derrida - die Kierkegaard's visie hier naspreekt - niet gefundeerd op objectieve zekerheid.
Derrida probeert echter de Vrees en Beven te ondergraven. Volgens Kierkegaard is ethiek algemeen en gebaseerd op regels en daarentegen is geloof in God relationeel en absoluut. Derrida maakt deze scheiding tussen ethiek en geloof gedeeltelijk ongedaan. Ethiek is volgens hem ook relationeel. In navolging van Levinas vindt ook Derrida dat de ander een appèl op ons doet. De roep tot absolute verantwoordelijkheid komt niet alleen van God maar van elke naaste. Derrida heeft hier de formule 'tout autre est tout autre' voor bedacht: ieder ander is gans anders.
De keuze van Abraham is helemaal niet zo uniek. Wij maken volgens Derrida dagelijks zulke keuzes. Absolute verantwoordelijkheid slaat om het tegendeel: een niet te verantwoorden keuze voor de één is het opofferen van de ander. Waarom kiezen mensen voor het christendom en niet voor het jodendom of de islam? Hoe verantwoorden ze dit? Derrida probeert volgens mij het exclusivisme van het christendom en de andere moetheïstische religies aan te vallen en hij verbindt dit aan het offer van Abraham. Abraham offerde Izaak op de plaats waar later de tempel van Salomo zou verschijnen (2 Kronieken 3:1) en waar nu de Rotskoepelmoskee staat en waar Mohammed volgens de Koran een keer ten hemel voer. Abraham is een oud-vader van de drie monotheïstisch religies. Hij staat volgens Derrida symbool voor de strijd tussen deze drie religies die nooit aan elkaar zullen toegeven, elkaar altijd zullen bestrijden. Het lezen, interpreteren en de traditie van het offer van Izaak zijn zelf plaatsen van een bloedige brandoffers. Er is hier geen grens tussen verantwoordelijkheid en onverantwoordelijkheid maar er zijn alleen verschillende toe-eigeningen van hetzelfde offer.
Derrida gaat verder. Hij vraagt zich waarom we onze landgenoten wel helpen met een sociaal zekerheidsstelsel maar de mensen in de derde wereld aan hun lot overlaten? Abraham is niet uniek. We zijn allemaal Abrahams en maken elke keer een keuze voor een mogelijkheid die alle andere mogelijkheden uitsluit. Je wordt er fatalistisch en nihilistisch van!
Zoals ik al eerder zei gaat het bij Derrida om een gift die zichzelf vergeet. Volgens Kierkegaard is het offer van Abraham een sprong in het diepe, een handeling die niet op zekerheid gebaseerd is. Is het een gift die zichzelf vergeet? De titel Vrees en Beven verwijst naar Filippenzen 2:12 en 13: "Daarom mijn geliefden, gelijk gij te alle tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt." De titel verwijst volgens Derrida wel naar een soort van berekening. Christenen doen ondanks (Paulus' en) Gods afwezigheid goede daden omdat ze in het hiernamaals beloond worden door God die door zijn macht in staat is ons willen en werken te bewerken. Derrida wijst erop dat de machtige God namelijk in het verborgene ziet en mensen achteraf beloont (Mattheüs 6:1-4). Niet voor niets hoefde Abraham Izaak toch niet te offeren en zorgde God voor een lam als brandoffer. De keuze om een offer te maken is dus geen sprong in het diepe maar mensen hebben hun eigen verlossing op het oog. Kierkegaard benadrukt het irrationele van het offer, Derrida ondergraaft dit.
Wanneer God ons later zal belonen en ons handelen een berekening is zijn we dus niet meer individueel verantwoordelijk. Maar is het wel God die tot ons zijn appèl richt? Is het niet eerder mijn eigen geweten dat mij roept? De gans andere in mijn mijzelf. Is de roep die zich tot mij richt (zoals ook Heidegger zegt) van buiten maar tegelijkertijd uit mijzelf? Derria wil hier geen antwoord op geven. Als postmodern filosoof laat Derrida de vragen over God, offer en verantwoordelijkheid liever open en onbeslist. Derrida is wel geïnteresseerd in theologische vragen maar wil zelf geen theoloog zijn met dogmatische uitgangspunten.
Conclusie
Het boekje Donner la mort roept meer vragen op dan dat het antwoorden geeft op filosofische vragen en op vragen van meer existentiële aard. Hoewel hij erg geïnteresseerd is in religieuze vragen wil Derrida zich beslist niet vastpinnen op een keuze en laat hij de vragen liever open en onbeslist. Waar Kierkegaard uit existentiële overwegingen bewust voor God kiest en Nietzsche bewust tegen wil Derrida zich nergens aan branden. Hij is een agnost. Aan de ene kant weet Derrida veel sympathie voor het christelijk geloof te wekken door christelijke denkers als Kierkegaard en Patocka serieus te nemen. Aan de andere kant is zijn politiek-correcte aanval op de strijd tussen de drie monotheïstische godsdiensten behoorlijk flauw en probeert hij hiermee de eigenlijke vraag te omzeilen. Natuurlijk is het zo dat geloof soms tot fanatisme kan leiden maar dit hoeft niet noodzakelijk zo te zijn.
Derrida associeert volgens mij geloof met fanatisme omdat hij van een nogal negatief Godsbeeld uitgaat. Dat God ook in het verborgene kan zien is in de ogen van Derrida vooral beangstigend. God is iemand die verschrikkelijke dingen eist en vooral iemand die ver weg staat. Dit leidt volgens Derrida al snel tot onverantwoordelijkheid. Dat God ook dichtbij kan staan en ons in onze beslissingen zou kunnen helpen daar heeft Derrida geen aandacht voor. Ook verwijst Derrida eigenlijk nergens naar Jezus Christus maar dit hebben Patocka en Kierkegaard ook niet echt expliciet gedaan. Met het offer van Jezus Christus waar het offer van Abraham naar verwijst (volgens het christendom dan) laat God juist zien dat hij heel dichtbij is en 'hier ben ik' terugzegt tegen ons. Hoewel ik met deze constatering niet het hele verhaal van Derrida naast me neer heb gelegd en geen vragen meer heb biedt dit perspectief denk ik wel wat meer hoop dan het agnosticisme van Derrida. Objectief zeker weten doe ik het niet maar ik probeer het te geloven.
Literatuur
Derrida, Jaques, The Gift of Death (Chigago 1995). Franse uitgave: Donner la Mort (Parijs 1997).
Evink, Eddo, Transcendentie en inscriptie. Jaques Derrida en de hubris van de metafysica (Delft 2002).
Kierkegaard, Søren, Vrees en Beven (Putten 1937). Oorspronkelijke titel: Frygt og baeven. - 1843.
Gebruikte websites
Over Kierkegaard: http://www.webcom.com/kierke/
Over Derrida en Barth: McKenna, A.J., Derrida, death and forgiveness, http://www.firstthings.com/ftissues/ft9703/opinion/mckenna.html
Kritiek op Derrida's Donner la Mort: Goldman, P., Christian mystery and responsebility. Gnosticism in the Gift of death. http://www.anthropoetics.ucla.edu/ap0401/pg_DERR.htm
Abonneren op:
Posts (Atom)