H. van der Horst, Een bijzonder land. Het grote verhaal van de vaderlandse geschiedenis Bert Bakker, Amsterdam 2008. ISBN 9789035132832. 713 pagina’s. 25 euro.
Door: Ewout Klei
Vlak voor de week van de geschiedenis verscheen het boek Een bijzonder land. Het grote verhaal van de vaderlandse geschiedenis van historicus en publicist Han van der Horst.
De titel van het maar liefst 713 pagina’s tellende boek zet de lezer op het verkeerde been: de auteur legt niet uit Nederland waarom een bijzonder land zou zijn. In de inleiding spreekt hij Horst over één gemene deler en dat is “een niet al te diep gevoelde vrijzinnigheid, die ertoe leidt dat men ieder het zijne gunt, zolang dit maar niet ontaart in burengerucht en overlast”. Van der Horst vertelt bovendien niet één groot verhaal maar vijftig korte verhalen, namelijk over elk venster van de canon van de Nederlandse geschiedenis uit 2006 van Frits van Oostrom. Dit is op zich een aardige aanpak en leraren geschiedenis op het voortgezet onderwijs die met de canon moeten werken moeten dit boek beslist lezen, maar een synthese ontbreekt. Op zijn minst had er een slotbeschouwing in kunnen staan waarin aan de hand van de vijftig vensters voorzichtig enkele conclusies werden getrokken, maar de auteur is hier blijkbaar voor teruggeschrokken. Dat is jammer want nu is Een bijzonder land los zand.
Een bijzonder land is geen wetenschappelijke verhandeling en bevat geen voetnoten. Dat is op zich niet erg, maar Van der Horst heeft bovendien verzuimd zijn pil te vergulden met een literatuurlijst of een index. Wel staat er achterin een (helaas onoverzichtelijke) jaartallenlijst.
Ondanks deze onvolkomenheden is Een bijzonder land een bijzonder leesbaar en vermakelijk boek. Wie wil weten waarom de hunebedden zijn gebouwd, wie de edelen waren die Floris V vermoord hebben, wat de watergeuzen tegen koning Filips II hadden, wat Aletta Jacobs dreef en hoe Nederland zich tot Europa verhoudt en dit lekker liggend op de bank wil doen in plaats van achter de computer met de internetencyclopedie Wikipedia, komt met dit werk goed tot zijn trekken. Rasverteller Van der Horst weet veel, erg veel, en heeft dit in een half jaar allemaal opgeschreven. Omdat het ondoenlijk is zijn hele boek samen te vatten worden er drie vensters uitgelicht.
Hanze
Als je aan de Nederlandse handelsgeest denk je net als J.P. Balkenende aan de Vereenigde Oost-Indische Compagnie. De Nederlandse welvaart in de zeventiende eeuw was echter vooral te danken aan de vaart op de Oostzee, waar bulkgoederen als graan vandaan werden geïmporteerd. De handel met de Oostzee hadden de Hollanders in de vijftiende eeuw overgenomen van de Hanze. Naast veel Duitse en Scandinavische steden waren ook enkele Nederlandse steden lid van de Hanze, zoals Zwolle, Deventer en Zutphen.
Van de Horst legt uit dat in de late middeleeuwen handelaren niet met elkaar concurreerden maar elkaars bondgenoten waren. Ze moesten hun gezamenlijke belangen verdedigden tegen plunderaars, piraten en plaatselijke potentaten die tol hieven en soms merkwaardige opvattingen hadden over het verschil tussen mijn en dijn. Handelaren vormden hiertegen gilden en hanzen, koopliedenorganisaties die van de overheid bepaalde privileges verlangden. Deze hanzen groeiden uiteindelijk uit tot de Hanze, een bondgenootschap van handelssteden die elkaar onderling bijstonden.
De Hanze was een politieke factor van belang en voerde zelfs oorlog met Denemarken. De Hollanders ontwikkelden betere schepen en verdrongen in de loop van de vijftiende eeuw de Hanze van het toneel.
Behalve de handelsroutes namen de Hollanders ook de zakelijke methodes van de Hanze over, zoals risicospreiding. In plaats van dat een handelaar alles op één schip en één lading zette, zorgde hij ervoor dat hij zijn kapitaal over een groot aantal schepen en ladingen verdeelde. Het was van deze partenrederij een kleine stap naar de maatschappij op aandelen. De eerste van deze maatschappijen was de VOC, die in 1602 werd opgericht. De aandelen hiervan waren vrij verhandelbaar en de Amsterdamse beurs was daarom de eerste effectenbeurs ter wereld. De VOC-mentaliteit komt dus bij de Hanze vandaan.
Spinoza
Bijzonder boeiend is het venster van Van der Horst over de Portugese jood Baruch de Spinoza, de eerste Amsterdammer die om zijn denkbeelden door een religieuze fanaticus met een mes werd aangevallen. Dit gebeurde in 1656, het jaar dat Spinoza als vierentwintigjarige om zijn ketterse ideeën uit de joodse gemeente werd verbannen.
Van der Horst vertelt dat Spinoza in tegenstelling zijn tegendraadse tijdgenoot Adriaen Koerbagh, die beweerde dat het gereformeerde geloof een maatwerk was om de gelovige goegemeente dom te houden en hiervoor 10 jaar tuchthuis kreeg, niet wilde provoceren. Het ging Spinoza alleen om ruimte om vrij te denken. Wat Spinoza dacht was voor die tijd overigens bijzonder radicaal, want hij ontkende dat God een persoon was en boven de materiële werkelijkheid stond. De bijbel kon volgens hem daarom niet worden beschouwd als het geïnspireerde Woord van God.
Ruimte om te denken werd Spinoza in het ‘tolerante’ Nederland van de zeventiende eeuw nauwelijks gegeven. Zijn boeken werden verboden toen stadhouder Willem III aan de macht kwam.
Srebrenica
Van der Horst heeft ook een interessant venster over Srebrenica geschreven, de enclave waar in juli 1995 ten tijde van de burgeroorlog in voormalig Joegoslavië zo’n achtduizend moslimmannen door de Bosnische Serviërs werden vermoord terwijl Dutchbat, het Nederlandse bataljon van de Verenigde Naties, hiertegen niks deed.
In de nieuwsprogramma’s over de hele wereld was commandant Thom Karremans te zien, die tegenover de Servische generaal Mladic timide verklaarde: “I am the piano player. Don’t shoot the piano player.” Voor het oog van de camera had hij ook het glas met Mladic geheven en kreeg hij bovendien als afscheidscadeautje een schemerlamp voor zijn vrouw in handen gedrukt. Eenmaal veilig in Zagreb liepen de Nederlandse blauwhelmen de polonaise in aanwezigheid van prins Willem Alexander. Ook deze beelden gingen de hele wereld over.
Waren de Nederlandse militairen medeverantwoordelijk voor de genocide? Of waren zij slachtoffer van eenzijdige berichtgeving? Van der Horst schrijft hier genuanceerd over en sluit zich aan bij het NIOD-rapport van Hans Blom. Hoewel dit 6600 bladzijden tellende rapport de Nederlandse soldaten van medeverantwoordelijkheid voor het bloedbad vrijpleitte, trokken minister-president Kok en de rest van het kabinet hieruit hun consequenties en traden af.
Het drama van Srebrenica betekende echter niet dat Nederland zich in het vervolg zou onttrekken aan internationale verplichtingen. Na 11 september 2001 steunde ons land de oorlog tegen terrorisme, 500 Nederlandse soldaten waren een tijdlang gelegerd in de Iraakse provincie Al-Muthanna en in 2006 waren Nederlandse troepen verantwoordelijk voor de ‘wederopbouwmissie’ in de Afghaanse provincie Uruzgan.
Samenhang tussen de hierboven uitgelichte vensters is er niet. Het zijn gewoon drie interessante verhalen. De andere 47 zijn, op een enkele uitzondering na (Hunebedden, De aardgasbel), ook de moeite waard om gelezen te worden.
zaterdag, november 01, 2008
zondag, oktober 05, 2008
Partij Trots op Lont
Onderstaande artikel stond (hoewel enigzins gecensureerd) in het Nederlands Dagblad van donderdag 2 oktober 2008.
Door: Ewout Klei
Een glimlach kon ik niet onderdrukken toen ik in het Nederlands Dagblad van 1 oktober 2008 las over de nieuwe partij van Yvette Lont, voormalig prostitué, ChristenUnie-lid en raadslid van het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost. Lont richt zich op verontruste kiezers uit de voormalige Reformatorische Politieke Federatie. Een aantal mensen uit de oude RPF maakt zich namelijk grote zorgen maken over de koers van de ChristenUnie die, nu de partij in de regering zit, een wending naar links lijkt te maken in ethische vraagstukken als homoseksualiteit, embryoselectie en Israël. Lonts woordvoerder (nee, niet Kay van de Linden) Barthus Kas benadrukt daarom dat haar nieuwe partij “Bijbelgetrouw” (dit moet RPF’ers aanspreken) wil zijn en over “onveranderlijke standpunten” (dit klinkt meer SGP-achtig) zal beschikken. Waar de ChristenUnie ter wille van de macht haar beginselen voor een schotel linzenmoes heeft verkocht, zo blijft de dappere maar eenzame Lont wel haar rug recht houden en durft zij nog wel te zeggen waar het op staat, is de indruk die zij en haar woordvoerder (het lijkt er bijna op dat je er pas toe doet als je een woordvoerder hebt) willen wekken.
Mij bekruipt echter heel erg het gevoel, mevrouw Lont mag mij vertellen als ik ongelijk heb, dat het haar eigenlijk helemaal niet gaat om de homokwestie waarom ze toentertijd uit de ChristenUnie is gestapt. Het lijkt veeleer te draaien om mevrouw Lont zelf. Haar polemische en provocerende stijl en de manier hoe ze de media bespeelt doet meer denken aan hoe Geert Wilders en Rita Verdonk in het parlement en in De Volkskrant optreden, dan op het optreden van voormalig RPF-leider Meindert Leerling, die het inhoudelijk best met haar eens is. Leerling had en heeft in de verste verte niet de behoefte om te scoren. Het gaat hem om alleen om zijn principiële punt te maken. Je kunt het daar mee eens zijn of niet, maar de manier hoe hij dit naar voren brengt is respectvol. Voor aanvang van het Kamerdebat over de Wet Gelijke Behandeling stapte Leerling op zijn homoseksuele mede-Kamerleden Jacob Kohnstamm (D66) en Peter Lankhorst (PPR) af en zei dat wat hij in het komende debat zou gaan zeggen niet persoonlijk bedoeld was. Ook beleed Leerling tijdens dit debat spontaan schuld over wat de christenen in de loop der eeuwen tegenover homo’s fout hadden gedaan. Dit werd erg gewaardeerd. Lankhorst beschouwde Leerling sindsdien als ‘dierbare vriend’ en ook de homobelangenorganisatie COC was over deze actie zeer te spreken.
Deze eerlijke en kritische zelfreflectie mis ik een beetje bij Lont. Geert Wilders en Rita Verdonk liegen. Wilders wil niet vertellen wat zijn echte bedoelingen waren achter de film Fitna en of deze film in eerste instantie eigenlijk niet veel provocerender was, en Verdonk had zich ‘vergist’ toen ze zei nooit lid te zijn van de Pacifistisch Socialistische Partij. Ik heb Lont niet op leugens betrapt, nog niet wil ik bijna zeggen, maar door haar zeer polariserende manier van optreden loopt ze sterk het risico in een morele spagaat te vallen. Norm en werkelijkheid hebben namelijk nooit een één-op-één-relatie.
Voor politicologen en historici die zich bezighouden met de politieke geschiedenis, ik behoor tot de laatste categorie, is de oprichting van een nieuwe politieke partij altijd leuk en interessant. Ik vind het nog steeds jammer dat er toentertijd niets terecht gekomen van de charismatisch-evangelische partij Nederland Pro Deo van mr. H.F. Westerveld die een lijstverbinding wilde aangaan met de SGP (ND, 10-10-2006). De ontwikkeling van Lonts partij zal ik dan ook met belangstelling volgen. Wel vermoed ik, maar ik ben slechts een historicus en geen profeet die in de toekomst kan kijken, dat de partij straks geen enkele kans maakt om een Kamerzetel te behalen en er alleen voor zorgt dat de ChristenUnie een paar (honderd, duizend?) stemmen verliest. Ik wens Lont veel sterkte met haar nieuwe partij, hoop dat er nog Lont-fans zijn die net als de klokkenluidende Tilburgse pastoor hun cavia naar haar vernoemen, het lijkt mij leuk om haar te zien bij Pauw & Witteman of Andries Knevel, maar een positief verschil zal ze denk ik niet maken.
Ewout klei is historicus en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
Door: Ewout Klei
Een glimlach kon ik niet onderdrukken toen ik in het Nederlands Dagblad van 1 oktober 2008 las over de nieuwe partij van Yvette Lont, voormalig prostitué, ChristenUnie-lid en raadslid van het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost. Lont richt zich op verontruste kiezers uit de voormalige Reformatorische Politieke Federatie. Een aantal mensen uit de oude RPF maakt zich namelijk grote zorgen maken over de koers van de ChristenUnie die, nu de partij in de regering zit, een wending naar links lijkt te maken in ethische vraagstukken als homoseksualiteit, embryoselectie en Israël. Lonts woordvoerder (nee, niet Kay van de Linden) Barthus Kas benadrukt daarom dat haar nieuwe partij “Bijbelgetrouw” (dit moet RPF’ers aanspreken) wil zijn en over “onveranderlijke standpunten” (dit klinkt meer SGP-achtig) zal beschikken. Waar de ChristenUnie ter wille van de macht haar beginselen voor een schotel linzenmoes heeft verkocht, zo blijft de dappere maar eenzame Lont wel haar rug recht houden en durft zij nog wel te zeggen waar het op staat, is de indruk die zij en haar woordvoerder (het lijkt er bijna op dat je er pas toe doet als je een woordvoerder hebt) willen wekken.
Mij bekruipt echter heel erg het gevoel, mevrouw Lont mag mij vertellen als ik ongelijk heb, dat het haar eigenlijk helemaal niet gaat om de homokwestie waarom ze toentertijd uit de ChristenUnie is gestapt. Het lijkt veeleer te draaien om mevrouw Lont zelf. Haar polemische en provocerende stijl en de manier hoe ze de media bespeelt doet meer denken aan hoe Geert Wilders en Rita Verdonk in het parlement en in De Volkskrant optreden, dan op het optreden van voormalig RPF-leider Meindert Leerling, die het inhoudelijk best met haar eens is. Leerling had en heeft in de verste verte niet de behoefte om te scoren. Het gaat hem om alleen om zijn principiële punt te maken. Je kunt het daar mee eens zijn of niet, maar de manier hoe hij dit naar voren brengt is respectvol. Voor aanvang van het Kamerdebat over de Wet Gelijke Behandeling stapte Leerling op zijn homoseksuele mede-Kamerleden Jacob Kohnstamm (D66) en Peter Lankhorst (PPR) af en zei dat wat hij in het komende debat zou gaan zeggen niet persoonlijk bedoeld was. Ook beleed Leerling tijdens dit debat spontaan schuld over wat de christenen in de loop der eeuwen tegenover homo’s fout hadden gedaan. Dit werd erg gewaardeerd. Lankhorst beschouwde Leerling sindsdien als ‘dierbare vriend’ en ook de homobelangenorganisatie COC was over deze actie zeer te spreken.
Deze eerlijke en kritische zelfreflectie mis ik een beetje bij Lont. Geert Wilders en Rita Verdonk liegen. Wilders wil niet vertellen wat zijn echte bedoelingen waren achter de film Fitna en of deze film in eerste instantie eigenlijk niet veel provocerender was, en Verdonk had zich ‘vergist’ toen ze zei nooit lid te zijn van de Pacifistisch Socialistische Partij. Ik heb Lont niet op leugens betrapt, nog niet wil ik bijna zeggen, maar door haar zeer polariserende manier van optreden loopt ze sterk het risico in een morele spagaat te vallen. Norm en werkelijkheid hebben namelijk nooit een één-op-één-relatie.
Voor politicologen en historici die zich bezighouden met de politieke geschiedenis, ik behoor tot de laatste categorie, is de oprichting van een nieuwe politieke partij altijd leuk en interessant. Ik vind het nog steeds jammer dat er toentertijd niets terecht gekomen van de charismatisch-evangelische partij Nederland Pro Deo van mr. H.F. Westerveld die een lijstverbinding wilde aangaan met de SGP (ND, 10-10-2006). De ontwikkeling van Lonts partij zal ik dan ook met belangstelling volgen. Wel vermoed ik, maar ik ben slechts een historicus en geen profeet die in de toekomst kan kijken, dat de partij straks geen enkele kans maakt om een Kamerzetel te behalen en er alleen voor zorgt dat de ChristenUnie een paar (honderd, duizend?) stemmen verliest. Ik wens Lont veel sterkte met haar nieuwe partij, hoop dat er nog Lont-fans zijn die net als de klokkenluidende Tilburgse pastoor hun cavia naar haar vernoemen, het lijkt mij leuk om haar te zien bij Pauw & Witteman of Andries Knevel, maar een positief verschil zal ze denk ik niet maken.
Ewout klei is historicus en schrijft een proefschrift over het Gereformeerd Politiek Verbond
Trots op vooroordelen
Dit artikel stond alweer een tijdje geleden in het Katern.
Door: Ewout Klei
Theodore Dalrymple, Leve het vooroordeel! Nederlandse vertaling Jabik Veenbaas. Uitgeverij Nieuw Amsterdam. 2008. ISBN 97890468043131. Oorspronkelijke titel: In praise of prejudice. The necessity of preconceived ideas, New York/Londen 2007.
De rassenrellen in Los Angeles in 1992, die er uiteindelijk voor zorgden dat George Bush senior de presidentsverkiezingen verloor, inspireerden de dames van de popgroep En Vogue tot het schrijven van ‘Free your mind’. In dit nummer tegen ‘prejudice’ riepen ze de alle mensen op om ‘colorblind’ te zijn:
I wear tight clothing and high heel shoes,
it doesnt make me a prostitute;
I like rap music wear hip-hop clothes,
That doesnt mean that Im sellin dope.
Het essay Leve het vooroordeel! van Theodore Dalrymple doet een beetje aan 'Free your mind' denken. Zou deze gepensioneerde psychiater en een tegendraadse conservatieve polemist van het type Bart-Jan Spruyt echt een pleidooi houden voor discriminatie? Deze vraag moet met ‘ja’ worden beantwoord. Niettemin maakt dit zijn betoog, hoe gek het misschien ook klinken mag, niet verwerpelijk. Althans, niet helemaal.
In zijn essay benadrukt Dalrymple dat vooroordelen ervaring en kennis bevatten over wat de samenleving goed en kwaad vindt. Vooroordelen liggen om die reden aan de basis van regels voor fatsoenlijke omgangsvormen. Omdat mensen niet vanuit het niets een eigen ethiek kunnen ontwerpen zijn vooroordelen noodzakelijk. Volgens Dalrymple gebruiken veel mensen onbevooroordeeldheid als een excuus om losbandig en onbeheerst te zijn, in plaats van zich te conformeren aan de heersende normen en waarden. Dit is slecht voor het individu en voor de maatschappij.
Als men het ene vooroordeel veroordeelt komt daar vaak een ander vooroordeel voor terug. Dalrymple noemt als voorbeeld de visie van een zichzelf progressief achtende journaliste van The Guardian. Zij betoogde in een artikel dat als een meisje van zeventien uit de onderklasse graag zwanger wil worden, dit niet noodzakelijkerwijs een domme beslissing is omdat haar enige alternatief is om voor een hongerloon vakken te gaan vullen in de supermarkt. Hoewel de journaliste in kwestie volgens Dalrymple vermoedelijk apetrots is op haar onbevooroordeeldheid in deze kwestie, ging zij ook uit van enkele niet-triviale vooronderstellingen, namelijk dat laagbetaald werk niet deugt en dat vakken vullen iets vernederends is. Niet het vakken vullen is erg, maar de elitair-linkse verachting van de journaliste.
Volgens Dalrymple is het maken van onderscheid niet altijd slecht. Het begrip ‘discrimination’ had vroeger een positieve betekenis en betekende dat er een onderscheid werd gemaakt tussen waar en niet-waar, mooi en lelijk, goed en kwaad enzovoort. Iemand die discrimineerde was iemand die goed kon oordelen. Later kreeg het begrip echter een uiterst negatieve connotatie en was iemand die discrimineerde een racist, een homofoob, een reactionair en (het ergste van alles) een conservatief. Uiteraard is Dalrymple dus niet voor discriminatie op basis van ras, maar wel voor maken onderscheid. In de meeste gevallen zijn mannen met een agressief uiterlijk, bijvoorbeeld met tatoeages en piercings, volgens de psychiater ook agressief en gewelddadig. Het is veel beter om deze mannen daarom uit de weg te gaan dan om er een relatie mee aan te gaan, wat menig goedgelovig meisje uit de achterbuurt schijnt te doen omdat het uiterlijk weinig zou zeggen over hoe die persoon in het echt is.
Hoewel vanuit mijn hardnekkige vooroordelen tegen vooroordelen ik het boekje liever niet zou willen aanprijzen als fenomenaal en fantastisch, hiervoor is het betoog toch een beetje apodictisch, heeft Dalrymple een goed punt gemaakt. Het essay kan daarom het beste gelezen worden ter lering en vermaak.
Tenslotte kan de lezer die Dalrymple eens in het echt wil horen zijn geluk niet op, want op 2 oktober aanstaande spreekt hij in Nijmegen: www.ru.nl/sp/dalrymple
Door: Ewout Klei
Theodore Dalrymple, Leve het vooroordeel! Nederlandse vertaling Jabik Veenbaas. Uitgeverij Nieuw Amsterdam. 2008. ISBN 97890468043131. Oorspronkelijke titel: In praise of prejudice. The necessity of preconceived ideas, New York/Londen 2007.
De rassenrellen in Los Angeles in 1992, die er uiteindelijk voor zorgden dat George Bush senior de presidentsverkiezingen verloor, inspireerden de dames van de popgroep En Vogue tot het schrijven van ‘Free your mind’. In dit nummer tegen ‘prejudice’ riepen ze de alle mensen op om ‘colorblind’ te zijn:
I wear tight clothing and high heel shoes,
it doesnt make me a prostitute;
I like rap music wear hip-hop clothes,
That doesnt mean that Im sellin dope.
Het essay Leve het vooroordeel! van Theodore Dalrymple doet een beetje aan 'Free your mind' denken. Zou deze gepensioneerde psychiater en een tegendraadse conservatieve polemist van het type Bart-Jan Spruyt echt een pleidooi houden voor discriminatie? Deze vraag moet met ‘ja’ worden beantwoord. Niettemin maakt dit zijn betoog, hoe gek het misschien ook klinken mag, niet verwerpelijk. Althans, niet helemaal.
In zijn essay benadrukt Dalrymple dat vooroordelen ervaring en kennis bevatten over wat de samenleving goed en kwaad vindt. Vooroordelen liggen om die reden aan de basis van regels voor fatsoenlijke omgangsvormen. Omdat mensen niet vanuit het niets een eigen ethiek kunnen ontwerpen zijn vooroordelen noodzakelijk. Volgens Dalrymple gebruiken veel mensen onbevooroordeeldheid als een excuus om losbandig en onbeheerst te zijn, in plaats van zich te conformeren aan de heersende normen en waarden. Dit is slecht voor het individu en voor de maatschappij.
Als men het ene vooroordeel veroordeelt komt daar vaak een ander vooroordeel voor terug. Dalrymple noemt als voorbeeld de visie van een zichzelf progressief achtende journaliste van The Guardian. Zij betoogde in een artikel dat als een meisje van zeventien uit de onderklasse graag zwanger wil worden, dit niet noodzakelijkerwijs een domme beslissing is omdat haar enige alternatief is om voor een hongerloon vakken te gaan vullen in de supermarkt. Hoewel de journaliste in kwestie volgens Dalrymple vermoedelijk apetrots is op haar onbevooroordeeldheid in deze kwestie, ging zij ook uit van enkele niet-triviale vooronderstellingen, namelijk dat laagbetaald werk niet deugt en dat vakken vullen iets vernederends is. Niet het vakken vullen is erg, maar de elitair-linkse verachting van de journaliste.
Volgens Dalrymple is het maken van onderscheid niet altijd slecht. Het begrip ‘discrimination’ had vroeger een positieve betekenis en betekende dat er een onderscheid werd gemaakt tussen waar en niet-waar, mooi en lelijk, goed en kwaad enzovoort. Iemand die discrimineerde was iemand die goed kon oordelen. Later kreeg het begrip echter een uiterst negatieve connotatie en was iemand die discrimineerde een racist, een homofoob, een reactionair en (het ergste van alles) een conservatief. Uiteraard is Dalrymple dus niet voor discriminatie op basis van ras, maar wel voor maken onderscheid. In de meeste gevallen zijn mannen met een agressief uiterlijk, bijvoorbeeld met tatoeages en piercings, volgens de psychiater ook agressief en gewelddadig. Het is veel beter om deze mannen daarom uit de weg te gaan dan om er een relatie mee aan te gaan, wat menig goedgelovig meisje uit de achterbuurt schijnt te doen omdat het uiterlijk weinig zou zeggen over hoe die persoon in het echt is.
Hoewel vanuit mijn hardnekkige vooroordelen tegen vooroordelen ik het boekje liever niet zou willen aanprijzen als fenomenaal en fantastisch, hiervoor is het betoog toch een beetje apodictisch, heeft Dalrymple een goed punt gemaakt. Het essay kan daarom het beste gelezen worden ter lering en vermaak.
Tenslotte kan de lezer die Dalrymple eens in het echt wil horen zijn geluk niet op, want op 2 oktober aanstaande spreekt hij in Nijmegen: www.ru.nl/sp/dalrymple
zaterdag, juli 19, 2008
Mandela: held, geen heilige
Door: Ewout Klei
Op 18 juli j.l. vierde Nelson Mandela zijn negentigste verjaardag. In Europa en Noord-Amerika wordt hij gezien als een levende legende, een heilige die in ons midden is. Na een gevangenschap van 27 jaar was hij het die op vreedzame wijze een einde maakte aan het racistische apartheidsregime in Zuid-Afrika, waar een blanke minderheid de zwarte meerderheid onderdrukte. Dat deze machtsoverdracht zo vreedzaam verliep werd door weinigen verwacht. Het lag meer voor de hand dat de rollen zouden worden omgedraaid en in plaats van de zwarte meerderheid nu de blanke minderheid zou worden achtergesteld, maar dat wilde de ex-gevangene niet. De nieuwe president preekte geen wraak maar vergeving en kreeg daardoor bedoeld/onbedoeld(?) heel veel moreel gezag, maar toch eigenlijk vooral bij de blanken die niet in Zuid-Afrika wonen.
Dat Mandela eigenlijk een blanke heilige is bleek vooral uit het op de publieke omroep uitgezonden popconcert op Hyde Park in Londen op 27 juni, toen hij door een boel beroemde zangers en zangeressen - waaronder uiteraard ‘Saint’ Bono van U2 - werd gefêteerd. De goede man zelf hoefde bijna niets te zeggen. Hij kwam het podium opschuifelen, glimlachte en maakte op kalme toon reclame voor zijn stichting 46664 die aids bestrijdt. Nadat Bono en ‘The Edge’ (de gitarist van U2) Happy Birthday zongen was het feest voorbij en kon iedereen naar huis.
Het popconcert riep gemengde gevoelens bij mij op. Enerzijds is Mandela in mijn ogen een held, iemand die net samen met Winston Churchill, Franklin Delano Roosenvelt, Mahatma Gandhi, Peter Benenson en Václav Havel in het rijtje ‘de grootste wereldburgers van de 20ste eeuw’ thuishoort. Anderzijds gruw ik ook van helden- en heiligenvereringen omdat er mijns inziens geen heiligen bestaan en door zo focussen op de goedheid van een persoon de werkelijkheid geweld wordt aangedaan.
Die werkelijkheid heet in het geval van Mandela Zimbabwe, waar de vierentachtigjarige president/dictator Robert Mugabe – toen hij in de jaren zeventig verzetsstrijder was net als Mandela een held in de ogen van links en een terrorist in de ogen van rechts – met grof geweld de oppositie onderdrukt om maar aan de macht te blijven. Hoewel Zuid-Afrika en de Afrikaanse Unie nou niet bepaald blij zijn met Mugabe willen ze onder geen beding westerse (=koloniale) bemoeienis met zijn land en houden ze hem de hand boven het hoofd. Vooral de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki steekt zijn hoofd in het zand, zoals hij dit in 2000 ook deed ten aanzien van aids dat volgens Mbeki allereerst het gevolg is van armoede en van onveilige seks. Maar waar Mandela in het geval van aids zijn opvolger op de vingers tikte (hoewel Mandela tijdens zijn eigen presidentschap over aids zweeg), laat hij het nu na om Zimbabwe te veroordelen. Tijdens zijn toespraakje op het popconcert sprak hij alleen over het ‘falend leiderschap’ in Zimbabwe. Niks over het grof geweld tegen Zimbabwaanse burgers, niks over de intimidaties, moorden en verkrachtingen en het gesjoemel bij verkiezingen. Het falend leiderschap slaat daarom - helaas - ook op Mandela zelf. Hij is namelijk de enige in Afrika met moreel gezag om zich tegen de Zimbabwaanse misstanden en de terreur van Mugabe uit te spreken. Dat hij dit nalaat is laakbaar.
In het NRC-Handelsblad van vrijdag 18 juni schreef Bram Vermeulen naar aanleiding van Mandela’s Happy Birthday een kritische beschouwing. De kracht en de zwakte van Mandela ligt in zijn trouw aan het African National Congres (ANC). Alles moest voor het ideaal van het ANC wijken. Door dit ideaal gaf hij niet op en werd hij het symbool voor de strijd tegen het onrecht en dat het goede overwint. Maar door het belang van het ANC zo sterk voorop te stellen is hij niet kritisch genoeg over de misstanden waar Zuid-Afrika en het ANC nu mee kampen, zoals de groeiende criminaliteit en de opkomst van de zeer omstreden Jacob Zuma. Dit is heel goed te begrijpen, je valt niet zomaar je eigen mensen af, maar juist is het niet.
De wereld kent helden maar geen heiligen. Mandela is een held verdient respect, veel respect, maar ook hij is niet volmaakt. Het is niet bepaald zonder risico mensen op een voetstuk te zetten, want daardoor raak je het zicht op de – helaas – vaak zo weerbarstige werkelijkheid kwijt. Net zoals de mythe van de grote trek van 1838, door blanke boeren gekoesterd en gebruikt om de apartheid te legitimeren, moet men tegenwoordig uitkijken de mythe Mandela niet buitenproportioneel op te blazen. De waarheid is namelijk niet zwart-wit.
Op 18 juli j.l. vierde Nelson Mandela zijn negentigste verjaardag. In Europa en Noord-Amerika wordt hij gezien als een levende legende, een heilige die in ons midden is. Na een gevangenschap van 27 jaar was hij het die op vreedzame wijze een einde maakte aan het racistische apartheidsregime in Zuid-Afrika, waar een blanke minderheid de zwarte meerderheid onderdrukte. Dat deze machtsoverdracht zo vreedzaam verliep werd door weinigen verwacht. Het lag meer voor de hand dat de rollen zouden worden omgedraaid en in plaats van de zwarte meerderheid nu de blanke minderheid zou worden achtergesteld, maar dat wilde de ex-gevangene niet. De nieuwe president preekte geen wraak maar vergeving en kreeg daardoor bedoeld/onbedoeld(?) heel veel moreel gezag, maar toch eigenlijk vooral bij de blanken die niet in Zuid-Afrika wonen.
Dat Mandela eigenlijk een blanke heilige is bleek vooral uit het op de publieke omroep uitgezonden popconcert op Hyde Park in Londen op 27 juni, toen hij door een boel beroemde zangers en zangeressen - waaronder uiteraard ‘Saint’ Bono van U2 - werd gefêteerd. De goede man zelf hoefde bijna niets te zeggen. Hij kwam het podium opschuifelen, glimlachte en maakte op kalme toon reclame voor zijn stichting 46664 die aids bestrijdt. Nadat Bono en ‘The Edge’ (de gitarist van U2) Happy Birthday zongen was het feest voorbij en kon iedereen naar huis.
Het popconcert riep gemengde gevoelens bij mij op. Enerzijds is Mandela in mijn ogen een held, iemand die net samen met Winston Churchill, Franklin Delano Roosenvelt, Mahatma Gandhi, Peter Benenson en Václav Havel in het rijtje ‘de grootste wereldburgers van de 20ste eeuw’ thuishoort. Anderzijds gruw ik ook van helden- en heiligenvereringen omdat er mijns inziens geen heiligen bestaan en door zo focussen op de goedheid van een persoon de werkelijkheid geweld wordt aangedaan.
Die werkelijkheid heet in het geval van Mandela Zimbabwe, waar de vierentachtigjarige president/dictator Robert Mugabe – toen hij in de jaren zeventig verzetsstrijder was net als Mandela een held in de ogen van links en een terrorist in de ogen van rechts – met grof geweld de oppositie onderdrukt om maar aan de macht te blijven. Hoewel Zuid-Afrika en de Afrikaanse Unie nou niet bepaald blij zijn met Mugabe willen ze onder geen beding westerse (=koloniale) bemoeienis met zijn land en houden ze hem de hand boven het hoofd. Vooral de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki steekt zijn hoofd in het zand, zoals hij dit in 2000 ook deed ten aanzien van aids dat volgens Mbeki allereerst het gevolg is van armoede en van onveilige seks. Maar waar Mandela in het geval van aids zijn opvolger op de vingers tikte (hoewel Mandela tijdens zijn eigen presidentschap over aids zweeg), laat hij het nu na om Zimbabwe te veroordelen. Tijdens zijn toespraakje op het popconcert sprak hij alleen over het ‘falend leiderschap’ in Zimbabwe. Niks over het grof geweld tegen Zimbabwaanse burgers, niks over de intimidaties, moorden en verkrachtingen en het gesjoemel bij verkiezingen. Het falend leiderschap slaat daarom - helaas - ook op Mandela zelf. Hij is namelijk de enige in Afrika met moreel gezag om zich tegen de Zimbabwaanse misstanden en de terreur van Mugabe uit te spreken. Dat hij dit nalaat is laakbaar.
In het NRC-Handelsblad van vrijdag 18 juni schreef Bram Vermeulen naar aanleiding van Mandela’s Happy Birthday een kritische beschouwing. De kracht en de zwakte van Mandela ligt in zijn trouw aan het African National Congres (ANC). Alles moest voor het ideaal van het ANC wijken. Door dit ideaal gaf hij niet op en werd hij het symbool voor de strijd tegen het onrecht en dat het goede overwint. Maar door het belang van het ANC zo sterk voorop te stellen is hij niet kritisch genoeg over de misstanden waar Zuid-Afrika en het ANC nu mee kampen, zoals de groeiende criminaliteit en de opkomst van de zeer omstreden Jacob Zuma. Dit is heel goed te begrijpen, je valt niet zomaar je eigen mensen af, maar juist is het niet.
De wereld kent helden maar geen heiligen. Mandela is een held verdient respect, veel respect, maar ook hij is niet volmaakt. Het is niet bepaald zonder risico mensen op een voetstuk te zetten, want daardoor raak je het zicht op de – helaas – vaak zo weerbarstige werkelijkheid kwijt. Net zoals de mythe van de grote trek van 1838, door blanke boeren gekoesterd en gebruikt om de apartheid te legitimeren, moet men tegenwoordig uitkijken de mythe Mandela niet buitenproportioneel op te blazen. De waarheid is namelijk niet zwart-wit.
dinsdag, juli 15, 2008
We've got him!
Ladies and Gentlemen,
We've got him!
onder het Schilderiaanse motto 'Den schuilkelder uit, de uniform aan' gaat onze minister van defensie Eimert van Middelkoop een 'causerie' houden op het congres over GPV-leider wijlen Pieter Jongeling (1909-1985), dat op 1 april 2009 in Kampen wordt georganiseerd. De andere sprekers moeten nog gevraagd worden maar de 'schoppenaas' hebben we te pakken.
Van Middelkoop is dankzij Jongeling de politiek ingegaan. Na het zien van een televisie-interview van de schrijver Godfried Bomans met Jongeling besloot de latere minister lid te worden van het Gereformeerd Politiek Verbond, één van de voorlopers van de ChristenUnie. Jongeling nam hem in 1973 in dienst als fractiemedewerker, een baan die Van Middelkoop tot 1989 bleef houden toen hij zelf in de Tweede Kamer werd verkozen.
Het congres over Pieter Jongeling, dat ondergetekende samen met zijn baas professor George Harinck organiseert, moet een goed overzicht geven van het leven en werk van Jongeling, die naast politicus ook journalist en kinderboekenschrijver was. Onder het pseudoniem Piet Prins schreef hij onder andere de serie Snuf de Hond, die dit jaar door Steven de Jong is verfilmd. Hopelijk krijgt Jongeling mede dankzij Van Middelkoops aanwezigheid de aandacht die hij verdient.
We've got him!
onder het Schilderiaanse motto 'Den schuilkelder uit, de uniform aan' gaat onze minister van defensie Eimert van Middelkoop een 'causerie' houden op het congres over GPV-leider wijlen Pieter Jongeling (1909-1985), dat op 1 april 2009 in Kampen wordt georganiseerd. De andere sprekers moeten nog gevraagd worden maar de 'schoppenaas' hebben we te pakken.
Van Middelkoop is dankzij Jongeling de politiek ingegaan. Na het zien van een televisie-interview van de schrijver Godfried Bomans met Jongeling besloot de latere minister lid te worden van het Gereformeerd Politiek Verbond, één van de voorlopers van de ChristenUnie. Jongeling nam hem in 1973 in dienst als fractiemedewerker, een baan die Van Middelkoop tot 1989 bleef houden toen hij zelf in de Tweede Kamer werd verkozen.
Het congres over Pieter Jongeling, dat ondergetekende samen met zijn baas professor George Harinck organiseert, moet een goed overzicht geven van het leven en werk van Jongeling, die naast politicus ook journalist en kinderboekenschrijver was. Onder het pseudoniem Piet Prins schreef hij onder andere de serie Snuf de Hond, die dit jaar door Steven de Jong is verfilmd. Hopelijk krijgt Jongeling mede dankzij Van Middelkoops aanwezigheid de aandacht die hij verdient.
zaterdag, juni 14, 2008
Polarisatie helpt embryodebat niet verder
Onderstaand artikel stond in het Nederlands Dagblad van 13 juni 2008.
Zie: http://www.nd.nl/htm/dossier/embryoselectie/artikelen/080613a.htm
Zie: http://www.nd.nl/htm/dossier/embryoselectie/artikelen/080613a.htm
maandag, maart 31, 2008
Joop den Uyl: drammer en dromer
http://www.hetvrijewoord.com/?p=204
Anet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam: Balans 2008). ISBN 9789050188180. 35 euro.
Zelden heeft een biografie zoveel aandacht gekregen als de Joop den Uyl-biografie van de journaliste Anet Bleich. Alle grote kranten schreven over haar proefschrift, het stond op teletekst en haalde zelfs het journaal.
De onthullingen die Bleich deed waren dan ook onthullend. Den Uyl had in zijn jeugd sympathie voor het nationaal-socialisme gehad (het bleek achteraf slechts een jeugdzonde te zijn) en hoewel Den Uyl als minister-president de Lockheed-affaire van 1976 op kundige wijze oploste zorgde hij ervoor dat het Nederlandse publiek niets te horen kreeg van de Northrop-affaire, een andere smeergeldaffaire waar prins Bernhard bij betrokken was.
Deze onthullingen en de zeer plezierige schrijfstijl van Bleich maken de biografie tot een erg goed boek, dat eigenlijk bij iedereen die geïnteresseerd is in / placht wat te weten over de Nederlandse politiek in de boekenkast zou moeten staan.
Den Uyl groeide op in een streng gereformeerd gezin, viel in de Tweede Wereldoorlog van zijn geloof, bekeerde zich tot de sociaal-democratie, ging schrijven voor het linkse verzetsblad Vrij Nederland en werd in 1946 lid van de Partij van de Arbeid.
Den Uyl was een man met grote ambities en had op jonge leeftijd al de ambitie om minister te worden. Als directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, en als wethouder van Amsterdam wist Den Uyl zich in de kijker te spelen zodat hij in 1965 gevraagd werd om minister te worden in het kabinet-Cals. Na de val van dit kabinet in de nacht van Schmelzer werd Den Uyl leider van de PvdA.
Den Uyl komt in het boek vooral naar voren als een flexibele partijleider die met zijn tijd meeging. Hij ging in debat met andersdenkenden (Provo’s, kabouters, rebelse studenten, communisten etc.) en nam ze serieus. Toen Nederland als gevolg van de culturele revolutie van de jaren zestig ingrijpend veranderde, bewoog Den Uyl tot op zekere hoogte met de nieuwe tijd mee. Den Uyl wilde geen regent zijn en luisterde daarom naar de eisen van de radicale jongeren van Nieuw Links, een pressiegroep binnen de PvdA. Ook liet Den Uyl zich overhalen om leider te worden van het schaduwkabinet van PvdA, D’66 en PPR (de Politieke Partij Radicalen, één van de voorlopers van GroenLinks), dat een progressief kabinet moest voorbereiden.
De kracht van Den Uyl bleek meteen ook zijn zwakte te zijn. Door zo te afhankelijk te zijn van de radicalen plaatste hij zijn partij namelijk in een onmogelijke positie, waardoor in 1977 ondanks de grote verkiezingsoverwinning de formatie door de PvdA werd verloren. De partij won 10 zetels en kwam uit op 53, maar een tweede kabinet-Den Uyl zou er nooit komen omdat de christen-democraten en hun onnavolgbare leider Dries van Agt uiteindelijk liever met de VVD regeerden.
Den Uyl had hier zelf de hand in gehad: in het eerste kabinet-Den Uyl waren de christen-democraten geen volwaardige coalitiepartners maar waren ze de ‘witte rand’ van Dan Uyls rode kabinet, waarvan de kern werd gevormd door de drie partijen van het schaduwkabinet. Het CDA wilde in een tweede kabinet-Den Uyl niet opnieuw de tweede viool spelen en wilde daarom niet buigen voor de harde eisen die de PvdA stelde. Den Uyl stond erbij er keek erna. In plaats van in te grijpen en tegen de Tweede Kamerfractie, het partijbestuur en de ledenvergadering van de partij te zeggen dat hun eisen onredelijk waren, deed Den Uyl niets en kwam hij in de formatie uiteindelijk ook buitenspel te staan.
Het doel van Den Uyl was een politiek tweestromenland te creëren, waar geen ruimte was voor confessionelen maar alleen voor een progressieve en een conservatieve partij. Dit doel streefde hij na de Tweede Wereldoorlog na in Vrij Nederland en als lid van de (aanvankelijke) doorbraakpartij PvdA, en begin jaren zeventig als leider van het progressieve schaduwkabinet en leider van het eerste en enige kabinet-Den Uyl.
Als gevolg van zijn polariseren ontwikkelde het Nederlandse politieke landschap zich echter in een driestromenland, waar de zich van hun nederlagen herstellende christen-democraten het vermaledijde politieke midden van uitmaakten. De VVD van Hans Wiegel - die erg van de polarisatie had geprofiteerd en groot was geworden door zich af te zetten tegen de potverterende ‘Sinterklaas’ Den Uyl– wilde namelijk onder geen beding met de PvdA in zee.
De anders altijd voor nieuwe ontwikkelingen openstaande Den Uyl snapte na het niet tot stand komen van zijn vurig gewenste tweede kabinet de veranderde tijdgeest niet. Hij bleef tot 1986 de (betwiste) leider van de PvdA. Pas in 1989, Den Uyl was in 1987 overleden, kon de PvdA weer aanschuiven (als we het kortstondige tweede kabinet-Van Agt even buiten beschouwing laten). Den Uyl was een dromer en een doordouwer. Hij had grote idealen, grootste visioenen om de samenleving te veranderen, maar in de praktijk waren de marges hiervoor te smal. Hoewel den Uyl dit in theorie besefte en in 1970 een artikel over de ‘Smalle marges van de democratie’ schreef, waren zijn dromen te idealistisch en werkte zijn drammen (door Bleich eufemistisch doordouwen genoemd) contraproductief.
Tenslotte bevat Bleichs biografie helaas een enkel schoonheidsfoutje. Het is jammer dat de leescommissie die er niet uitgehaald heeft. Bijzonder storend vooral vond ik dat Bleich, sprekende over de ‘warme zomer van 1969’, de Praagse Lente en de studentenrellen in Parijs met dit jaartal associeert, terwijl dit allemaal toch echt 1968 plaatsvond. Bleich blijkt dus toch minder een soixante-huitard te zijn dan ik aanvankelijk dacht.
Afgezien van dit ene voorbeeld is deze opmerking trouwens positief bedoeld, want hoewel de bewondering van de feministe en voormalige linkse activiste Bleich voor Den Uyl duidelijk is, blijft ze objectief en is haar biografie ook de moeite waard voor de Den Uyl-haters. Ondergetekende heeft sympathie voor de persoon Den Uyl gekregen en is het na het lezen van dit prachtige proefschrift daarom in ieder geval niet meer.
Anet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam: Balans 2008). ISBN 9789050188180. 35 euro.
Zelden heeft een biografie zoveel aandacht gekregen als de Joop den Uyl-biografie van de journaliste Anet Bleich. Alle grote kranten schreven over haar proefschrift, het stond op teletekst en haalde zelfs het journaal.
De onthullingen die Bleich deed waren dan ook onthullend. Den Uyl had in zijn jeugd sympathie voor het nationaal-socialisme gehad (het bleek achteraf slechts een jeugdzonde te zijn) en hoewel Den Uyl als minister-president de Lockheed-affaire van 1976 op kundige wijze oploste zorgde hij ervoor dat het Nederlandse publiek niets te horen kreeg van de Northrop-affaire, een andere smeergeldaffaire waar prins Bernhard bij betrokken was.
Deze onthullingen en de zeer plezierige schrijfstijl van Bleich maken de biografie tot een erg goed boek, dat eigenlijk bij iedereen die geïnteresseerd is in / placht wat te weten over de Nederlandse politiek in de boekenkast zou moeten staan.
Den Uyl groeide op in een streng gereformeerd gezin, viel in de Tweede Wereldoorlog van zijn geloof, bekeerde zich tot de sociaal-democratie, ging schrijven voor het linkse verzetsblad Vrij Nederland en werd in 1946 lid van de Partij van de Arbeid.
Den Uyl was een man met grote ambities en had op jonge leeftijd al de ambitie om minister te worden. Als directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, en als wethouder van Amsterdam wist Den Uyl zich in de kijker te spelen zodat hij in 1965 gevraagd werd om minister te worden in het kabinet-Cals. Na de val van dit kabinet in de nacht van Schmelzer werd Den Uyl leider van de PvdA.
Den Uyl komt in het boek vooral naar voren als een flexibele partijleider die met zijn tijd meeging. Hij ging in debat met andersdenkenden (Provo’s, kabouters, rebelse studenten, communisten etc.) en nam ze serieus. Toen Nederland als gevolg van de culturele revolutie van de jaren zestig ingrijpend veranderde, bewoog Den Uyl tot op zekere hoogte met de nieuwe tijd mee. Den Uyl wilde geen regent zijn en luisterde daarom naar de eisen van de radicale jongeren van Nieuw Links, een pressiegroep binnen de PvdA. Ook liet Den Uyl zich overhalen om leider te worden van het schaduwkabinet van PvdA, D’66 en PPR (de Politieke Partij Radicalen, één van de voorlopers van GroenLinks), dat een progressief kabinet moest voorbereiden.
De kracht van Den Uyl bleek meteen ook zijn zwakte te zijn. Door zo te afhankelijk te zijn van de radicalen plaatste hij zijn partij namelijk in een onmogelijke positie, waardoor in 1977 ondanks de grote verkiezingsoverwinning de formatie door de PvdA werd verloren. De partij won 10 zetels en kwam uit op 53, maar een tweede kabinet-Den Uyl zou er nooit komen omdat de christen-democraten en hun onnavolgbare leider Dries van Agt uiteindelijk liever met de VVD regeerden.
Den Uyl had hier zelf de hand in gehad: in het eerste kabinet-Den Uyl waren de christen-democraten geen volwaardige coalitiepartners maar waren ze de ‘witte rand’ van Dan Uyls rode kabinet, waarvan de kern werd gevormd door de drie partijen van het schaduwkabinet. Het CDA wilde in een tweede kabinet-Den Uyl niet opnieuw de tweede viool spelen en wilde daarom niet buigen voor de harde eisen die de PvdA stelde. Den Uyl stond erbij er keek erna. In plaats van in te grijpen en tegen de Tweede Kamerfractie, het partijbestuur en de ledenvergadering van de partij te zeggen dat hun eisen onredelijk waren, deed Den Uyl niets en kwam hij in de formatie uiteindelijk ook buitenspel te staan.
Het doel van Den Uyl was een politiek tweestromenland te creëren, waar geen ruimte was voor confessionelen maar alleen voor een progressieve en een conservatieve partij. Dit doel streefde hij na de Tweede Wereldoorlog na in Vrij Nederland en als lid van de (aanvankelijke) doorbraakpartij PvdA, en begin jaren zeventig als leider van het progressieve schaduwkabinet en leider van het eerste en enige kabinet-Den Uyl.
Als gevolg van zijn polariseren ontwikkelde het Nederlandse politieke landschap zich echter in een driestromenland, waar de zich van hun nederlagen herstellende christen-democraten het vermaledijde politieke midden van uitmaakten. De VVD van Hans Wiegel - die erg van de polarisatie had geprofiteerd en groot was geworden door zich af te zetten tegen de potverterende ‘Sinterklaas’ Den Uyl– wilde namelijk onder geen beding met de PvdA in zee.
De anders altijd voor nieuwe ontwikkelingen openstaande Den Uyl snapte na het niet tot stand komen van zijn vurig gewenste tweede kabinet de veranderde tijdgeest niet. Hij bleef tot 1986 de (betwiste) leider van de PvdA. Pas in 1989, Den Uyl was in 1987 overleden, kon de PvdA weer aanschuiven (als we het kortstondige tweede kabinet-Van Agt even buiten beschouwing laten). Den Uyl was een dromer en een doordouwer. Hij had grote idealen, grootste visioenen om de samenleving te veranderen, maar in de praktijk waren de marges hiervoor te smal. Hoewel den Uyl dit in theorie besefte en in 1970 een artikel over de ‘Smalle marges van de democratie’ schreef, waren zijn dromen te idealistisch en werkte zijn drammen (door Bleich eufemistisch doordouwen genoemd) contraproductief.
Tenslotte bevat Bleichs biografie helaas een enkel schoonheidsfoutje. Het is jammer dat de leescommissie die er niet uitgehaald heeft. Bijzonder storend vooral vond ik dat Bleich, sprekende over de ‘warme zomer van 1969’, de Praagse Lente en de studentenrellen in Parijs met dit jaartal associeert, terwijl dit allemaal toch echt 1968 plaatsvond. Bleich blijkt dus toch minder een soixante-huitard te zijn dan ik aanvankelijk dacht.
Afgezien van dit ene voorbeeld is deze opmerking trouwens positief bedoeld, want hoewel de bewondering van de feministe en voormalige linkse activiste Bleich voor Den Uyl duidelijk is, blijft ze objectief en is haar biografie ook de moeite waard voor de Den Uyl-haters. Ondergetekende heeft sympathie voor de persoon Den Uyl gekregen en is het na het lezen van dit prachtige proefschrift daarom in ieder geval niet meer.
Socialistisch Pamflet tegen de Partij van de Arbeid
Deze recensie verschijnt vrijdag 4 april in het Katern, de boekenbijlage van het Nederlands Dagblad.
Arie van der Zwan, Van Drees tot Bos. Zestig jaar succes en mislukking. Geschiedenis van de PvdA (Amsterdam : Balans 2008). ISBN 9789050189149
Arie van der Zwan, ex-topmanager, hoogleraar en biograaf, heeft een boek over zijn Partij van de Arbeid geschreven. De titel ‘Van Drees tot Bos’ en de ondertitel ‘Zestig jaar succes en mislukking’ zijn geslaagd, over de tweede ondertitel ‘Geschiedenis van de PvdA’ ben ik wat minder gelukkig. Het boek is namelijk geen geschiedenis van de PvdA, in ieder geval geen geschiedenis in enge zin. Hoofdvraag van het boek is waarom de partij het nu zo slecht doet. Van der Zwan zou hierover een essay kunnen schrijven voor het NRC Handelsblad, Trouw of Socialisme & Democratie, maar hij heeft besloten aan zijn frustraties over de slecht presenterende PvdA een heel boek te wijden. Lezers die, afgaande op de titel, denken aan een wetenschappelijk verantwoord verhaal of een gedenkboek met leuke plaatjes zoals Een partij in de tijd. Veertig jaar Partij van de Arbeid 1946-1986 (1986) van Den Uyl-biograaf Anet Bleich, worden op het verkeerde been gezet. Het boek geeft alleen de mening weer van de auteur over de PvdA, een partij waar Van der Zwan een haat-liefde-verhouding mee heeft. Als hij nu een belangrijke PvdA-prominent was - een Wim Kok, Ed van Thijn, een Klaas de Vries, een Felix Rottenberg of een Max van den Berg - dan zou zijn boek misschien enige deining kunnen veroorzaken, maar Van der Zwan is binnen de partij een linksbuiten met dissidente ideeën over de allochtonenproblematiek, kortom iemand die door de PvdA gemakkelijk genegeerd kan worden.
De gekozen vorm roept verwarring en daarom irritatie op. Ondanks het feit dat het hier om een socialistisch pamflet gaat, presenteert Van der Zwan zijn verhaal als een objectieve weergave van de geschiedenis van de PvdA. Feitelijke gebeurtenissen en juiste analyses zijn echter zeer vermengd met tendentieuze typeringen (“Het toonde evenzeer hoe begerig de PvdA was om toe te treden tot het politieke kartel en daarin zelfs een leidende rol te vervullen”, “In het machtsspel zou de KVP heel wat gewiekster blijken te zijn dan de PvdA”) en zeer gekleurde beschrijvingen (“Zoals de gevestigde orde Troelstra’s oproep in 1918 had aangegrepen om alles wat links was in de ban te doen, zo deed de opvolger van de SDAP datzelfde in mei/juni 1945 met de communisten en eenieder die zich met hen verbond of zelfs maar met hen sympathiseerde”) , die echter niet controleerbaar zijn omdat een notenapparaat in zijn geheel ontbreekt en de literatuurlijst verre van volledig is.
Kern van Van der Zwans betoog is dat de Partij van de Arbeid, sinds de oprichting in 1946, haar sociaal-democratische geboortepapieren heeft verloochend. De partij mikte namelijk op de kiezers van het midden, schudde begin jaren zestig en opnieuw in de jaren negentig haar “ideologische veren” af en liet zich, behalve in 1972/3, bij de coalitiebesprekingen waarbij men betrokken was inpakken door de verraderlijke christendemocraten.
Het is daarom niet verwonderlijk dat de Socialistische Partij van Jan Marijnissen de volle sympathie heeft van Van der Zwan, omdat de SP het gat op links opvult dat de PvdA, behalve in de tijd van Den Uyl, heeft laten liggen. De eigenlijke reden van de oprichting van de PvdA, de Doorbraak, de poging om de tegenstelling tussen confessionele en niet-confessionele partijen op te heffen en in Nederland een tweepartijenstelsel te laten doen ontstaan, wordt door Van der Zwan miskent. Dat de PvdA niet slechts de voortzetting van de vooroorlogse socialistische SDAP was maar een fusie van deze partij met de vrijzinnig-democratische VDB en de progressief-christelijke CDU, bagatelliseert hij. Zijns inzien horen de vrijzinnig-democraten eigenlijk niet bij de PvdA. Ook Wouter Bos die uit een christelijke Doorbraakfamilie komt en daarom niet zo’n zin had in de linkse lente van Marijnnissen en Femke Halsema, kan op weinig waardering van de auteur rekenen.
De Katholieke Volkspartij en later het CDA spelen in het betoog van Van der Zwan de rol van antagonist. Zij blijven, behalve tijdens het kabinet-Den Uyl en het Paarse intermezzo (1994-2002) in het centrum van de macht en geven er in de regel de voorkeur aan om met de liberalen te regeren. De stelling van RKSP-leider W.H. Nolens, dat alleen in “uiterste noodzaak” met de SDAP geregeerd mocht worden, gaat volgens Van der Zwan ook op voor de houding van de christendemocraten ten opzichte van de PvdA. Men gaat alleen met de PvdA in zee als deze partij dusdanig is verzwakt, zoals in 1989 (het kabinet-Lubbers III) en 2006 (Balkende-IV), of wanneer men uit is op een breuk met de PvdA om vervolgens weer met de liberalen te regeren, zoals in 1965/6 (Cals) en 1981/2 (Van Agt-II). Op zich is dit wel een interessante bewering, maar zo’n bewering moet worden onderbouwd en dat doet Van der Zwan in zijn uit de hand gelopen essay niet.
Interessant is wel Van der Zwans positionering in het debat over de multiculturele samenleving. Hij onderschrijft de kritiek van Bolkenstein en Fortuyn en moet niets hebben van de struisvogelpolitiek die wordt bedreven door de PvdA en het elitaire GroenLinks van Halsema. Ook hieruit blijkt dat Van der Zwan beter past bij de SP.
Van der Zwans pathetische pamflet eindigt met een aanval op Wouter Bos, die zich volgens helemaal zou laten inpakken door het CDA en door zijn pragmatische sociaal-liberale koers en de focus op hoe goed hij het in de media deed (‘De Wouter tapes’) verantwoordelijk zou zijn voor de neergang van de PvdA, die eigenlijk al was ingezet met de pragmatische Wende van Wim Kok.
Het PvdA-bashende boek, dat net als de boeiende biografie van Bleich over Joop Den Uyl bij uitgeverij Balans is verschenen, zal ongetwijfeld op het nachtkastje van Jan Marijnissen komen te liggen. Wouter Bos - die zich na het verkiezingsdebacle van november 2006 ontpopt heeft tot een uitstekend minister die in tegenstelling tot vele linkse lieden van zijn partij niet doet aan kabinetje-pesten - hoeft van Van der Zwans slagen in de lucht echter geen minuut wakker te liggen.
Arie van der Zwan, Van Drees tot Bos. Zestig jaar succes en mislukking. Geschiedenis van de PvdA (Amsterdam : Balans 2008). ISBN 9789050189149
Arie van der Zwan, ex-topmanager, hoogleraar en biograaf, heeft een boek over zijn Partij van de Arbeid geschreven. De titel ‘Van Drees tot Bos’ en de ondertitel ‘Zestig jaar succes en mislukking’ zijn geslaagd, over de tweede ondertitel ‘Geschiedenis van de PvdA’ ben ik wat minder gelukkig. Het boek is namelijk geen geschiedenis van de PvdA, in ieder geval geen geschiedenis in enge zin. Hoofdvraag van het boek is waarom de partij het nu zo slecht doet. Van der Zwan zou hierover een essay kunnen schrijven voor het NRC Handelsblad, Trouw of Socialisme & Democratie, maar hij heeft besloten aan zijn frustraties over de slecht presenterende PvdA een heel boek te wijden. Lezers die, afgaande op de titel, denken aan een wetenschappelijk verantwoord verhaal of een gedenkboek met leuke plaatjes zoals Een partij in de tijd. Veertig jaar Partij van de Arbeid 1946-1986 (1986) van Den Uyl-biograaf Anet Bleich, worden op het verkeerde been gezet. Het boek geeft alleen de mening weer van de auteur over de PvdA, een partij waar Van der Zwan een haat-liefde-verhouding mee heeft. Als hij nu een belangrijke PvdA-prominent was - een Wim Kok, Ed van Thijn, een Klaas de Vries, een Felix Rottenberg of een Max van den Berg - dan zou zijn boek misschien enige deining kunnen veroorzaken, maar Van der Zwan is binnen de partij een linksbuiten met dissidente ideeën over de allochtonenproblematiek, kortom iemand die door de PvdA gemakkelijk genegeerd kan worden.
De gekozen vorm roept verwarring en daarom irritatie op. Ondanks het feit dat het hier om een socialistisch pamflet gaat, presenteert Van der Zwan zijn verhaal als een objectieve weergave van de geschiedenis van de PvdA. Feitelijke gebeurtenissen en juiste analyses zijn echter zeer vermengd met tendentieuze typeringen (“Het toonde evenzeer hoe begerig de PvdA was om toe te treden tot het politieke kartel en daarin zelfs een leidende rol te vervullen”, “In het machtsspel zou de KVP heel wat gewiekster blijken te zijn dan de PvdA”) en zeer gekleurde beschrijvingen (“Zoals de gevestigde orde Troelstra’s oproep in 1918 had aangegrepen om alles wat links was in de ban te doen, zo deed de opvolger van de SDAP datzelfde in mei/juni 1945 met de communisten en eenieder die zich met hen verbond of zelfs maar met hen sympathiseerde”) , die echter niet controleerbaar zijn omdat een notenapparaat in zijn geheel ontbreekt en de literatuurlijst verre van volledig is.
Kern van Van der Zwans betoog is dat de Partij van de Arbeid, sinds de oprichting in 1946, haar sociaal-democratische geboortepapieren heeft verloochend. De partij mikte namelijk op de kiezers van het midden, schudde begin jaren zestig en opnieuw in de jaren negentig haar “ideologische veren” af en liet zich, behalve in 1972/3, bij de coalitiebesprekingen waarbij men betrokken was inpakken door de verraderlijke christendemocraten.
Het is daarom niet verwonderlijk dat de Socialistische Partij van Jan Marijnissen de volle sympathie heeft van Van der Zwan, omdat de SP het gat op links opvult dat de PvdA, behalve in de tijd van Den Uyl, heeft laten liggen. De eigenlijke reden van de oprichting van de PvdA, de Doorbraak, de poging om de tegenstelling tussen confessionele en niet-confessionele partijen op te heffen en in Nederland een tweepartijenstelsel te laten doen ontstaan, wordt door Van der Zwan miskent. Dat de PvdA niet slechts de voortzetting van de vooroorlogse socialistische SDAP was maar een fusie van deze partij met de vrijzinnig-democratische VDB en de progressief-christelijke CDU, bagatelliseert hij. Zijns inzien horen de vrijzinnig-democraten eigenlijk niet bij de PvdA. Ook Wouter Bos die uit een christelijke Doorbraakfamilie komt en daarom niet zo’n zin had in de linkse lente van Marijnnissen en Femke Halsema, kan op weinig waardering van de auteur rekenen.
De Katholieke Volkspartij en later het CDA spelen in het betoog van Van der Zwan de rol van antagonist. Zij blijven, behalve tijdens het kabinet-Den Uyl en het Paarse intermezzo (1994-2002) in het centrum van de macht en geven er in de regel de voorkeur aan om met de liberalen te regeren. De stelling van RKSP-leider W.H. Nolens, dat alleen in “uiterste noodzaak” met de SDAP geregeerd mocht worden, gaat volgens Van der Zwan ook op voor de houding van de christendemocraten ten opzichte van de PvdA. Men gaat alleen met de PvdA in zee als deze partij dusdanig is verzwakt, zoals in 1989 (het kabinet-Lubbers III) en 2006 (Balkende-IV), of wanneer men uit is op een breuk met de PvdA om vervolgens weer met de liberalen te regeren, zoals in 1965/6 (Cals) en 1981/2 (Van Agt-II). Op zich is dit wel een interessante bewering, maar zo’n bewering moet worden onderbouwd en dat doet Van der Zwan in zijn uit de hand gelopen essay niet.
Interessant is wel Van der Zwans positionering in het debat over de multiculturele samenleving. Hij onderschrijft de kritiek van Bolkenstein en Fortuyn en moet niets hebben van de struisvogelpolitiek die wordt bedreven door de PvdA en het elitaire GroenLinks van Halsema. Ook hieruit blijkt dat Van der Zwan beter past bij de SP.
Van der Zwans pathetische pamflet eindigt met een aanval op Wouter Bos, die zich volgens helemaal zou laten inpakken door het CDA en door zijn pragmatische sociaal-liberale koers en de focus op hoe goed hij het in de media deed (‘De Wouter tapes’) verantwoordelijk zou zijn voor de neergang van de PvdA, die eigenlijk al was ingezet met de pragmatische Wende van Wim Kok.
Het PvdA-bashende boek, dat net als de boeiende biografie van Bleich over Joop Den Uyl bij uitgeverij Balans is verschenen, zal ongetwijfeld op het nachtkastje van Jan Marijnissen komen te liggen. Wouter Bos - die zich na het verkiezingsdebacle van november 2006 ontpopt heeft tot een uitstekend minister die in tegenstelling tot vele linkse lieden van zijn partij niet doet aan kabinetje-pesten - hoeft van Van der Zwans slagen in de lucht echter geen minuut wakker te liggen.
zaterdag, februari 02, 2008
dinsdag, januari 29, 2008
Behoedzaam, degelijk en een tikkeltje saai
Door: Ewout Klei
Deze recensie stond in het Katern van vrijdag 25 januari 2008.
Johan den Hertog, Cort van der Linden (1846-1935). Minister-president in oorlogstijd. 901 p. Boom, Amsterdam. 49,50 euro. ISBN 9789085065203
Pieter Wilhelm Adrianus Cort van der Linden was van 1913 tot 1918 minister-president van Nederland. In maart 2002 verkozen leden van de Eerste en Tweede Kamer hem in een enquête van het Historisch Nieuwsblad tot de beste minister-president van Nederland van de twintigste eeuw. Hij wist ons land buiten de Eerste Wereldoorlog te houden en slaagde er bovendien in om de pacificatie tot stand te brengen: in ruil voor de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs gingen de confessionelen akkoord met de hervorming van het Nederlandse kiesstelsel, waardoor het algemeen mannenkiesrecht en het stelsel van evenredige vertegenwoordiging werden ingevoerd en de mogelijkheid voor het vrouwenkiesrecht werd opengelaten. Cort van der Linden was dus een belangrijk Nederlands staatsman, die een biografie absoluut verdient.
Na het doorworstelen van 901 pagina’s ben ik echter wat minder enthousiast. Biograaf Johan den Hertog, die in november 2007 op de liberale staatsman promoveerde, heeft vanuit wetenschappelijk oogpunt goed werk afgeleverd, maar zijn boek is té lang, té uitvoerig en té weinig een echte biografie. De mens achter de staatsman is bijna onzichtbaar, omdat Den Hertog alle aandacht richt op de politieke werkzaamheden van de minister-president in oorlogstijd. Op deze keuze valt op wetenschappelijke gronden overigens weinig af te dingen, maar het boek is hierdoor niet altijd even leesbaar. De ook zeer uitgebreid beschreven context zit de lopende tekst soms een beetje in de weg.
Een reden voor de keus van Den Hartog om niet al te biografisch bezig te zijn is misschien het gebrek aan kleur van Cort van der Linden zelf. In tegenstelling tot partijman en populist Abraham Kuyper, van 1901 tot 1905 minister-president van Nederland, was Cort van der Linden een partijloze pacificator. Kuyper riep grote irritatie op bij vriend en vijand en was betrokken bij vele schandalen, Cort van der Linden daarentegen bleef altijd correct, redeneerde zeer juridisch en formeel en was uit op het compromis. De biografie van Jeroen Koch over Kuyper was gewaagd omstreden, de studie van Den Hertog daarentegen is degelijk maar braaf.
Degelijkheid is trouwens geen slechte politieke eigenschap. Koningin Wilhelmina moest niets van Kuyper hebben maar kon daarentegen wel veel waardering opbrengen voor de staatsmanwijsheid van Cort van der Linden, die niet het partijbelang maar het algemeen belang voor ogen had en allereerst vond dat het land goed bestuurd moest worden.
Omdat dankzij Kuyper compromisloze houding na de val van het kabinet-Kuyper in 1905 het volgens Den Hertog niet goed mogelijk was om een regering van confessionelen en liberalen te vormen, kwam er in 1913 een extra-parlementair kabinet aan de macht. Dit was een minderheidskabinet dat nogal los stond van de Kamer maar wel een politieke agenda voerde en dus niet alleen op de zaak paste. Het extra-parlementair kabinet Cort van der Linden was daardoor in staat om de impasse te doorbreken en wist zaken op te lossen die door Kuyper en co. altijd waren blijven liggen. CHU’er A.F. de Savornin Lohman en ARP’er D.P.D. Fabius waren ook voorstander van een extra-parlementair kabinet, maar vonden dat dit een koninklijk kabinet moest zijn dat alleen verantwoording hoefde af te leggen aan Wilhelmina. Cort van der Linden daarentegen was van mening dat zijn kabinet regeerde volgens de volkswil en met daadkracht de problemen oploste.
Ondanks zijn visie op de functie van het kabinet bleef Cort van der Linden het parlement belangrijk vinden. De Tweede Kamer moest de regering echter vooral gaan controleren en zich minder dan voorheen laten beheersen door partijschap. Cort van der Linden meende dat de invoering van het evenredige kiesstelsel hieraan zou bijdragen, omdat er altijd zo’n felle strijd om de kandidaten van het kiesdistrict werd gevoerd en dit na de herziening van het kiesstelsel tot het verleden zou behoren. Achteraf bleek dit volgen Den Hertog een enorme misrekening, omdat na de herziening van het kiesstelsel ook kleine partijtjes in het parlement konden komen en de partijpolitiek definitief had gewonnen. Niettemin had Cort van der Lindens pacificatie ook tot gevolg dat er aan de polarisatiepolitiek een einde was gekomen en het tot de jaren zestig nogal rustig was in de Nederlandse politiek.
De studie van Den Hertog rekent af met twee mythes. De eerste mythe is dat de liberalen en confessionelen hebben gekoehandeld over het algemeen kiesrecht en het bijzonder onderwijs, iets wat met name door VVD-ideloog Patrick van Schie in zijn proefschrift Vrijheidsstreven in verdrukking. Liberale partijpolitiek in Nederland 1901-1940 uit 2005 betoogt. Den Hertog toont namelijk aan dat Cort van der Linden en de meerderheid van de liberalen in zijn kabinet voorstander was van de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs en vond dat dit niet in strijd was met de liberale beginselen. De andere mythe is dat Nederland in oorlogstijd een passieve neutraliteitspolitiek voerde. Volgens Den Hertog bleef ons land juist neutraal omdat Cort van der Linden een zeer actieve buitenlandse politiek voerde die als doel had de strijdende landen niet tegen Nederland in het harnast te jagen. Ook hier moest Cort van der Linden dus behoedzaam opereren.
Vanwege de grote omvang en uitvoerige behandeling van zaken is het niet een boek dat je zomaar even leest maar wetenschappelijk gezien is er weinig op aan te merken. Het is dus in alle opzichten een gewichtig boek.
Deze recensie stond in het Katern van vrijdag 25 januari 2008.
Johan den Hertog, Cort van der Linden (1846-1935). Minister-president in oorlogstijd. 901 p. Boom, Amsterdam. 49,50 euro. ISBN 9789085065203
Pieter Wilhelm Adrianus Cort van der Linden was van 1913 tot 1918 minister-president van Nederland. In maart 2002 verkozen leden van de Eerste en Tweede Kamer hem in een enquête van het Historisch Nieuwsblad tot de beste minister-president van Nederland van de twintigste eeuw. Hij wist ons land buiten de Eerste Wereldoorlog te houden en slaagde er bovendien in om de pacificatie tot stand te brengen: in ruil voor de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs gingen de confessionelen akkoord met de hervorming van het Nederlandse kiesstelsel, waardoor het algemeen mannenkiesrecht en het stelsel van evenredige vertegenwoordiging werden ingevoerd en de mogelijkheid voor het vrouwenkiesrecht werd opengelaten. Cort van der Linden was dus een belangrijk Nederlands staatsman, die een biografie absoluut verdient.
Na het doorworstelen van 901 pagina’s ben ik echter wat minder enthousiast. Biograaf Johan den Hertog, die in november 2007 op de liberale staatsman promoveerde, heeft vanuit wetenschappelijk oogpunt goed werk afgeleverd, maar zijn boek is té lang, té uitvoerig en té weinig een echte biografie. De mens achter de staatsman is bijna onzichtbaar, omdat Den Hertog alle aandacht richt op de politieke werkzaamheden van de minister-president in oorlogstijd. Op deze keuze valt op wetenschappelijke gronden overigens weinig af te dingen, maar het boek is hierdoor niet altijd even leesbaar. De ook zeer uitgebreid beschreven context zit de lopende tekst soms een beetje in de weg.
Een reden voor de keus van Den Hartog om niet al te biografisch bezig te zijn is misschien het gebrek aan kleur van Cort van der Linden zelf. In tegenstelling tot partijman en populist Abraham Kuyper, van 1901 tot 1905 minister-president van Nederland, was Cort van der Linden een partijloze pacificator. Kuyper riep grote irritatie op bij vriend en vijand en was betrokken bij vele schandalen, Cort van der Linden daarentegen bleef altijd correct, redeneerde zeer juridisch en formeel en was uit op het compromis. De biografie van Jeroen Koch over Kuyper was gewaagd omstreden, de studie van Den Hertog daarentegen is degelijk maar braaf.
Degelijkheid is trouwens geen slechte politieke eigenschap. Koningin Wilhelmina moest niets van Kuyper hebben maar kon daarentegen wel veel waardering opbrengen voor de staatsmanwijsheid van Cort van der Linden, die niet het partijbelang maar het algemeen belang voor ogen had en allereerst vond dat het land goed bestuurd moest worden.
Omdat dankzij Kuyper compromisloze houding na de val van het kabinet-Kuyper in 1905 het volgens Den Hertog niet goed mogelijk was om een regering van confessionelen en liberalen te vormen, kwam er in 1913 een extra-parlementair kabinet aan de macht. Dit was een minderheidskabinet dat nogal los stond van de Kamer maar wel een politieke agenda voerde en dus niet alleen op de zaak paste. Het extra-parlementair kabinet Cort van der Linden was daardoor in staat om de impasse te doorbreken en wist zaken op te lossen die door Kuyper en co. altijd waren blijven liggen. CHU’er A.F. de Savornin Lohman en ARP’er D.P.D. Fabius waren ook voorstander van een extra-parlementair kabinet, maar vonden dat dit een koninklijk kabinet moest zijn dat alleen verantwoording hoefde af te leggen aan Wilhelmina. Cort van der Linden daarentegen was van mening dat zijn kabinet regeerde volgens de volkswil en met daadkracht de problemen oploste.
Ondanks zijn visie op de functie van het kabinet bleef Cort van der Linden het parlement belangrijk vinden. De Tweede Kamer moest de regering echter vooral gaan controleren en zich minder dan voorheen laten beheersen door partijschap. Cort van der Linden meende dat de invoering van het evenredige kiesstelsel hieraan zou bijdragen, omdat er altijd zo’n felle strijd om de kandidaten van het kiesdistrict werd gevoerd en dit na de herziening van het kiesstelsel tot het verleden zou behoren. Achteraf bleek dit volgen Den Hertog een enorme misrekening, omdat na de herziening van het kiesstelsel ook kleine partijtjes in het parlement konden komen en de partijpolitiek definitief had gewonnen. Niettemin had Cort van der Lindens pacificatie ook tot gevolg dat er aan de polarisatiepolitiek een einde was gekomen en het tot de jaren zestig nogal rustig was in de Nederlandse politiek.
De studie van Den Hertog rekent af met twee mythes. De eerste mythe is dat de liberalen en confessionelen hebben gekoehandeld over het algemeen kiesrecht en het bijzonder onderwijs, iets wat met name door VVD-ideloog Patrick van Schie in zijn proefschrift Vrijheidsstreven in verdrukking. Liberale partijpolitiek in Nederland 1901-1940 uit 2005 betoogt. Den Hertog toont namelijk aan dat Cort van der Linden en de meerderheid van de liberalen in zijn kabinet voorstander was van de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs en vond dat dit niet in strijd was met de liberale beginselen. De andere mythe is dat Nederland in oorlogstijd een passieve neutraliteitspolitiek voerde. Volgens Den Hertog bleef ons land juist neutraal omdat Cort van der Linden een zeer actieve buitenlandse politiek voerde die als doel had de strijdende landen niet tegen Nederland in het harnast te jagen. Ook hier moest Cort van der Linden dus behoedzaam opereren.
Vanwege de grote omvang en uitvoerige behandeling van zaken is het niet een boek dat je zomaar even leest maar wetenschappelijk gezien is er weinig op aan te merken. Het is dus in alle opzichten een gewichtig boek.
woensdag, januari 23, 2008
Seculiere staat hoort religieus tolerant te zijn
door Ewout Klei
http://www.nd.nl/Document.aspx?document=nd_artikel&id=107488
In het Nederlands Dagblad van 18 januari hekelt P.A. Bergwerff de zogenaamde secularisten, omdat zij niet alleen een neutrale staat zouden voorstaan maar ook een seculiere samenleving die de godsdienstvrijheid zou bedreigen. Termen als seculier en neutraal leiden volgens Ewout Klei gemakkelijk tot misvattingen.
In het commentaar in de krant van 18 januari beweert P.A. Bergwerff dat de ChristenUnie een neutrale staat voorstaat. Dat is óf pas sinds heel kort óf onjuist. In het laatste nummer van Denkwijzer , het studieblad van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, kiest Geert Jan Spijker voor 'Geen staat zonder richting'. Dat lijkt mij niet heel neutraal. Overigens is Spijker geen voorstander van een christelijke staat, waarnaar GPV en RPF wel streefden en waarvoor binnen de ChristenUnie nog steeds behoorlijk animo bestaat. De ChristenUnie is gaan schuiven en is meer democratisch geworden, hoewel de partij er mijns inziens nog niet is.
Of een staat in absolute zin neutraal kan zijn, betwijfel ik. Het niet-bestaan van absolute neutraliteit betekent echter geen vrijbrief voor een theocratisch streven naar een christelijke staat die dan op gelijke voet zou staan met een democratische staatsconceptie, zoals het niet-bestaan van absolute objectiviteit in de wetenschap geen vrijbrief mag zijn om pseudo-wetenschappelijke theorieën met echte wetenschap gelijk te stellen.
Ik ben absoluut geen absolutist, maar consequent cultuurrelativisme leidt uiteindelijk tot het goedpraten van zaken als antisemitisme, homofobie en vrouwenhaat, die met beroep op een bepaalde ideologie of religie worden verdedigd. De neutrale overheid moet tegen zulke uitwassen optreden om de vrijheid van de burgers te beschermen. Waar precies de grens ligt, is onderwerp van een heftig debat.
Seculier
Dan de term seculier. Secularisatie betekende oorspronkelijk het onteigenen van kerkelijke bezittingen door de staat. Een seculiere staat is een staat waar kerk en staat zijn gescheiden en waar religies en levensbeschouwingen op grond van gelijkheid worden behandeld, mits deze zich aan de wet houden. Secularistische staten gaan nog een stapje verder en willen religie zoveel mogelijk uit het openbare (en het liefst ook het persoonlijke) leven verbannen. Secularisme is met andere woorden een intolerante vorm van atheïsme, maar seculier is dat daarentegen niet. Met een seculiere staat heb ik daarom geen moeite, wel met een secularistische staat, bijvoorbeeld de voormalige Sovjetunie of de staat die door de feministen van Clara Wichmann en menig D66- en GroenLinks-lid wordt nagestreefd.
Een seculiere staat hoort religieus tolerant te zijn. De staat mag mensen niet dwingen om tolerant te denken (hoewel zonder tolerante mensen er geen draagvlak is voor een democratische rechtsstaat), maar van de staat mag wel verwacht worden religieuze of ideologische uitingen die de rechtsstaat fundamenteel bedreigen (terrorisme, haatpreken, begrip kweken voor terreur en geweld) keihard aan te pakken, om de goede vrede in de samenleving te bewaren.
'Seculier' is geen ideologie en 'democratie' en 'tolerantie' zijn dat ook niet. Het opkomen voor de scheiding van kerk en staat, voor vrijheid en democratie kan daarom niet op één lijn staan met ideologieën als de sociaal-democratie, de christen-democratie, de ChristenUnie-ideologie (of deze nu wel of niet democratisch is laat ik maar even in het midden), het secularisme of het islamisme. De begrippen 'seculier', 'democratie' en 'tolerantie' geven geen hoger ideologisch of religieus doel aan, maar geven wel de spelregels waaraan iedereen die in een democratische rechtsstaat leeft zich heeft te houden, omdat we anders niet kunnen samenleven. Helaas blijft het ook in deze tijd bij tijd en wijle nog steeds bitter nodig voor onze bedreigde democratische spelregels in de bres te springen.
Ewout Klei werkt aan een proefschrift over het GPV.
http://www.nd.nl/Document.aspx?document=nd_artikel&id=107488
In het Nederlands Dagblad van 18 januari hekelt P.A. Bergwerff de zogenaamde secularisten, omdat zij niet alleen een neutrale staat zouden voorstaan maar ook een seculiere samenleving die de godsdienstvrijheid zou bedreigen. Termen als seculier en neutraal leiden volgens Ewout Klei gemakkelijk tot misvattingen.
In het commentaar in de krant van 18 januari beweert P.A. Bergwerff dat de ChristenUnie een neutrale staat voorstaat. Dat is óf pas sinds heel kort óf onjuist. In het laatste nummer van Denkwijzer , het studieblad van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, kiest Geert Jan Spijker voor 'Geen staat zonder richting'. Dat lijkt mij niet heel neutraal. Overigens is Spijker geen voorstander van een christelijke staat, waarnaar GPV en RPF wel streefden en waarvoor binnen de ChristenUnie nog steeds behoorlijk animo bestaat. De ChristenUnie is gaan schuiven en is meer democratisch geworden, hoewel de partij er mijns inziens nog niet is.
Of een staat in absolute zin neutraal kan zijn, betwijfel ik. Het niet-bestaan van absolute neutraliteit betekent echter geen vrijbrief voor een theocratisch streven naar een christelijke staat die dan op gelijke voet zou staan met een democratische staatsconceptie, zoals het niet-bestaan van absolute objectiviteit in de wetenschap geen vrijbrief mag zijn om pseudo-wetenschappelijke theorieën met echte wetenschap gelijk te stellen.
Ik ben absoluut geen absolutist, maar consequent cultuurrelativisme leidt uiteindelijk tot het goedpraten van zaken als antisemitisme, homofobie en vrouwenhaat, die met beroep op een bepaalde ideologie of religie worden verdedigd. De neutrale overheid moet tegen zulke uitwassen optreden om de vrijheid van de burgers te beschermen. Waar precies de grens ligt, is onderwerp van een heftig debat.
Seculier
Dan de term seculier. Secularisatie betekende oorspronkelijk het onteigenen van kerkelijke bezittingen door de staat. Een seculiere staat is een staat waar kerk en staat zijn gescheiden en waar religies en levensbeschouwingen op grond van gelijkheid worden behandeld, mits deze zich aan de wet houden. Secularistische staten gaan nog een stapje verder en willen religie zoveel mogelijk uit het openbare (en het liefst ook het persoonlijke) leven verbannen. Secularisme is met andere woorden een intolerante vorm van atheïsme, maar seculier is dat daarentegen niet. Met een seculiere staat heb ik daarom geen moeite, wel met een secularistische staat, bijvoorbeeld de voormalige Sovjetunie of de staat die door de feministen van Clara Wichmann en menig D66- en GroenLinks-lid wordt nagestreefd.
Een seculiere staat hoort religieus tolerant te zijn. De staat mag mensen niet dwingen om tolerant te denken (hoewel zonder tolerante mensen er geen draagvlak is voor een democratische rechtsstaat), maar van de staat mag wel verwacht worden religieuze of ideologische uitingen die de rechtsstaat fundamenteel bedreigen (terrorisme, haatpreken, begrip kweken voor terreur en geweld) keihard aan te pakken, om de goede vrede in de samenleving te bewaren.
'Seculier' is geen ideologie en 'democratie' en 'tolerantie' zijn dat ook niet. Het opkomen voor de scheiding van kerk en staat, voor vrijheid en democratie kan daarom niet op één lijn staan met ideologieën als de sociaal-democratie, de christen-democratie, de ChristenUnie-ideologie (of deze nu wel of niet democratisch is laat ik maar even in het midden), het secularisme of het islamisme. De begrippen 'seculier', 'democratie' en 'tolerantie' geven geen hoger ideologisch of religieus doel aan, maar geven wel de spelregels waaraan iedereen die in een democratische rechtsstaat leeft zich heeft te houden, omdat we anders niet kunnen samenleven. Helaas blijft het ook in deze tijd bij tijd en wijle nog steeds bitter nodig voor onze bedreigde democratische spelregels in de bres te springen.
Ewout Klei werkt aan een proefschrift over het GPV.
Abonneren op:
Posts (Atom)