vrijdag, juni 24, 2011

Paarse wang

L.S.,

Toen ik vanmiddag op terugreis was naar Kampen, na een afspraak in Amsterdam, werd ik gebeld door een journalist van het Nederlands Dagblad. Het zal ongetwijfeld leiding van boven geweest zijn, dat de telefoon net rinkelde toen de trein door de Veluwe reed. Deze journalist wilde heel graag van mij weten wat ik gisteren had besproken in Utrecht. Op twitter had ik namelijk geschreven dat in Utrecht de eerste bijeenkomst van de Paarse wang plaatsvinden zou, het D66-platform voor levensbeschouwing en secularisme in oprichting.

Omdat lezers van het Nederlands Dagblad nou niet bepaald de doelgroep van D66 vormen (Bart-Jan Spruyt noemde het ND ooit eens de ChristenUnie-bode, Spruyt is conservatief maar heeft soms wel gelijk) was ik terughoudend in het openbaren van mijn boodschap. Overigens hebben we nog geen hele concrete plannen laat staan gedachten op papier staan, dus ook aan journalisten van kranten die wat meer met D66 hebben zou ik niet zoveel verteld hebben.

De reden dat ik nu toch wat over het platform blog, is dat het platform (in een iets andere vorm) al bestond, compleet met een voorzitter, secretaris en penningmeester. In september vorig jaar is er een D66-platform voor religie en levensbeschouwing opgericht. Dit platform stond echter niet ingeschreven bij het landelijk bureau, vandaar dat Thijs Kleinpaste en ik in de veronderstelling verkeerden dat er nog geen levensbeschouwing-achtig platform was. We waren op zoek naar iets, dat al bestond, ook al konden we het niet zien. Spiritueler kan bijna niet. Prachtig.

Over het hoe en wat is nog niet alles duidelijk, maar we weten wel dat de bezoekers van de bijeenkomst van gisteren, die aanvankelijk in de veronderstelling verkeerden te komen op de oprichtingsvergadering van de Paarse wang, zich nu het Hagenouw Beraad noemen. Dit beraad organiseert op woensdag 7 september 2011 (deo volente uiteraard) een boeiende bijeenkomst. Maar of deze bijeenkomst een congres, conferentie, concilie, symposium, synode of nationaal appel zal heten, daarover hebben we nog geen knoop doorgehakt.

Met hemelse groet,

Ewout Klei

dinsdag, juni 21, 2011

Remco´s recensie van ´Klein maar krachtig´

Onderstaande recensie, geschreven door Remco van Mulligen verscheen een kleine maand geleden op Opunie en op Irenaeus. Ik was vergeten dit verhaal op mijn blog te zetten.


‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’


25 mei 2011
Remco van Mulligen





Vrijgemaakten lijken op Joden. Ze zijn er sterk op gericht hun eigenheid te bewaren, ze hebben onnavolgbaar intern jargon en zijn relatief succesvol in het zichzelf organiseren zonder te vervallen tot wereldmijding. Wie er van buitenaf naar kijkt, fronst soms de wenkbrauwen. Wie het vrijgemaakte geloof deelt, maar niet gepokt en gemazeld is in de cultuur van deze gereformeerde substroming, zal er nooit helemaal bij horen.

Wie ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’ leest weet het: deze geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) is door een vrijgemaakte geschreven. Dat zeg ik niet om dit proefschrift weg te zetten als een partijdig werkje ‘van binnenuit’, want dat is het allerminst. De auteur, historicus Ewout Klei, beschikt over de professionaliteit om met wetenschappelijke distantie tot een uitstekend eindproduct te komen. Vanochtend is hij in Kampen gepromoveerd op deze dissertatie.

Het is duidelijk dat een partij met zo’n sterke verbinding aan één kerkje, dat er ook nog eens een geheel eigen cultuur op nahoudt, alleen tot in de finesses doorvoeld kan worden door iemand die daar middenin zit. Gereformeerden zijn voor buitenstaanders sowieso al lastig aan te voelen – dat wees de kritiek op Jeroen Kochs biografie van Abraham Kuyper enkele jaren geleden al uit. Waarschijnlijk had Maarten ’t Hart, was hij historicus geweest, een betere biografie geschreven van deze gereformeerde heilige. De vrijgemaakten zijn in dit opzicht gereformeerd in het kwadraat.

Klein, maar ook krachtig?

Klei benadert het GPV (opgericht in 1948 en in 2003 formeel opgelost in de ChristenUnie) vanuit drie invalshoeken: de partijcultuur, de politieke relevantie en de ruimte die de partij kreeg van de meerderheid om haar afwijkende standpunt te verkondigen. Op dat eerste vlak is het GPV gedurende haar hele bestaan een vrijwel exclusief vrijgemaakte partij geweest en daarmee inderdaad ‘uniek’. Bij geen enkele andere partij in Nederland waren de banden met een specifiek kerkgenootschap zo hecht. Het moest een partij van zuiver vrijgemaakten zijn en dan deden de standpunten er verder minder toe. Pas in 1966 kreeg het GPV een politiek programma.

Vanaf de jaren zeventig kreeg het GPV een meer politieke, zakelijke instelling, met bereidheid tot compromissen. Geen getuigenispartij meer, zoals onder Pieter Jongeling (1963 tot 1977). Dit werd in de jaren negentig gevolgd door een heel voorzichtig loslaten van de kerkelijke exclusiviteit, wat de opmaat vormde tot de vorming van de ChristenUnie en het ‘opgaan’ van de vrijgemaakte zuil in een bredere orthodox-protestantse beweging. In zijn duiding van de cultuur van deze curiositeit in de Nederlandse parlementaire geschiedenis is Klei zeer sterk: het GPV komt in al zijn charme, excentriciteit en weerbarstigheid goed tot zijn recht.

Bij het tweede punt, dat van de politieke relevantie van het GPV, heb ik wat kritische vragen. Jongeling was een ‘BN-er’ in de jaren zestig, absoluut. De oprechte, gevoelige, eerlijke politicus was een verademing naast de steile SGP-ers en krankzinnige Boerenpartij. Maar Kleis conclusie dat Jongeling het ‘geweten’ van zowel de ARP als de CHU was, vind ik teveel eer. Datzelfde geldt voor wat wel als belangrijkste wapenfeit van het GPV wordt aangevoerd: in 1980 voorkwamen drie SGP-ers en de ene GPV-er dat een motie van wantrouwen tegen het eerste kabinet-Van Agt werd aangenomen. Vervolgens was er vele jaren sprake van een mogelijke ‘Staphorster variant’, een regeringcoalitie waar de kleine christelijke partijen aan mee zouden doen. Iets wat Klei terecht afdoet als wishful thinking.

Het GPV had daarnaast relevantie als ‘staatsrechtelijk geweten’. Zowel Jongeling als Gert Schutte richtten zich op het functioneren van ons democratisch bestel en ons parlement, wellicht omdat orthodoxe protestanten sowieso al sterk bezig waren met de verhouding tussen kerk, staat en maatschappij en de (vermeende) tegenstelling tussen theocratie en democratie. Schutte verdiende respect omdat hij wetsvoorstellen corrigeerde, zelfs als hij het met die voorstellen oneens was. Dat dit als sterk punt van het GPV wordt aangehaald is dodelijk: aangezien ze totaal kansloos waren in het verwezenlijken van hun onderscheidende speerpunten, richtten ze zich op het verbeteren van foutjes uit andermans plannen. Ik vrees dat het daar inderdaad bij gebleven is.

Klei probeert het nog iets te laten lijken door te spreken van “invloed” in plaats van “macht”. Hij maakt echter het verschil tussen die twee termen niet tastbaar genoeg. Het is vooral een verschil in gevoel. “Macht”, dat is iets groots, dat past gevoelsmatig niet bij het kleine GPV. “Invloed” klinkt iets bescheidener. Maar als je naar definities zoekt, dan vind je bij macht: invloed; en bij invloed: macht. Als je zorgt dat een kabinet blijft zitten, als je zorgt dat wetsvoorstellen kwalitatief verbeteren, dan heb je een piepklein beetje macht, en dat klinkt dan positiever als je het “invloed” noemt. Het doet denken aan een voetbalcommentator die, als het Nederlands elftal een heel klein kansje krijgt, enthousiast roept “nou, dat was toch wel een mogelijkheid!”

Tot slot kunnen we kort zijn over de ruimte die het GPV als kleine partij kreeg: die ruimte was er uiteraard gewoon, conform de spelregels van onze democratie. Maar verder kon het GPV hoog of laag springen: er werd niet naar de partij geluisterd, simpelweg omdat haar kernvisie niet gedeeld werd door de overgrote meerderheid. Het GPV stelde zich zakelijk op, maar boekte net zo weinig succes als de veel principiëlere RPF en SGP. Klei schetst het GPV als een ijdele partij, die bezig was met haar imago en steeds vaker haar christelijke drijfveer ging verzwijgen om serieus genomen te worden.

Hier contrasteert Klei het GPV met haar latere fusiepartner, de veel jongere RPF. Probleem is dat Klei zich voor zijn beeld van die partij baseert op berichtgeving in de media (logisch, want mijn eigen proefschrift laat nog even op zich wachten), die vooral aandacht hadden voor de RPF als circusact. Daar leende het GPV zich inderdaad minder voor. RPF-leider Meindert Leerling was directer, had weinig charisma en wijdde soms een paar krachtige zinnen in zijn betoog aan zijn christelijke motivatie. Dat was wat de media oppikten – en Klei nu ook. Hij beziet het GPV echter van binnenuit en niet alleen door de bril van ’s lands grote kranten en tijdschriften. Het GPV-archief zal het mediabeeld van de RPF ongetwijfeld bevestigen, aangezien de twee elkaars concurrenten waren, en het GPV er dus baat bij had om het negatieve imago van de RPF in stand te houden. Laat Klei zijn beeld van de RPF niet te zeer bepalen door wat het GPV strategisch verkondigde?

De ‘kwestie’-Klei

Er is wat afgeroddeld in de vrijgemaakte wereld, de laatste vijf jaar. Behalve een goed historicus is Klei namelijk ook ‘omstreden’. Zo omstreden zelfs, dat ik ooit het advies kreeg om me in mijn eigen onderzoek niet te baseren op Kleis (nog niet verschenen!) proefschrift. Mensen die nog geen letter van dit proefschrift hadden gelezen, wisten toch al zeker dat het geen goed werk kan zijn.

Klei promoveert aan een universiteit die zuivere wetenschapsbeoefening niet op de eerste plaats stelt: de Theologische Universiteit van de vrijgemaakten in Kampen. Een historicus als Klei, die actief is voor D66 en zich publiekelijk regelmatig kritisch uit over de gereformeerde orthodoxie, wordt daar in deze kring geheid op aangevallen. Vrijgemaakte kerkenraden gaan dan boze brieven schrijven, die door zo’n universiteit nog serieus genomen worden ook. Op dat moment laat je als universiteit toe dat andere argumenten dan de wetenschappelijkheid van een proefschrift, de boventoon gaan voeren. En dan ontstaat er een ‘kwestie’, waarvan vooral historicus Klei het slachtoffer is.

Het beeld is: de gereformeerden hebben Maarten ’t Hart, de vrijgemaakten hebben Ewout Klei. In hun manier van denken, hun cultuur en hun humor zijn ze onlosmakelijk verbonden met hun oude kerkelijke achtergrond, maar beide hebben ze een eigen weg gekozen. Klei overigens binnen zijn eigen kerk. Men mag het vervelend vinden dat hij de evidente link legt tussen het nationalisme op de Nationale Appèls van het GPV in de jaren zestig en zeventig enerzijds, en het fascistisch vertoon van voor de Tweede Wereldoorlog anderzijds. Of dat hij niet probeert te verbloemen dat de partij tot diep in de jaren tachtig het Zuidafrikaanse apartheidssysteem steunde. Juist omdat Klei zijn kerk trouw is gebleven en ook overduidelijk laat zien affiniteit te hebben met het GPV, zijn de reacties op hem zo heftig en persoonlijk. Men lijkt zich verraden te voelen doordat Klei niet alleen middenin de vrijgemaakte cultuur staat, maar ook met ‘hartiaanse’ humor, ironie en sarcasme kan spreken over dit wereldje.

Met dit proefschrift verklaart hij al die kerkstrijdje-spelende brievenschrijvers irrelevant. Wat hier ligt is namelijk een product dat volledig aan de wetenschappelijke eisen voldoet, zowel qua grondigheid als qua volledigheid en distantie. Het boek is niet het pamflet geworden dat velen vreesden, integendeel. Klei laat zien dat hij zijn persoonlijke overtuigingen, die nogal eens haaks staan op die van de gereformeerde subcultuur, goed kan scheiden van zijn beroepsethiek als historicus. Kortom, hier ligt een professioneel product dat vermoedelijk nog wel een tijdlang ‘standaardwerk’ zal zijn op het gebied van het Nederlandse orthodox-protestantisme.

Ewout Klei, ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’. Een geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond, 1948-2003 (Amsterdam 2011). 464 blz. ISBN 978903513609.

zaterdag, juni 18, 2011

2 juli 2011 - Interview Andries Knevel met Ewout Klei

Op zaterdag 2 juli 2011 van 11:15 tot 12:00 wordt Ewout Klei door Andries Knevel geïnterviewd op Radio 5. Onderwerp is het boek 'Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek' waarop Ewout op 25 mei j.l. promoveerde. In dit boek beschrijft en analyseert Ewout de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond.



Over dit boek:
Ewout Klei boek - Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek
Een geschiedenis van het gereformeerd politiek verbond, 1948-2003
Uitgeverij Bert Bakker/Prometheus, ISBN 9789035136090, prijs: € 29,95 incl.

Het Gereformeerd Politiek Verbond, dat in 2000 in de ChristenUnie opging, had twee kanten. Enerzijds was het gpv een degelijke partij die gerespecteerde parlementariërs voortbracht als Pieter Jongeling, Gert Schutte en Eimert van Middelkoop. Anderzijds vormde het gpv een besloten wereld, met een eigen jargon en torenhoge conflictstof. Ook was de partij zeer koningsgezind en nationalistisch en sympathiseerde ze tot in de jaren tachtig met de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika.Drie gezichtspunten staan in ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’ centraal: de partijcultuur, de politieke relevantie en de ruimte die het gpv van de democratische meerderheid kreeg om als marginale minderheid een afwijkend standpunt te mogen verkondigen.Alle hoogte- en dieptepunten uit de partijgeschiedenis passeren in dit boek de revue, zoals het optreden van Jongeling als ‘Bekende Nederlander’ in de jaren zestig, de mislukte poging van gpv-Kamerlid Bart Verbrugh om de komst van een kabinet-Den Uyl tegen te houden en Schuttes pleidooi voor een cda-vvd-gpv-regering.Het gpv was de belangrijkste organisatie van de vrijgemaakt-gereformeerde minizuil, die zich na 1944 had afgescheiden van de protestants-christelijke zuil. Toen tijdens de ‘revolutiestorm’ van de jaren zestig de grote zuilen omvielen, bleef de vaste burcht van het gpv overeind staan. Niettemin werd steeds duidelijker dat het gpv een achterhoedegevecht voerde. De partij streed _ net als de sgp en de rpf _ wanhopig tegen de afbraak van ‘christelijk Nederland’, maar moest machteloos toezien dat niet alleen abortus, maar ook euthanasie en het homohuwelijk werden gelegaliseerd.Ofschoon het gpv nooit meer dan twee zetels in het parlement had, was de kleine partij niettemin soms een kracht om rekening mee te houden. Zo overleefde het kabinet-Van Agt i in 1980 mede dankzij de gedoogsteun van het gpv een motie van wantrouwen.Kleine partijen geven kleur aan de Nederlandse democratie. Die van het gpv was oranje


Over de auteur:
Ewout Klei (1981) is historicus en heeft zich gespecialiseerd in de politieke geschiedenis. In 2005 won hij voor zijn doctoraalscriptie over de achttiende-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol de Radix Scriptieprijs


Recensies:
"De geschiedschrijving van een politieke partij kan droge kost zijn. Het is een verdienste van Klei dat hij van de geschiedenis van het GPV een zeer leesbaar verslag geeft. (...) Rare jongens, die GPV-ers, moet de lezer zo nu en dan wel denken."
Voormalig ChristenUnie-leider Kars Veling, Nederlands Dagblad

"Het boek is niet het pamflet geworden dat velen vreesden, integendeel. Klei laat zien dat hij zijn persoonlijke overtuigingen, die nogal eens haaks staan op die van de gereformeerde subcultuur, goed kan scheiden van zijn beroepsethiek als historicus."
Historicus Remco van Mulligen, Opunie

"Fascinerend"
EO-coryfee Andries Knevel, Twitter

"Een levendige studie over een bijzondere partij"
Gerry van der List, Elsevier

"Hilarische beschrijving van de grootheidswaanzin van de Vrijgemaakten"
Politicoloog en GroenLinks-lid Simon Otjes, Twitter

"Ewout Klei beschrijft die bonte, soms schoksgewijs verlopen geschiedenis van het GPV nuchter, feitelijk, afstandelijk, soms een tikkeltje raillerend. Het afscheid van de laatste mannenbroeders levert onder zijn handen een boeiend relaas op."
"Een relaas dat aanzet tot bescheidenheid, misschien zelfs deemoedigheid (...) een van de boeken die de ChristenUnie niet mag overslaan bij het nadenken over een nieuw 'christelijk profiel'."
Jan Schinkelshoek, oud-Kamerlid van het CDA, Christen Democratische Verkenningen

"vlot te lezen boek"
Herman Amelink, NRC Handelsblad

Recensie A. Kadijk (in plaatselijk CU- of kerkblad)

Boekbespreking Dr. Ewout Klei, “Klein maar krachtig, dat maakt uniek”

Een geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond, 1948-2003 Diss.TU Kampen, mei 2011

Dr. Ewout Klei beschrijft op een heldere manier, vakbekwaam, de geschiedenis van het GPV. Hij kiest voor de chronologische volgorde; van zes perioden deelt hij elke periode in naar drie thema’s: de kerk en de partijcultuur, de ruimte voor de partij en de politieke relevantie van het GPV. Alle hoogte- en dieptepunten, uit de partijgeschiedenis van het GPV, passeren de revue.

Wie vanaf 1945 intensief, maar van de buitenkant, heeft kunnen meeleven met wat er zich heeft afgespeeld in de GKv, herkent veel namen en zaken. Toch is het voor mij heel waardevol om allerlei gebeurtenissen in samenhang en tot in detail beoordeeld te zien. Dat geldt in het bijzonder voor de rollen van Verbrugh, Jongeling, Kamphuis, Schutte en Van Middelkoop. Maar ook voor de talloze conflicten in het GPV, waarover door Ewout Klei veel meer licht wordt verspreid.

Voor mijn gevoel bekijkt Ewout Klei het GPV als een buitenstaander, die vanaf de tribune, verbaasd, de spelers observeert. De waarheidsvraag mis ik enigszins. Het begrip “in de crisis brengen” is daarvoor interessant. Mijns inziens onderscheidt Ewout Klei onvoldoende of de dader, die in de crisis
brengt, wil breken of juist heilzaam bezig is. Uiteraard is dat een normatieve zaak. Bijvoorbeeld: de kerkelijke breuk omstreeks 1968-1970 wordt getypeerd als “buiten het verband geraakt”, in plaats van buiten het verband gezet, via het wegroepingskerkrecht (144). Een tweede voorbeeld: Dr. Roel Kuiper wilde een orthodox christelijke beweging in plaats van uitsluitend een GKv-organisatie (286). Dat geldt echter ook voor de breuk in het NEV (1972), zie doelstelling van het NEV. En eveneens voor de Open Brief van 1966. Bovendien, bij christelijk-orthodox behoren eveneens bijbels gezind SGP en CDA. Niet om meer macht, maar uit overtuiging (Joh.17). Samen in de naam van Jezus (259)

Nog twee illustraties van de uitgangspunten van dr. Ewout Klei.
Verbrugh en Leerling krijgen weinig waardering; mede omdat hun idealen en werkwijze niet stroken met die van de auteur. Ook dat het GPV is verzakelijkt wordt door hem nogal positief beoordeeld. Interessant is de “constatering” van Ewout Klei dat het GPV naar binnen veel strenger is geweest dan naar buiten. Jongeling staat daarvoor model, maar ook Schutte.

Is het GPV veranderd? Vanaf 1990 zeer zeker (290). Maar het valt op dat de top van het GPV zulks in 1990 ontkent; evenals de Christen Unie nu ontkent dat de partij na 2007 is veranderd.

Afrondend: Het proefschrift van dr. Ewout Klei, over de geschiedenis van het GPV, heeft mij uitermate geboeid.

Dronten, juni 2011

zondag, juni 12, 2011

SGP is allang geen poldertaliban meer

http://www.trouw.nl/tr/nl/4500/Politiek/article/detail/2444374/2011/06/12/SGP-is-allang-geen-poldertaliban-meer.dhtml

Manipulatieve verontwaardiging

Manipulatieve verontwaardiging

http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/manipulatieve_verontwaardiging/

Door: Ewout Klei

In mijn studententijd besloot ik om mij aan te melden bij de mensenrechtenorganisatie Amnesty International. Ik was in die tijd lid van een orthodox-christelijke studentenvereniging. Hoewel mijn keuze voor Amnesty niet werd veroordeeld, was die allerminst vanzelfsprekend. Als christen moest je in de eerste plaats christelijke organisaties steunen. Je stemde ChristenUnie en las het Nederlands Dagblad (dé krant). Daarnaast hielp je kinderen in de Derde Wereld niet via een neutrale organisatie als Plan Nederland of SOS Kinderdorpen, maar via de christelijke organisatie Redt een Kind. Gewetensvervolgden hoorde je eigenlijk niet via Amnesty te steunen, maar via Open Doors.
Van deze vorm van verzuilingsdenken heb ik mij met moeite vrijgemaakt. Ik heb besloten om uit principe alleen neutrale organisaties te steunen. Christelijke organisaties kunnen soms best goed werk doen. Voor Redt een Kind bijvoorbeeld heb ik veel waardering. Ik snap echter hun noodzaak niet zo goed. Waarom moet er per se een aparte christelijke organisatie worden opgericht, als een neutrale organisatie hetzelfde werk doet? Daarnaast zijn sommige christelijke organisaties nogal beperkt in hun doelstellingen en zetten ze zich alleen/voornamelijk in voor christenen. De tot de SGP-zuil behorende hulporganisatie Woord & Daad heeft bijvoorbeeld niet voor niets Galaten 6:10 als motto: “Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs.”
Met de mensenrechten is het niet veel anders. Amnesty International zet zich in voor de universele mensenrechten en is politiek gezien neutraal. De organisatie is net zo kritisch op de Verenigde Staten als dit land de mensenrechten weer eens schendt, als op een land als Iran of Wit-Rusland. Open Doors daarentegen komt alleen voor christenen en is politiek gezien partijdig. Het opkomen voor christenen gaat daarnaast gepaard met kritiek op niet-christelijke levensbeschouwingen.
Ten tijde van de Koude Oorlog steunde Open Doors voornamelijk christenen aan de andere kant van het IJzeren Gordijn, die een heleboel illegale Bijbels kregen via de omgebouwde Volkswagen Kever van ‘God’s own smuggler’ Anne van der Bijl. De beste man doet zijn naam trouwens eer aan en heeft een hele bijlenverzameling thuis (http://www.cvnieuws.nl/achtergrond/3984.html). Ofschoon natuurlijk niet in de eerste plaats, was Open Doors in deze tijd een uitgesproken anticommunistische organisatie. De organisatie stond weliswaar kritisch tegenover de apartheid in Zuid-Afrika, in tegenstelling tot de kleine orthodox-christelijke partijen GPV en SGP, maar vond het goddeloze communisme niettemin toch veel erger.
Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 heeft Open Doors de aandacht vooral verlegd naar het Midden-Oosten en de weinige christenen aldaar. Dit past heel erg bij de verschuivende tegenstellingen in de wereldpolitiek, waar de islam in de ogen van velen de rol van het communisme heeft overgenomen als grootste dreiging. Elk jaar maakt Open Doors een top-50 van landen die christenen vervolgen. Het communistische Noord-Korea staat al jaren eenzaam op nummer één, maar de nummers twee tot en met negen zijn allemaal islamitische landen. In tegenstelling tot Amnesty baseert Open Doors het oordeel niet alleen op feiten, maar ook op geruchten. Daarnaast produceert Open Doors propagandafilms en –boeken voor de geld gevende ortohodox-protestantse achterban, waarin de islam heel eenzijdig wordt geportretteerd (zie bijvoorbeeld http://www.opendoors.nl/webwinkel/dvd/behind_the_sun/ , http://test.urk.nu/site/index.php?option=com_content&view=article&id=406:open-doors-film-sterker-dan-striemen&Itemid=371 en http://www.opendoors.nl/webwinkel/boeken/boek-geheime-gelovigen/).
Hoewel elke christen (en natuurlijk elk ander mens) die vervolgd wordt vanwege zijn overtuiging er natuurlijk één te veel is, vind ik de eenzijdige wijze waarop Open Doors te werk gaat bedenkelijk. Anderen, die primair in politiek geïnteresseerd, grijpen de onderzoeken van Open Doors met beide handen aan om een bepaald statement te maken. De PVV stelt bijvoorbeeld regelmatig Kamervragen over christenvervolging in moslimlanden (http://ikregeer.nl/documenten/kv-tk-2011Z00031), niet zozeer omdat de PVV zo ontzettend begaan is met het lot van de christenen aldaar, maar omdat de daders moslimfundamentalisten zijn die zwartgemaakt moeten worden.
Ook de conservatieve columniste en SGP-fangirl Amanda Kluveld ziet het fenomeen christenvervolging als een stok om de islam mee te slaan. Toen ik haar in een kritisch artikel op Joop.nl over de SGP hierop wees (http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/de_sgp_is_geen_poldertaliban/) , schreef ze meteen een hele felle column tegen christenvervolging, die op vrijdag 10 juni in de Volkskrant verscheen (http://opinie.volkskrant.nl/artikel/show/id/8692/Iedere_vijf_minuten_sterft_een_christen_vanwege_zijn_geloof).
Opvallend was dat Kluveld in haar artikel opeens wel de christenen noemde die in Noord-Korea werden vervolgd, hoewel ze hier in eerdere columns nooit op was ingegaan. Mijn Joop-column waarin ik Kluveld beschuldigde van selectieve verontwaardiging, namelijk dat ze zich alleen maar druk maakte om christenvervolging in moslimlanden, had effect gehad. Niettemin schreef ze over Noord-Korea in abstracte bewoordingen en getallen, terwijl ze voor de christenvervolging in islamitische landen in hele beeldende en concrete taal gebruikte. Hier was sprake van een retorische truc. Het feit dat er in de Tweede Wereldoorlog zes miljoen mensen zijn vermoord is erg, maar het doet je pas echt wat als je het dagboek van Anne Frank leest, de film Schindler’s List ziet of foto’s van Holocaustslachtoffers ziet in hun normale doen, namelijk toen ze nog een normaal leven hadden. Van persoonlijke verhalen en persoonlijk leed trekken wij ons veel meer aan, dan van abstract leed. Kluveld begrijpt dit goed en vraagt terecht aandacht voor het leed dat sommige christenen in islamitische landen overkomt, maar de manier waarop ze dit doet vind ik behalve zeer selectief ook manipulatief. Christenen zijn bij Kluveld altijd slachtoffer, en moslims altijd dader. Zal Kluveld ook opkomen voor sjiitische moslims die in landen als Pakistan en Saoedi-Arabië worden onderdrukt en voor de soennieten die in Iran worden gediscrimineerd? Heeft ze ook oog voor de in Israël woonachtige Arabieren, die daar als tweederangs burgers worden behandeld, of voor de Palestijnen die sinds 1948 van huis en haard verdreven zijn? Ik vraag het mij af. Haar manicheïstische wereldbeeld laat zulke nuances wellicht niet toe.
Mensenrechten zijn universeel, niet particulier. Natuurlijk mogen mensen zich inzetten voor specifieke bevolkingsgroepen die worden vervolgd dan wel achtergesteld, zoals christenen (in sommige landen), moslims (vaak in diezelfde landen), homoseksuelen, vrouwen, gehandicapten, zigeuners, joden, etc. Sommige groepen hebben die extra aandacht namelijk hard nodig. Met een beetje selectieve verontwaardiging is daarom niets mis. Manipulatieve verontwaardiging, verontwaardiging met als doel om een andere groep zwart te maken, helpt groepen die misschien onze extra aandacht verdienen echter geen steek verder. Suggestieve films en boeken van Open Doors, suggestieve Kamervragen van de PVV en suggestieve columns van Kluveld werken eerder contraproductief.

zondag, juni 05, 2011

De SGP is geen poldertaliban



http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/de_sgp_is_geen_poldertaliban/

Door: Ewout Klei

Na de Eerste Kamerverkiezingen van maandag 23 mei heeft de SGP een sleutelpositie in de senaat gekregen. De reacties hierop waren voorspelbaar. De progressieve partijen – D66 voorop – bekritiseerden fel de VVD omdat deze partij haar liberale principes zou hebben laten varen en zich, behalve door de PVV, nu ook liet gijzelen door een andere a-democratische partij. De SGP probeerde de terechte vraagtekens die progressieve partijen stelden te bagatelliseren, door grappen te maken over de poldertaliban en bij het D66-congres oranjebitter uit te delen. De boodschap: wij van de SGP zijn geen gevaarlijke fundamentalisten, maar horen helemaal bij Nederland. Bij een deel van de VVD komt deze boodschap goed aan. VVD-coryfee Hans Wiegel benadrukte in zijn column in De Pers dat de SGP altijd een constructieve houding innam, en VVD-premier Mark Rutte zei eerder al dat de SGP een hele gezellige club mensen is.
Het is niet mijn bedoeling om in dit stuk aan te tonen dat liberale verworvenheden als euthanasie en het homohuwelijk dankzij de SGP nu toch op te tocht staan. Dat is namelijk geenszins het geval. De ChristenUnie heeft als coalitiepartner op het orthodox-christelijke vlak niets bereikt en de SGP zal ook niets positiefs binnenhalen als gedoogpartij. Hooguit wordt bepaalde wetgeving tijdelijk tegengehouden. Voor D66 is dat even zuur (of juist niet omdat D66 nu de niet meer liberale VVD heerlijk kan bekritiseren), maar op langere termijn valt het allemaal reuze mee. Wat ik in dit artikel wil betogen, is dat niet Nederland door de gedoogsteun van de SGP verandert, maar dat het de SGP is die een metamorfose ondergaat.
De SGP is in 1918 opgericht om de zogenoemde bevindelijk-gereformeerden van een stem te voorzien. Dankzij het evenredige kiesstelsel was het voor deze groep ultraorthodoxe protestanten mogelijk om in de Tweede Kamer te worden vertegenwoordigd. SGP-leider G.H. Kersten, die in 1922 in het parlement werd verkozen, waarschuwde in felle bewoordingen tegen het Roomse gevaar en speelde het orthodoxe geweten van de Antirevolutionaire Partij, één van de voorlopers van het CDA. Door de andere partijen werd de SGP niet serieus genomen. Als Kersten sprak, gingen de andere Kamerleden aan de koffie en stond de SGP-leider voor een lege zaal. De achterban van de SGP vond dit niet erg, want men was in de politiek zelf nauwelijks geïnteresseerd. Politiek bedrijven was in de eerste plaats getuigen vanaf de zijlijn.
Waar Kersten en zijn opvolger Pieter Zandt het spreekgestoelte in het parlement vooral beschouwden als preekstoel, waren hun opvolgers zakelijker en probeerden zij ook iets inhoudelijks toe te voegen. SGP-leider Bas van der Vlies was in het eerste decennium van het nieuwe millennium de nestor van de Tweede Kamer, iemand die ook buiten eigen kring gewaardeerd werd om zijn constructieve houding. Natuurlijk, de SGP-standpunten over theocratie, homoseksualiteit en vrouwenemancipatie werden maar zozo gevonden, maar dat nam niet weg dat Ria Beckers van GroenLinks Van der Vlies “een schatje met een hoog knuffelgehalte” noemde.
De SGP van nu heeft weinig meer van een knuffelbeer, behalve misschien van Lotso, de roze beer uit Toy Story 3 die anderen met zijn trauma’s en zwart-witte wereldbeeld wil opzadelen. De partij zit vol rechts ressentiment en een nieuwe generatie mondige en politiek zeer bewuste SGP’ers wil in tegenstelling tot de generatie van Van der Vlies niet in een hoekje kruipen of toch een beetje aardig gevonden worden, maar de strijd aangaan met de links, liberaal en islamitisch Nederland. De identiteit van de SGP is christelijk en conservatief. Het christelijke element was lange tijd dominant, maar nu krijgt het conservatieve element steeds meer de overhand. Men wil niet meer een orthodox-protestants splinterpartijtje zijn, maar een concentratiepunt vormen van een conservatieve tegenbeweging tegen de linkse jaren zestig en paarse jaren negentig. Nu Nederland als gevolg van de populistische Pim Fortuyn en de polariserende Geert Wilders enorm is verrechts, zien SGP’ers hun kans schoon.
Het vijandbeeld van de SGP is veranderd: tot ver in de jaren zestig was de grote vijand van de SGP Rome, nu zijn dat de politieke correctheid en de islam. Er kan nu ook worden samengewerkt met net iets andersdenkenden. Zo worden conservatieve katholieken tegenwoordig gezien als bondgenoten. Toen homoseksuele katholieken en PvdA-voorzitter Lilianne Ploumen protesteerden tegen het feit dat een conservatieve priester hun de hostie weigerde, sprong niet het CDA maar de SGP meteen voor deze priester in de bres. De godsdienstvrijheid zou door agressieve seculieren worden bedreigd. De SGP werkt echter zonder gewetenswroeging samen met de seculiere PVV, omdat deze partij zich alleen tegen de islam keert en niet tegen het christendom. Ook Volkskrant-columniste Amanda Kluveld doet het om die reden goed in SGP-kring. Vanwege haar felle aanvallen op de islam en haar inzet voor vervolgde christenen (die bij haar altijd in de islamitische wereld wonen, Kluveld komt nooit op voor christenen in Noord-Korea, China, Vietnam etc.) mag ze rekenen op staatkundig-gereformeerde sympathie. Een andere heldin van de SGP ten slotte is Mariska Orbán, hoofdredacteur van het orthodoxe Katholiek Nieuwsblad en onorthodox bestrijder van abortus provocatus. Het SGP-gezinde Reformatorisch Dagblad schrijft vol lof over Orbán, die eregast was op Refo500, het tien jaar lang durende festijn dat de Reformatie van 1517 aan het herdenken is.
De SGP is veranderd omdat de fronten volgens de partij zijn verschoven. De ChristenUnie, lange tijd de beste politieke vriend van de SGP, werd tijdens de Eerste Kamerverkiezingen van maandag 23 mei onbarmhartig gedumpt. De SGP had liever een sleutelpositie in de senaat, dan dat de kleine christelijke partijen er een zeteltje bij kregen. De ChristenUnie is bovendien in de ogen van SGP’ers veel te links, het feit dat de ChristenUnie nu een rukje naar rechts maakt doet daar niets aan af. De nieuwe natuurlijke bondgenoot van de SGP is de PVV. Cees van der Staaij, die Bas van der Vlies in 2010 opvolgde als partijleider, was de eerste politicus die Geert Wilders openlijk zijn steun aanbood voor een nieuw te vormen kabinet. De SGP wilde meteen een VVD-PVV-CDA-kabinet, terwijl het CDA hier erg over liep te twijfelen en Mark Rutte ook paars plus wilde uitproberen.
De SGP is zich zeer bewust van haar nieuwe positie in het politieke spel. De SGP van vroeger was defensief, de SGP van nu is veel offensiever. Vooral bij de SGP-jongeren merk je de cultuuromslag. Zij zijn mondig, politiek zeer bewust en maken gebruik van sociale media (blogs, Twitter) om hun mening te uiten en eigen virtuele gemeenschappen te vormen. De communities zijn soms alleen gericht op de eigen zuil zoals Refoweb (http://www.reforweb.nl), maar er bestaan ook bredere gemeenschappen als de Dutch Teaparty (http://dutchteaparty.wordpress.com/), BitterLemon (inmiddels ter ziele) en Politant (http://www.politant.nl). Maar naast virtuele communities ontstaan er ook echte. SGP’er Wilco Boender, bekend onder zijn bloggerpseudoniem ConservatiefForever (http://conservatiefforever.blogspot.com), is één van de oprichters van het Conservatief Café (samen met CDJA’er Rutger Schimmel en voormalig HP-journalist Frank Verhoef) en is daarnaast betrokken bij het Conservatief Christelijk Beraad.
Binnen de nieuwe conservatieve gemeenschappen zijn de SGP’ers overigens wel de meest fatsoenlijke mensen. Het zijn de vrienden van de SGP die voor de ketelmuziek zorgen. Kluveld roept met haar columns wekelijks woedende reacties op, Orbán schopte stennis met haar open brief aan VVD-Kamerlid Jeanine Hennis, en Schimmel werd virtueel aan de schandpaal genageld na zijn tweet: “Daarbij is een ieder die schrijft voor Joop de Nederlandse zuurstof niet waard.” Wellicht is de SGP-cultuur van isolationisme hier debet aan: hoewel ze mondiger zijn dan vroeger, hebben SGP’ers nog steeds een zekere vrees voor de buitenwereld en zijn ze daarom voorzichtiger dan hun conservatieve vrienden.
De SGP is geen poldertaliban. SGP-jongeren delen oranjebitter uit om D66’ers te pesten, in plaats van dat ze een bomgordel omdoen of in navolging van de Bijbelse richter Simson twee zuilen omver duwen, zodat het hele gebouw instort en alle vijanden worden verpletterd. SGP’ers zijn in de eerste plaats conservatieven, geen fundamentalisten. De voorheen nogal a-politieke SGP heeft een metamorfose ondergaan als gevolg van veranderingen in de Nederlandse samenleving, de opkomst van de islam en de verrechtsing, en als gevolg van veranderingen in eigen kring, vooral het internetgebruik. Van een op isolement gerichte getuigenispartij aan de zijlijn is de SGP een pijler van de rechtse kerk in aanbouw geworden, die in de (nieuwe) media en politiek het stokje van de wankelende linkse kerk poogt over te nemen.

zondag, mei 29, 2011

Oud-Hoogkerker promoveert op historie GPV

Oud-Hoogkerker promoveert op historie GPV
publicatie: 24-05-2011

http://www.westerkrant.net/nieuwsarchief/4308/

Woensdag promoveert Ewout Klei, die in 1981 werd geboren in Hoogkerk, op een onderzoek naar de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV). Tijdens zijn onderzoek vond hij in de archieven nog verrassende informatie over de rol van die partij bij de kabinetsformatie van 1973.

Ewout Klei is historicus en specialiseerde zich in politieke geschiedenis. In 2005 won hij met zijn doctoraalscriptie over de achttiende-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol de Radix Scriptieprijs.

Het proefschrift ”Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek” is uitgegeven bij Bert Bakker in Amsterdam

woensdag, mei 25, 2011

Summary

Summary
The Dutch Reformed Political Union (Gereformeerd Politiek Verbond; GPV) was a small, orthodox Protestant political party. The GPV was founded in 1948; it entered the Lower House of the Dutch Parliament in 1963 and it merged with the Reformational Political Federation (Reformatorische Politieke Federatie; RPF) into the Dutch Christian Union (ChristenUnie) in 2000.
The GPV stood in the anti-revolutionary political tradition of G. Groen van Prinsterer (1801-1876) and Abraham Kuyper (1837-1920), but it had mainly derived its identity from the Reformed Churches in the Netherlands (Liberated). The religious conflict between the Reformed Churches in the Netherlands, which in 1944 led to a schism within the church and the formation of the Reformed Churches in the Netherlands (Liberated), found its continuation in the political domain. As a result of this church split, the GPV had separated itself from the Anti-Revolutionary Party (ARP) and became the party of the Reformed-liberated church members. The GPV was small and stood no chance of being elected to the Lower House at first. It did not succeed until 1963.
The GPV was held back by internal conflicts during the first fifteen years of its existence. These conflicts were the result of a fundamental, militant and anti-hierarchical attitude, which the Reformed-liberated members had adopted since 1944. As a consequence of the so-called T. Holwerda conflict, the GPV’s executive structure was reformed and the executive leadership crisis of 1958-1959 led to a strengthening of the party’s admissions policy. Although the local electoral associations remained autonomous and continued to determine their own admissions policy – it should be noted that in practice, most associations only allowed Reformed-liberated members as the party had decided in 1962 that members of the national political executive had to be members of the Reformed Churches in the Netherlands (Liberated).
In its early years, the GPV was dominated by stringent religious views on politics. The party’s objective was to be a representative of the one true church, namely the Reformed Churches (Liberated). A.J. Verbrugh opposed this belief, and was a loner within the GPV. Before his conversion to the Reformed faith he had come from a broader Protestant background. Verbrugh aimed for a Christian state government with a Christian based constitution. In order to reach this goal, the GPV had to form ‘unions’ with other political groups. In the Fifties, Verbrugh had failed to succeed in winning over other GPV members to his political ideals, but after the executive leadership crisis of 1958-1959, when the most radical members of the GPV had left, he was given a chance to put his mark upon the party. The party then became more political in nature.
In 1952, 1956 and 1959, the GPV had failed to enter the Lower House. In 1963, however, it was successful. Until 1971, the GPV had one single seat in Dutch Parliament, which was occupied by P. Jongeling. Jongeling, who, on account of his main editorship of the Reformed newspaper/The Netherlands Daily (Gereformeerd Gezinsblad/Nederlands Dagblad), had a lot of influence in the mainstream of Reformed-liberated life, became a well-known Dutchman over the course of the Sixties. He was a symbol of Christian and conservative values, from which many Dutch people broke radically in the Sixties. Because Jongeling appeared to be a friendly, modest and jocular person in the media, many people liked him as a person. Outsiders, however, wanted nothing to do with his Christian and conservative values.
Hitching a ride on Jongeling’s success the GPV’s party ideologist Verbrugh endeavoured to transform the GPV into a broad, right-wing Christian national movement. The National Evangelical Union (Nationaal Evangelisch Verband; NEV), a supporting organisation for GPV voters who were not members of the Reformed Churches (Liberated), was founded in 1966. Whilst attending the so-called National Roll Calls (Nationale Appèls), the GPV and the NEV presented themselves as the pivot of a right-wing Christian countermovement opposing the cultural revolution of the Sixties. They would sing old patriotic battle songs that dated back to the Dutch War of Independence against Spain, and the leaders were making pleas for enforcement of authority and solidarity with the Apartheid regime in South Africa. In 1963, the GPV got its own symbol: the Mighty Fortress from Psalms 46 and 59, put to song by Luther. The Mighty Fortress was God, a Haven of Refuge and a Helper to His Followers. According to the American-Dutch historian James Kennedy, the Mighty Fortress symbolised the orthodox Protestant resistance in the Sixties. The grand Christian pillars had tumbled down, but the safe stronghold of the GPV remained erect as an impregnable fortress.
The cooperation with the NEV failed to succeed. A large group of GPV members had religious objections to the cooperation with this non-liberated supporting organisation. For this reason, the ‘union’ between the GPV and the NEV was abolished in 1972. The NEV, however, decided to continue seeking cooperation with other political groups. This led to the establishment of the RPF in 1975. In the period from 1966 to 1973, the GPV expelled many members of the party who had become buitenverbanders (literally, "those outside the denomination") a result of a new schism within the church. At the beginning of the Seventies, the termination of cooperation with the NEV and the expulsion of those members who were ‘outside the federation’ resulted in the party’s partial return to its old days of isolation.
The GPV’s space to spread word of its Christian and conservative views narrowed in the progressive Seventies. Unlike his colleague Jongeling, Member of Parliament Verbrugh, who had been elected to the Lower House in 1971, had failed to make a favourable impression on people, and his right-wing political plans provoked much resistance among other parliamentarians. Because of his endorsement of the Apartheid regime in South Africa, Ed van Thijn of the Dutch Labour Party (Partij van de Arbeid; PvdA) called Verbrugh a racist. In 1977, the GPV lost its second seat in the Lower House and was left with just one single seat. As a one-man parliamentary party, Verbrugh gave passive support to the unstable first cabinet Van Agt. The cabinet didn’t fall in 1980, partly thanks to this support. Verbrugh did not, however, support the cabinet’s abortion policy. The private member’s bill introduced by the GPV and the Political Reformed Party (Staatkundig Gereformeerde Partij; SGP) concerning abortion arte provocatus, which would give effect to the absolute prohibition of abortion except where the mother’s life was in danger, was nevertheless certain to fail.
In the Seventies, the GPV lost its lead to the Dutch Evangelical Broadcasting Foundation (Evangelische Omroep; EO) and the RPF. The EO and the RPF were treated with much distrust by traditional GPV members – for they were inter-church organisations open to all orthodox Protestants. The new generation of GPV members, who had not consciously witnessed the Liberation, was less negative in this respect. The GPV’s objective should no longer entail religious reform of the Netherlands, but rather focus on creating a barrier to the process of secularisation. This group of GPV members defended the idea of electoral cooperation with other orthodox Protestant parties – the RPF and the SGP. They wanted the GPV to enter into an electoral pact with the RPF and SGP for Municipal Council and Provincial Council elections, as well as for elections to the European Parliament. However, the church-oriented groups within the GPV objected to this electoral pact, because it would threaten the party’s exclusive, liberated identity. On 26 September 1981, the advocates for cooperation prevailed and the electoral pact was allowed, albeit under strict conditions.
The GPV became more professional over the course of the Seventies. The party established a research institute, among other things. This professionalisation process continued in the Eighties. Being the party’s Member of Parliament and party chairman from 1981 to 2001 and a one-man parliamentary party from 1981 to 1989, G.J. Schutte was the GPV’s icon during this period. Schutte was respected by friend and enemy alike and was given the nickname ‘the constitutional conscience of the Lower House’. Schutte advocated dualism between Cabinet and Parliament: the Cabinet governs, the Parliament checks. He played a major part in technical discussions, such as the roles of the informateurs (who investigate the potential party combinations in a coalition government) and formateurs (who lead the parties’ final negotiations in government formation). He also played a part in discussions about the principles and practice of ministerial responsibility. In 1983, Schutte ranked third behind Prime Minister Ruud Lubbers and opposition leader Joop den Uyl in the Dutch Politician of the Year Awards.
In the Eighties, there was increasingly less scope for small orthodox Protestant parties to spread word of their deviating views. The Netherlands were controlled by a progressive consensus. The orthodox Protestant parties’ Christian and conservative points of view were considered intolerant and associated with theocracy and fundamentalism. Especially the RPF was under fire. RPF leader Meindert Leerling saw as his primary task the propagation of his Orthodox Christian religion and the issue of warnings against everything that was in conflict with this belief, and he provoked much resistance in this respect. Schutte, on the other hand, was much more cautious and the media often contrasted him with the RPF leader. However, being an orthodox Protestant party, the GPV was nevertheless ‘wrong’ in the eyes of the progressives. Staphorst, a conservative country village in the Overijssel province, became the symbol of orthodox Protestant ‘backwardness’. The journalist Jan Joost Lindner referred to the possibility of a centre-right cabinet with passive support from the small orthodox Protestant parties in a derogatory manner, calling it the ‘Staphorst variant’. PvdA leader Den Uyl feared the possibility of such a coalition and labelled the SGP, the RPF and the GPV as ‘anti-democratic’. These accusations resulted in a fundamental debate in the Lower House. The GPV did respect the rules of parliamentary democracy, according to GPV leader Schutte, and Den Uyl’s accusations were therefore unjustified. The party started to reflect on the principles of democracy, partly because of this debate. The GPV rejected the majority rule, but did accept democracy as a working model and, being a small party, attached much importance to a system of proportional representation. The GPV’s frequent involvement in constitutional issues in the Lower House had a lot to do with the party’s own vision of democracy. Schutte wanted to be taken seriously as a politician and he therefore stood apart from the RPF and the SGP. In 1986 he advocated a coalition of CDA and VVD with the support of GPV, the so called Groningen variant, referring to the city and province of Groningen, where many Reformed-liberated members lived. The media interpreted Schutte’s plea as a centre-right Cabinet, which would only receive passive support from the reasonable GPV, but no support from the fundamentalist RPF and the theocratic SGP. However, those two parties did not appreciate Schutte’s solo action, upon which the GPV leader declared that he had no wish to operate separately from the RPF and the SGP. When push came to shove, Schutte sided with RPF and SGP after all.
Secularisation in the Netherlands continued further in the Eighties, but at the same time the Reformed-liberated world appeared to be more self-evident than ever before. The Reformed-liberated pillar covered almost all areas of life, and the liberated emigrants in Australia even had their own miniature GPV. Nonetheless, there were small cracks in the pillar. The group of GPV members who continued to oppose the electoral pact strongly decreased in number over the course of the Eighties, and voting for the GPV became increasingly less self-evident to young people. The youth organisation of the Dutch Christian Democrats (Christen Democraten; CDA) even got a liberated chairman in 1988. It caused somewhat of a stir among traditional liberated members, who felt that when a person was liberated he should vote for the GPV. In the Nineties, the liberated pillar would merge into the broader evangelical Reformatory pillar of the EO and the RPF.
In the Nineties, the GPV and other orthodox Protestant parties felt that they were increasingly pushed back to the margins. In 1989, the GPV had again acquired a second seat in the Lower House, occupied by Eimert van Middelkoop, but it was unable to stop the Equal Treatment Act (Algemene Wet Gelijke Behandeling). The Dutch political landscape became increasingly more secular in nature. The coalition government of the Dutch Labour Party and two liberal parties, known as Purple I (1994-1998), was the first cabinet since 1918 without Christian coalition partners. Purple II (1998-2002) was the cabinet that legalised same-sex marriages and euthanasia. Paradoxically, the SGP, RPF and GPV had modest influence under Purple Reign I. The three orthodox Protestant parties had made several compromises with different coalition partners and in doing so, they were successful in some of their endeavours. However, the RPF, SGP and GPV were sidelined during Purple Reign II. They were unable to take a hard line and had to stand by and watch, powerless, as the Netherlands became the very first country in the world to legalise same-sex marriages and euthanasia.
Discussions within the GPV regarding membership for non-liberated persons (1989-1993) and the process of merger with the RPF (1994-2000/2003) had become urgent due to increasing secularisation and the Purple cabinets, but they were first and foremost the result of internal developments. At the beginning of the Nineties, many liberated organisations had decided to open their doors to non-liberated persons. Moreover, the liberated world was under the influence of evangelical Christianity with its emphasis on individual faith and a praise-oriented worship style. As a consequence of these changes, differences in party culture between the GPV and the RPF diminished. The merger process lasted another ten years, only because the party executive were very concerned with the interests of a small group of traditional liberated members who fiercely resisted these new developments. On 22 January 2000, the Christian Union came into being. Although it was a new political party, the GPV and RPF would continue to exist as separate parties within the Christian Union for some time. On 31 December 2003, the GPV and RPF were dissolved and the merger took effect on 1 January 2004. Unlike the GPV and RPF, who had always been opposition parties, the Christian Union did succeed in penetrating government circles. On 22 February 2007, the fourth Balkenende cabinet was formed - by the CDA, the PvdA and the Christian Union.

Mijnheer de voorzitter!

Met onderstaand verhaal ving ik aan op mijn promotie op 25 mei 2011.

Mijnheer de voorzitter!

In mijn proefschrift geef ik een beschrijving van de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond. Deze kleine christelijke partij, die in 1948 is opgericht, in 1963 in de Tweede Kamer belandde en in 2000 met de Reformatorische Politieke Federatie is opgegaan in de ChristenUnie, had twee kanten. Enerzijds was het GPV een degelijke partij, die gerespecteerde parlementariërs voortbracht als Pieter Jongeling, Gert Schutte en Eimert van Middelkoop. Anderzijds vormde het GPV een besloten wereld, met een eigen jargon en torenhoge conflictstof. Ook was de partij zeer nationalistisch en sympathiseerde ze tot in de jaren tachtig met de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika.

Drie gezichtspunten staan in mijn studie centraal: de partijcultuur, de politieke relevantie en de ruimte die het GPV van de meerderheid kreeg om als marginale minderheid een afwijkend standpunt te mogen verkondigen.
Over de partijcultuur wil ik nu allereerst iets zeggen. Het GPV had een sterke band met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), die zich in 1944 hadden afgescheiden van de Gereformeerde Kerken in Nederland. De zogenoemde Vrijmaking beheerste het GPV lange tijd volledig. Niet alleen was het lidmaatschap de facto alleen voorbehouden aan vrijgemaakt-gereformeerden, maar ook interne partijdiscussies en de manier van omgaan met elkaar werden door de kerk beheerst. De kerkscheuring van 1944 werd gezien als Gods werk en moest daarom op alle terreinen van het leven, ook in de politiek, worden doorgevoerd. Het ging er bovendien om het vrijgemaakte geluid zuiver te houden. Meningsverschillen in het GPV werden algauw op de spits gedreven, met als gevolg dat dissidenten werden uitgezuiverd of dat verontrusten zich opnieuw vrijmaakten.
In de loop der jaren veranderde het GPV van karakter en werd politieker. Partijideoloog A.J. Verbrugh gaf de partij in de jaren zestig een nationaal gezicht en in de jaren zeventig en tachtig verzakelijkte het GPV, mede als gevolg van professionalisering. Veranderingen in de kerk – eerst de nuchtere theologie van Jochem Douma en later het evangelische denken – zorgden er echter voor dat het GPV zijn exclusief-vrijgemaakte identiteit opgaf en daarna kon opgaan in de ChristenUnie. Ergo: Het GPV was een vrucht van de Vrijmaking, maar kon niet leven zonder de navelstreng van het geloof in de ware kerk. De strik brak los toen men in de kerk de knoop had doorgehakt.

Om de politieke relevantie van het GPV goed te kunnen duiden heb ik gebruik gemaakt van de relevantietheorie van de politicoloog Giovanni Sartori. Volgens Sartori kunnen partijen op twee manieren relevant zijn, namelijk als (eventuele) regeringspartij en als oppositiepartij die het beleid van de regering effectief weet bij te sturen. Hoewel het GPV nooit in de regering zou belanden werd er af en toe wel eens gespeculeerd op een regering die zou leunen op GPV-steun, al dan niet in een gedoogconstructie. In 1972 speculeerden sommige kranten over een ministerspost voor Jongeling, en in 1981 en vooral in 1986 schreven veel kranten over de Staphorster variant, een centrumrechts kabinet dat de steun kreeg van GPV, RPF en de Staatkundig Gereformeerde Partij. De feitelijke gedoogsteun van het GPV is eigenlijk één keer echt effectief geweest, namelijk in 1980 toen het wankele kabinet-Van Agt I mede dankzij de steun van Kamerlid Verbrugh een motie van wantrouwen op het nippertje overleefde.
Als oppositiepartij slaagde het GPV er zelden in het beleid van de regering bij te sturen. Alleen de Algemene Wet Gelijke Behandeling werd dankzij de protesten van GPV (en RPF en SGP) zodanig aangepast, dat orthodox-christelijke scholen nu nog steeds homoseksuele leerkrachten mogen weigeren. In het onderzoek kwam ik er achter dat de theorie van Sartori zich te erg fixeert op macht. De politieke relevantie van het GPV had niet zo zeer te maken met macht, maar vooral met invloed. Dankzij het optreden van Jongeling (en CPN-politicus Marcus Bakker) werd de kiesdrempel niet verhoogd, en bleven in het Nederlandse parlement kleine partijen bestaan. En zo zorgde Schutte er als staatsrechtelijk geweten voor dat wetten juridisch gezien ‘beter’ werden gemaakt, met als gevolg dat minister Ed van Thijn van Binnenlandse Zaken eens uitriep, dat de GPV-fractievoorzitter in zijn eentje de complete rol van de Raad van State leek te hebben vervuld.

Ten aanzien van de politieke ruimte die het GPV als marginale minderheid kreeg om zijn afwijkende standpunt te mogen verkondigen, vielen mij twee dingen op. Ten eerste voelden GPV’ers zich aanvankelijk gemarginaliseerd als vrijgemaakten, wat een gevolg was van de radicale, op de eigen groep gefixeerde mentaliteit in de kerk. GPV’ers voelden zich als ware partij van de ware kerk niettemin een belangrijke minderheid, die eigenlijk recht hadden op een dominante positie in de samenleving en de politiek. Dit gevoel was vooral in de jaren zestig sterk. Als gevolg van de secularisatie gingen GPV’ers zich vanaf de jaren zeventig echter gemarginaliseerd voelen als orthodoxe protestanten, wat de samenwerking met RPF en SGP ten goede kwam.
Het tweede wat mij opviel was dat het in de jaren zestig met de marginalisering eigenlijk wel meeviel, de marginalisering in de jaren zeventig en tachtig veel sterker was maar in de paarse jaren negentig juist weer afzwakte. Jongeling kreeg in de jaren zestig veel ruimte om zijn afwijkende geluid te laten horen, terwijl Verbrugh in de jaren zeventig op veel weerstand stuitte. Dat Verbrugh het moeilijker had lag niet alleen aan zijn apodictische manier van debatteren, maar ook aan het feit dat de progressieve partijen steeds minder begrip konden opbrengen voor degenen die aan christelijke en conservatieve opvattingen bleven vasthouden. In de jaren tachtig was de weerstand tegen de orthodoxe protestanten op zijn hoogtepunt. Dat Schutte in deze jaren toch zo succesvol was, kwam omdat hij zich zakelijk en constructief, maar ook voorzichtig opstelde. RPF-fractievoorzitter Meindert Leerling, die het spreekgestoelte in de Tweede Kamer eigenlijk vooral zag als preekstoel, riep met zijn missionaire houding daarentegen veel weerstand op. In de jaren negentig was er weer ruimte voor religie. Omdat geloof in deze tijd vooral werd beschouwd als een privézaak waar men anderen toch vooral niet mee moest lastigvallen, ervoeren orthodoxe protestanten deze jaren echter niet als positief. Omdat GPV, RPF en SGP zich zeer fel verzetten tegen de legalisering van het homohuwelijk en de euthanasie werden ze door de seculiere partijen als intolerant neergezet, terwijl de orthodox-protestantse drie op hun beurt dit seculiere onbegrip weer intolerant vonden. Seculieren en orthodoxe protestanten konden en wilden de andere partij niet begrijpen.
Was het GPV als kleine verzuilde partij in een seculariserend Nederland een stukje folklore? Ja en neen. Toen vanaf de jaren zestig de grote zuilen omvielen, bleef de ‘vaste burcht’ van het GPV overeind staan. De partij bleef strijden voor vorstenhuis en vaderland en vasthouden aan haar eigen isolement. Aan de andere kant, het GPV veranderde uiteindelijk wel: de vrijgemaakte zuil ging op in de evangelisch-reformatorische zuil-‘light’ van Evangelische Omroep en ChristenUnie, die qua vormen wel bij de tijd wilde zijn. Belangrijker was echter dat GPV-politici met hun inhoudelijke inbreng kleur gaven aan de Nederlandse democratie. Die werd een beetje oranje.

Stellingen promotie

1. Het ethisch conflict, dat de belangrijkste reden was om het GPV op te richten, was achteraf beschouwd niet zozeer conflict tussen vrijgemaakt-gereformeerden en synodaal-gereformeerden, maar vooral een conflict tussen vrijgemaakten onderling. (hfdst. 1)

2. De bewering van historicus James Kennedy dat de vrijgemaakten de meest uitgesproken tegenstanders van de Doorbraak waren, moet worden genuanceerd. De vrijgemaakte theologen waren weliswaar principieel tegen de Doorbraak, maar hun strijd tegen de bestaande christelijke organisaties leek verdacht veel op de strijd van de barthiaanse Doorbraaktheologen tegen christelijke partijvorming an sich. (hfdst. 1)

Contra: J.C. Kennedy, ‘Het ontstaan van het Gereformeerd Politiek Verbond in een cultuur van vernieuwing’ in: G. Harinck en R. Janssens red., Het Amersfoorts Congres van 1948 ADChartas-reeks 1 (Barneveld 1998) 13-28.

3. Om de kwestie T. Holwerda goed te begrijpen moet worden gelet op de organisatorische en sociaal-culturele context waarin dit conflict plaatsvond, in plaats van te fixeren op de persoonlijke kant van de zaak. Deze kwestie was geen incident maar was symptomatisch voor de partijcultuur van het GPV. (hfdst. 2)

Contra: C. Sol, C. Sol, ‘Partij van vrijgemaakte mannenbroeders: een geschiedenis van het GPV, 1945-1963’ in: R. Kuiper en W. Bouwman red., Vuur en vlam deel 2: De organisatie van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1994 (Amsterdam 1998) 11-56, aldaar 24-33; H. Veenhof, Zonder twijfel. Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins (Barneveld 2009) 162-183.

4. P. Jongeling was in de Tweede Kamer en in de media zo succesvol, omdat hij tegenover een algemeen publiek een andere rol vervulde dan tegenover zijn eigen achterban. De schaduwzijde van dit succes was dat buitenstaanders de GPV-parlementariër alleen waardeerden om zijn eerlijkheid en om zijn humor, niet om zijn inhoudelijke boodschap. (hfdst. 3)

5. Het GPV presenteerde zich in de jaren zestig op Nationale Appèls als een tegenbeweging met een autoritair, nationalistisch en militant karakter. Dat buitenstaanders en ook sommige vrijgemaakten het GPV met fascisme in verband brachten, was daarom niet vreemd. (hfdst. 3)

6. Het GPV had in de jaren zestig door zijn samenwerking met het NEV de potentie om het concentratiepunt van de orthodox-christelijke tegenbeweging tegen de culturele revolutie van de jaren zestig te vormen. Doordat het GPV onder druk van de kerkelijk georiënteerde richting binnen de partij begin jaren zeventig weer voor het isolement koos, namen de EO en de RPF hiertoe het initiatief over. (hfdst. 3 en 4)

7. In reactie op de smaller wordende marge voor de ‘nationaal-gereformeerde’ politiek in de jaren zeventig veranderde het GPV rond 1981 radicaal van koers. De Kamerfractie sloeg een voorzichtigere, zakelijkere toon aan en de partij ging lokaal en provinciaal steeds meer samenwerken met andere orthodox-protestantse partijen, waarmee een groeiende verbondenheid werd gevoeld als gevolg van de doorgaande secularisatie en toenemende marginalisering van het orthodoxe christendom. (hfdst. 4 en 5)

8. Als PvdA-leider Joop den Uyl deel I van A.J. Verbrughs trilogie Universeel & antirevolutionair had gelezen, was hij in het Kamerdebat met G.J. Schutte over de ‘a-democratische trekken’ van de orthodox-protestantse partijen niet zo in het nauw gebracht. Verbrugh had zich in dit boek namelijk ondubbelzinnig tegen de democratie uitgesproken. (hfdst. 5)

9. De aandacht van het GPV voor het staatsrecht hangt nauw samen met de visie van de partij op de democratie, waarin het meerderheidsbeginsel werd afgewezen. Door zich in te zetten voor de formele regels van het politieke spel trachtte de partij het gezag van de koning(in) en de mening van minderheden te beschermen tegen de wil van de meerderheid. (hfdst. 3 en 5)

10. Het is een omissie dat Anet Bleich in haar biografie niets zegt over Den Uyls felle aanvallen op het christendom en op de orthodox-protestantse partijen aan het einde van zijn leven, terwijl ze wel uitgebreid schrijft over zijn breuk met het christelijke geloof in de Tweede Wereldoorlog. Den Uyls ‘afrekening’ met het christendom verdient nader onderzoek, uit biografisch oogpunt en om het maatschappelijke klimaat van de jaren tachtig beter te begrijpen.

Contra: A. Bleich, Joop den Uyl, 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam 2008).

11. De controverse rond de vrijgemaakte CDJA-voorzitter Ad Koppejan in 1988 was evenals die rond het Bisschoppelijk Mandement van 1954 niet alleen een schoolvoorbeeld van verzuiling, maar ook het begin van het einde ervan. (hfdst. 5)

12. Dat partij en achterban nauwelijks geïnteresseerd waren in de politiek, maar vooral bezig waren met kerkgerelateerde vragen, is een belangrijke factor ter verklaring van het succes van het GPV. Jongeling, Schutte en Van Middelkoop kregen dankzij deze bijna onverschillige houding tegenover de politiek namelijk veel ruimte om hun eigen gang te gaan en hun individuele politieke talent te ontplooien. (hfdst. 5 en 6)

13. Er moet in de Nederlandse geschiedschrijving een scherp onderscheid gemaakt worden tussen het eerste en tweede paarse kabinet. Onder paars I waren de verhoudingen tussen Kamer en kabinet een tijdlang dualistisch en was de invloed van de oppositie sterk. Onder paars II daarentegen waren verhoudingen monistischer geworden, was het aanvankelijke elan verdwenen en kwam ethische wetgeving tot stand waar paars I zich nog niet aan wilde wagen. (hfdst. 6)

14. De positie van homoseksuelen in de ChristenUnie lijkt erg op die van de niet-vrijgemaakten in het GPV: officieel is er (een beetje) ruimte voor ze, feitelijk is die ruimte er niet. (epiloog)

15. Ter wille van de politieke geschiedschrijving zouden alle Kamerleden in navolging van de GPV-parlementariërs plakboeken moeten aanleggen, waarin krantenknipsels, cartoons en foto’s zijn verzameld die betrekking hebben op hun politieke optreden.

16. Voor het GPV was de vaste burcht de laatste stelling.

dinsdag, mei 17, 2011

Dubbele promotie op Kamper universiteit

Dubbele promotie op Kamper universiteit

http://www.destentor.nl/flitsen/8711257/Dubbele-promotie-op-Kamper-universiteit.ece

dinsdag 17 mei 2011 | 13:26 | Laatst bijgewerkt op: dinsdag 17 mei 2011 | 13:27

Ewout Klei promoveert woensdag 25 mei aan de Theologische Universiteit Kampen op het proefschrift 'Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek' over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond.
Dezelfde dag doet ook Jurn de Vries, oud-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad een gooi naar promotie. Zijn proefschrift gaat over het gedachtegoed van de theoloog A.A. van Ruler.

zaterdag, mei 14, 2011

Rukje naar rechts: de ChristenUnie na “Rooie Rouvoet”

Rukje naar rechts: de ChristenUnie na “Rooie Rouvoet”

Ewout Klei

Een tijdlang stond de ChristenUnie bij vriend en vijand bekend als tamelijk links. Waar haar voorgangers het Gereformeerd Politiek Verbond en de Reformatorische Politieke Federatie door de buitenwacht ‘klein rechts’ werden genoemd, was de ChristenUnie dit niet zonder meer. Natuurlijk, de partij was net als de SGP tegen abortus, euthanasie en het homohuwelijk. De ChristenUnie besefte echter dat deze seculiere wetten niet konden worden ingetrokken en profileerde zich vooral op het sociale vlak, en zette zich in voor de zwakken in de samenleving. Het onder Jan Peter Balkenende steeds rechtser wordende CDA vond dit zo vervelend, dat Maxime Verhagen tijdens een verkiezingscampagne sprak over “Rooie Rouvoet”. Is met het vertrek van André Rouvoet uit de politiek een einde gekomen aan deze koers en kiest de ChristenUnie net als de SGP weer voor een onversneden rechts geluid? Of blijft de partij onder leiding van Arie Slob een zogenoemde ‘christelijk-sociale’ koers varen?
De ChristenUnie behaalde dankzij Rouvoet haar grootste successen. In 2006 verdubbelde het zetelaantal van de partij en in 2007 kwam de ChristenUnie zelfs in de regering terecht, iets wat GPV en RPF nooit gelukt was. Rouvoet kon niet meer stuk. Bij de achterban was er sterk een gevoel van trots. De orthodox-christelijke partijen waren eindelijk in het regeerkasteel beland. Waar in de jaren tachtig door de seculiere partijen maar ook door het CDA schamperend werd gesproken over de Staphorster variant – een centrumrechtse coalitiemogelijkheid die leunde op de steun van GPV, RPF en SGP – zagen CDA en PvdA de ChristenUnie in 2007 wel als een serieuze gesprekspartner.
Toch waren er bij de achterban ook twijfels. Nederland was anno 2007 allang geen christelijk land meer, en om te regeren moesten er compromissen gesloten worden. De meeste CU-leden beseften hun partij abortus, euthanasie en het homohuwelijk niet kon terugdraaien, maar wilden wel iets ‘positiefs’ op micro-ethisch gebied realiseren. Onderhandelaars Rouvoet en Slob beseften dit en dankzij hun inzet kwam er een bepaling in het regeerakkoord, dat er voor de zogenaamde ‘weigerambtenaren’ – ambtenaren van de burgerlijke stand die homo’s weigerden te trouwen – ruimte moest zijn. Tegen deze bepaling kwam echter zo veel verzet, dat de ChristenUnie bakzijl moest halen. Ook in de discussie over embryoselectie trok de partij aan het kortste eind. Rouvoet wilde een absoluut verbod op embryoselectie, maar vond behalve natuurlijk zijn eigen partij en de SGP de hele Tweede Kamer tegenover zich. Op het moment dat het kabinet-Balkenende IV begin 2010 viel, had de ChristenUnie ten aanzien van de micro-ethiek niets ‘positiefs’ weten binnen te halen.
Het was dan ook niet verbazingwekkend dat toen de ChristenUnie bij de Tweede Kamerverkiezingen van 9 juni 2010 en de Provinciale Statenverkiezingen van 2 maart 2011 veel stemmen verloor, behoudende partijleden meteen met een beschuldigende vinger naar de huns inziens linksige partijleiding wezen. De ChristenUnie zou als regeringspartij te veel water bij de wijn hebben gedaan en het principiële getuigenis tegen de tijdgeest zijn vergeten. Onder behoudende CU-leden was veel sympathie voor de SGP, de kleine christelijke partij die haar handen nog nooit vuil had gemaakt aan het regeerwerk, maar ook voor de PVV, de getuigde tegen de islam. Partijmastodont Bert Dorenbos – oud-directeur van de Evangelische Omroep en nu vooral bekend als radicale antiabortusactivist – schreef in het Reformatorisch Dagblad (zie: http://www.refdag.nl/opinie/regering_met_pvv_verdient_steun_cu_1_500961 ) dat hij als CU-lid SGP had gestemd, en grote moeite had met de coalitievoorkeur van de CU-fractie, die liever nog de ‘libertijnse’ aartsvijand D66 in de regering zag dan een (gedoog)constructie met de PVV.

Het argument dat Wilders niet gedoogd kan worden vanwege zijn „beledigend en vernederend taalgebruik” gaat voorbij aan de terechte bezorgdheid die de PVV heeft over het gevaar van de islam. De grenzeloze naïviteit van de politiek in Den Haag en bij vele kerken, inclusief dus kennelijk de CU, over de dictatuur van de islam, en het absoluut afwijzen van elke vorm van godsdienstvrijheid door de islam zou elke politieke partij wakker moeten schudden. Worden de kranten dan niet gelezen in Den Haag? (…)

En als de PVV sterk opkomt voor de veiligheid in ons land, is dat te prijzen. Welke partij durft de verloedering in ons land aan te pakken? En zelfs op het gebied van het ongeboren leven heb ik van Agema, nummer twee op de PVV-lijst, behartigenswaardige woorden gehoord.

Dorenbos stond vanwege zijn radicale opstelling met één been buiten de ChristenUnie. Maar ook andere CU’ers roerden zich. Nico Schipper uit Nunspeet schreef in opdracht van de partij een kritisch rapport waarin hij de linksige en weinig getuigende koers van de ChristenUnie hekelde. De partij moest weer voluit christelijk worden. Hoewel Schipper zijn verhaal niet beschouwde als een pleidooi voor een rechtse koerswijziging, was het rapport dit in feite wel, omdat hiermee vooral de traditionele achterban moest worden teruggewonnen.
Belangrijk was verder de rol van Gert-Jan Segers, directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, die de islamcritici binnenboord moest houden. Segers wilde in gesprek met de achterban. Hij ging het hele land door en debatteerde met alle orthodoxe christenen die fel anti-islam waren, van de ‘joods-christelijke’ pastor Ben Kok - bekend/berucht vanwege zijn ongezouten islamkritiek en zijn even felle verdediging van de staat Israël – tot Peter Frans Koops, raadslid namens de Spakenburgse Vrijheidspartij, een lokale niet door Geert Wilders erkende wannabe-PVV. In een opinieartikel op de CU-website Opunie (zie: http://opunie.nl/opinie/moslims-horen-er-in-nederland-bij-de-islam-nog-lang-niet/ ) schreef Segers dat hij wel godsdienstvrijheid wilde voor moslims, maar daarnaast dat de islam niet bij Nederland hoorde. Hoewel Nederland nu geseculariseerd is en er in ons land ook moslims wonen, is de Nederlandse identiteit volgens Segers gestempeld door het protestantse christendom. CU-senator Roel Kuiper verdedigde deze visie in debat met PVV’er Machiel de Graaf (zie: http://www.youtube.com/watch?v=Hry3yZQ9w0M ). Bovendien pleitte Kuiper voor een grondwettelijk verbod op de sharia. (Zie: http://www.roelkuiper.nl/k/n28939/news/view/472711/465667/Kuiper-Zet-verbod-op-sharia-desnoods-in-grondwet.html .)
Vanwege bovenstaande voorbeelden speculeerden velen dat de ChristenUnie na het vertrek van Rouvoet (en de linksige senator Egbert Schuurman) een ruk naar rechts maken. Toen Rouvoets opvolger Arie Slob op vrijdag 13 mei door de nieuwssite Nu.nl werd geïnterviewd, werd hij dan ook meteen met het links-rechts-vraagstuk geconfronteerd. Slob antwoordde echter dat hij niets met de begrippen links en rechts had. (Zie: http://www.nu.nl/politiek/2514069/ik-heb-niks-met-links-en-niks-met-rechts.html .) Op het zogenoemde Uniecongres een dag later herhaalde Slob dit standpunt, en voegde er aan toe dat hij geen koerswijziging wenste (zie: http://nos.nl/video/240451-toespraak-arie-slob-op-christenuniecongres.html ). Ook noemde hij de successen (‘zegeningen’) van de ChristenUnie in het vorige kabinet op (“Eindelijk extra geld voor opvang van tienermoeders, eindelijk extra geld voor uitstapprogramma's van prostituees, eindelijk én voor het eerst een regeerakkoord dat sprak over veilige grenzen voor Israël.”)
Negeert de fractie hiermee de rechtse kritiek en blijft men vasthouden aan de koers-Rouvoet? Ja en neen. De partijcultuur van de ChristenUnie kenmerkt zich door een grote mate van volgzaamheid. Behalve als het over kwesties gaat die de heilige huisjes van het orthodoxe protestantisme direct raken (abortus, euthanasie, homohuwelijk en tegenwoordig waarschijnlijk ook Israël en islam), zijn partijleden zeer geneigd om de leiding in alles te volgen. De links-rechts-discussie is voor de traditionele achterban niet relevant, mits de partij ten aanzien van voornoemde huisjes haar rug maar recht(s) blijft houden. De ruimte voor de fractie om haar eigen gang te gaan is dus relatief groot en als de fractie ten aanzien van sociaal-economische kwesties wil blijven vasthouden aan de linksige erfenis van Rouvoet, kan dat. Ten aanzien van niet-materiële zaken is de marge echter smal en moet de fractie nu een rukje naar rechts maken, om het traditionele deel van de achterban, die zich beschouwd als de ware hoeder van de partijidentiteit, niet al te zeer van zich te vervreemden.
Was in 2010 de PVV nog erger dan D66, op het Uniecongres deed Slob een felle aanval op de Democraten die ‘streng religieuze scholen’ willen verbieden om vrijzinniger leerlingen en leraren te weigeren: “Brr. Onder het mom van 'vrijheid' voor iedereen' wil men het christelijk deel van de samenleving dicteren welke keuzen men zou moeten maken.” Met de gedachtegang van de PVV ging Slob daarentegen een beetje mee. Hoewel hij de toon en de radicale oplossingen van de PVV ondubbelzinnig afwees wilde Slob niet “'blind en naïef moet zijn voor het gevaar dat de islam met zich mee kan brengen'”.
De nieuwe CU-leider kwam met zijn toespraak de behoudende achterban tegemoet, die zich stelde achter een motie waarin de PVV niet negatiever moest worden bejegend dan andere partijen. De indiener van deze motie zei op het congres dat D66 erger was, omdat deze partij christenen zou discrimineren. (Zie: http://www.nrc.nl/nieuws/2011/05/14/gemoedelijke-sfeer-op-cu-congres-ondanks-scherpe-moties/ .) Waar Rouvoet begreep dat het pleidooi van de PVV om de bouw van moskeeën te verbieden wezenlijk iets anders is dan het verzet van D66 (en andere partijen) tegen overheidssubsidies aan christelijke organisaties die een bepaald exclusief toelatingsbeleid hanteren, denken veel CU-leden dat dit om het even is, sterker nog, dat orthodoxe christenen eigenlijk meer gediscrimineerd worden. De ChristenUnie leek de juiste jaren van haar bekrompen imago verlost, maar met dit Calimero-gedrag verschilt ze niet van die andere partij van de Staphorster variant, de SGP.
De progressieve partijen zullen in de toekomst wellicht regelmatig samen optrekken met de ChristenUnie, omdat de CU-fractie een eigen koers vaart, die soms rechts is en soms ook links. Men hoeft echter niet meer te rekenen op automatische steun, zoals in het verleden wel eens gedaan is, en al helemaal niet op een acte de présence op een zondagse manifestatie op brakke grond. De ChristenUnie mag dan misschien wel geen grote koerswijziging hebben gemaakt, van een koerscorrectie is echter wel degelijk sprake: na “Rooie Rouvoet” een rukje naar rechts.

zondag, mei 01, 2011

De erfenis van een rode dominee



N.a.v.: Lammert de Hoop en Arno Bornebroek, De rode dominee. A.S. Talma (Boom Amsterdam 2010).
Op 14 januari 2011 organiseerde de Vereniging van Christen-Historici een congres over ‘Het einde van de confessionelen?’. Eén van de sprekers op dit congres was de christelijke GroenLinkser Theo Brand, hoofdredacteur van het magazine De Linker Wang. Naar aanleiding van het congres schreef hij een artikel met de prikkelende titel ‘Confessionele politiek begint als emancipatie en eindigt conservatief’. Voormannen als Herman Schaepman en Abraham Kuyper zorgden er eind negentiende eeuw voor dat de katholieken en orthodoxe protestanten een beter bestaan kregen, maar aan het begin van de eenentwintigste eeuw kenmerken de confessionele partijen zich volgens Brand vooral door behoudzucht.
Of Brand met zijn laatste opmerking gelijk heeft, laat ik nu maar even in het midden. Maar zijn observatie dat confessionele politiek aanvankelijk emancipatorische trekken vertoonde, klopt. Het was echter niet Kuyper maar de hervormde predikant en Antirevolutionaire politicus A.S. Talma (1864-1916) die zorgde voor de materiële emancipatie van de protestantse ‘kleine luyden’. In de biografie De rode dominee, geschreven door de historici Lammert de Hoop en Arno Bornebroek, wordt ingegaan op de betekenis van Talma voor het Nederlandse sociale stelsel en het christelijk-sociale denken.
Talma was een sociaal bewogen predikant die de strijd aanbond met armoede. Hij was zeer actief bij de conservatief-christelijke vakbeweging Patrimonium en wilde deze omvormen tot een moderne vakbond. Dit lukte niet, maar in 1909 werd mede dankzij de inzet van Talma het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) opgericht.
De rode dominee was zeer populair onder de christelijke arbeiders. Het lukte Talma in 1901 bovendien om SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra te verslaan in diens thuisdistrict Tietjerkstradeel. Als Kamerlid zette Talma zich in voor het verbeteren van de omstandigheden van arbeiders. Omdat het kabinet-Kuyper (1901-1905) leunde op de gedoogsteun van de conservatief-christelijke Christelijk-Historische Unie van A.F. de Savornin Lohman, bereikte dit kabinet op het gebied van sociale wetgeving niet veel. Talma had enkele jaren later meer succes, toen hij minister werd in het kabinet-Heemskerk.
Het optreden van Talma zorgde voor polarisatie. Zijn wetten zorgden voor een verdeling van de Tweede Kamer in een sociaal-progressief en sociaal-conservatief kamp, een scheiding die dwars door de regeringspartijen en oppositiepartijen heen liep. Pijnlijk was vooral dat Talma’s eigen partijgenoten, Kuyper voorop, zich tegen diens wetsvoorstellen verzetten. Het feit dat ook Kuyper zich onder het koor der critici bevond, had tot gevolg dat Talma in een politiek isolement terechtkwam. In 1913 stapte Talma uit de politiek en werd weer predikant. Deze keus had ook te maken met zijn steeds slechter wordende gezondheid. Amper drie jaar na zijn afscheid van Den Haag overleed hij op 52-jarige leeftijd.
Wat was Talma´s erfenis? De rode dominee zorgde onder meer voor een pensioenregeling die een voorloper was van de tegenwoordige AOW, en voor een verplichte sociale verzekering voor werkgevers en – nemers, een fundament voor ons huidige sociale stelsel. Ook was Talma voorstander van overleg tussen werkgevers en –nemers, en maakte hij hiermee de weg vrij voor het naoorlogse poldermodel.
In het gereformeerde geheugen speelde de hervormde predikant ook een rol. Er waren maar weinig sociaal-progressieve confessionelen, dus Talma werd een icoon voor het CNV, voor linkse ARP’ers en voor de Christelijk-Democratische Unie (CDU) die zich afgesplitst van de ARP en in 1946 zou opgaan in de PvdA. Ook André Rouvoet van de ChristenUnie claimde in de traditie van Talma te staan, maar Talma-biografen Lammert de Hoop en Arno Bornebroek tonen aan dat dit beroep onterecht is. De vakverenigingen die sterk aan de ChristenUnie verbonden zijn – de Reformatorische Maatschappelijke Unie en het Gereformeerd Maatschappelijk Verband – zijn principieel tegen het bestaan van een vakbond en vinden dat werkgevers en –nemers samen in één organisatie verenigd moeten zijn.
De rode dominee is een belangwekkende biografie. Talma was in zijn tijd een belangrijke politicus, maar in tegenstelling tot zijn tijdgenoten – Kuyper, Troelstra en De Savornin Lohman – zijn er over hem maar weinig wetenschappelijke publicaties verschenen. De Hoop en Bornebroek wijzen in hun boek terecht op de grote betekenis van Talma. Aan de biografie kleeft echter wel één nadeel: het is duidelijk te merken dat het geschreven is door twee auteurs. Het leest niet als één verhaal, maar als een verzameling van artikelen. De in 2008 verschenen biografie over CDA-politicus Dries van Agt, geschreven door Johan van Merriënboer, Peter Bootsma en Peter van Griensven lijdt aan hetzelfde euvel. Biografieën, geschreven door één persoon, lezen in de regel lekkerder.

Ewout Klei, 1 mei 2011