Door: Ewout Klei
Dit artikel staat ook op Liberale Media.
Twitter maakt, zo is mijn observatie, mensen een beetje gemakzuchtig en slordig. Je wordt min of meer gedwongen om je gedachten en vooral gevoelens in 140 tekens op te schrijven en dit ook heel snel te doen, met als gevolg dat de mensen met veel grofheid, felheid of humor twitterdiscussies vaak winnen, en de grote verliezer meestal de nuance is. Ik ben niet enige, die zich weleens aan grofheid of felheid schuldig maakt, maar dit probeer ik te compenseren door altijd op twitter witty te zijn.
Toen het kabinet bekend maakte een boerkaverbod in te stellen, retweette ik, en dit was helemaal in de geest van het proefkonijnhondje van Ivan Pavlov, meteen een paar snedige opmerkingen van progressieve politici hierover. Tijd voor bezinning nam ik niet. Het is wel goed als dat gebeurt, omdat de voorstanders van de boerkavrijheid én de voorstanders van het boerkaverbod, zich allebei op de vrijheid beroepen.
Voorstanders van de boerkavrijheid beroepen zich op de godsdienstvrijheid, of op de vrijheid van individuele zelfexpressie, om de boerkadraagster te verdedigen. Dat vrouwen een boerka dragen, dat mogen ze toch zelf weten? Naast dit eigenlijke motief bespeur ik bij de boerkaverdedigers vaak een oneigenlijk motief (ook bij mijzelf, gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen), namelijk dat als de Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders vóór het boerkaverbod is, dit een goede reden is om tegen zo’n verbod te zijn.
Bij de boerkaverbieders bestaat het beeld, dat een vrouw door haar echtgenoot of een ander mannelijk lid van de familie gedwongen wordt een boerka om te doen. Zo’n boerka zou daarom, meer nog dan de hoofddoek, symbool staan voor de onderwerping van de vrouw. Om deze onderdrukte vrouwen een handje te helpen, moet de boerka worden verboden. Naast dit eigenlijke argument zijn er uiteraard ook oneigenlijke, die te maken hebben met de woeste wilderiaanse woordenwaterval over de bescherming van de ‘joods-christelijke cultuur’ tegen de ‘tsunami van islamisering’ en wat niet al. Een praktijk die net als vrouwenbesnijdenis onder maar zeer weinig moslims in Nederland voorkomt, wordt gezien als het zoveelste bewijs dat ‘de’ islam niet deugt, en dat de joods-christelijke cultuur superieur is. Dat vrouwen in Spakenburg, Staphorst, Urk en andere streng-christelijke dorpen vroeger werden gedwongen om klederdracht te dragen, wordt gemakshalve maar even vergeten.
Laten we de discussie dus vrij maken van die eeuwige discussies over Wilders en de islam. Dat is niet relevant. Het debat moet allereerst gaan over de vraag, of vrouwen zelf kiezen een boerka te dragen, of dat de gemeenschap hun dwingt om dat te doen. Daarnaast moeten we de vraag stellen, of een verbod de al dan niet onderdrukte vrouwen wel verder helpt. Worden vrouwen die vrijwillig voor een boerka kiezen niet in hun godsdienstvrijheid en zelfexpressie aangetast? En worden vrouwen die nu een boerka mogen dragen straks niet thuis opgesloten, als er boerkaverbod komt? En als een boerkaverbod verkeerd zou zijn, waarmee zijn de vrouwen die gedwongen worden een boerka te dragen dan wel bij gebaat? Het zijn lastige fundamentele vragen, waarop ik zelf zo een-twee-drie nog geen antwoord heb.
Ten slotte nog iets anders. In Frankrijk betaalt de rijke zakenman Rachid Nekkaz als een moderne Robin Hood de boerkaboetes. Misschien wil hij die boetes in Nederland straks ook betalen, of wie weet wil één of andere rijke oliesjeik uit Saoedi-Arabië dit gaan doen. Mocht zoiets het geval zijn, dan zou ik als kabinet de boetes enorm verhogen en verder met de boerkadraagsters afspreken dat zij 50% boerkabonus krijgen, die echter pas wordt uitgekeerd als de PVV geen gedoogsteun meer geeft. Een nuchtere en fundamentele discussie is belangrijk, maar het moet in deze theatrale tijden wel een beetje witty blijven.
vrijdag, januari 27, 2012
dinsdag, januari 24, 2012
Stel verbod op erkenning en ontkenning Armeense genocide niet strafbaar
Stel verbod op erkenning en ontkenning Armeense genocide niet strafbaar
Door: Ewout Klei
Turkije is woest. Waarom? Frankrijk heeft op 24 januari 2012 een wet aangenomen, die het strafbaar maakt de Armeense genocide van 1915 te ontkennen. Premier Erdogan noemt de Franse wet racistisch en discriminerend. Volgens Turkije zijn er honderd jaar geleden erge dingen gebeurd, maar gaat het veel te ver om deze gebeurtenissen een genocide te noemen. Men spreekt liever over de Armeense kwestie.
Turkije heeft een punt. In tegenstelling tot de Holocaust is de Armeense genocide omstreden. Werd van overheidswege besloten de Armeniërs uit te moorden? Hierover bestaat in de geschiedschrijving geen consensus. De gepolitiseerde controverse sleept zich al tientallen jaren voort.
In de negentiende eeuw stond het Ottomaanse Rijk – ooit een machtig rijk in het Midden-Oosten en op de Balkan, met het huidige Turkije als machtscentrum – onder druk. Europese mogendheden bedreigden het rijk van buitenaf, nationalistische bewegingen destabiliseerden het van binnenuit. In het Europese deel van het rijk slaagden sommige volken erin onafhankelijk te worden; in het Aziatische deel bleef de eenheid voorlopig bewaard.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog koos het Ottomaanse Rijk de kant van de Centralen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) en raakte zo in oorlog met Rusland, dat de kant de Entente (Frankrijk en Groot-Brittannië) had gekozen. De christelijke Armeniërs hoopten met de steun van Rusland hun onafhankelijkheid te herwinnen. Volgens de pro-Turkse historicus Justin McCarthy, die over het onderwerp in 2005 in Leiden een lezing hield, bedreigde de Armeense opstand het Ottomaanse Rijk in zijn voortbestaan. De deportatie van grote aantallen Armeniërs naar Syrië was volgens McCarthy daarom meer dan logisch. Op deze manier hoopten de Turken de opstand te breken. Natuurlijk kwamen hier – door moord, honger en ziekte – veel onschuldige Armeniërs bij om, maar er stierven in de oorlog ook veel onschuldige moslims. Het sterftecijfer was volgens McCarthy onder beide groepen even hoog, ongeveer 40 procent.
Daarom is het volgens McCarthy onjuist de ene partij vrij te pleiten en de andere partij alle schuld in de schoenen te schuiven. Dat is volgens hem wel het doel van de Armeense nationalisten, die in Europa en Amerika sterk aan het lobbyen zijn om de genocide erkend te zien en een verbod op ontkenning strafbaar te stellen. De Armeense lobby wil een verbod op een alternatieve visie op de gebeurtenissen. McCarthy’s pleidooi is dan ook dat historici moeten beslissen over de vraag, of er sprake was van een genocide of een kwestie.
McCarthy’s betoog is sympathiek en lijkt overtuigend. De archieven lijken ook zijn gelijk te bevestigen: in de Turkse archieven wijst niets op een bevel tot genocide, er heeft nooit een Turkse Wannseeconferentie plaatsgevonden. De documenten van Amerikaanse en Engelse ooggetuigen, die uitgebreid verhaalden over de Armeense genocide, kunnen bovendien worden uitgelegd als anti-Turkse propaganda, met als doel de Centralen zwart te maken.
Daarentegen verhaalden Duitse militairen en diplomaten ook uitgebreid over de gebeurtenissen. Ze waren bondgenoten van de Turken, maar beschuldigden de Ottomaanse machthebbers wel degelijk van genocide. Ook maakte de manier waarop de Armeniërs werden gedeporteerd, hun dood wel heel waarschijnlijk. Ze moesten binnen een of twee dagen vertrekken, onderweg voor de meest elementaire levensbehoeften met goud betalen en in gedwongen marsen door de woestijn trekken, wat velen noodlottig werd. Er was bovendien geen enkele poging gedaan op de eindbestemming te zorgen voor onderdak, voedsel en water voor de gedeporteerden.
Het is onduidelijk hoeveel Armeniërs er tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn omgekomen. De schattingen lopen uiteen van 300.000 tot 2 miljoen.
Sommige historici vermoeden dat niet de Ottomaanse overheid, maar een kerngroep van de Jong-Turken (een nationalistische partij, die in 1908 de macht had gegrepen) achter de plannen in de richting van genocide zat. Deze kerngroep greep de opstand aan om de Armeense kwestie voorgoed op te lossen. Helaas zijn de archieven van de verschillende organisaties van de Jong-Turken verdwenen en is het moeilijk tot definitieve conclusies te komen. De Duitse rapporten en de verklaringen die na de oorlog zijn afgelegd voor het Ottomaanse tribunaal, dat de vervolgingen van de Armeniërs onderzocht, wijzen wel op een doelbewuste uitroeiingspolitiek.
Tot zover de geschiedenis. Terug naar de politiek. In Nederland heeft de ChristenUnie meerdere malen voor een verbod op de ontkenning van de Armeense genocide verdedigd, een conservatief ideologisch pleidooi dat mede als doel had om het islamitische Turkije buiten de Europese Unie te houden. In Frankrijk speelt een ander, meer opportunistisch motief een grote rol, namelijk de stem van de Armeense immigranten. Franse politici willen deze grote groep kiezers niet voor het hoofd stoten. Een voorstel voor een verbod op de ontkenning van de Armeense genocide heeft in West-Europa dan ook niets met wetenschap te maken, maar alles met politiek.
In Turkije ligt de zaak nog gevoeliger, omdat een erkenning van de Armeense genocide een mea culpa voor vroeger inhoudt, een klap in het gezicht van de Turkse nationale trots. Sinds enkele jaren is in Turkije het erkennen van de Armeense genocide dan ook strafbaar. In het in 2005 in het Wetboek van Strafrecht opgenomen artikel 301 staat dat de Turkse identiteit niet beledigd mag worden. Meteen dat jaar al werd de Turkse schrijver Orhan Pamuk, winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur, met beroep op dit artikel voor het gerecht gedaagd. Pamuk had in een interview met een Zwitsers tijdschrift gezegd dat de Turken zo’n 30.000 Koerden hadden vermoord en zo’n 1 miljoen Armeniërs, maar dat geen Turk dit hardop durfde te zeggen, dus moest hij het maar doen. Uiteindelijk besloot men de zaak tegen Pamuk echter te seponeren.
Met de Armeens-Turkse journalist Hrant Dink liep het slechter af. Hij kreeg in 2006 zes maanden voorwaardelijk, en werd begin 2007 doodgeschoten door een Turkse nationalist. McCarthy zegt dat Armeense en Westerse voorstanders van een ontkenningsverbod een vrije academische discussie in de weg staan, maar van een vrij debat is in Turkije ook beslist geen sprake.
Turkije heeft een punt. De Franse wet is slechte symboolpolitiek, waar we niets mee kunnen. Of de Armeense genocide echt een genocide was of slechts een kwestie, blijft een lastige vraag. Het is echter een vraag die door historici moet worden beantwoord, en niet door politici.
Door: Ewout Klei
Turkije is woest. Waarom? Frankrijk heeft op 24 januari 2012 een wet aangenomen, die het strafbaar maakt de Armeense genocide van 1915 te ontkennen. Premier Erdogan noemt de Franse wet racistisch en discriminerend. Volgens Turkije zijn er honderd jaar geleden erge dingen gebeurd, maar gaat het veel te ver om deze gebeurtenissen een genocide te noemen. Men spreekt liever over de Armeense kwestie.
Turkije heeft een punt. In tegenstelling tot de Holocaust is de Armeense genocide omstreden. Werd van overheidswege besloten de Armeniërs uit te moorden? Hierover bestaat in de geschiedschrijving geen consensus. De gepolitiseerde controverse sleept zich al tientallen jaren voort.
In de negentiende eeuw stond het Ottomaanse Rijk – ooit een machtig rijk in het Midden-Oosten en op de Balkan, met het huidige Turkije als machtscentrum – onder druk. Europese mogendheden bedreigden het rijk van buitenaf, nationalistische bewegingen destabiliseerden het van binnenuit. In het Europese deel van het rijk slaagden sommige volken erin onafhankelijk te worden; in het Aziatische deel bleef de eenheid voorlopig bewaard.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog koos het Ottomaanse Rijk de kant van de Centralen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) en raakte zo in oorlog met Rusland, dat de kant de Entente (Frankrijk en Groot-Brittannië) had gekozen. De christelijke Armeniërs hoopten met de steun van Rusland hun onafhankelijkheid te herwinnen. Volgens de pro-Turkse historicus Justin McCarthy, die over het onderwerp in 2005 in Leiden een lezing hield, bedreigde de Armeense opstand het Ottomaanse Rijk in zijn voortbestaan. De deportatie van grote aantallen Armeniërs naar Syrië was volgens McCarthy daarom meer dan logisch. Op deze manier hoopten de Turken de opstand te breken. Natuurlijk kwamen hier – door moord, honger en ziekte – veel onschuldige Armeniërs bij om, maar er stierven in de oorlog ook veel onschuldige moslims. Het sterftecijfer was volgens McCarthy onder beide groepen even hoog, ongeveer 40 procent.
Daarom is het volgens McCarthy onjuist de ene partij vrij te pleiten en de andere partij alle schuld in de schoenen te schuiven. Dat is volgens hem wel het doel van de Armeense nationalisten, die in Europa en Amerika sterk aan het lobbyen zijn om de genocide erkend te zien en een verbod op ontkenning strafbaar te stellen. De Armeense lobby wil een verbod op een alternatieve visie op de gebeurtenissen. McCarthy’s pleidooi is dan ook dat historici moeten beslissen over de vraag, of er sprake was van een genocide of een kwestie.
McCarthy’s betoog is sympathiek en lijkt overtuigend. De archieven lijken ook zijn gelijk te bevestigen: in de Turkse archieven wijst niets op een bevel tot genocide, er heeft nooit een Turkse Wannseeconferentie plaatsgevonden. De documenten van Amerikaanse en Engelse ooggetuigen, die uitgebreid verhaalden over de Armeense genocide, kunnen bovendien worden uitgelegd als anti-Turkse propaganda, met als doel de Centralen zwart te maken.
Daarentegen verhaalden Duitse militairen en diplomaten ook uitgebreid over de gebeurtenissen. Ze waren bondgenoten van de Turken, maar beschuldigden de Ottomaanse machthebbers wel degelijk van genocide. Ook maakte de manier waarop de Armeniërs werden gedeporteerd, hun dood wel heel waarschijnlijk. Ze moesten binnen een of twee dagen vertrekken, onderweg voor de meest elementaire levensbehoeften met goud betalen en in gedwongen marsen door de woestijn trekken, wat velen noodlottig werd. Er was bovendien geen enkele poging gedaan op de eindbestemming te zorgen voor onderdak, voedsel en water voor de gedeporteerden.
Het is onduidelijk hoeveel Armeniërs er tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn omgekomen. De schattingen lopen uiteen van 300.000 tot 2 miljoen.
Sommige historici vermoeden dat niet de Ottomaanse overheid, maar een kerngroep van de Jong-Turken (een nationalistische partij, die in 1908 de macht had gegrepen) achter de plannen in de richting van genocide zat. Deze kerngroep greep de opstand aan om de Armeense kwestie voorgoed op te lossen. Helaas zijn de archieven van de verschillende organisaties van de Jong-Turken verdwenen en is het moeilijk tot definitieve conclusies te komen. De Duitse rapporten en de verklaringen die na de oorlog zijn afgelegd voor het Ottomaanse tribunaal, dat de vervolgingen van de Armeniërs onderzocht, wijzen wel op een doelbewuste uitroeiingspolitiek.
Tot zover de geschiedenis. Terug naar de politiek. In Nederland heeft de ChristenUnie meerdere malen voor een verbod op de ontkenning van de Armeense genocide verdedigd, een conservatief ideologisch pleidooi dat mede als doel had om het islamitische Turkije buiten de Europese Unie te houden. In Frankrijk speelt een ander, meer opportunistisch motief een grote rol, namelijk de stem van de Armeense immigranten. Franse politici willen deze grote groep kiezers niet voor het hoofd stoten. Een voorstel voor een verbod op de ontkenning van de Armeense genocide heeft in West-Europa dan ook niets met wetenschap te maken, maar alles met politiek.
In Turkije ligt de zaak nog gevoeliger, omdat een erkenning van de Armeense genocide een mea culpa voor vroeger inhoudt, een klap in het gezicht van de Turkse nationale trots. Sinds enkele jaren is in Turkije het erkennen van de Armeense genocide dan ook strafbaar. In het in 2005 in het Wetboek van Strafrecht opgenomen artikel 301 staat dat de Turkse identiteit niet beledigd mag worden. Meteen dat jaar al werd de Turkse schrijver Orhan Pamuk, winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur, met beroep op dit artikel voor het gerecht gedaagd. Pamuk had in een interview met een Zwitsers tijdschrift gezegd dat de Turken zo’n 30.000 Koerden hadden vermoord en zo’n 1 miljoen Armeniërs, maar dat geen Turk dit hardop durfde te zeggen, dus moest hij het maar doen. Uiteindelijk besloot men de zaak tegen Pamuk echter te seponeren.
Met de Armeens-Turkse journalist Hrant Dink liep het slechter af. Hij kreeg in 2006 zes maanden voorwaardelijk, en werd begin 2007 doodgeschoten door een Turkse nationalist. McCarthy zegt dat Armeense en Westerse voorstanders van een ontkenningsverbod een vrije academische discussie in de weg staan, maar van een vrij debat is in Turkije ook beslist geen sprake.
Turkije heeft een punt. De Franse wet is slechte symboolpolitiek, waar we niets mee kunnen. Of de Armeense genocide echt een genocide was of slechts een kwestie, blijft een lastige vraag. Het is echter een vraag die door historici moet worden beantwoord, en niet door politici.
zaterdag, januari 21, 2012
Calimerogelovigen en seculiere zelfbeheersing
Dit artikel staat op het D66blog
Auteur: Ewout Klei. Voorzitter D66-werkgroep Levensbeschouwing en Religie
De afgelopen week discussieerden pers en politiek fel over Different, een orthodox-evangelische ‘hulporganisatie’ die homo’s wil ‘genezen’ (iets wat de organisatie nu opeens trouwens ontkent). Zorgverzekeraars zijn verplicht een behandeling van Different te betalen. Het is een goede zaak dat Minister van Volksgezondheid Edith Schippers meteen besloten heeft om een kritisch onderzoek in te stellen naar de praktijken van Different, hopelijk met als gevolg dat er een cent meer naar deze club gaat.
Over Different was er in Nederland een brede overeenstemming. VVD, PvdA, D66, GroenLinks en ook het CDA waren kritisch over de aanpak van Different. De ChristenUnie en de SGP zagen dit echter anders. ChristenUnie-leider Arie Slob twitterde “Zie veel ophef over #different Organisatie die al jaren actief is. Mensen zijn vrij om daar voor te kiezen. Houden zo!” Kees van der Staaij reageerde ook middels dit medium, met de woorden: “Homoseksuele mensen die bewust kiezen voor begeleiding door Different verdienen onze steun.”
De woorden klinken een vrijzinnige en seculiere mensen vreemd in de oren. Slob en Van der Staaij doen het voorkomen, dat mensen die voor Different kiezen, dit in alle vrijheid doen. De gedachte, dat een bepaalde streng-christelijke omgeving mensen in een keurslijf dwingt zodat ze niet mogen zijn wie ze zijn, komt niet in hun hoofden op. De ‘vrijheid’ waar Slob en Van der Staaij voor pleiten, is geen individuele vrijheid, maar vrijheid voor de groep. De groep moet alle vrijheid hebben om eigen regels te maken en te handhaven. De staat mag zich hier niet mee bemoeien, en moet de groepen het liefst ook financieel ondersteunen, ook als deze groepen discrimineren.
Je kunt mensen niet dwingen om vrij en gelijk te zijn. De Amerikanen dachten in 2003 even democratie in Irak te brengen, maar kwamen van een koude kermis thuis. Ik denk dat al te veel druk op orthodox-christelijke (en orthodox-joodse en orthodox-islamitische) organisaties ook averechts werkt, omdat ze dan in hun schulp kruipen en radicaliseren. Wat je daarentegen wel kunt doen, is de misplaatste calimerohouding ontmaskeren.
Toen eind vorig jaar besloten werd, om een einde te maken aan de praktijk van de zogenoemde weigerambtenaar, klaagden ChristenUnie en SGP over de ‘seculiere intolerantie’. Dat de seculiere partijen van de weigerambtenaar af wilden, zou intolerant zijn en ingaan tegen de eeuwenoude traditie van het Nederlandse plooien en schikken. Het SGP-blad Zicht noemde D66 theocratisch, omdat de Democraten de publieke invloed van religie zoveel mogelijk wilden beperken. Gert Jan Segers van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie ging in de Volkskrant van 10 juni 2011 nog een stapje, en vergeleek het secularisme met de fundamentalistische islam in het Midden-Oosten. In Nederland was men nog niet zo ver als in Egypte, waar christenen tweederangs burgers waren, maar dit zou in de toekomst misschien/wellicht kunnen veranderen, zo was de gedachte.
SGP en ChristenUnie maken echter een grote logische denkfout. Een bevestiging van een ontkenning is een ontkenning, terwijl een ontkenning van een ontkenning een bevestiging is. SGP en ChristenUnie zijn tolerant/begripvol tegenover intolerante praktijken (weigerambtenaren, het misbruik in de katholieke kerk, Different, het religiebeleid van de Hongaarse regering, de apartheidspolitiek van Israël en vroeger die van Zuid-Afrika), terwijl seculiere partijen hier grote moeite mee hebben. SGP en ChristenUnie zijn hier verdedigers van de intolerantie met een misplaatst beroep op de tolerantie, terwijl de seculiere partijen die voor de tolerantie opkomen zich hier geen onterecht schuldcomplex mogen laten aanpraten.
Toch roept het hypocriete beroep van SGP en ChristenUnie op de tolerantie een interessante vraag op: als je moeite hebt met intolerante praktijken van een bepaalde groep mensen, loop je dan niet het risico om zelf ook onverdraagzaam te worden? Dat risico is er volgens mij zeker. Je moet een onderscheid maken tussen de intolerante praktijken zelf, en de groep die ze bedrijft, hoe moeilijk dit soms misschien ook is. Vrouwenbesnijdenis mag nooit een reden zijn, om Somalische moslims weg te zetten als barbaren, of het verbod op inenting SGP’ers in Staphorst als achterlijke zwarte kousen. Een belangrijke reden waarom discussies vaak vastlopen en orthodox-religieuze groeperingen vervallen in een verongelijkte calimerohouding en als gevolg daarvan kunnen radicaliseren, is denk ik omdat dit onderscheid niet wordt gemaakt, of in ieder geval niet scherp genoeg. We kunnen niet kritisch genoeg over misstanden in streng-religieuze hoek zijn, maar dat mag nooit een excuus zijn om een antireligieuze agenda te voeren, tegen het persoonlijk geloof van mensen op zich.
Om calimerogelovigen van hun syndroom af te helpen, is een seculiere zelfbeheersing noodzakelijk.
Auteur: Ewout Klei. Voorzitter D66-werkgroep Levensbeschouwing en Religie
De afgelopen week discussieerden pers en politiek fel over Different, een orthodox-evangelische ‘hulporganisatie’ die homo’s wil ‘genezen’ (iets wat de organisatie nu opeens trouwens ontkent). Zorgverzekeraars zijn verplicht een behandeling van Different te betalen. Het is een goede zaak dat Minister van Volksgezondheid Edith Schippers meteen besloten heeft om een kritisch onderzoek in te stellen naar de praktijken van Different, hopelijk met als gevolg dat er een cent meer naar deze club gaat.
Over Different was er in Nederland een brede overeenstemming. VVD, PvdA, D66, GroenLinks en ook het CDA waren kritisch over de aanpak van Different. De ChristenUnie en de SGP zagen dit echter anders. ChristenUnie-leider Arie Slob twitterde “Zie veel ophef over #different Organisatie die al jaren actief is. Mensen zijn vrij om daar voor te kiezen. Houden zo!” Kees van der Staaij reageerde ook middels dit medium, met de woorden: “Homoseksuele mensen die bewust kiezen voor begeleiding door Different verdienen onze steun.”
De woorden klinken een vrijzinnige en seculiere mensen vreemd in de oren. Slob en Van der Staaij doen het voorkomen, dat mensen die voor Different kiezen, dit in alle vrijheid doen. De gedachte, dat een bepaalde streng-christelijke omgeving mensen in een keurslijf dwingt zodat ze niet mogen zijn wie ze zijn, komt niet in hun hoofden op. De ‘vrijheid’ waar Slob en Van der Staaij voor pleiten, is geen individuele vrijheid, maar vrijheid voor de groep. De groep moet alle vrijheid hebben om eigen regels te maken en te handhaven. De staat mag zich hier niet mee bemoeien, en moet de groepen het liefst ook financieel ondersteunen, ook als deze groepen discrimineren.
Je kunt mensen niet dwingen om vrij en gelijk te zijn. De Amerikanen dachten in 2003 even democratie in Irak te brengen, maar kwamen van een koude kermis thuis. Ik denk dat al te veel druk op orthodox-christelijke (en orthodox-joodse en orthodox-islamitische) organisaties ook averechts werkt, omdat ze dan in hun schulp kruipen en radicaliseren. Wat je daarentegen wel kunt doen, is de misplaatste calimerohouding ontmaskeren.
Toen eind vorig jaar besloten werd, om een einde te maken aan de praktijk van de zogenoemde weigerambtenaar, klaagden ChristenUnie en SGP over de ‘seculiere intolerantie’. Dat de seculiere partijen van de weigerambtenaar af wilden, zou intolerant zijn en ingaan tegen de eeuwenoude traditie van het Nederlandse plooien en schikken. Het SGP-blad Zicht noemde D66 theocratisch, omdat de Democraten de publieke invloed van religie zoveel mogelijk wilden beperken. Gert Jan Segers van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie ging in de Volkskrant van 10 juni 2011 nog een stapje, en vergeleek het secularisme met de fundamentalistische islam in het Midden-Oosten. In Nederland was men nog niet zo ver als in Egypte, waar christenen tweederangs burgers waren, maar dit zou in de toekomst misschien/wellicht kunnen veranderen, zo was de gedachte.
SGP en ChristenUnie maken echter een grote logische denkfout. Een bevestiging van een ontkenning is een ontkenning, terwijl een ontkenning van een ontkenning een bevestiging is. SGP en ChristenUnie zijn tolerant/begripvol tegenover intolerante praktijken (weigerambtenaren, het misbruik in de katholieke kerk, Different, het religiebeleid van de Hongaarse regering, de apartheidspolitiek van Israël en vroeger die van Zuid-Afrika), terwijl seculiere partijen hier grote moeite mee hebben. SGP en ChristenUnie zijn hier verdedigers van de intolerantie met een misplaatst beroep op de tolerantie, terwijl de seculiere partijen die voor de tolerantie opkomen zich hier geen onterecht schuldcomplex mogen laten aanpraten.
Toch roept het hypocriete beroep van SGP en ChristenUnie op de tolerantie een interessante vraag op: als je moeite hebt met intolerante praktijken van een bepaalde groep mensen, loop je dan niet het risico om zelf ook onverdraagzaam te worden? Dat risico is er volgens mij zeker. Je moet een onderscheid maken tussen de intolerante praktijken zelf, en de groep die ze bedrijft, hoe moeilijk dit soms misschien ook is. Vrouwenbesnijdenis mag nooit een reden zijn, om Somalische moslims weg te zetten als barbaren, of het verbod op inenting SGP’ers in Staphorst als achterlijke zwarte kousen. Een belangrijke reden waarom discussies vaak vastlopen en orthodox-religieuze groeperingen vervallen in een verongelijkte calimerohouding en als gevolg daarvan kunnen radicaliseren, is denk ik omdat dit onderscheid niet wordt gemaakt, of in ieder geval niet scherp genoeg. We kunnen niet kritisch genoeg over misstanden in streng-religieuze hoek zijn, maar dat mag nooit een excuus zijn om een antireligieuze agenda te voeren, tegen het persoonlijk geloof van mensen op zich.
Om calimerogelovigen van hun syndroom af te helpen, is een seculiere zelfbeheersing noodzakelijk.
maandag, januari 09, 2012
Vrijgemaakt
Dit is mijn eerste artikel op het D66blog
Auteur: Ewout Klei. Voorzitter D66-werkgroep Levensbeschouwing en Religie
Een Thema-afdeling van D66 voor Religie en Levensbeschouwing lijkt een beetje overbodige luxe. Op het eerste gezicht leven we in een vrij land en in een vrij werelddeel. Je mag geloven wat je wilt, ook als je helemaal nergens in wilt geloven: gereformeerd-vrijgemaakt of van-god-vrijgemaakt, het kan allemaal.
In veel landen in Azië en Afrika is het met deze vrijheid echter gans anders gesteld. Daar worden minderheden niet zelden geconfronteerd met discriminatie, en soms zelfs met vervolging. Denk bijvoorbeeld aan de Ahmadiyya moslims in Pakistan, de Bahai in Iran, de Kopten in Egypte en de Falun Gong in China.
Europa ook is niet meer wat het (een tijdje althans) geweest is. In Hongarije is nu een christelijk-conservatieve partij aan de macht, die dankzij haar tweederde meerderheid in het parlement de grondwet kan wijzigen. De regering drukt er nu allemaal wetten door, die in strijd zijn met de mensenrechten. Zo worden een heleboel geloofsgemeenschappen – moslims, hindoes, vrijzinnige christenen en vrijzinnige joden – niet meer erkend, en hun bezittingen geconfisqueerd. D66-Europarlementariër Sophie in ’t Veld protesteerde uiteraard, maar zal Europa ook maatregelen tegen de reactionaire regering-Órban willen nemen?
Nederland is er gelukkig beter aan toe dan Hongarije. We hebben een minderheidskabinet, dat slechts gedoogsteun krijgt van de ondemocratische PVV en SGP. VVD en CDA hebben nog steeds het woord ‘democratie’ respectievelijk ‘democratisch’ in hun partijnaam staan, en een verregaande wetswijziging in Hongaarse zin komt hier het parlement niet door. PVV en SGP kunnen hooguit de boel (tijdelijk) tegenhouden. Geert Wilders wil niet dat de hypotheekrente wordt afgeschaft, stuurt een theatraal tweetje, en de boel gaat weer op slot. De SGP wil niet dat er bezuinigd wordt op de kinderbijslag, gaat even bij Mark Rutte langs, en alles blijft bij het oude. Verontruste vrijzinnigen die geloven dat we dankzij de gedoogsteun van de SGP zijn beland ‘in handen van de Poldertaliban’, kunnen – om oud-premier Hendrikus Colijn even te parafraseren – rustig slapen. De SGP heeft maar twee zetels in het parlement en haar meest verregaande standpunten wijken te zeer van de mainstream af, om ooit wet te zullen worden. Een onverwachte bondgenoot vinden we hier soms zelfs in de PVV, die voor het voorstel van GroenLinks-Kamerlid Ineke van Gent stemde om de homodiscriminerende weigerambtenaar straks te weigeren. De gedoogsteun van de SGP is goed voor de verkoop van kinderwagens, maar de partij wordt nooit meer dan een bijwagentje.
De afwezigheid van Hongaarse toestanden betekent overigens niet, dat we in Nederland op onze lauweren kunnen luieren. Godsdienstvrijheid betekent voor D66, dat een individu mag en kan geloven wat zij/hij wil. Dan alleen kun je waarlijk vrijgemaakt zijn. In Nederland bestaat deze vrijheid de jure, maar de facto komt het nog vaak voor dat de groep het individu dwingt om zus en zo te geloven, op straffe van uitsluiting uit de hemel (in theorie maar dit hoef je niet te geloven) en uitsluiting uit de groep (in de praktijk komt het hier op neer). Op dit moment is het zo dat de overheid de discriminatie van bijvoorbeeld gelovige homoseksuelen door religieuze organisaties faciliteert, door partijen en scholen te subsidiëren die aan ‘afwijkende’ mensen geen ruimte willen geven. Godsdienstvrijheid kun je pas echt genieten, als de overheid helemaal neutraal is. Dat is nu niet het geval. De SGP mag vrouwen weren uit openbare functies, iets wat volstrekt ondenkbaar is in andere Europese landen. Daarnaast wordt er in de publieke ruimte dikwijls een uitzondering gemaakt voor een religieus beroep op ´gewetensbezwaren´ (bijvoorbeeld bij inentingen, abortus, euthanasie en het homohuwelijk), met als gevolgd dat er voor (conservatieve) gelovigen blijkbaar andere regels gelden dan voor de rest van de burgers. Ten slotte bevat onze wetgeving theocratische restjes, zoals het verbod op godslastering en de zondagswetgeving.
D66 staat nu voor een duivels dilemma: In hoeverre moet de overheid het individu tegen de dwang van de groep in bescherming nemen, zonder dat er misschien een seculiere meerderheidsdwang ontstaat? Kiezen we voor de smalle weg van het ‘vrijzinnige paternalisme’ van Dick Pels van het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, die van mening is dat een overheid als een goede herder met (zachte) dwang de stijfkoppige schaapjes over de seculiere dam moet leiden? Of willen we de brede de weg van Mark Rutte bewandelen, die de SGP ooit een ‘leuke partij met leuke mensen’ noemde? Na de moord op Pim Fortuyn sprak zijn opvolger Mat Herben de profetische woorden: “Pim heeft ons de weg gewezen, die wij moeten gaan. Loopt u met mij mee?” In tegenstelling tot Herben ben ik niet op zoek naar dociele discipelen, maar naar vrije zinzoekers. Mijn woorden klinken daarom wellicht wat weifelender: “Dick heeft een weg gewezen en Mark heeft een weg gewezen, ik weet nog niet precies welke weg wij als D66´ers moeten gaan. Zoekt u met mij mee?”
Auteur: Ewout Klei. Voorzitter D66-werkgroep Levensbeschouwing en Religie
Een Thema-afdeling van D66 voor Religie en Levensbeschouwing lijkt een beetje overbodige luxe. Op het eerste gezicht leven we in een vrij land en in een vrij werelddeel. Je mag geloven wat je wilt, ook als je helemaal nergens in wilt geloven: gereformeerd-vrijgemaakt of van-god-vrijgemaakt, het kan allemaal.
In veel landen in Azië en Afrika is het met deze vrijheid echter gans anders gesteld. Daar worden minderheden niet zelden geconfronteerd met discriminatie, en soms zelfs met vervolging. Denk bijvoorbeeld aan de Ahmadiyya moslims in Pakistan, de Bahai in Iran, de Kopten in Egypte en de Falun Gong in China.
Europa ook is niet meer wat het (een tijdje althans) geweest is. In Hongarije is nu een christelijk-conservatieve partij aan de macht, die dankzij haar tweederde meerderheid in het parlement de grondwet kan wijzigen. De regering drukt er nu allemaal wetten door, die in strijd zijn met de mensenrechten. Zo worden een heleboel geloofsgemeenschappen – moslims, hindoes, vrijzinnige christenen en vrijzinnige joden – niet meer erkend, en hun bezittingen geconfisqueerd. D66-Europarlementariër Sophie in ’t Veld protesteerde uiteraard, maar zal Europa ook maatregelen tegen de reactionaire regering-Órban willen nemen?
Nederland is er gelukkig beter aan toe dan Hongarije. We hebben een minderheidskabinet, dat slechts gedoogsteun krijgt van de ondemocratische PVV en SGP. VVD en CDA hebben nog steeds het woord ‘democratie’ respectievelijk ‘democratisch’ in hun partijnaam staan, en een verregaande wetswijziging in Hongaarse zin komt hier het parlement niet door. PVV en SGP kunnen hooguit de boel (tijdelijk) tegenhouden. Geert Wilders wil niet dat de hypotheekrente wordt afgeschaft, stuurt een theatraal tweetje, en de boel gaat weer op slot. De SGP wil niet dat er bezuinigd wordt op de kinderbijslag, gaat even bij Mark Rutte langs, en alles blijft bij het oude. Verontruste vrijzinnigen die geloven dat we dankzij de gedoogsteun van de SGP zijn beland ‘in handen van de Poldertaliban’, kunnen – om oud-premier Hendrikus Colijn even te parafraseren – rustig slapen. De SGP heeft maar twee zetels in het parlement en haar meest verregaande standpunten wijken te zeer van de mainstream af, om ooit wet te zullen worden. Een onverwachte bondgenoot vinden we hier soms zelfs in de PVV, die voor het voorstel van GroenLinks-Kamerlid Ineke van Gent stemde om de homodiscriminerende weigerambtenaar straks te weigeren. De gedoogsteun van de SGP is goed voor de verkoop van kinderwagens, maar de partij wordt nooit meer dan een bijwagentje.
De afwezigheid van Hongaarse toestanden betekent overigens niet, dat we in Nederland op onze lauweren kunnen luieren. Godsdienstvrijheid betekent voor D66, dat een individu mag en kan geloven wat zij/hij wil. Dan alleen kun je waarlijk vrijgemaakt zijn. In Nederland bestaat deze vrijheid de jure, maar de facto komt het nog vaak voor dat de groep het individu dwingt om zus en zo te geloven, op straffe van uitsluiting uit de hemel (in theorie maar dit hoef je niet te geloven) en uitsluiting uit de groep (in de praktijk komt het hier op neer). Op dit moment is het zo dat de overheid de discriminatie van bijvoorbeeld gelovige homoseksuelen door religieuze organisaties faciliteert, door partijen en scholen te subsidiëren die aan ‘afwijkende’ mensen geen ruimte willen geven. Godsdienstvrijheid kun je pas echt genieten, als de overheid helemaal neutraal is. Dat is nu niet het geval. De SGP mag vrouwen weren uit openbare functies, iets wat volstrekt ondenkbaar is in andere Europese landen. Daarnaast wordt er in de publieke ruimte dikwijls een uitzondering gemaakt voor een religieus beroep op ´gewetensbezwaren´ (bijvoorbeeld bij inentingen, abortus, euthanasie en het homohuwelijk), met als gevolgd dat er voor (conservatieve) gelovigen blijkbaar andere regels gelden dan voor de rest van de burgers. Ten slotte bevat onze wetgeving theocratische restjes, zoals het verbod op godslastering en de zondagswetgeving.
D66 staat nu voor een duivels dilemma: In hoeverre moet de overheid het individu tegen de dwang van de groep in bescherming nemen, zonder dat er misschien een seculiere meerderheidsdwang ontstaat? Kiezen we voor de smalle weg van het ‘vrijzinnige paternalisme’ van Dick Pels van het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, die van mening is dat een overheid als een goede herder met (zachte) dwang de stijfkoppige schaapjes over de seculiere dam moet leiden? Of willen we de brede de weg van Mark Rutte bewandelen, die de SGP ooit een ‘leuke partij met leuke mensen’ noemde? Na de moord op Pim Fortuyn sprak zijn opvolger Mat Herben de profetische woorden: “Pim heeft ons de weg gewezen, die wij moeten gaan. Loopt u met mij mee?” In tegenstelling tot Herben ben ik niet op zoek naar dociele discipelen, maar naar vrije zinzoekers. Mijn woorden klinken daarom wellicht wat weifelender: “Dick heeft een weg gewezen en Mark heeft een weg gewezen, ik weet nog niet precies welke weg wij als D66´ers moeten gaan. Zoekt u met mij mee?”
woensdag, december 28, 2011
Het GPV: klein maar krachtig
Onderstaande recensie, geschreven door Roel Kuiper van de ChristenUnie, verscheen onlangs in De Reformatie, het kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt).
Op 25 mei promoveerde dr. Ewout Klei aan de Theologische Universiteit van Kampen op een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond. Een opvallende promotie. In de eerste plaats omdat het GPV voor het eerst onderwerp is van een omvangrijke wetenschappelijke studie. In de tweede plaats omdat dit boek iets zegt over een episode in de vrijgemaakte wereld die in 2003 tot een einde kwam. Het GPV was meer dan een politieke partij, het was een kernorganisatie van de vrijgemaakte verzuiling, zoals de ARP dat ook ooit was geweest. Toen het GPV fuseerde met de RPF verloor de vrijgemaakte wereld een gezichtsbepalend instituut. Maar het GPV was gaandeweg ook het symbool geworden van de geslotenheid en het isolement van die wereld. Toen de urgentie van christelijke krachtenbundeling in een seculariserend Nederland steeds sterker werd, kon het GPV niet meer de vaste burcht zijn die het altijd was. Over die geschiedenis en de beoordeling daarvan gaat het boek van Ewout Klei.
Laat ik vooropstellen dat het goed is dat er een doorlopend en samenhangend relaas beschikbaar is van de hele geschiedenis van het GPV. Over de oprichting, het ‘ethisch conflict’ met de ARP, het Amersfoorts Congres van 1948, de ‘doorgaande reformatie’ en de eerste jaren van het GPV was al het nodige verschenen. Over de jaren daarna veel minder. Er is nu een samenhangend verhaal over de 55 jaar waarin het GPV bestond.
Tot aan 1959 worstelde het GPV met zichzelf. De verhouding tot de ARP bleef schuren en interne conflicten stapelden zich op. Dankzij mensen als A.J. Verbrugh bleef het GPV als politieke partij overeind, want interne persoonlijke kerkelijke spanningen deden de partij meer kwaad dan goed. In 1959 miste het GPV op een haar na een zetel in de Tweede Kamer, maar wist deze in 1963 toch te bemachtigen. Vanaf dat moment begon de partij te marcheren, soms letterlijk op landelijke toogdagen, begeleid door militaire marsmuziek. Het was Piet Jongeling die het GPV en daarmee de vrijgemaakte wereld een gezicht gaf. Het was een positief, principieel en blijmoedig gezicht. Jongeling heeft veel betekend voor de aansluiting van de vrijgemaakte wereld bij het publieke leven in Nederland. Zijn opvolger Verbrugh, van 1977-1981 de voorman in de Kamer, slaagde er veel minder in met zijn publieke optreden de harten te veroveren. Hij was iemand van vergezichten en projecten met ruime ambities die slechts in beperkte mate herkenning opriepen bij de buitenwacht. Vreemd genoeg was Verbrugh in partijpolitieke zin de practicus, de man die de ziel vormde van wat Klei de ‘politieke richting’ in het GPV noemt (in onderscheid met de ‘kerkelijke richting’). Was Verbrugh de ideoloog, zijn opvolger Schutte was de man uit de wereld van praktische wetten en staatsrechtelijke zuiverheid. Jongeling had de vrijgemaakten een politiek gezicht gegeven, Schutte liet zien hoe je als kleine partij in de Kamer vruchtbaar kunt opereren. Het bezorgde het GPV veel respect maar slechts beperkte groei. In 1989 kwam er een tweede zetel bij die behouden bleef tot 2002 toen de ChristenUnie voor het eerst als opvolger van GPV en RPF bij de stembus verscheen. Daarmee kwam een periode van veertig jaar onafgebroken presentie in de Tweede Kamer (met slechts vijf vertegenwoordigers!) tot een einde.
Ewout Klei heeft een goed leesbaar boek geschreven, een partijgeschiedenis van voor tot achter. Toch is het een boek met een beperkt perspectief en met een vraagstelling die soms een valse belichting geeft van waar de partij voor stond. Het is een boek geworden dat vooral vanuit het interne perspectief is geschreven en het belicht vooral de binnenwereld van de partij. Het gaat over de interne ‘ethische conflicten’, over vele vergaderingen met onbevredigend slot, over eindeloze samenwerkingsdiscussies, over een confessioneel idioom dat uiteindelijk zo uitgeput was geraakt dat het niet meer kon inspireren. Wie het boek grondig leest, treft regelmatig de toon aan dat dit alles niet meer was dan de marginale luxe van een folkloristische groep. Het boek belooft inzicht te geven in het GPV als ‘morele gemeenschap’ en wil licht werpen op processen als verzuiling en ontzuiling, maar komt daar nauwelijks aan toe. Het zou goed geweest zijn de ontwikkeling van het GPV in een wat groter kader te plaatsen. Kleine partijen horen bij het Nederlandse politieke landschap. Zij vertegenwoordigen een stroming of staan symbool voor een krachtig idee en geven gezicht aan de diversiteit die eigen is aan de Nederlandse samenleving. Het GPV is niet een eendagsvlieg gebleken, maar is een stabiele partij geworden met een serieus optreden in de Nederlandse politiek en verdient het niet uitgezwaaid te worden met de conclusie dat de partij restant was van een verdwijnend verzuild verleden met een ‘min of meer folkloristisch karakter’ (323-324).
Zou Ewout Klei dergelijke conclusies verbinden aan aspecten van de partijcultuur alleen dan zou hier nog overheen te stappen zijn, maar het probleem met dit boek is dat het ook de inhoudelijke standpunten van het GPV als buitenissig aanmerkt. Met enige verwondering heb ik de vraagstelling gelezen. Vanaf het begin van het boek wordt het GPV bezien als groepering met een overtuiging die ‘behoorlijk afwijkt’ van wat ‘normaal’ heet (11). De vraag van Klei is nu hoeveel ruimte een seculiere meerderheidscultuur wist te geven aan partijen als het GPV met hun ‘niet-normale’ orthodox-christelijke geluid. Deze vraag kan principieel niet worden beantwoord (en wordt ook niet beantwoord). Wie bepaalt hier wat normaal en niet-normaal is? Het GPV heeft gewoon binnen de kaders van de democratie zich kunnen ontwikkelen en heeft geen enkele formele belemmering ervaren om zijn geluid uit te dragen. Dat het GPV in de RPF uiteindelijk een bondgenoot herkende had niets te maken met toenemende publieke intolerantie jegens het GPV – integendeel, de partij werd breed gewaardeerd -, maar met de erkenning dat gescheiden optrekken van Bijbelgetrouwe christenen in een seculariserend Nederland niet langer verdedigbaar was.
Intussen sluit Klei zich aan bij het subjectieve vooroordeel van de meerderheidscultuur. Het GPV had opvattingen die niet ‘normaal’ waren. De partij bracht een ‘afwijkend geluid’ en een ‘afwijkende mening’ naar voren (14) en Klei ziet hierin blijkbaar een probleem. Waarom? Wat is er mis met het geluid van actieve gereformeerden, nota bene calvinisten die zich diep geworteld weten in Nederland en daar uiting aan willen geven? Is de essentie van democratie niet dat iedere groep zijn grondovertuiging publiek mag uiten en in het publieke debat mag inbrengen? De vraag geeft daarom een valse belichting van de geschiedenis van het GPV. Klei ziet hierin vooral een folkloristische minderheid met een buitenissige boodschap.
Wie zo naar de geschiedenis van het GPV kijkt, moet wel bepaalde essenties missen. De wereld van het GPV wordt bevolkt door mensen met onwerkelijke ideeën. Zelfs Jongeling, de man die een nuchtere en principiële antirevolutionaire politiek bedreef in de Kamer, heet ‘aandoenlijk’, iemand die ‘geen bedreiging’ vormde en ‘buiten de politieke en maatschappelijke werkelijkheid’ stond (129). Dit zijn meer dan ongelukkige formuleringen, dit zijn de opinies van de promovendus. Het GPV heeft daarmee niet het verhaal gekregen dat zij ook verdient. Dat is het verhaal over een groep Kuyperiaanse gereformeerden die gekwetst door kerkelijke ontwikkelingen en ondanks hun verzet tegen bepaalde ‘gedachtenconstructies’ van Kuyper diens geestelijke erfenis verder ontwikkelden. Dat is een verhaal over de poging een gereformeerde politiek te ontwikkelen - al was het op een te smalle kerkelijke basis - dat een alternatief kon zijn voor een seculiere of verwaterde christelijke cultuur. Dat veel christenen zich in dit geluid hebben herkend geeft aan dat het GPV erin slaagde een aantrekkingskracht te ontwikkelen ver buiten de door de partij zelf getrokken grenzen. Opmerkelijk genoeg verkleinde dit uiteindelijk de stap naar de ChristenUnie. Terecht zegt Klei dat deze stap in zekere zin een ‘hergroepering’ is en nog geen ‘ontzuiling’. Dit boek laat, ondanks zichzelf, zien dat de worsteling om die geestelijke erfenis een zaak van gelovige volhouders is geweest en dat deze worsteling uiteindelijk niet tevergeefs is geweest. Het heeft veel betekend voor de positionering van vrijgemaakt-gereformeerden in de samenleving. Het heeft ook bepaalde attitudes tot leven gebracht en een zeker geestelijk klimaat geschapen. Daarin is Klei echter niet doorgedrongen. Het verhaal over die kant van de zaak zou een ander boek vergen.
N.a.v. Ewout Klei, ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’. Een geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond, 1948-2003, Amsterdam: Bert Bakker, 2011, 455 pp.
Op 25 mei promoveerde dr. Ewout Klei aan de Theologische Universiteit van Kampen op een proefschrift over de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond. Een opvallende promotie. In de eerste plaats omdat het GPV voor het eerst onderwerp is van een omvangrijke wetenschappelijke studie. In de tweede plaats omdat dit boek iets zegt over een episode in de vrijgemaakte wereld die in 2003 tot een einde kwam. Het GPV was meer dan een politieke partij, het was een kernorganisatie van de vrijgemaakte verzuiling, zoals de ARP dat ook ooit was geweest. Toen het GPV fuseerde met de RPF verloor de vrijgemaakte wereld een gezichtsbepalend instituut. Maar het GPV was gaandeweg ook het symbool geworden van de geslotenheid en het isolement van die wereld. Toen de urgentie van christelijke krachtenbundeling in een seculariserend Nederland steeds sterker werd, kon het GPV niet meer de vaste burcht zijn die het altijd was. Over die geschiedenis en de beoordeling daarvan gaat het boek van Ewout Klei.
Laat ik vooropstellen dat het goed is dat er een doorlopend en samenhangend relaas beschikbaar is van de hele geschiedenis van het GPV. Over de oprichting, het ‘ethisch conflict’ met de ARP, het Amersfoorts Congres van 1948, de ‘doorgaande reformatie’ en de eerste jaren van het GPV was al het nodige verschenen. Over de jaren daarna veel minder. Er is nu een samenhangend verhaal over de 55 jaar waarin het GPV bestond.
Tot aan 1959 worstelde het GPV met zichzelf. De verhouding tot de ARP bleef schuren en interne conflicten stapelden zich op. Dankzij mensen als A.J. Verbrugh bleef het GPV als politieke partij overeind, want interne persoonlijke kerkelijke spanningen deden de partij meer kwaad dan goed. In 1959 miste het GPV op een haar na een zetel in de Tweede Kamer, maar wist deze in 1963 toch te bemachtigen. Vanaf dat moment begon de partij te marcheren, soms letterlijk op landelijke toogdagen, begeleid door militaire marsmuziek. Het was Piet Jongeling die het GPV en daarmee de vrijgemaakte wereld een gezicht gaf. Het was een positief, principieel en blijmoedig gezicht. Jongeling heeft veel betekend voor de aansluiting van de vrijgemaakte wereld bij het publieke leven in Nederland. Zijn opvolger Verbrugh, van 1977-1981 de voorman in de Kamer, slaagde er veel minder in met zijn publieke optreden de harten te veroveren. Hij was iemand van vergezichten en projecten met ruime ambities die slechts in beperkte mate herkenning opriepen bij de buitenwacht. Vreemd genoeg was Verbrugh in partijpolitieke zin de practicus, de man die de ziel vormde van wat Klei de ‘politieke richting’ in het GPV noemt (in onderscheid met de ‘kerkelijke richting’). Was Verbrugh de ideoloog, zijn opvolger Schutte was de man uit de wereld van praktische wetten en staatsrechtelijke zuiverheid. Jongeling had de vrijgemaakten een politiek gezicht gegeven, Schutte liet zien hoe je als kleine partij in de Kamer vruchtbaar kunt opereren. Het bezorgde het GPV veel respect maar slechts beperkte groei. In 1989 kwam er een tweede zetel bij die behouden bleef tot 2002 toen de ChristenUnie voor het eerst als opvolger van GPV en RPF bij de stembus verscheen. Daarmee kwam een periode van veertig jaar onafgebroken presentie in de Tweede Kamer (met slechts vijf vertegenwoordigers!) tot een einde.
Ewout Klei heeft een goed leesbaar boek geschreven, een partijgeschiedenis van voor tot achter. Toch is het een boek met een beperkt perspectief en met een vraagstelling die soms een valse belichting geeft van waar de partij voor stond. Het is een boek geworden dat vooral vanuit het interne perspectief is geschreven en het belicht vooral de binnenwereld van de partij. Het gaat over de interne ‘ethische conflicten’, over vele vergaderingen met onbevredigend slot, over eindeloze samenwerkingsdiscussies, over een confessioneel idioom dat uiteindelijk zo uitgeput was geraakt dat het niet meer kon inspireren. Wie het boek grondig leest, treft regelmatig de toon aan dat dit alles niet meer was dan de marginale luxe van een folkloristische groep. Het boek belooft inzicht te geven in het GPV als ‘morele gemeenschap’ en wil licht werpen op processen als verzuiling en ontzuiling, maar komt daar nauwelijks aan toe. Het zou goed geweest zijn de ontwikkeling van het GPV in een wat groter kader te plaatsen. Kleine partijen horen bij het Nederlandse politieke landschap. Zij vertegenwoordigen een stroming of staan symbool voor een krachtig idee en geven gezicht aan de diversiteit die eigen is aan de Nederlandse samenleving. Het GPV is niet een eendagsvlieg gebleken, maar is een stabiele partij geworden met een serieus optreden in de Nederlandse politiek en verdient het niet uitgezwaaid te worden met de conclusie dat de partij restant was van een verdwijnend verzuild verleden met een ‘min of meer folkloristisch karakter’ (323-324).
Zou Ewout Klei dergelijke conclusies verbinden aan aspecten van de partijcultuur alleen dan zou hier nog overheen te stappen zijn, maar het probleem met dit boek is dat het ook de inhoudelijke standpunten van het GPV als buitenissig aanmerkt. Met enige verwondering heb ik de vraagstelling gelezen. Vanaf het begin van het boek wordt het GPV bezien als groepering met een overtuiging die ‘behoorlijk afwijkt’ van wat ‘normaal’ heet (11). De vraag van Klei is nu hoeveel ruimte een seculiere meerderheidscultuur wist te geven aan partijen als het GPV met hun ‘niet-normale’ orthodox-christelijke geluid. Deze vraag kan principieel niet worden beantwoord (en wordt ook niet beantwoord). Wie bepaalt hier wat normaal en niet-normaal is? Het GPV heeft gewoon binnen de kaders van de democratie zich kunnen ontwikkelen en heeft geen enkele formele belemmering ervaren om zijn geluid uit te dragen. Dat het GPV in de RPF uiteindelijk een bondgenoot herkende had niets te maken met toenemende publieke intolerantie jegens het GPV – integendeel, de partij werd breed gewaardeerd -, maar met de erkenning dat gescheiden optrekken van Bijbelgetrouwe christenen in een seculariserend Nederland niet langer verdedigbaar was.
Intussen sluit Klei zich aan bij het subjectieve vooroordeel van de meerderheidscultuur. Het GPV had opvattingen die niet ‘normaal’ waren. De partij bracht een ‘afwijkend geluid’ en een ‘afwijkende mening’ naar voren (14) en Klei ziet hierin blijkbaar een probleem. Waarom? Wat is er mis met het geluid van actieve gereformeerden, nota bene calvinisten die zich diep geworteld weten in Nederland en daar uiting aan willen geven? Is de essentie van democratie niet dat iedere groep zijn grondovertuiging publiek mag uiten en in het publieke debat mag inbrengen? De vraag geeft daarom een valse belichting van de geschiedenis van het GPV. Klei ziet hierin vooral een folkloristische minderheid met een buitenissige boodschap.
Wie zo naar de geschiedenis van het GPV kijkt, moet wel bepaalde essenties missen. De wereld van het GPV wordt bevolkt door mensen met onwerkelijke ideeën. Zelfs Jongeling, de man die een nuchtere en principiële antirevolutionaire politiek bedreef in de Kamer, heet ‘aandoenlijk’, iemand die ‘geen bedreiging’ vormde en ‘buiten de politieke en maatschappelijke werkelijkheid’ stond (129). Dit zijn meer dan ongelukkige formuleringen, dit zijn de opinies van de promovendus. Het GPV heeft daarmee niet het verhaal gekregen dat zij ook verdient. Dat is het verhaal over een groep Kuyperiaanse gereformeerden die gekwetst door kerkelijke ontwikkelingen en ondanks hun verzet tegen bepaalde ‘gedachtenconstructies’ van Kuyper diens geestelijke erfenis verder ontwikkelden. Dat is een verhaal over de poging een gereformeerde politiek te ontwikkelen - al was het op een te smalle kerkelijke basis - dat een alternatief kon zijn voor een seculiere of verwaterde christelijke cultuur. Dat veel christenen zich in dit geluid hebben herkend geeft aan dat het GPV erin slaagde een aantrekkingskracht te ontwikkelen ver buiten de door de partij zelf getrokken grenzen. Opmerkelijk genoeg verkleinde dit uiteindelijk de stap naar de ChristenUnie. Terecht zegt Klei dat deze stap in zekere zin een ‘hergroepering’ is en nog geen ‘ontzuiling’. Dit boek laat, ondanks zichzelf, zien dat de worsteling om die geestelijke erfenis een zaak van gelovige volhouders is geweest en dat deze worsteling uiteindelijk niet tevergeefs is geweest. Het heeft veel betekend voor de positionering van vrijgemaakt-gereformeerden in de samenleving. Het heeft ook bepaalde attitudes tot leven gebracht en een zeker geestelijk klimaat geschapen. Daarin is Klei echter niet doorgedrongen. Het verhaal over die kant van de zaak zou een ander boek vergen.
N.a.v. Ewout Klei, ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’. Een geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond, 1948-2003, Amsterdam: Bert Bakker, 2011, 455 pp.
dinsdag, december 27, 2011
De conservatieve verleiding van Bolkestein
Door: Ewout Klei
Als je iemand bent van naam en faam, krijg je gemakkelijker een boek in grote getallen op de markt gepubliceerd dan als je een groentje bent. Dit heeft natuurlijk zo z’n voordelen. Iemand die zich al heeft bewezen, hoeft dat dit nog een keer te doen, en een uitgever loopt dan niet het risico, met een grote voorraad boeken opgescheept te blijven zitten. Als lezer weet je bovendien ook, dat het boek wellicht een zekere kwaliteit heeft, omdat de auteur in het verleden iets gepresteerd heeft, al dan niet op het gebied van boeken. Er zijn echter ook nadelen. Omdat de schrijver zich al bewezen heeft, is de uitgever minder kritisch en blijven kromme redeneringen en gemakzuchtige statements eerder staan, die anders niet werden geaccepteerd. Daarnaast loopt het boek van een gevestigde auteur het risico te weinig origineel te zijn. Schrijvers, of ze nu aan fictie of wetenschap doen, hebben vaak de neiging zichzelf te herhalen, vermoedelijk omdat de menselijke creativiteit bepaalde beperkingen kent, en als lezer word je bij een tweede of derde boek van dezelfde auteur eigenlijk nauwelijks meer verrast. Schrijvers kunnen dit alleen oplossen, door zichzelf opnieuw uit te vinden, of een geheel nieuw onderwerp op te zoeken.
Een paar maanden geleden verscheen De intellectuele verleiding van voormalig VVD-leider Frits Bolkestein. Omdat ik het boek voor Sinterklaas had gevraagd, is deze recensie wat later dan die in De Groene Amsterdammer, Vrij Nederland, de Volkskrant en het NRC Handelsblad. Helemaal aan het begin van zijn boek vertelt Bolkestein ons, dat hij na het behalen van zijn doctoraalexamen in 1959 graag een proefschrift wilde schrijven over ‘de antidemocratische intellectueel’. Het kwam hier echter niet van en Bolkestein koos voor een andere carrière, eerst in de handel en later in de politiek. Volgens Bolkestein was dit achteraf gezien wellicht een goede keus, ook omdat je volgens hem pas echt verstand hebt van politiek na vele jaren ervaring, in plaats van dat je als onbeschreven blad vanuit het niets zomaar allemaal dingen gaat beweren. Als politicus bleef Bolkestein zijn intellectuele kant koesteren: zijn optreden was deftig en erudiet en hij maakte ook tijd vrij om af en toe een leuk kritisch boek te schrijven. Pas na zijn pensioen pikte Bolkestein zijn oude plan weer op, en besloot hij om het boek over intellectuelen en de politiek te gaan schrijven. Het werd geen proefschrift maar meer een verzameling van politieke essays, met als rode draad de invloed van ‘gevaarlijke ideeën’ op de politiek.
Achteraf gezien denk ik dat Bolkestein een verkeerde keuze heeft gemaakt. Een proefschrift kan iets saais hebben, maar dwingt de auteur wel om heel nauwkeurig en nauwgezet aan het werk te gaan, elk argument goed te onderbouwen en geen overhaaste conclusies te trekken. Bolkestein koos anders. Hij spreekt tot ons niet als een wetenschapper maar als een elder statesman, om ons zo zijn grote wijsheid deelachtig te maken. Hij ontslaat zich op deze manier van de plicht om zijn apodictische argumenten goed te onderbouwen en in te gaan op fenomenen die wat minder goed in zijn betoog passen, zoals het populisme van Geert Wilders en Martin Bosma, die het rechtse gedachtegoed van Bolkestein hebben geradicaliseerd. Het past niettemin wel een beetje bij Bolkestein, die in zekere zin neerkijkt op de universiteit waar men veel te weinig praktisch is en waar progressieve ideologieën als feminisme, multiculturalisme, neo-marxisme en postmodernisme welig tieren. De wijsheid van Bolkestein komt op mij soms nogal zeurderig over. Het is een vertoog van een oude man die vaak in herhaling valt en zijn eigen vooroordelen (ouderen zijn verstandiger dan jongeren, de vrije markt is heilig en het christendom is superieur aan de islam) als dogma’s hanteert. Toch wil ik hiermee niet Bolkesteins boek helemaal afschrijven. Hij zegt echt verstandige dingen, vooral in de eerste helft van zijn verhaal.
Bolkestein laat zijn verhaal aanvangen in de achttiende eeuw, de tijd van de Verlichting. De veelgeprezen Rousseau, de auctor intellectualis van de moderne democratie, had totalitaire opvattingen over de volkswil en gunde minderheidsmeningen geen ruimte. De Duitse idealisten, waar Bolkestein nog kritischer over is, verwierpen de werkelijkheid an sich en plaatsten in plaats daarvan hun abstracte idealen op de troon. Zoals de radicale redeneringen van Rousseau resulteerden in de terreur van de Franse Revolutie, zo leidde een ongenuanceerde interpretatie van de categorische imperatief van Kant ("handel slechts volgens die stelregel waarvan u tegelijk kunt willen dat deze tot algemene wet wordt") tot de moord op schrijver August von Kutzebue door theologiestudent Karl Ludwig Sand. Sand en zijn medestanders noemden zich ‘De Onvoorwaardelijken’. Als iemand ten diepste was overtuigd van de juistheid van een bepaalde overtuiging, moest hij hier onvoorwaardelijk naar handelen. Von Kutzebue stond de door Sand gewenste eenwording van Duitsland in de weg, en moest daarom uit de weg geruimd worden. Abstracte idealen, vooral de ongenuanceerde gepopulariseerde varianten daarvan, kunnen levensgevaarlijk zijn. Bolkestein maakt hier zijn punt helemaal waar.
Negentiende-eeuwse Russische intelligentsia waren volgens Bolkestein in eerste instantie vooral naïef. Hij hekelt de narodniki, Russische studenten die zich onder de arme boeren gingen mengen, met als doel een revolutie te ontketenen. De boeren zaten hier echter niet op te wachten, in plaats van hooggestemde idealen wilden zij praktische voordelen, en brachten de revolutiezoekers aan bij de politie. De narodniki radicaliseerden, en vermoordden in 1881 tsaar Alexander II. Naïef waren ook de zogenoemde fellow-travelers uit de twintigste eeuw, linkse schrijvers uit het Westen die naar de Sovjet-Unie, China of Cuba reisden, zich door de plaatselijke communistische autoriteiten om de tuin lieten leiden en bij thuiskomst vol lof waren over de rode heilsstaat die ze zojuist hadden bezocht, een voorbeeld uit de verte. Bolkestein verliest in zijn beschrijving van de fellow-travelers zijn distantie, en beweert dat zij medeverantwoordelijk zijn voor de moorddadige en onderdrukkende regimes van Stalin, Mao en Castro. Hier overdrijft Bolkestein. Sartre, Malraux en Mulisch hadden als geëngageerde schrijvers natuurlijk een zekere invloed op de publieke opinie in het Westen, maar op Westerse regeringen was hun invloed nihil. En ook al zouden Westerse regeringen protesteren, en dat deden ze soms wel degelijk, dan trokken de dictatoriale regimes zich hier toch niets van aan. Bolkestein probeert hier gewoon weer zijn grote gelijk te halen dat hij tijdens de Koude Oorlog inderdaad had, namelijk dat veel linkse politici en opiniemakers nogal naïef dachten over het communisme en geneigd waren om rode misdaden toe te dekken dan wel goed te praten. Bolkestein heeft gelijk, maar omdat hij er zo theatraal op blijft hameren, wordt het een beetje vervelend. Voor de nuance had Bolkestein in dit verband trouwens ook wel wat kunnen schrijven over de rechtse fellow-travelers, mensen die naar het Zuid-Afrika van de apartheid reisden, of naar Israël, en bewust oogkleppen op hebben gedaan om de onderdrukking van de zwarte bevolking respectievelijk de Palestijnen niet te hoeven zien.
Het tweede deel van Bolkesteins boek gaat over Europa, de Derde Wereld, het multiculturalisme en het feminisme. Bolkestein hekelt de progressieve denkers die al dan niet met goede bedoelingen dogmatisch een links gedachtegoed verkondigen, dat volgens Bolkestein een rampzalig politiek beleid tot gevolg heeft. Hij is met name kritisch als het gaat over de islam. Volgens Bolkestein is de islam objectief gezien inferieur aan het christendom, omdat in de islam vrouwen en minderheden nauwelijks rechten hebben, maar durven intellectuelen dit niet te benoemen vanwege de politieke correctheid. Bolkestein noemt een heleboel voorbeelden die de verraderlijkheid van de intellectuelen zouden moeten aantonen - het censureren van een afscheidsrede van een hoogleraar over antisemitisme onder moslims, het ‘begrip’ van godsdienstwetenschapper Karen Armstrong voor de aanslagen van 11 september en het protest van UvA-medewerkers tegen een lezing van de islamcriticaster Ayaan Hirsi Ali – maar verzuimt te vertellen dat elk incident leidde tot een publiek debat waar ook schrijvers en opiniemakers zich roerden die over deze zaken geen dogmatisch-linkse mening hadden.
Door zo te focussen op de negatieve kant van intellectuelen, die bij Bolkestein meestal links zijn, wordt voorbijgegaan aan de positieve invloed die intellectuelen op de politiek en de samenleving hebben gehad. De grote afwezigen in Bolkesteins boek zijn de dissidenten die zich inzetten voor vrijheid, gelijkheid en mensenrechten. Václav Havel, Jan Patočka, Alexander Solzjenitsyn, Ingrid Jonker, C.F. Beyers Naudé en Orhan Pamuk komen niet in zijn verhaal voor. Bolkestein noemt bovendien maar één keer Emile Zola, de Franse schrijver die in 1898 het artikel j’Accuse (Ik beschuldig) schreef en daarmee protesteerde tegen het Franse antisemitisme dat er de oorzaak van was dat de joodse officier Dreyfuss ten onrechte levenslang had gekregen (de zogenoemde Dreyfuss-affaire). In het publieke debat over Dreyfuss, dat na Zola’s beroemde brief oplaaide, werd voor het eerst de term ‘intellectuelen’ gebezigd. Hieronder werden verstaan de schrijvers, hoogleraren, studenten en journalisten die zich publiekelijk achter Zola hadden gesteld, en vonden dat Dreyfuss vrijgelaten moest worden. Bolkestein noemt de kwestie in zijn boek, maar daar blijft het bij.
Ten slotte, wat moeten we nou met dit boek? Bolkestein heeft terechte kritiek op het abstracte idealisme van sommige intellectuelen, die met hun scheve voorstelling van de werkelijkheid meer kapot hebben gemaakt dan je lief is. Tegen deze intellectuele verleiding - die van dogmatisme, idealisme, naïviteit, radicalisme en bewuste blindheid - moet blijven worden gewaarschuwd. Deze denkhouding treffen we echter niet louter bij links aan, maar ook en steeds vaker bij rechts. Veel leden van de door Bolkestein zo gehekelde Lumpenintelligenz (intellectuelen van tweede en derde rang, zonder originele ideeën en ongenuanceerd) werken bij media als De Telegraaf, WNL, HP de Tijd, Metro en de radicaal rechtse opiniewebsites De Dagelijkse Standaard en Politant. Het citeren van Burke of De Tocqeville maakt je niet meteen tot een goede intellectueel.
De grootste conservatieve verleiding, waarvoor Bolkestein is bezweken, is een andere. Hij overwaardeert de status quo. Intellectuelen kunnen, omdat zij in tegenstelling tot beroepspolitici geen kaas hebben gegeten van de praktische politiek, de plank behoorlijk misslaan soms. Het intellectuele appel blijft echter nodig - als praktische politici er een zooitje van maken, de publieke opinie een gevaarlijke richting inslaat of er groot onrecht is waartegen geprotesteerd moet worden.
Belangrijk is wel dat intellectuelen, en dit is heel lastig soms, zich van de bestaande polarisaties moeten vrijmaken en met een onafhankelijke en frisse blik naar de werkelijkheid moeten kijken. Ook van denkers buiten je eigen wereldje kun je leren. De Lumpenintelligenz staat alleen open voor het eigen gelijk en waait mee met de waanwind van de dag, een echte intellectueel staat hier, ondanks een zekere mate van geëngageerdheid, boven.
N.a.v.: Frits Bolkestein, De intellectuele verleiding. Gevaarlijke ideeën in de politiek. Bert Bakker, Amsterdam 2011. ISBN 9789035136670
vrijdag, november 18, 2011
Linkse landverraders
Geachte Generaal,
Iemand twitterde mij op het feit, dat ik als Joop-opiniemaker niet genoemd werd op uw lijst van linkse landverraders op de 'satirische' website Generaal P. Pardon. Ik betreur dit natuurlijk ten zeerste, want ik sta wel op plaats nummer 51 van het 'Zwartboek demonisering Geert Wilders, de PVV en haar achterban', dat is boven beroemdheden als Hassnae Bouazza, Elsbeth Etty en Arnon Grunberg die met uw gemeenschapsgeld hun columns schijnen te schrijven.
Graag zou ik dus willen, dat u dit meteen even recht gaat zetten voor mij, omdat ik mij anders niet meer kan vertonen op linkse hobby-borrels waar de rode(!) wijn rijkelijk vloeit en zoete suikerfeesten (dat zijn multiculturele maaltijden) waar halal-gerechten er bij mij altijd ingaan als koek.
Hoogachtend en geeft acht!
Ewout Klei
Die Fahne hoch, die Strassen frei,
die PVV marschiert vorbei.
Hundert man und ein Wildling
jagen die Rest über die Kling
Iemand twitterde mij op het feit, dat ik als Joop-opiniemaker niet genoemd werd op uw lijst van linkse landverraders op de 'satirische' website Generaal P. Pardon. Ik betreur dit natuurlijk ten zeerste, want ik sta wel op plaats nummer 51 van het 'Zwartboek demonisering Geert Wilders, de PVV en haar achterban', dat is boven beroemdheden als Hassnae Bouazza, Elsbeth Etty en Arnon Grunberg die met uw gemeenschapsgeld hun columns schijnen te schrijven.
Graag zou ik dus willen, dat u dit meteen even recht gaat zetten voor mij, omdat ik mij anders niet meer kan vertonen op linkse hobby-borrels waar de rode(!) wijn rijkelijk vloeit en zoete suikerfeesten (dat zijn multiculturele maaltijden) waar halal-gerechten er bij mij altijd ingaan als koek.
Hoogachtend en geeft acht!
Ewout Klei
Die Fahne hoch, die Strassen frei,
die PVV marschiert vorbei.
Hundert man und ein Wildling
jagen die Rest über die Kling
maandag, november 14, 2011
#Overspel
Toen in 2001 Nederland als eerste land in de wereld het homohuwelijk legaliseerde, stemden alle christelijke partijen tegen. Het CDA zou, zo vertelde iemand van het partijbureau mij onlangs, nu voor die wet hebben gestemd. De ChristenUnie en de SGP zijn echter nog steeds tegen, en zien het homohuwelijk het liefste weer afgeschaft. Omdat Nederland een seculiere meerderheid heeft, is de afschaffing van het homohuwelijk niet realistisch. Om hun strijd tegen het homohuwelijk toch enigszins voort te zetten, richtten de twee kleine christelijke partijen en de kranten die sterk aan deze partijen verbonden zijn, het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad, zich tegenwoordig op een aanverwant onderwerp, dat van de ‘gewetensbezwaarde ambtenaar’.
Wat is nu het precies punt? Toen in Nederland het homohuwelijk was ingevoerd, had één ambtenaar van de burgerlijke stand hier grote moeite mee, en weigerde om homo’s te trouwen. Nynke Eringa, zo heette deze vrouw, werd door het Nederlands Dagblad en Reformatorisch Dagblad op het schild geheven. Ze was een martelaar.
Het woord martelaar komt van het Griekse woord martyr, dat getuige betekent. Door homo’s te weigeren te trouwen getuigde Eringa van haar standvastige geloof, en omdat dit niet werd geaccepteerd en ze bedreigd werd met ontslag, was ze in de ogen van de orthodox-christelijke partijen en kranten slachtoffer van het seculiere regime. Hoewel de vergelijking naar mijn weten nog nooit expliciet is gemaakt, wordt de ‘christenvervolging’ van nu vergeleken met de christenvervolging ten tijde van het Romeinse Rijk, toen christenen omdat zij weigerden te offeren aan de keizer voor de leeuwen werden gegooid. De offerweigeraars van toen, zijn de weigerambtenaren van nu, hoor je orthodoxe christenen eigenlijk denken.
De houding van orthodoxe christenen tegenover ‘vervolging’ komt op mij altijd een beetje dubieus over. Aan de ene kant is men natuurlijk tegen vervolging, maar vaak krijg ik de indruk dat men er stiekem eigenlijk wat blij mee is. Op mijn vrijgemaakt-gereformeerde basisschool leerde ik bij kerkgeschiedenis het zinnetje ‘Het bloed der martelaren is het zaad van de kerk’. Vervolging was niet leuk voor individuele christenen maar goed voor de kerk. Het lijden en sterven van vervolgde christenen zou respect afdwingen bij veel Romeinen, die daarom besloten om ook maar christen te worden, dan ging je tenminste ergens voor.
De ‘vervolgde’ christenen van nu zorgen niet voor de groei van de kerk. Mensen als Bert Dorenbos van de radicale pro-lifeorganisatie Schreeuw om Leven en Mariska Orbán-de Haas van het Katholiek Nieuwsblad roepen met hun provocerende anti-abortusacties veel weerstand op, en lijken eerder het tegendeel te bereiken. Niettemin mogen juist deze beroepsprovocateurs op veel instemming rekenen onder orthodoxe christenen, omdat zij het negatieve zelfbeeld van een kerk en een orthodoxe christenheid die ‘vervolgd’ wordt, bevestigen. Dat Orbán ver over de scheef ging in haar open brief aan VVD-Kamerlid Jeanine Hennis en haar herinnerde aan haar miskraam was niet verkeerd, maar de woedende reacties op deze brief waren het bewijs dat de media in Nederland antichristelijk waren. Ook Eringa bevestigt orthodoxe christenen in hun zelfbeeld. Veel stellen sympathiseren met haar zaak en willen daarom per sé door haar getrouwd worden. Haar dreigend ontslag zorgt op deze manier wel voor veel zaad voor de kerk.
In het Bijbelboek Genenis wordt verteld over de tegenstelling tussen de het ware en valse zaad, de strijd tussen goed en kwaad die de gehele wereldgeschiedenis beheerst. God zei tegen de duivel: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.” (Genesis 3:15). Omdat de duivel “als een briesende leeuw” de wereld doorgaat, moeten ware gelovigen standvastig blijven en niet capituleren voor de verleidingen van de wereld. De christenen die 2000 jaar geleden besloten om toch voor de keizer te offeren, werden door andere christenen als overlopers en afvalligen beschouwd, die heulden met de vijand. Een ‘echte’ christen was standvastig en liet zich voor de leeuwen gooien. Christelijke homo’s die hun ontslag aanvechten en naar de rechter, de Commissie Gelijke Behandeling en het COC stappen , zijn in de ogen van ‘echte’ christenen verraders die uit de gemeenschap moeten worden gezuiverd. Zo twitterde Rob Nijhoff, medewerker van het ‘wetenschappelijk’ instituut van de ChristenUnie, uitgebreid over de ‘zonden’ van homoleraar Duran Renkema, en voegde daaraan het woordje #overspel (dus compleet met hashtag) toe. Toen ik hem hierover kritisch aansprak, niet met het doel om zijn onwrikbare standpunt over homoseksualiteit een beetje om te buigen (dat zou mij toch niet lukken) maar omdat zijn tweet zo grof op de man gespeeld en daarom onmenselijk was, kreeg ik van hem een tsunami van onbegrip over mij heen. De ‘agressie’ kwam volgens Nijhoff louter en alleen van het COC.
Rob Nijhoff is ook degene die in reactie op het woord weigerambtenaar het woord #tolerantieweigeraar (uiteraard ook met hashtag) heeft bedacht, dat met graagte door zijn baas Gert Jan Segers is overgenomen. Niet de ambtenaren van de burgerlijke stand die homo’s weigeren te trouwen discrimineren volgens de ChristenUnie, maar de seculiere meerderheid die vindt dat er geen weigerambtenaren meer mogen zijn. Segers vergeleek eerder in de Volkskrant de positie van christenen in Nederland met die van christenen in het Midden-Oosten, en meende dat een seculiere sharia steeds dichterbij kwam. Nynke Eringa was nog net geen Asia Bibi, die vanwege het beledigen van de profeet Mohammed in een Pakistaanse dodencel zit.
Waar ik mij enorm aan kan ergeren, is dat de zaken compleet worden omgedraaid. In Nederland worden christenen niet gediscrimineerd. Er mogen hier kerken worden gebouwd en er zijn hier geen blonde politici die zeggen dat ze kruisjes rouw lusten en de Bijbel willen verbieden. Ook mogen orthodox-christelijke kerken gewoon hun eigen visie op het huwelijk verkondigen, en hoeven ze geen homohuwelijken in te zegenen. Ten slotte dwingt niemand orthodoxe christenen om trouwambtenaar te worden. De keuze om dat te worden, is geheel vrijwillig. Sterker nog, het werk van de ambtenaar van de burgerlijke stand geen volledige baan, maar een vorm van vrijwilligerswerk, zodat er niet opeens mensen met werkloosheid worden bedreigd in deze moeilijke tijd van economische crisis. Nu het homohuwelijk er tien jaar is, mogen we van ambtenaren van de burgerlijke stand verwachten dat ze hun vrijwillige taak goed willen uitvoeren, zonder onderscheid des persoons, en hun persoonlijke mening dus een beetje voor zich proberen te houden. Als we ambtenaren die homo’s weigeren te huwen accepteren, dan mogen we ambtenaren die vanwege gewetensbezwaren geen moslims, joden of misschien wel orthodoxe christenen weigeren te trouwen, ook geen strobreed in de weg leggen. Met andere woorden: het einde is dan helemaal zoek.
Ten slotte: In de discussie over gewetensbezwaarde ambtenaren gaat het niet zozeer over individuele gewetensbezwaren, maar om die van het dwingend collectief van de orthodoxe zuilen. Pas dankzij de in de orthodox-christelijke pers breed uitgemeten kwestie Eringa kwamen de weigerambtenaren opeens allemaal uit de kast. Dat christelijke ambtenaren van de burgerlijke stand die geen moeite hebben met het homohuwelijk door kranten als het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad nooit aan het woord worden gelaten, is natuurlijk doelbewust. Het gaat immers om de grote identiteitsstrijd tussen het ware en valse zaad, en christenen die heulen met de wereld bezondigen zich aan #overspel.
Wat is nu het precies punt? Toen in Nederland het homohuwelijk was ingevoerd, had één ambtenaar van de burgerlijke stand hier grote moeite mee, en weigerde om homo’s te trouwen. Nynke Eringa, zo heette deze vrouw, werd door het Nederlands Dagblad en Reformatorisch Dagblad op het schild geheven. Ze was een martelaar.
Het woord martelaar komt van het Griekse woord martyr, dat getuige betekent. Door homo’s te weigeren te trouwen getuigde Eringa van haar standvastige geloof, en omdat dit niet werd geaccepteerd en ze bedreigd werd met ontslag, was ze in de ogen van de orthodox-christelijke partijen en kranten slachtoffer van het seculiere regime. Hoewel de vergelijking naar mijn weten nog nooit expliciet is gemaakt, wordt de ‘christenvervolging’ van nu vergeleken met de christenvervolging ten tijde van het Romeinse Rijk, toen christenen omdat zij weigerden te offeren aan de keizer voor de leeuwen werden gegooid. De offerweigeraars van toen, zijn de weigerambtenaren van nu, hoor je orthodoxe christenen eigenlijk denken.
De houding van orthodoxe christenen tegenover ‘vervolging’ komt op mij altijd een beetje dubieus over. Aan de ene kant is men natuurlijk tegen vervolging, maar vaak krijg ik de indruk dat men er stiekem eigenlijk wat blij mee is. Op mijn vrijgemaakt-gereformeerde basisschool leerde ik bij kerkgeschiedenis het zinnetje ‘Het bloed der martelaren is het zaad van de kerk’. Vervolging was niet leuk voor individuele christenen maar goed voor de kerk. Het lijden en sterven van vervolgde christenen zou respect afdwingen bij veel Romeinen, die daarom besloten om ook maar christen te worden, dan ging je tenminste ergens voor.
De ‘vervolgde’ christenen van nu zorgen niet voor de groei van de kerk. Mensen als Bert Dorenbos van de radicale pro-lifeorganisatie Schreeuw om Leven en Mariska Orbán-de Haas van het Katholiek Nieuwsblad roepen met hun provocerende anti-abortusacties veel weerstand op, en lijken eerder het tegendeel te bereiken. Niettemin mogen juist deze beroepsprovocateurs op veel instemming rekenen onder orthodoxe christenen, omdat zij het negatieve zelfbeeld van een kerk en een orthodoxe christenheid die ‘vervolgd’ wordt, bevestigen. Dat Orbán ver over de scheef ging in haar open brief aan VVD-Kamerlid Jeanine Hennis en haar herinnerde aan haar miskraam was niet verkeerd, maar de woedende reacties op deze brief waren het bewijs dat de media in Nederland antichristelijk waren. Ook Eringa bevestigt orthodoxe christenen in hun zelfbeeld. Veel stellen sympathiseren met haar zaak en willen daarom per sé door haar getrouwd worden. Haar dreigend ontslag zorgt op deze manier wel voor veel zaad voor de kerk.
In het Bijbelboek Genenis wordt verteld over de tegenstelling tussen de het ware en valse zaad, de strijd tussen goed en kwaad die de gehele wereldgeschiedenis beheerst. God zei tegen de duivel: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.” (Genesis 3:15). Omdat de duivel “als een briesende leeuw” de wereld doorgaat, moeten ware gelovigen standvastig blijven en niet capituleren voor de verleidingen van de wereld. De christenen die 2000 jaar geleden besloten om toch voor de keizer te offeren, werden door andere christenen als overlopers en afvalligen beschouwd, die heulden met de vijand. Een ‘echte’ christen was standvastig en liet zich voor de leeuwen gooien. Christelijke homo’s die hun ontslag aanvechten en naar de rechter, de Commissie Gelijke Behandeling en het COC stappen , zijn in de ogen van ‘echte’ christenen verraders die uit de gemeenschap moeten worden gezuiverd. Zo twitterde Rob Nijhoff, medewerker van het ‘wetenschappelijk’ instituut van de ChristenUnie, uitgebreid over de ‘zonden’ van homoleraar Duran Renkema, en voegde daaraan het woordje #overspel (dus compleet met hashtag) toe. Toen ik hem hierover kritisch aansprak, niet met het doel om zijn onwrikbare standpunt over homoseksualiteit een beetje om te buigen (dat zou mij toch niet lukken) maar omdat zijn tweet zo grof op de man gespeeld en daarom onmenselijk was, kreeg ik van hem een tsunami van onbegrip over mij heen. De ‘agressie’ kwam volgens Nijhoff louter en alleen van het COC.
Rob Nijhoff is ook degene die in reactie op het woord weigerambtenaar het woord #tolerantieweigeraar (uiteraard ook met hashtag) heeft bedacht, dat met graagte door zijn baas Gert Jan Segers is overgenomen. Niet de ambtenaren van de burgerlijke stand die homo’s weigeren te trouwen discrimineren volgens de ChristenUnie, maar de seculiere meerderheid die vindt dat er geen weigerambtenaren meer mogen zijn. Segers vergeleek eerder in de Volkskrant de positie van christenen in Nederland met die van christenen in het Midden-Oosten, en meende dat een seculiere sharia steeds dichterbij kwam. Nynke Eringa was nog net geen Asia Bibi, die vanwege het beledigen van de profeet Mohammed in een Pakistaanse dodencel zit.
Waar ik mij enorm aan kan ergeren, is dat de zaken compleet worden omgedraaid. In Nederland worden christenen niet gediscrimineerd. Er mogen hier kerken worden gebouwd en er zijn hier geen blonde politici die zeggen dat ze kruisjes rouw lusten en de Bijbel willen verbieden. Ook mogen orthodox-christelijke kerken gewoon hun eigen visie op het huwelijk verkondigen, en hoeven ze geen homohuwelijken in te zegenen. Ten slotte dwingt niemand orthodoxe christenen om trouwambtenaar te worden. De keuze om dat te worden, is geheel vrijwillig. Sterker nog, het werk van de ambtenaar van de burgerlijke stand geen volledige baan, maar een vorm van vrijwilligerswerk, zodat er niet opeens mensen met werkloosheid worden bedreigd in deze moeilijke tijd van economische crisis. Nu het homohuwelijk er tien jaar is, mogen we van ambtenaren van de burgerlijke stand verwachten dat ze hun vrijwillige taak goed willen uitvoeren, zonder onderscheid des persoons, en hun persoonlijke mening dus een beetje voor zich proberen te houden. Als we ambtenaren die homo’s weigeren te huwen accepteren, dan mogen we ambtenaren die vanwege gewetensbezwaren geen moslims, joden of misschien wel orthodoxe christenen weigeren te trouwen, ook geen strobreed in de weg leggen. Met andere woorden: het einde is dan helemaal zoek.
Ten slotte: In de discussie over gewetensbezwaarde ambtenaren gaat het niet zozeer over individuele gewetensbezwaren, maar om die van het dwingend collectief van de orthodoxe zuilen. Pas dankzij de in de orthodox-christelijke pers breed uitgemeten kwestie Eringa kwamen de weigerambtenaren opeens allemaal uit de kast. Dat christelijke ambtenaren van de burgerlijke stand die geen moeite hebben met het homohuwelijk door kranten als het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad nooit aan het woord worden gelaten, is natuurlijk doelbewust. Het gaat immers om de grote identiteitsstrijd tussen het ware en valse zaad, en christenen die heulen met de wereld bezondigen zich aan #overspel.
donderdag, november 03, 2011
Staphorst op het pluche? De (on)macht van kleine christelijke partijen
Onderstaande artikel komt in het decembernr. van Liberaal Réveil, het lijfblad van de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD.
Staphorst op het pluche? De (on)macht van kleine christelijke partijen
Door: Ewout Klei
Het kabinet-Rutte (I?) krijgt niet alleen officiële gedoogsteun van de PVV, maar ook officieuze gedoogsteun van de streng-christelijke SGP. Met name D66 en GroenLinks bezien de invloed van de SGP met achterdocht, omdat deze partij in hun ogen een bedreiging vormt voor de seculiere verworvenheden in ons land. Volgens progressieve politici en opiniemakers staat de SGP symbool voor het christelijke fundamentalisme, waar Nederland zich in de jaren zestig van heeft vrijgemaakt. In de jaren tachtig werd er met dedain gesproken over Staphorst, tegenwoordig heeft men het over de Poldertaliban. In dit artikel staat de rol van de kleine orthodox-christelijke partijen in het politieke machtsspel centraal, van 1918 tot nu. Is Nederland nu overgeleverd aan Staphorst?
De Nacht van Kersten
Sinds 1918 kent Nederland het systeem van evenredige vertegenwoordiging, en kunnen ook kleine partijen met een kleine achterban in het parlement komen. In 1922 kwam de SGP in het parlement, een kleine orthodox-protestantse getuigenispartij. In 1925 kreeg de SGP versterking van de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij, een soortgelijke partij die haar aanhang echter vooral had in de Nederlands Hervormde Kerk. SGP en HGSP waren zeer antikatholiek, en fungeerden als het orthodoxe/conservatieve geweten van de grote protestantse partijen. Omdat SGP en HGSP klein waren en nogal extreem waren in hun opvattingen, werden ze niet echt serieus genomen.
Kleine partijen kunnen echter ook relevant zijn in het politieke machtsspel. Dat bleek al in 1925. In dat jaar viel dankzij toedoen van de SGP het eerste kabinet-Colijn over het gezantschap bij de paus. De motie van SGP-leider G.H. Kersten werd uit opportunistische redenen gesteund door de socialisten en liberalen, die daarmee het kabinet een pootje wilden lichten. De hervormde Christelijk-Historische Unie steunde de motie ook, omdat de partij bang was anders kiezers aan de ultrahervormde HGSP te verliezen.
Jongeling ministeriabel
De ‘Nacht van Kersten’ bleek een uitzonderingssituatie te zijn. De kleine christelijke partijen speelden een hele lange tijd geen rol van betekenis meer. De politiek werd gedomineerd door grote partijen met gematigde opvattingen. Zij vormden de coalities, en sloten kleine partijen met radicale meningen buiten.
In 1972 verraste VVD-senator Harm van Riel vriend en vijand met de opmerking, dat hij Pieter Jongeling van het Gereformeerd Politiek Verbond wel ministeriabel achtte. Het centrumrechtse kabinet-Biesheuvel was net ten val gekomen door toedoen van DS’70. Om hun meerderheid in de Tweede Kamer te behouden zouden de grote confessionele partijen en de VVD misschien wel de hulp nodig hebben van de mediagenieke Jongeling, die volgens de opiniepeilingen misschien wel vijf zetels zou halen.
Toen journalist Herman Veenhof een kleine veertig jaar later bezig was met zijn populaire biografie over Jongeling, confronteerde hij enkele prominente politici uit de jaren zeventig met Van Riels proefballonnetje. Hoe serieus bedoelde de VVD-senator dit nou? De antwoorden waren divers. Volgens Hans Wiegel, Van Riels protegé, meende dat de pers het verhaal van zijn leermeester enorm had opgeklopt. CDA-mastodont Willem Aantjes was het hier volstrekt mee oneens en dacht dat Van Riel het wel serieus bedoelde, hoewel het een niet serieus te nemen voorstel was. Ten slotte zei oud-premier Dries van Agt, in 1972 minister van Justitie namens de Katholieke Volkspartij, dat er toentertijd door de ministers werd gesproken over eventuele kabinetsdeelname van het GPV, maar dit was niet meer dan “met een gedachte spelen”.
In 1973 werd het kabinet-Den Uyl gevormd, het meest linkse kabinet uit de Nederlandse geschiedenis. Het GPV had nog met het idee rondgelopen dit kabinet via een interpellatie tegen te houden, maar dit bleef bij een gedachtespinsel.
Gedoogsteun
In 1977 werden de rollen echter omgedraaid. De poging om een tweede kabinet-Den Uyl te formeren mislukte, en CDA-leider Van Agt en VVD-leider Wiegel kwamen in restaurant Le Bistroquet tot een compromis. Het probleem van het nieuwe CDA-VVD-kabinet was echter, dat deze steunde op 77 zetels, waarvan er 7 werden bezet door linkse CDA’ers, die veel liever met Den Uyl in zee waren gegaan. Kabinetsformateur Wim van der Grinten voorzag problemen en zorgde er daarom voor, dat de kleine christelijke partijen SGP en GPV, alsmede DS’70 en de Boerenpartij, het nieuwe kabinet van gedoogsteun voorzagen.
Dankzij deze gedoogsteun overleefde het kabinet-Van Agt in 1980 een motie van wantrouwen van Den Uyl. Onderwerp van de controverse was de houding van het kabinet tegenover het blanke apartheidsregime in Zuid-Afrika. CDA en VVD waren beslist geen voorstanders van de rassenscheiding in dat land en de stelselmatige discriminatie van de zwarte bevolking, maar ze vonden de apartheid niet voldoende reden om Zuid-Afrika economisch te boycotten. De linkse partijen vonden van wel. Het linkse CDA-Kamerlid Jan Nico Scholten diende een motie in om een olieboycot tegen Zuid-Afrika in te stellen. De motie werd aangenomen, maar het kabinet besloot deze naast zich neer te leggen. Vervolgens diende Den Uyl een motie van wantrouwen in, die op het nippertje door de Kamer werd verworpen.
Staphorst
In 1981 verloren CDA en VVD hun gezamenlijke meerderheid en speculeerde men over een rechts kabinet, dat (gedoog)steun zou krijgen van SGP, GPV en de in 1981 in de Tweede Kamer gekomen Reformatorische Politieke Federatie. Met name in progressieve kringen werd er in ongezouten bewoordingen tegen dit eventuele kabinet geageerd. Het Humanistisch Verbond waarschuwde CDA en VVD voor de samenwerking met “theocratische partijtjes ter rechterzijde” en Volkskrant-journalist Jan Joost Lindner noemde deze eventuele coalitie de ‘Staphorster variant’, hiermee doelend op het streng-christelijke dorp in Overijssel.
Men polariseerde tegen de Staphorster variant, met als doel het CDA te laten weten dat progressief en weldenkend Nederland zo’n kabinet nooit zou accepteren, en dat de christendemocraten zich maar geen gekke dingen in hun hoofd moesten halen. Dit deden ze ook niet. Van Agt zei op de avond dat de uitslag van de verkiezingen bekend werd nadrukkelijk dat hij geen “stiekem of half-stiekem vrijersoogje” liet vallen op SGP, RPF en GPV: “Nee, heel aardig, maar daar kunnen we het land niet mee regeren.”
Bijna alle partijen dachten er zo over en vonden de Staphorster variant irreëel. De enige partij die deze zienswijze niet deelde was de RPF, die meende dat in de kabinetsformatie tot uitdrukking moest komen dat de ‘Bijbelgetrouwe politiek’ met twee zetels was versterkt. De Staphorster variant was in 1981 wel in die zin relevant, dat het CDA vanwege de dreiging van deze mogelijkheid een sterkere onderhandelingspositie had. D’66-leider Jan Terlouw, die zijn best deed om CDA en PvdA in één kabinet te krijgen, vond het zeer vervelend dat het CDA beschikte over deze troef.
Midden jaren tachtig werd er serieuzer rekening met Staphorst gehouden. Om een eventuele ‘flirtation’ van CDA en VVD met de kleine christelijke partijen te voorkomen, waarschuwde oppositieleider Joop den Uyl voor hun ‘a-democratische’ karakter. Dat de orthodox-protestantse partijen een relevante machtsfactor waren geworden, bleek voor het eerst bij de kruisrakettenkwestie. Een aantal CDA’ers was fel tegen de plaatsing van kruisraketten en daarom stelde het kabinet een besluit hierover steeds maar uit. Dankzij de steun van SGP, RPF en GPV kreeg het kabinetsvoorstel om de raketten te plaatsen eind 1985 een meerderheid. Uiteindelijk werden de raketten trouwens niet geplaatst, maar dat had alles te maken met een compromis tussen Ronald Reagan en Michail Gorbatsjov over ontwapening, en niets met de politieke situatie in Nederland.
Toen in de aanloop van de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 bleek, dat het centrumrechtse kabinet-Lubbers zijn meerderheid in het parlement wellicht zou kwijtraken, speculeerden de kranten weer uitgebreid over de Staphorster variant. De SGP was bescheiden en dacht alleen aan gedoogsteun, terwijl de RPF graag wilde meeregeren en een eisenpakket had, onder andere het terugdraaien van abortus en een verbod op euthanasie. Het GPV koos voor een eigen aanpak. GPV-leider Gert Schutte wilde niet graag geassocieerd worden met Staphorst en introduceerde op een verkiezingsbijeenkomst in de stad Groningen daarom de ‘Groninger variant’, een variant die niet synoniem zou staan voor bekrompenheid en conservatisme. Het dagblad Trouw interpreteerde Schuttes toespraak als een pleidooi voor een CDA-VVD-GPV-kabinet, zonder SGP en RPF. Dat was niet zonder toeval, omdat het GPV onder leiding van Schutte een constructievere koers was gaan varen, en zich verre hield van gemakzuchtige getuigenispolitiek. Dat Schutte zich impliciet distantieerde van SGP en RPF werd door deze partijen niet op prijs gesteld. Nadat zij hem hierop kritisch aanspraken, nam Schutte meteen afstand van de uitleg van Trouw. Hij zei niet zonder SGP en RPF te willen opereren. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 bleken CDA en VVD ondanks de peilingen toch hun meerderheid in het parlement te blijven houden. Staphorst kon weer de kast in.
Pragmatischer door paars
De kleine christelijke partijen beleefden de paarse jaren (1994-2002) als de zwartste bladzijden uit hun geschiedenis. Niet alleen werd in deze tijd het bordeelverbod opgeheven, maar ook werden de euthanasie en het homohuwelijk wettelijk mogelijk gemaakt. De kleine christelijke partijen beschouwden deze paarse wetgeving als een afrekening met hun ideaal van Nederland als christelijke natie. Omdat ze geen machtsfactor van belang waren, konden hun bezwaren gemakkelijk worden genegeerd. Niettemin stelden GPV en RPF zich bij tijd en wijle pragmatisch op en wisten ze via politieke koehandel toch kleine successen te boeken, zoals bijvoorbeeld rechtsbescherming van werknemers die niet op zondag wensten te werken.
Het GPV gaf in de paarse jaren zijn exclusieve verbondenheid met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) op, wat een samengaan met de interkerkelijke RPF mogelijk maakte. In 2000 werd de ChristenUnie gevormd, die in tegenstelling tot haar voorgangers wel een machtsfactor van (een beetje) belang moest zijn. De SGP, die vrouwen uit politieke functies weerde, deed niet aan dit samengaan mee.
De Tweede Kamerverkiezingen van 2002 waren voor de ChristenUnie een deceptie. Men verwachtte een flinke winst, maar de nieuwe partij verloor en kwam op vier uit, één zetel minder dan GPV en RPF in 1998 samen haalden. Het verlies was niet alleen te wijten aan de weinig charismatische verschijning van partijleider Kars Veling, maar vooral aan externe factoren: de moord op Pim Fortuyn en het aantrekkelijke alternatief dat het CDA van Jan Peter Balkenende opeens vormde voor veel kiezers.
In 2003 verloor de ChristenUnie wederom een zetel. Niettemin was dit het eerste jaar dat de partij, samen met de SGP, voor het eerst serieus bij de formatie werd betrokken. CDA en VVD beschikten samen niet over een meerderheid. Nadat de onderhandelingen tussen CDA en PvdA waren mislukt, onderhandelden CDA, VVD, ChristenUnie en SGP over Staphorst. Deze variant beschikte over 77 parlementzetels. De VVD had echter grote moeite met de SGP, vanwege de radicale opvattingen van deze partij over vrouwen en theocratie, en daarom koos men uiteindelijk voor een CDA-VVD-D66-coalitie.
Vier jaar later greep de ChristenUnie eindelijk haar kans. Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 had de partij haar zeteltal verdubbeld, van drie naar zes, en nadat GroenLinks uit eigen beweging afhaakte, kwam de ChristenUnie begin 2007 in de regering, samen met CDA en PvdA.
Om tot de coalitie toe te kunnen treden had de ChristenUnie haar ‘kroonjuwelen’ (het terugdraaien van abortus, euthanasie en het homohuwelijk) in de ijskast gestopt. Dit was niet alleen uit pragmatisme, maar ook omdat de marges voor de ChristenUnie erg smal waren. De partij wist op micro-ethisch gebied ook geen kleine successen te boeken. Toen de ChristenUnie ruimte vroeg voor zogenoemde weigerambtenaren (ambtenaren van de burgerlijke stand die weigerden om homostellen te trouwen), stak er in Nederland een storm van protest op, met als gevolg dat veel gemeenten besloten deze ambtenaren te weigeren. Ook de poging van de ChristenUnie om embryoselectie te verbieden liep op niets uit. De partij werd gedwongen een compromis te sluiten die ze nauwelijks kon verdedigen tegenover haar in ethisch opzicht behoudende achterban, en embryoselectie werd in Nederland toegestaan.
Besluit
De situatie anno nu lijkt het meest op die van 1977-1981. De SGP heeft geen regeringsverantwoordelijkheid, maar is wel nodig, zeker in de senaat, om het kabinetsbeleid in van een meerderheid te kunnen voorzien. SGP-senator Gerrit Holdijk wordt daarom (met enige ironie) de machtigste man van Nederland genoemd.
In tegenstelling tot de ChristenUnie in de periode 2007-2010 lijkt het erop, dat de SGP wel (bescheiden) successen weet binnen te slepen. Het aanvankelijk door de VVD gesteunde plan om de ‘wet inzake smalende godslastering’ eindelijk eens af te schaffen gaat niet door, omdat de SGP dwars ligt. Ook bezuinigt het kabinet dankzij de SGP niet op de subsidie voor grote gezinnen. Het dagblad De Pers noemde de SGP in dit verband dan ook ‘de vruchtbare gedoger’.
Dat de kleine christelijke partijen in de loop van de jaren beetje bij beetje meer van de marge naar de macht zijn opgeschoven, heeft twee oorzaken. Allereerst is er een interne oorzaak: voor de ChristenUnie is het heel belangrijk geweest, dat deze partij zich ideologisch gezien is gaan matigen en pragmatischer is geworden. De partij kwam niet met de onmogelijke eis, dat abortus, euthanasie en het homohuwelijk moesten worden afgeschaft. In haar verkiezingsprogramma van 2006 kreeg de micro-ethiek dan ook minder aandacht. De SGP is ook gematigd. De partij neemt (voorzichtig) afstand van de term theocratie en tegenwoordig mogen vrouwen ook passief meedoen (waarbij moet gezegd worden dat dit laatste komt door druk van buitenaf).
Belangrijker is echter de externe oorzaak. Het Nederlandse politieke systeem versplintert, waardoor het nu onmogelijk is geworden dat twee partijen samen een coalitie vormen. De grootste partij op dit moment, de VVD, heeft 31 zetels, dat is veel minder dan de meer dan vijftig zetels die de grootste partij vroeger vaak had. Kleine partijen zijn hierdoor veel vaker nodig om een coalitie te vormen. In Denemarken, waar politieke systeem veel meer versplinterd is dan in Nederland, zat de Kristeligt Folkeparti van 1982 tot 1988 in de regering, lang voordat in Nederland de ChristenUnie op het pluche kwam.
Betekent dit nu, dat Nederland zucht onder de geestelijke dictatuur van Staphorst? Nee, en wel om het volgende: kleine christelijke partijen blijven klein, en moeten als coalitie- of gedoogpartner dus ook rekening houden met de meningen en wensen van anderen. Een zuiver getuigend geluid blijft alleen zuiver vanaf de zijlijn. Zodra een partij aan de macht meedoet, maakt ze ‘vuile handen’. Een deel van de ChristenUnie-stemmers is hevig teleurgesteld geraakt, omdat de partij op micro-ethisch gebied niets positiefs heeft binnengehaald. De SGP zal straks ook worden ‘afgerekend’ door haar achterban, hoewel de gedoogsteunvorm meer ruimte biedt voor een partij om zich van het regeringsbeleid te distantiëren. De gedoogsteun van de SGP is goed voor de verkoop van kinderwagens, maar de partij zelf wordt nooit meer dan een bijwagentje.
Ewout Klei is historicus. Hij promoveerde op 25 mei 2011 op het proefschrift ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’. Een geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond, 1948-2003 (Bert Bakker Amsterdam 2011). ISBN 9789035136090.
Staphorst op het pluche? De (on)macht van kleine christelijke partijen
Door: Ewout Klei
Het kabinet-Rutte (I?) krijgt niet alleen officiële gedoogsteun van de PVV, maar ook officieuze gedoogsteun van de streng-christelijke SGP. Met name D66 en GroenLinks bezien de invloed van de SGP met achterdocht, omdat deze partij in hun ogen een bedreiging vormt voor de seculiere verworvenheden in ons land. Volgens progressieve politici en opiniemakers staat de SGP symbool voor het christelijke fundamentalisme, waar Nederland zich in de jaren zestig van heeft vrijgemaakt. In de jaren tachtig werd er met dedain gesproken over Staphorst, tegenwoordig heeft men het over de Poldertaliban. In dit artikel staat de rol van de kleine orthodox-christelijke partijen in het politieke machtsspel centraal, van 1918 tot nu. Is Nederland nu overgeleverd aan Staphorst?
De Nacht van Kersten
Sinds 1918 kent Nederland het systeem van evenredige vertegenwoordiging, en kunnen ook kleine partijen met een kleine achterban in het parlement komen. In 1922 kwam de SGP in het parlement, een kleine orthodox-protestantse getuigenispartij. In 1925 kreeg de SGP versterking van de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij, een soortgelijke partij die haar aanhang echter vooral had in de Nederlands Hervormde Kerk. SGP en HGSP waren zeer antikatholiek, en fungeerden als het orthodoxe/conservatieve geweten van de grote protestantse partijen. Omdat SGP en HGSP klein waren en nogal extreem waren in hun opvattingen, werden ze niet echt serieus genomen.
Kleine partijen kunnen echter ook relevant zijn in het politieke machtsspel. Dat bleek al in 1925. In dat jaar viel dankzij toedoen van de SGP het eerste kabinet-Colijn over het gezantschap bij de paus. De motie van SGP-leider G.H. Kersten werd uit opportunistische redenen gesteund door de socialisten en liberalen, die daarmee het kabinet een pootje wilden lichten. De hervormde Christelijk-Historische Unie steunde de motie ook, omdat de partij bang was anders kiezers aan de ultrahervormde HGSP te verliezen.
Jongeling ministeriabel
De ‘Nacht van Kersten’ bleek een uitzonderingssituatie te zijn. De kleine christelijke partijen speelden een hele lange tijd geen rol van betekenis meer. De politiek werd gedomineerd door grote partijen met gematigde opvattingen. Zij vormden de coalities, en sloten kleine partijen met radicale meningen buiten.
In 1972 verraste VVD-senator Harm van Riel vriend en vijand met de opmerking, dat hij Pieter Jongeling van het Gereformeerd Politiek Verbond wel ministeriabel achtte. Het centrumrechtse kabinet-Biesheuvel was net ten val gekomen door toedoen van DS’70. Om hun meerderheid in de Tweede Kamer te behouden zouden de grote confessionele partijen en de VVD misschien wel de hulp nodig hebben van de mediagenieke Jongeling, die volgens de opiniepeilingen misschien wel vijf zetels zou halen.
Toen journalist Herman Veenhof een kleine veertig jaar later bezig was met zijn populaire biografie over Jongeling, confronteerde hij enkele prominente politici uit de jaren zeventig met Van Riels proefballonnetje. Hoe serieus bedoelde de VVD-senator dit nou? De antwoorden waren divers. Volgens Hans Wiegel, Van Riels protegé, meende dat de pers het verhaal van zijn leermeester enorm had opgeklopt. CDA-mastodont Willem Aantjes was het hier volstrekt mee oneens en dacht dat Van Riel het wel serieus bedoelde, hoewel het een niet serieus te nemen voorstel was. Ten slotte zei oud-premier Dries van Agt, in 1972 minister van Justitie namens de Katholieke Volkspartij, dat er toentertijd door de ministers werd gesproken over eventuele kabinetsdeelname van het GPV, maar dit was niet meer dan “met een gedachte spelen”.
In 1973 werd het kabinet-Den Uyl gevormd, het meest linkse kabinet uit de Nederlandse geschiedenis. Het GPV had nog met het idee rondgelopen dit kabinet via een interpellatie tegen te houden, maar dit bleef bij een gedachtespinsel.
Gedoogsteun
In 1977 werden de rollen echter omgedraaid. De poging om een tweede kabinet-Den Uyl te formeren mislukte, en CDA-leider Van Agt en VVD-leider Wiegel kwamen in restaurant Le Bistroquet tot een compromis. Het probleem van het nieuwe CDA-VVD-kabinet was echter, dat deze steunde op 77 zetels, waarvan er 7 werden bezet door linkse CDA’ers, die veel liever met Den Uyl in zee waren gegaan. Kabinetsformateur Wim van der Grinten voorzag problemen en zorgde er daarom voor, dat de kleine christelijke partijen SGP en GPV, alsmede DS’70 en de Boerenpartij, het nieuwe kabinet van gedoogsteun voorzagen.
Dankzij deze gedoogsteun overleefde het kabinet-Van Agt in 1980 een motie van wantrouwen van Den Uyl. Onderwerp van de controverse was de houding van het kabinet tegenover het blanke apartheidsregime in Zuid-Afrika. CDA en VVD waren beslist geen voorstanders van de rassenscheiding in dat land en de stelselmatige discriminatie van de zwarte bevolking, maar ze vonden de apartheid niet voldoende reden om Zuid-Afrika economisch te boycotten. De linkse partijen vonden van wel. Het linkse CDA-Kamerlid Jan Nico Scholten diende een motie in om een olieboycot tegen Zuid-Afrika in te stellen. De motie werd aangenomen, maar het kabinet besloot deze naast zich neer te leggen. Vervolgens diende Den Uyl een motie van wantrouwen in, die op het nippertje door de Kamer werd verworpen.
Staphorst
In 1981 verloren CDA en VVD hun gezamenlijke meerderheid en speculeerde men over een rechts kabinet, dat (gedoog)steun zou krijgen van SGP, GPV en de in 1981 in de Tweede Kamer gekomen Reformatorische Politieke Federatie. Met name in progressieve kringen werd er in ongezouten bewoordingen tegen dit eventuele kabinet geageerd. Het Humanistisch Verbond waarschuwde CDA en VVD voor de samenwerking met “theocratische partijtjes ter rechterzijde” en Volkskrant-journalist Jan Joost Lindner noemde deze eventuele coalitie de ‘Staphorster variant’, hiermee doelend op het streng-christelijke dorp in Overijssel.
Men polariseerde tegen de Staphorster variant, met als doel het CDA te laten weten dat progressief en weldenkend Nederland zo’n kabinet nooit zou accepteren, en dat de christendemocraten zich maar geen gekke dingen in hun hoofd moesten halen. Dit deden ze ook niet. Van Agt zei op de avond dat de uitslag van de verkiezingen bekend werd nadrukkelijk dat hij geen “stiekem of half-stiekem vrijersoogje” liet vallen op SGP, RPF en GPV: “Nee, heel aardig, maar daar kunnen we het land niet mee regeren.”
Bijna alle partijen dachten er zo over en vonden de Staphorster variant irreëel. De enige partij die deze zienswijze niet deelde was de RPF, die meende dat in de kabinetsformatie tot uitdrukking moest komen dat de ‘Bijbelgetrouwe politiek’ met twee zetels was versterkt. De Staphorster variant was in 1981 wel in die zin relevant, dat het CDA vanwege de dreiging van deze mogelijkheid een sterkere onderhandelingspositie had. D’66-leider Jan Terlouw, die zijn best deed om CDA en PvdA in één kabinet te krijgen, vond het zeer vervelend dat het CDA beschikte over deze troef.
Midden jaren tachtig werd er serieuzer rekening met Staphorst gehouden. Om een eventuele ‘flirtation’ van CDA en VVD met de kleine christelijke partijen te voorkomen, waarschuwde oppositieleider Joop den Uyl voor hun ‘a-democratische’ karakter. Dat de orthodox-protestantse partijen een relevante machtsfactor waren geworden, bleek voor het eerst bij de kruisrakettenkwestie. Een aantal CDA’ers was fel tegen de plaatsing van kruisraketten en daarom stelde het kabinet een besluit hierover steeds maar uit. Dankzij de steun van SGP, RPF en GPV kreeg het kabinetsvoorstel om de raketten te plaatsen eind 1985 een meerderheid. Uiteindelijk werden de raketten trouwens niet geplaatst, maar dat had alles te maken met een compromis tussen Ronald Reagan en Michail Gorbatsjov over ontwapening, en niets met de politieke situatie in Nederland.
Toen in de aanloop van de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 bleek, dat het centrumrechtse kabinet-Lubbers zijn meerderheid in het parlement wellicht zou kwijtraken, speculeerden de kranten weer uitgebreid over de Staphorster variant. De SGP was bescheiden en dacht alleen aan gedoogsteun, terwijl de RPF graag wilde meeregeren en een eisenpakket had, onder andere het terugdraaien van abortus en een verbod op euthanasie. Het GPV koos voor een eigen aanpak. GPV-leider Gert Schutte wilde niet graag geassocieerd worden met Staphorst en introduceerde op een verkiezingsbijeenkomst in de stad Groningen daarom de ‘Groninger variant’, een variant die niet synoniem zou staan voor bekrompenheid en conservatisme. Het dagblad Trouw interpreteerde Schuttes toespraak als een pleidooi voor een CDA-VVD-GPV-kabinet, zonder SGP en RPF. Dat was niet zonder toeval, omdat het GPV onder leiding van Schutte een constructievere koers was gaan varen, en zich verre hield van gemakzuchtige getuigenispolitiek. Dat Schutte zich impliciet distantieerde van SGP en RPF werd door deze partijen niet op prijs gesteld. Nadat zij hem hierop kritisch aanspraken, nam Schutte meteen afstand van de uitleg van Trouw. Hij zei niet zonder SGP en RPF te willen opereren. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 bleken CDA en VVD ondanks de peilingen toch hun meerderheid in het parlement te blijven houden. Staphorst kon weer de kast in.
Pragmatischer door paars
De kleine christelijke partijen beleefden de paarse jaren (1994-2002) als de zwartste bladzijden uit hun geschiedenis. Niet alleen werd in deze tijd het bordeelverbod opgeheven, maar ook werden de euthanasie en het homohuwelijk wettelijk mogelijk gemaakt. De kleine christelijke partijen beschouwden deze paarse wetgeving als een afrekening met hun ideaal van Nederland als christelijke natie. Omdat ze geen machtsfactor van belang waren, konden hun bezwaren gemakkelijk worden genegeerd. Niettemin stelden GPV en RPF zich bij tijd en wijle pragmatisch op en wisten ze via politieke koehandel toch kleine successen te boeken, zoals bijvoorbeeld rechtsbescherming van werknemers die niet op zondag wensten te werken.
Het GPV gaf in de paarse jaren zijn exclusieve verbondenheid met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) op, wat een samengaan met de interkerkelijke RPF mogelijk maakte. In 2000 werd de ChristenUnie gevormd, die in tegenstelling tot haar voorgangers wel een machtsfactor van (een beetje) belang moest zijn. De SGP, die vrouwen uit politieke functies weerde, deed niet aan dit samengaan mee.
De Tweede Kamerverkiezingen van 2002 waren voor de ChristenUnie een deceptie. Men verwachtte een flinke winst, maar de nieuwe partij verloor en kwam op vier uit, één zetel minder dan GPV en RPF in 1998 samen haalden. Het verlies was niet alleen te wijten aan de weinig charismatische verschijning van partijleider Kars Veling, maar vooral aan externe factoren: de moord op Pim Fortuyn en het aantrekkelijke alternatief dat het CDA van Jan Peter Balkenende opeens vormde voor veel kiezers.
In 2003 verloor de ChristenUnie wederom een zetel. Niettemin was dit het eerste jaar dat de partij, samen met de SGP, voor het eerst serieus bij de formatie werd betrokken. CDA en VVD beschikten samen niet over een meerderheid. Nadat de onderhandelingen tussen CDA en PvdA waren mislukt, onderhandelden CDA, VVD, ChristenUnie en SGP over Staphorst. Deze variant beschikte over 77 parlementzetels. De VVD had echter grote moeite met de SGP, vanwege de radicale opvattingen van deze partij over vrouwen en theocratie, en daarom koos men uiteindelijk voor een CDA-VVD-D66-coalitie.
Vier jaar later greep de ChristenUnie eindelijk haar kans. Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 had de partij haar zeteltal verdubbeld, van drie naar zes, en nadat GroenLinks uit eigen beweging afhaakte, kwam de ChristenUnie begin 2007 in de regering, samen met CDA en PvdA.
Om tot de coalitie toe te kunnen treden had de ChristenUnie haar ‘kroonjuwelen’ (het terugdraaien van abortus, euthanasie en het homohuwelijk) in de ijskast gestopt. Dit was niet alleen uit pragmatisme, maar ook omdat de marges voor de ChristenUnie erg smal waren. De partij wist op micro-ethisch gebied ook geen kleine successen te boeken. Toen de ChristenUnie ruimte vroeg voor zogenoemde weigerambtenaren (ambtenaren van de burgerlijke stand die weigerden om homostellen te trouwen), stak er in Nederland een storm van protest op, met als gevolg dat veel gemeenten besloten deze ambtenaren te weigeren. Ook de poging van de ChristenUnie om embryoselectie te verbieden liep op niets uit. De partij werd gedwongen een compromis te sluiten die ze nauwelijks kon verdedigen tegenover haar in ethisch opzicht behoudende achterban, en embryoselectie werd in Nederland toegestaan.
Besluit
De situatie anno nu lijkt het meest op die van 1977-1981. De SGP heeft geen regeringsverantwoordelijkheid, maar is wel nodig, zeker in de senaat, om het kabinetsbeleid in van een meerderheid te kunnen voorzien. SGP-senator Gerrit Holdijk wordt daarom (met enige ironie) de machtigste man van Nederland genoemd.
In tegenstelling tot de ChristenUnie in de periode 2007-2010 lijkt het erop, dat de SGP wel (bescheiden) successen weet binnen te slepen. Het aanvankelijk door de VVD gesteunde plan om de ‘wet inzake smalende godslastering’ eindelijk eens af te schaffen gaat niet door, omdat de SGP dwars ligt. Ook bezuinigt het kabinet dankzij de SGP niet op de subsidie voor grote gezinnen. Het dagblad De Pers noemde de SGP in dit verband dan ook ‘de vruchtbare gedoger’.
Dat de kleine christelijke partijen in de loop van de jaren beetje bij beetje meer van de marge naar de macht zijn opgeschoven, heeft twee oorzaken. Allereerst is er een interne oorzaak: voor de ChristenUnie is het heel belangrijk geweest, dat deze partij zich ideologisch gezien is gaan matigen en pragmatischer is geworden. De partij kwam niet met de onmogelijke eis, dat abortus, euthanasie en het homohuwelijk moesten worden afgeschaft. In haar verkiezingsprogramma van 2006 kreeg de micro-ethiek dan ook minder aandacht. De SGP is ook gematigd. De partij neemt (voorzichtig) afstand van de term theocratie en tegenwoordig mogen vrouwen ook passief meedoen (waarbij moet gezegd worden dat dit laatste komt door druk van buitenaf).
Belangrijker is echter de externe oorzaak. Het Nederlandse politieke systeem versplintert, waardoor het nu onmogelijk is geworden dat twee partijen samen een coalitie vormen. De grootste partij op dit moment, de VVD, heeft 31 zetels, dat is veel minder dan de meer dan vijftig zetels die de grootste partij vroeger vaak had. Kleine partijen zijn hierdoor veel vaker nodig om een coalitie te vormen. In Denemarken, waar politieke systeem veel meer versplinterd is dan in Nederland, zat de Kristeligt Folkeparti van 1982 tot 1988 in de regering, lang voordat in Nederland de ChristenUnie op het pluche kwam.
Betekent dit nu, dat Nederland zucht onder de geestelijke dictatuur van Staphorst? Nee, en wel om het volgende: kleine christelijke partijen blijven klein, en moeten als coalitie- of gedoogpartner dus ook rekening houden met de meningen en wensen van anderen. Een zuiver getuigend geluid blijft alleen zuiver vanaf de zijlijn. Zodra een partij aan de macht meedoet, maakt ze ‘vuile handen’. Een deel van de ChristenUnie-stemmers is hevig teleurgesteld geraakt, omdat de partij op micro-ethisch gebied niets positiefs heeft binnengehaald. De SGP zal straks ook worden ‘afgerekend’ door haar achterban, hoewel de gedoogsteunvorm meer ruimte biedt voor een partij om zich van het regeringsbeleid te distantiëren. De gedoogsteun van de SGP is goed voor de verkoop van kinderwagens, maar de partij zelf wordt nooit meer dan een bijwagentje.
Ewout Klei is historicus. Hij promoveerde op 25 mei 2011 op het proefschrift ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’. Een geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond, 1948-2003 (Bert Bakker Amsterdam 2011). ISBN 9789035136090.
woensdag, november 02, 2011
Stop de emo-porno!
Stop de emo-porno
Door: Ewout Klei
De kwestie Mauro beheerst nu zo’n kleine twee week de Nederlandse politiek. Mauro Manuel, een in Angola geboren tiener die toen hij negen was naar Nederland vluchtte, dreigt nu te worden uitgezet. De onschuldige Mauro, als lam geofferd op het ‘regels zijn regels’-altaar van ons rechtse kabinet. Ook ik kon niet aan de verleiding ontsnappen om op twitter enkele sneren richting het CDA en de SGP te geven - partijen die het woord naastenliefde uit de Bijbel te lijken hebben gescheurd. Toch voel ik mij in zekere zin moreel verplicht om enige distantie in acht te nemen. Natuurlijk is het heel sneu voor Mauro dat hij naar een land wordt teruggestuurd waar hij bijna geen band meer mee heeft en verzint het CDA leugens waar alleen het CDA in gelooft (of beter gezegd: ons probeert te doen laten geloven dat de partij er in gelooft), maar de gretigheid waarmee sommige media op de hele kwestie springen, voelt verschrikkelijk vies.
Neem nu de Volkskrant. Dit dagblad plaatste op 2 november op pagina 4 groot een foto van een huilende Mauro, toen hij hoorde dat hij werd teruggestuurd. Kunnen dit soort intieme gevoelens niet gewoon privé blijven, in plaats van dat ze groot getoond moeten worden aan alle Volkskrant-lezers? Niet iedereen heeft een fetisj voor leed. De Volkskrant heeft de naam een kwaliteitskrant te zijn, maar deze foto paste meer bij Shownieuws van SBS 6.
In diezelfde Volkskrant las ik echter twee stukjes, die mij meer choqueerden. Allereerst dat Mauro niets wist van ‘zijn’ brief. Deze door een Mauro-sympathisant geschreven brief was via de organisatie Defence for Childeren naar het ANP gestuurd, met de verzekering dat deze brief ‘echt’ door Mauro was geschreven. Op 1 november publiceerde onder andere de Volkskrant deze brief. Het ergste komt nog. Op pagina 31 in de rubriek ‘Opinie & Debat’ schreef Wilfried Diederick over de ‘Wijze brief’ van Mauro. Ik citeer:
“Zo goed van toon, zo wijs beargumenteerd en zo mooi gedoseerd (het Nederlands elftal, de Koninginnedag.) En da met de uitsmijter: ‘Laten we onze waardebril nou eens opzetten.’ (…) Zelfs een in Nederland geboren en getogen 18-jarige zou met deze tekst op het toelatingsexamen van de School voor Journalistiek met vlag en wimpel slagen en een reclamebureau zou hem juichend binnenhalen. Is er, ik vraag me af, bij het MBO ook een opleiding tekstschrijven of zelfs journalistiek?”
Ik werd er haast misselijk van, met het oog op het nieuwsbericht dat de Mauro-brief van 1 november nep was. Gelukkig bedoelde Diederick zijn ode niet serieus, en was hij een hele kritische lezer die anderen bewust even op het verkeerde been wilde zetten:
“Ik wil degenen die zich voor deze jongen en zijn lotgenoten inzetten zeker niet dwarsbomen en toch bedoel ik het bovenstaande wel een beetje cynisch. Van de Volkskrant mag ik toch verwachten, dat ze de lezers duidelijk maakt of we hier echt te maken hebben met een door Mauro ingezonden brief? Overigens moet Mauro wel blijven.”
De strijd voor de goede zaak kan heel nobel zijn, maar het doel heiligt de middelen niet. Bij sommige middelen kun je je zelfs afvragen, of ze niet contraproductief zijn. We mogen Mauro niet misbruiken om politieke partijen waarmee we het niet eens zijn een loer te draaien, hoe sterk die verleiding misschien ook is. We moeten Mauro’s leed niet verabsoluteren, want er zijn een heleboel andere Mauro’s in Nederland en die hebben ook een eigen gezicht. Ten slotte zijn shownieuwsfoto’s van een huilende Mauro een ergerlijke exploitatie van andermans leed, misselijkmakend en walgelijk. Mauro moet blijven, maar stop de emo-porno!
Door: Ewout Klei
De kwestie Mauro beheerst nu zo’n kleine twee week de Nederlandse politiek. Mauro Manuel, een in Angola geboren tiener die toen hij negen was naar Nederland vluchtte, dreigt nu te worden uitgezet. De onschuldige Mauro, als lam geofferd op het ‘regels zijn regels’-altaar van ons rechtse kabinet. Ook ik kon niet aan de verleiding ontsnappen om op twitter enkele sneren richting het CDA en de SGP te geven - partijen die het woord naastenliefde uit de Bijbel te lijken hebben gescheurd. Toch voel ik mij in zekere zin moreel verplicht om enige distantie in acht te nemen. Natuurlijk is het heel sneu voor Mauro dat hij naar een land wordt teruggestuurd waar hij bijna geen band meer mee heeft en verzint het CDA leugens waar alleen het CDA in gelooft (of beter gezegd: ons probeert te doen laten geloven dat de partij er in gelooft), maar de gretigheid waarmee sommige media op de hele kwestie springen, voelt verschrikkelijk vies.
Neem nu de Volkskrant. Dit dagblad plaatste op 2 november op pagina 4 groot een foto van een huilende Mauro, toen hij hoorde dat hij werd teruggestuurd. Kunnen dit soort intieme gevoelens niet gewoon privé blijven, in plaats van dat ze groot getoond moeten worden aan alle Volkskrant-lezers? Niet iedereen heeft een fetisj voor leed. De Volkskrant heeft de naam een kwaliteitskrant te zijn, maar deze foto paste meer bij Shownieuws van SBS 6.
In diezelfde Volkskrant las ik echter twee stukjes, die mij meer choqueerden. Allereerst dat Mauro niets wist van ‘zijn’ brief. Deze door een Mauro-sympathisant geschreven brief was via de organisatie Defence for Childeren naar het ANP gestuurd, met de verzekering dat deze brief ‘echt’ door Mauro was geschreven. Op 1 november publiceerde onder andere de Volkskrant deze brief. Het ergste komt nog. Op pagina 31 in de rubriek ‘Opinie & Debat’ schreef Wilfried Diederick over de ‘Wijze brief’ van Mauro. Ik citeer:
“Zo goed van toon, zo wijs beargumenteerd en zo mooi gedoseerd (het Nederlands elftal, de Koninginnedag.) En da met de uitsmijter: ‘Laten we onze waardebril nou eens opzetten.’ (…) Zelfs een in Nederland geboren en getogen 18-jarige zou met deze tekst op het toelatingsexamen van de School voor Journalistiek met vlag en wimpel slagen en een reclamebureau zou hem juichend binnenhalen. Is er, ik vraag me af, bij het MBO ook een opleiding tekstschrijven of zelfs journalistiek?”
Ik werd er haast misselijk van, met het oog op het nieuwsbericht dat de Mauro-brief van 1 november nep was. Gelukkig bedoelde Diederick zijn ode niet serieus, en was hij een hele kritische lezer die anderen bewust even op het verkeerde been wilde zetten:
“Ik wil degenen die zich voor deze jongen en zijn lotgenoten inzetten zeker niet dwarsbomen en toch bedoel ik het bovenstaande wel een beetje cynisch. Van de Volkskrant mag ik toch verwachten, dat ze de lezers duidelijk maakt of we hier echt te maken hebben met een door Mauro ingezonden brief? Overigens moet Mauro wel blijven.”
De strijd voor de goede zaak kan heel nobel zijn, maar het doel heiligt de middelen niet. Bij sommige middelen kun je je zelfs afvragen, of ze niet contraproductief zijn. We mogen Mauro niet misbruiken om politieke partijen waarmee we het niet eens zijn een loer te draaien, hoe sterk die verleiding misschien ook is. We moeten Mauro’s leed niet verabsoluteren, want er zijn een heleboel andere Mauro’s in Nederland en die hebben ook een eigen gezicht. Ten slotte zijn shownieuwsfoto’s van een huilende Mauro een ergerlijke exploitatie van andermans leed, misselijkmakend en walgelijk. Mauro moet blijven, maar stop de emo-porno!
donderdag, oktober 06, 2011
Uit de oude doos
een beschimmeld artikel van mijn hand, geschreven in mijn studententijd, wordt binnenkort weer hergepubliceerd in de Lustrumbundel van de Gereformeerde Studentenvereniging Groningen.
vrijdag, september 23, 2011
PERSBERICHT
PERSBERICHT
De D66-thema afdeling 'Religie en levensbeschouwing' organiseert, in samenwerking met D66 Amsterdam, Het Grote Religiedebat. Dit D-Café wordt gehouden op donderdag 20 oktober 2011, van 20:00 tot 22:00 uur, in P96, Prinsengracht 96 te Amsterdam.
De vrijheid van godsdienst als apart grondrecht staat ter discussie. VVD-Kamerlid Jeanine Hennis-Plasschaert stelde dat de godsdienstvrijheid overbodig is en dat het misbruikt wordt om discriminatie en ongelijkheid goed te praten. Is er op basis van de godsdienstvrijheid een recht op het ritueel slachten? Hoe verhoudt de vrijheid van godsdienst zich tot andere grondrechten, zoals het gelijkheidsbeginsel en de vrijheid van meningsuiting? Moet de godsdienstvrijheid eigenlijk nog wel een apart grondrecht blijven?
GroenLinks-senator Ruard Ganzevoort, journalist Max Pam en Europarlementariër Sophie in ’t Veld nemena an het debat deel, historicus Ewout Klei zit de avond voor.
De toegang is gratis. Zaal open vanaf 19.30 uur.
Meet informatie:
Ewout Klei,ehklei@gmail.com, tel: 06-44045678
De D66-thema afdeling 'Religie en levensbeschouwing' organiseert, in samenwerking met D66 Amsterdam, Het Grote Religiedebat. Dit D-Café wordt gehouden op donderdag 20 oktober 2011, van 20:00 tot 22:00 uur, in P96, Prinsengracht 96 te Amsterdam.
De vrijheid van godsdienst als apart grondrecht staat ter discussie. VVD-Kamerlid Jeanine Hennis-Plasschaert stelde dat de godsdienstvrijheid overbodig is en dat het misbruikt wordt om discriminatie en ongelijkheid goed te praten. Is er op basis van de godsdienstvrijheid een recht op het ritueel slachten? Hoe verhoudt de vrijheid van godsdienst zich tot andere grondrechten, zoals het gelijkheidsbeginsel en de vrijheid van meningsuiting? Moet de godsdienstvrijheid eigenlijk nog wel een apart grondrecht blijven?
GroenLinks-senator Ruard Ganzevoort, journalist Max Pam en Europarlementariër Sophie in ’t Veld nemena an het debat deel, historicus Ewout Klei zit de avond voor.
De toegang is gratis. Zaal open vanaf 19.30 uur.
Meet informatie:
Ewout Klei,ehklei@gmail.com, tel: 06-44045678
vrijdag, juli 29, 2011
Conservatieve blogger stopt wegens Noorse massamoord
http://www.joop.nl/media/detail/artikel/conservatieve_blogger_stopt_wegens_noorse_massamoord/
Erik van Goor stond op verzendlijst terrorist Breivik
Erik van Goor, auteur bij het conservatieve marge-blog Catholica stopt met publiceren. Dat heeft hij op zijn weblog bekend gemaakt. Catholica geeft ook een tijdschrift uit dat opvalt door strijdlustige zeer rechtse taal. Zo prijkt op de cover van het laatste nummer een gephotoshopte illustratie van een vuurgevecht uit een spaghetti-western: Het uur U.
Erik van Goor stond op verzendlijst terrorist Breivik
Erik van Goor, auteur bij het conservatieve marge-blog Catholica stopt met publiceren. Dat heeft hij op zijn weblog bekend gemaakt. Catholica geeft ook een tijdschrift uit dat opvalt door strijdlustige zeer rechtse taal. Zo prijkt op de cover van het laatste nummer een gephotoshopte illustratie van een vuurgevecht uit een spaghetti-western: Het uur U.
woensdag, juli 27, 2011
Oorlogstaal, oorlogshandelingen
Oorlogstaal, oorlogshandelingen
Op Joop.nl gepubliceerd onder de titel ´Nieuw extreem-rechts´: http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/nieuw_extreem_rechts/
Door: Ewout Klei
De verschrikkelijke dubbele aanslag in Noorwegen van vrijdag 22 juli leek in eerste instantie het werk van een Al Qa’ida-achtige groepering. Toen zaterdag duidelijker werd wat er precies was gebeurd, bleek dat de aanslag gepleegd was door een extremist van eigen bodem, die zichzelf christelijk en conservatief noemde en een grote bewondering koesterde voor Geert Wilders.
Vervolgens is in media het verbale geweld losgebarsten. Enkele linkse opiniemakers, Peter Breedveld van de modieus tegendraadse website Frontaalnaakt voorop, roepen in koor dat het radicale gedachtegoed van Wilders en uiterst rechtse journalisten als Joost Niemöller als Anders Breivik heeft voortgebracht (zie: http://www.frontaalnaakt.nl/archives/oslo.html). ‘Domrechts’ is volgens Breedveld direct verantwoordelijk voor de daden van Breivik. De Atheïstisch Seculiere Partij, een niet in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partij, ziet de aanslag ook als een bevestiging van haar eigen grote gelijk, namelijk dat het christendom minstens zo erg is als de islam (zie: http://www.atheistischseculierepartij.nl/index.php/nieuws).
Degenen die denkbeelden koesteren waarop Breivik zich in zijn lange manifest heeft beroepen, Wilders en (conservatieve) christenen, schoten meteen in de verdedigen. Wilders nam via twitter meteen afstand van de aanslag, om op deze manier electorale schade voor zichzelf zo veel mogelijk te beperken. Het Reformatorisch Dagblad, de krant van de SGP, benadrukte dat Breivik zich weliswaar christelijk noemde, maar dat dit niet betekende dat hij wel christelijk was (http://www.refdag.nl/nieuws/buitenland/bijbel_legitimeert_brute_handelen_breivik_niet_1_578712) . Het aan de ChristenUnie gelieerde Nederlands Dagblad verdedigde zich ook. Volgens het hoofdredactionele commentaar van dinsdag 26 juli was de daad van Breivik ‘revolutionair’ (http://www.nd.nl/artikelen/2011/juli/26/revolutie). Politiek geweld kon rechts zijn, maar ook links, zoals de Duitse terroristische groepering RAF in de jaren zeventig. Rechts en links in de politiek waren beide vruchten van de Franse Revolutie, die door de ideologische godfather van de ChristenUnie, de negentiende-eeuwse christen-politicus Groen van Prinsterer, was veroordeeld als ongeloof. In plaats van open te staan voor kritiek, kwamen de orthodox-protestante kranten RD en ND met een pavlov-reactie. gaf Het progressief-protestantse dagblad Trouw deed dit niet: “Maar duidelijk is geworden dat het conservatief-christelijke denken ook kan radicaliseren en in terroristische daden uitmonden.”
Behalve opiniemakers die in aanval gingen en opiniemakers die in de verdediging schoten, waren ook mensen die de moord los van de ideologie wilden zien. D66-Kamerlid Boris van der Ham schreef op Joop.nl dat Breivik in de eerste plaats zelf verantwoordelijk was voor zijn daden (http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/moorden_in_noorwegen_en_de_inspiratiebron/). Het maakte volgens Van der Ham niet uit waar Breivik zijn inspiratie vandaan haalde. Ook Malou van Hintum van de Volkskrant wilde de moord niet op de ideologie afschuiven (http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/2818102/2011/07/26/Alleen-gestoorde-Breivik-zelf-is-verantwoordelijk-voor-gruweldaden.dhtml). Ze weet het daarom aan de gestoordheid van de moordenaar. Ze vond het “totaal zinloos” om nu bepaalde politici (lees: Wilders) de maat te nemen.
Waar sta ik in deze discussie zelf? Ik vind het heel lastig. Met Breedveld beaam ik dat er een relatie is tussen extreme taal en politiek geweld. Hoewel Wilders cum suis zelf niet tot geweld oproepen, is hun taalgebruik zo strijdbaar, vol wrok en ressentiment, afkeer van de ander en met oorlogsmetaforen doordrenkt, dat dit bepaalde geesten kan stimuleren om tot gewelddaden over te gaan. Aan de andere kant, Wilders heeft zelf niet de trekker overgehaald, dat deed Breivik. We mogen Wilders daarom niet verantwoordelijk stellen voor de moord, hij is dit hoogstens in afgeleide vorm, als belangrijke vormgever van het gepolariseerde politieke debat. Het christendom zou ik ook niet verantwoordelijk willen stellen voor de moorden. Natuurlijk, in de naam van God zijn een heleboel misdaden gepleegd, de kruistochten en de apartheid in Zuid-Afrika als meest erge voorbeelden, maar dit werd gelegitimeerd door de kerk. Breivik is een ‘lone wolf’. Hij beroept zich op het christendom, maar shopt zeer selectief in deze religie, en haalt bovendien veel inspiratie van internet, films en computerspelletjes. En hoe zit het met het conservatisme dan? Het pathetische pamflet van Breivik doet aan de verste verte niet denken aan de intellectuele arbeid van Edmund Burke of Alexis de Tocqueville. Breiviks opinies vertonen wel opvallende parallellen met de opinies van contemporaine christelijke conservatieven in Nederland, die feitelijk rabiate reactionairen zijn. Ik bedoel dan niet Bart Jan Spruyt, wiens opinies sinds de breuk met Wilders wat gematigder zijn geworden, maar lieden als Erik van Goor, Tom Zwitser en René Schmitt. Van Goor en Zwitser waren eerst hoofdredacteur van de radicale opiniewebsite Open Orthodoxie, deze website werd herdoopt tot Bitter Lemon en vervolgens voor Catholica (http://www.catholica.nl). Om beide heren hangt “een zeer onfrisse geur van uitsluiting, nationalisme, verbale agressie en haat tegen iedereen die niet in hun wereldbeeld past”, aldus de progressieve katholieke theologen Eric van den Berg, Frank Bosman en Peter van Zoest, die eind 2010 het uiterst orthodoxe Catholica vanwege ‘foute’ connecties van Van Goor in verband brachten met extreem-rechts. (Zie: http://www.isidorusweb.nl/asp/default.asp?t=weblog_detail&weblog_id=6243).
Helaas is de website van Bitter Lemon offline. Deze christelijk conservatieve opiniesite noemde zich een “magazine voor weerbare burgers” dat zich richtte “op versterking van de conservatieve geest en op vorming van jong conservatief talent.” De opiniewebsite trok auteurs aan als Lucas Hartong, de latere PVV-Europarlementariër, en Jonathan van Tongeren, een conservatief ChristenUnie-lid die over veel zaken zijn conservatieve opinies laat schijnen (http://vantongerenblogspot.com). Van Tongeren betoogde onder andere dat Europa een strategische alliantie met het autoritaire Rusland van Poetin en Medvedev moet sluiten, om zich zo te weer te stellen tegen de islam (https://www.catholica.nl/mijn/mobiel/pagina/6804).
Op Van Goors persoonlijke pagina met de veelzeggende titel “Unie, religie en militie” (een aangepast artikel met dezelfde titel staat op Catholica: http://www.catholica.nl/mijn/mobiel/pagina/5909 en weer een ander aangepast stuk op Conservatismeweb: http://www.conservatismeweb.nl/node/257) wees de hoofdredacteur van Bitter Lemon naast de christelijke bron nog twee andere bronnen aan, die de Westerse beschaving zouden hebben gestempeld: de klassieke en de Teutoonse (!) bron. Van Goor laat bovendien duidelijk zien te zijn beïnvloed door het theocratische en nationalistische denken van de hervormde theoloog A.A. van Ruler (1908-1970) wanneer hij stelt: “Iedere Nederlander maakt volgens zijn geboorte deel uit van een christelijke natie en heeft te maken met de kerk van Nederland: de Nederlandse Hervormde Kerk. […] Iedereen, en ook mensen van andere ‘godsdiensten’ hebben zich daarnaar te voegen. Tot heil van zichzelf, van hun naaste en van de cultuur en samenleving in haar geheel.” Volgens Van Goor sluit God een verbond met volken, naar analogie van zijn verbond met Israël. In Nederland heette dit verbond de Unie van Utrecht van 1579, in Zwitserland de Eidgenossenschaft en in het Zuiden van de Verenigde Staten de Confederation.
In de zuivere gemeenschap van dappere uitverkorenen die bang zijn om hun identiteit te verliezen is geen ruimte voor het andere, het vreemde, het vrouwelijke, het zwakke, de ergernis, het skandalon. Het conservatieve christendom lijkt zo alleen voor ‘echte’ mannen te zijn weggelegd. René Schmitt verwoordde dit het duidelijkst in zijn artikel ‘300: Sparta en het aristocratische ideaal’ (dit staat ook op Catholica: http://www.catholica.nl/mijn/mobiel/pagina/6066/300-sparta-en-het-aristocratische-ideaal) over de bioscoopfilm over de slag bij Thermopylae. Zoals de dappere Spartanen hun vrijheidsstrijd verloren tegen de Perzen vanwege het verraad van de verschoppeling Ephialtes, zo dreigen de conservatieven hun strijd tegen de islam te verliezen vanwege het verraad van de links-radicalen, “maatschappelijke verschoppelingen die uit ressentiment of medelijden in opstand komen tegen het goede en het schone.”
Hoewel Van Goor en Schmitt natuurlijk geen terroristen zijn, lijkt hun conservatief christelijke wereldbeeld als twee druppels water op dat van Breivik. De laatste zag zichzelf ook als een weerbaar conservatief christen, die zich moest wapenen tegen de islam en zich erg boos maakte over het zogenaamde verraad van links. Het verschil is natuurlijk dat de oorlogstaal door Breivik werd omgezet in oorlogshandelingen.
Noch Wilders, noch Niemöller, noch Van Goor, noch Schmitt roepen op tot geweld. Ik ben het, ik het herhaal het nog eens, niet eens met Breedveld, die ‘domrechts’ direct verantwoordelijk stelt voor rechts-extremistische moorden door gekken als Breivik. Maar indirect is er mijns inzien wel zeker een verband. Dankzij de militante retoriek en oorlogsmetaforen is er een klimaat ontstaan, dat gekken als Breivik misschien wel het mentale laatste zetje geeft, om strijdbare woorden in daden om te zetten. En internet, als vrije vijver voor allerlei ideeën, hoe exotisch en extremistisch ook, versterkt het radicaliseringsproces. Het dagblad Trouw heeft gelijk: ook het conservatief-christelijke denken kan radicaliseren en in terroristische daden uitmonden.
De heren van Catholica zien dit natuurlijk anders. Zo weet schrijver Bert Brouwer het heel zeker: de kogels in Noorwegen kwamen keihard van links (zie: http://www.catholica.nl/archief/16897/kogels-in-noorwegen-kwamen-keihard-van-links).
Op Joop.nl gepubliceerd onder de titel ´Nieuw extreem-rechts´: http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/nieuw_extreem_rechts/
Door: Ewout Klei
De verschrikkelijke dubbele aanslag in Noorwegen van vrijdag 22 juli leek in eerste instantie het werk van een Al Qa’ida-achtige groepering. Toen zaterdag duidelijker werd wat er precies was gebeurd, bleek dat de aanslag gepleegd was door een extremist van eigen bodem, die zichzelf christelijk en conservatief noemde en een grote bewondering koesterde voor Geert Wilders.
Vervolgens is in media het verbale geweld losgebarsten. Enkele linkse opiniemakers, Peter Breedveld van de modieus tegendraadse website Frontaalnaakt voorop, roepen in koor dat het radicale gedachtegoed van Wilders en uiterst rechtse journalisten als Joost Niemöller als Anders Breivik heeft voortgebracht (zie: http://www.frontaalnaakt.nl/archives/oslo.html). ‘Domrechts’ is volgens Breedveld direct verantwoordelijk voor de daden van Breivik. De Atheïstisch Seculiere Partij, een niet in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partij, ziet de aanslag ook als een bevestiging van haar eigen grote gelijk, namelijk dat het christendom minstens zo erg is als de islam (zie: http://www.atheistischseculierepartij.nl/index.php/nieuws).
Degenen die denkbeelden koesteren waarop Breivik zich in zijn lange manifest heeft beroepen, Wilders en (conservatieve) christenen, schoten meteen in de verdedigen. Wilders nam via twitter meteen afstand van de aanslag, om op deze manier electorale schade voor zichzelf zo veel mogelijk te beperken. Het Reformatorisch Dagblad, de krant van de SGP, benadrukte dat Breivik zich weliswaar christelijk noemde, maar dat dit niet betekende dat hij wel christelijk was (http://www.refdag.nl/nieuws/buitenland/bijbel_legitimeert_brute_handelen_breivik_niet_1_578712) . Het aan de ChristenUnie gelieerde Nederlands Dagblad verdedigde zich ook. Volgens het hoofdredactionele commentaar van dinsdag 26 juli was de daad van Breivik ‘revolutionair’ (http://www.nd.nl/artikelen/2011/juli/26/revolutie). Politiek geweld kon rechts zijn, maar ook links, zoals de Duitse terroristische groepering RAF in de jaren zeventig. Rechts en links in de politiek waren beide vruchten van de Franse Revolutie, die door de ideologische godfather van de ChristenUnie, de negentiende-eeuwse christen-politicus Groen van Prinsterer, was veroordeeld als ongeloof. In plaats van open te staan voor kritiek, kwamen de orthodox-protestante kranten RD en ND met een pavlov-reactie. gaf Het progressief-protestantse dagblad Trouw deed dit niet: “Maar duidelijk is geworden dat het conservatief-christelijke denken ook kan radicaliseren en in terroristische daden uitmonden.”
Behalve opiniemakers die in aanval gingen en opiniemakers die in de verdediging schoten, waren ook mensen die de moord los van de ideologie wilden zien. D66-Kamerlid Boris van der Ham schreef op Joop.nl dat Breivik in de eerste plaats zelf verantwoordelijk was voor zijn daden (http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/moorden_in_noorwegen_en_de_inspiratiebron/). Het maakte volgens Van der Ham niet uit waar Breivik zijn inspiratie vandaan haalde. Ook Malou van Hintum van de Volkskrant wilde de moord niet op de ideologie afschuiven (http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/2818102/2011/07/26/Alleen-gestoorde-Breivik-zelf-is-verantwoordelijk-voor-gruweldaden.dhtml). Ze weet het daarom aan de gestoordheid van de moordenaar. Ze vond het “totaal zinloos” om nu bepaalde politici (lees: Wilders) de maat te nemen.
Waar sta ik in deze discussie zelf? Ik vind het heel lastig. Met Breedveld beaam ik dat er een relatie is tussen extreme taal en politiek geweld. Hoewel Wilders cum suis zelf niet tot geweld oproepen, is hun taalgebruik zo strijdbaar, vol wrok en ressentiment, afkeer van de ander en met oorlogsmetaforen doordrenkt, dat dit bepaalde geesten kan stimuleren om tot gewelddaden over te gaan. Aan de andere kant, Wilders heeft zelf niet de trekker overgehaald, dat deed Breivik. We mogen Wilders daarom niet verantwoordelijk stellen voor de moord, hij is dit hoogstens in afgeleide vorm, als belangrijke vormgever van het gepolariseerde politieke debat. Het christendom zou ik ook niet verantwoordelijk willen stellen voor de moorden. Natuurlijk, in de naam van God zijn een heleboel misdaden gepleegd, de kruistochten en de apartheid in Zuid-Afrika als meest erge voorbeelden, maar dit werd gelegitimeerd door de kerk. Breivik is een ‘lone wolf’. Hij beroept zich op het christendom, maar shopt zeer selectief in deze religie, en haalt bovendien veel inspiratie van internet, films en computerspelletjes. En hoe zit het met het conservatisme dan? Het pathetische pamflet van Breivik doet aan de verste verte niet denken aan de intellectuele arbeid van Edmund Burke of Alexis de Tocqueville. Breiviks opinies vertonen wel opvallende parallellen met de opinies van contemporaine christelijke conservatieven in Nederland, die feitelijk rabiate reactionairen zijn. Ik bedoel dan niet Bart Jan Spruyt, wiens opinies sinds de breuk met Wilders wat gematigder zijn geworden, maar lieden als Erik van Goor, Tom Zwitser en René Schmitt. Van Goor en Zwitser waren eerst hoofdredacteur van de radicale opiniewebsite Open Orthodoxie, deze website werd herdoopt tot Bitter Lemon en vervolgens voor Catholica (http://www.catholica.nl). Om beide heren hangt “een zeer onfrisse geur van uitsluiting, nationalisme, verbale agressie en haat tegen iedereen die niet in hun wereldbeeld past”, aldus de progressieve katholieke theologen Eric van den Berg, Frank Bosman en Peter van Zoest, die eind 2010 het uiterst orthodoxe Catholica vanwege ‘foute’ connecties van Van Goor in verband brachten met extreem-rechts. (Zie: http://www.isidorusweb.nl/asp/default.asp?t=weblog_detail&weblog_id=6243).
Helaas is de website van Bitter Lemon offline. Deze christelijk conservatieve opiniesite noemde zich een “magazine voor weerbare burgers” dat zich richtte “op versterking van de conservatieve geest en op vorming van jong conservatief talent.” De opiniewebsite trok auteurs aan als Lucas Hartong, de latere PVV-Europarlementariër, en Jonathan van Tongeren, een conservatief ChristenUnie-lid die over veel zaken zijn conservatieve opinies laat schijnen (http://vantongerenblogspot.com). Van Tongeren betoogde onder andere dat Europa een strategische alliantie met het autoritaire Rusland van Poetin en Medvedev moet sluiten, om zich zo te weer te stellen tegen de islam (https://www.catholica.nl/mijn/mobiel/pagina/6804).
Op Van Goors persoonlijke pagina met de veelzeggende titel “Unie, religie en militie” (een aangepast artikel met dezelfde titel staat op Catholica: http://www.catholica.nl/mijn/mobiel/pagina/5909 en weer een ander aangepast stuk op Conservatismeweb: http://www.conservatismeweb.nl/node/257) wees de hoofdredacteur van Bitter Lemon naast de christelijke bron nog twee andere bronnen aan, die de Westerse beschaving zouden hebben gestempeld: de klassieke en de Teutoonse (!) bron. Van Goor laat bovendien duidelijk zien te zijn beïnvloed door het theocratische en nationalistische denken van de hervormde theoloog A.A. van Ruler (1908-1970) wanneer hij stelt: “Iedere Nederlander maakt volgens zijn geboorte deel uit van een christelijke natie en heeft te maken met de kerk van Nederland: de Nederlandse Hervormde Kerk. […] Iedereen, en ook mensen van andere ‘godsdiensten’ hebben zich daarnaar te voegen. Tot heil van zichzelf, van hun naaste en van de cultuur en samenleving in haar geheel.” Volgens Van Goor sluit God een verbond met volken, naar analogie van zijn verbond met Israël. In Nederland heette dit verbond de Unie van Utrecht van 1579, in Zwitserland de Eidgenossenschaft en in het Zuiden van de Verenigde Staten de Confederation.
In de zuivere gemeenschap van dappere uitverkorenen die bang zijn om hun identiteit te verliezen is geen ruimte voor het andere, het vreemde, het vrouwelijke, het zwakke, de ergernis, het skandalon. Het conservatieve christendom lijkt zo alleen voor ‘echte’ mannen te zijn weggelegd. René Schmitt verwoordde dit het duidelijkst in zijn artikel ‘300: Sparta en het aristocratische ideaal’ (dit staat ook op Catholica: http://www.catholica.nl/mijn/mobiel/pagina/6066/300-sparta-en-het-aristocratische-ideaal) over de bioscoopfilm over de slag bij Thermopylae. Zoals de dappere Spartanen hun vrijheidsstrijd verloren tegen de Perzen vanwege het verraad van de verschoppeling Ephialtes, zo dreigen de conservatieven hun strijd tegen de islam te verliezen vanwege het verraad van de links-radicalen, “maatschappelijke verschoppelingen die uit ressentiment of medelijden in opstand komen tegen het goede en het schone.”
Hoewel Van Goor en Schmitt natuurlijk geen terroristen zijn, lijkt hun conservatief christelijke wereldbeeld als twee druppels water op dat van Breivik. De laatste zag zichzelf ook als een weerbaar conservatief christen, die zich moest wapenen tegen de islam en zich erg boos maakte over het zogenaamde verraad van links. Het verschil is natuurlijk dat de oorlogstaal door Breivik werd omgezet in oorlogshandelingen.
Noch Wilders, noch Niemöller, noch Van Goor, noch Schmitt roepen op tot geweld. Ik ben het, ik het herhaal het nog eens, niet eens met Breedveld, die ‘domrechts’ direct verantwoordelijk stelt voor rechts-extremistische moorden door gekken als Breivik. Maar indirect is er mijns inzien wel zeker een verband. Dankzij de militante retoriek en oorlogsmetaforen is er een klimaat ontstaan, dat gekken als Breivik misschien wel het mentale laatste zetje geeft, om strijdbare woorden in daden om te zetten. En internet, als vrije vijver voor allerlei ideeën, hoe exotisch en extremistisch ook, versterkt het radicaliseringsproces. Het dagblad Trouw heeft gelijk: ook het conservatief-christelijke denken kan radicaliseren en in terroristische daden uitmonden.
De heren van Catholica zien dit natuurlijk anders. Zo weet schrijver Bert Brouwer het heel zeker: de kogels in Noorwegen kwamen keihard van links (zie: http://www.catholica.nl/archief/16897/kogels-in-noorwegen-kwamen-keihard-van-links).
vrijdag, juni 24, 2011
Paarse wang
L.S.,
Toen ik vanmiddag op terugreis was naar Kampen, na een afspraak in Amsterdam, werd ik gebeld door een journalist van het Nederlands Dagblad. Het zal ongetwijfeld leiding van boven geweest zijn, dat de telefoon net rinkelde toen de trein door de Veluwe reed. Deze journalist wilde heel graag van mij weten wat ik gisteren had besproken in Utrecht. Op twitter had ik namelijk geschreven dat in Utrecht de eerste bijeenkomst van de Paarse wang plaatsvinden zou, het D66-platform voor levensbeschouwing en secularisme in oprichting.
Omdat lezers van het Nederlands Dagblad nou niet bepaald de doelgroep van D66 vormen (Bart-Jan Spruyt noemde het ND ooit eens de ChristenUnie-bode, Spruyt is conservatief maar heeft soms wel gelijk) was ik terughoudend in het openbaren van mijn boodschap. Overigens hebben we nog geen hele concrete plannen laat staan gedachten op papier staan, dus ook aan journalisten van kranten die wat meer met D66 hebben zou ik niet zoveel verteld hebben.
De reden dat ik nu toch wat over het platform blog, is dat het platform (in een iets andere vorm) al bestond, compleet met een voorzitter, secretaris en penningmeester. In september vorig jaar is er een D66-platform voor religie en levensbeschouwing opgericht. Dit platform stond echter niet ingeschreven bij het landelijk bureau, vandaar dat Thijs Kleinpaste en ik in de veronderstelling verkeerden dat er nog geen levensbeschouwing-achtig platform was. We waren op zoek naar iets, dat al bestond, ook al konden we het niet zien. Spiritueler kan bijna niet. Prachtig.
Over het hoe en wat is nog niet alles duidelijk, maar we weten wel dat de bezoekers van de bijeenkomst van gisteren, die aanvankelijk in de veronderstelling verkeerden te komen op de oprichtingsvergadering van de Paarse wang, zich nu het Hagenouw Beraad noemen. Dit beraad organiseert op woensdag 7 september 2011 (deo volente uiteraard) een boeiende bijeenkomst. Maar of deze bijeenkomst een congres, conferentie, concilie, symposium, synode of nationaal appel zal heten, daarover hebben we nog geen knoop doorgehakt.
Met hemelse groet,
Ewout Klei
Toen ik vanmiddag op terugreis was naar Kampen, na een afspraak in Amsterdam, werd ik gebeld door een journalist van het Nederlands Dagblad. Het zal ongetwijfeld leiding van boven geweest zijn, dat de telefoon net rinkelde toen de trein door de Veluwe reed. Deze journalist wilde heel graag van mij weten wat ik gisteren had besproken in Utrecht. Op twitter had ik namelijk geschreven dat in Utrecht de eerste bijeenkomst van de Paarse wang plaatsvinden zou, het D66-platform voor levensbeschouwing en secularisme in oprichting.
Omdat lezers van het Nederlands Dagblad nou niet bepaald de doelgroep van D66 vormen (Bart-Jan Spruyt noemde het ND ooit eens de ChristenUnie-bode, Spruyt is conservatief maar heeft soms wel gelijk) was ik terughoudend in het openbaren van mijn boodschap. Overigens hebben we nog geen hele concrete plannen laat staan gedachten op papier staan, dus ook aan journalisten van kranten die wat meer met D66 hebben zou ik niet zoveel verteld hebben.
De reden dat ik nu toch wat over het platform blog, is dat het platform (in een iets andere vorm) al bestond, compleet met een voorzitter, secretaris en penningmeester. In september vorig jaar is er een D66-platform voor religie en levensbeschouwing opgericht. Dit platform stond echter niet ingeschreven bij het landelijk bureau, vandaar dat Thijs Kleinpaste en ik in de veronderstelling verkeerden dat er nog geen levensbeschouwing-achtig platform was. We waren op zoek naar iets, dat al bestond, ook al konden we het niet zien. Spiritueler kan bijna niet. Prachtig.
Over het hoe en wat is nog niet alles duidelijk, maar we weten wel dat de bezoekers van de bijeenkomst van gisteren, die aanvankelijk in de veronderstelling verkeerden te komen op de oprichtingsvergadering van de Paarse wang, zich nu het Hagenouw Beraad noemen. Dit beraad organiseert op woensdag 7 september 2011 (deo volente uiteraard) een boeiende bijeenkomst. Maar of deze bijeenkomst een congres, conferentie, concilie, symposium, synode of nationaal appel zal heten, daarover hebben we nog geen knoop doorgehakt.
Met hemelse groet,
Ewout Klei
dinsdag, juni 21, 2011
Remco´s recensie van ´Klein maar krachtig´
Onderstaande recensie, geschreven door Remco van Mulligen verscheen een kleine maand geleden op Opunie en op Irenaeus. Ik was vergeten dit verhaal op mijn blog te zetten.
‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’
25 mei 2011
Remco van Mulligen
Vrijgemaakten lijken op Joden. Ze zijn er sterk op gericht hun eigenheid te bewaren, ze hebben onnavolgbaar intern jargon en zijn relatief succesvol in het zichzelf organiseren zonder te vervallen tot wereldmijding. Wie er van buitenaf naar kijkt, fronst soms de wenkbrauwen. Wie het vrijgemaakte geloof deelt, maar niet gepokt en gemazeld is in de cultuur van deze gereformeerde substroming, zal er nooit helemaal bij horen.
Wie ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’ leest weet het: deze geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) is door een vrijgemaakte geschreven. Dat zeg ik niet om dit proefschrift weg te zetten als een partijdig werkje ‘van binnenuit’, want dat is het allerminst. De auteur, historicus Ewout Klei, beschikt over de professionaliteit om met wetenschappelijke distantie tot een uitstekend eindproduct te komen. Vanochtend is hij in Kampen gepromoveerd op deze dissertatie.
Het is duidelijk dat een partij met zo’n sterke verbinding aan één kerkje, dat er ook nog eens een geheel eigen cultuur op nahoudt, alleen tot in de finesses doorvoeld kan worden door iemand die daar middenin zit. Gereformeerden zijn voor buitenstaanders sowieso al lastig aan te voelen – dat wees de kritiek op Jeroen Kochs biografie van Abraham Kuyper enkele jaren geleden al uit. Waarschijnlijk had Maarten ’t Hart, was hij historicus geweest, een betere biografie geschreven van deze gereformeerde heilige. De vrijgemaakten zijn in dit opzicht gereformeerd in het kwadraat.
Klein, maar ook krachtig?
Klei benadert het GPV (opgericht in 1948 en in 2003 formeel opgelost in de ChristenUnie) vanuit drie invalshoeken: de partijcultuur, de politieke relevantie en de ruimte die de partij kreeg van de meerderheid om haar afwijkende standpunt te verkondigen. Op dat eerste vlak is het GPV gedurende haar hele bestaan een vrijwel exclusief vrijgemaakte partij geweest en daarmee inderdaad ‘uniek’. Bij geen enkele andere partij in Nederland waren de banden met een specifiek kerkgenootschap zo hecht. Het moest een partij van zuiver vrijgemaakten zijn en dan deden de standpunten er verder minder toe. Pas in 1966 kreeg het GPV een politiek programma.
Vanaf de jaren zeventig kreeg het GPV een meer politieke, zakelijke instelling, met bereidheid tot compromissen. Geen getuigenispartij meer, zoals onder Pieter Jongeling (1963 tot 1977). Dit werd in de jaren negentig gevolgd door een heel voorzichtig loslaten van de kerkelijke exclusiviteit, wat de opmaat vormde tot de vorming van de ChristenUnie en het ‘opgaan’ van de vrijgemaakte zuil in een bredere orthodox-protestantse beweging. In zijn duiding van de cultuur van deze curiositeit in de Nederlandse parlementaire geschiedenis is Klei zeer sterk: het GPV komt in al zijn charme, excentriciteit en weerbarstigheid goed tot zijn recht.
Bij het tweede punt, dat van de politieke relevantie van het GPV, heb ik wat kritische vragen. Jongeling was een ‘BN-er’ in de jaren zestig, absoluut. De oprechte, gevoelige, eerlijke politicus was een verademing naast de steile SGP-ers en krankzinnige Boerenpartij. Maar Kleis conclusie dat Jongeling het ‘geweten’ van zowel de ARP als de CHU was, vind ik teveel eer. Datzelfde geldt voor wat wel als belangrijkste wapenfeit van het GPV wordt aangevoerd: in 1980 voorkwamen drie SGP-ers en de ene GPV-er dat een motie van wantrouwen tegen het eerste kabinet-Van Agt werd aangenomen. Vervolgens was er vele jaren sprake van een mogelijke ‘Staphorster variant’, een regeringcoalitie waar de kleine christelijke partijen aan mee zouden doen. Iets wat Klei terecht afdoet als wishful thinking.
Het GPV had daarnaast relevantie als ‘staatsrechtelijk geweten’. Zowel Jongeling als Gert Schutte richtten zich op het functioneren van ons democratisch bestel en ons parlement, wellicht omdat orthodoxe protestanten sowieso al sterk bezig waren met de verhouding tussen kerk, staat en maatschappij en de (vermeende) tegenstelling tussen theocratie en democratie. Schutte verdiende respect omdat hij wetsvoorstellen corrigeerde, zelfs als hij het met die voorstellen oneens was. Dat dit als sterk punt van het GPV wordt aangehaald is dodelijk: aangezien ze totaal kansloos waren in het verwezenlijken van hun onderscheidende speerpunten, richtten ze zich op het verbeteren van foutjes uit andermans plannen. Ik vrees dat het daar inderdaad bij gebleven is.
Klei probeert het nog iets te laten lijken door te spreken van “invloed” in plaats van “macht”. Hij maakt echter het verschil tussen die twee termen niet tastbaar genoeg. Het is vooral een verschil in gevoel. “Macht”, dat is iets groots, dat past gevoelsmatig niet bij het kleine GPV. “Invloed” klinkt iets bescheidener. Maar als je naar definities zoekt, dan vind je bij macht: invloed; en bij invloed: macht. Als je zorgt dat een kabinet blijft zitten, als je zorgt dat wetsvoorstellen kwalitatief verbeteren, dan heb je een piepklein beetje macht, en dat klinkt dan positiever als je het “invloed” noemt. Het doet denken aan een voetbalcommentator die, als het Nederlands elftal een heel klein kansje krijgt, enthousiast roept “nou, dat was toch wel een mogelijkheid!”
Tot slot kunnen we kort zijn over de ruimte die het GPV als kleine partij kreeg: die ruimte was er uiteraard gewoon, conform de spelregels van onze democratie. Maar verder kon het GPV hoog of laag springen: er werd niet naar de partij geluisterd, simpelweg omdat haar kernvisie niet gedeeld werd door de overgrote meerderheid. Het GPV stelde zich zakelijk op, maar boekte net zo weinig succes als de veel principiëlere RPF en SGP. Klei schetst het GPV als een ijdele partij, die bezig was met haar imago en steeds vaker haar christelijke drijfveer ging verzwijgen om serieus genomen te worden.
Hier contrasteert Klei het GPV met haar latere fusiepartner, de veel jongere RPF. Probleem is dat Klei zich voor zijn beeld van die partij baseert op berichtgeving in de media (logisch, want mijn eigen proefschrift laat nog even op zich wachten), die vooral aandacht hadden voor de RPF als circusact. Daar leende het GPV zich inderdaad minder voor. RPF-leider Meindert Leerling was directer, had weinig charisma en wijdde soms een paar krachtige zinnen in zijn betoog aan zijn christelijke motivatie. Dat was wat de media oppikten – en Klei nu ook. Hij beziet het GPV echter van binnenuit en niet alleen door de bril van ’s lands grote kranten en tijdschriften. Het GPV-archief zal het mediabeeld van de RPF ongetwijfeld bevestigen, aangezien de twee elkaars concurrenten waren, en het GPV er dus baat bij had om het negatieve imago van de RPF in stand te houden. Laat Klei zijn beeld van de RPF niet te zeer bepalen door wat het GPV strategisch verkondigde?
De ‘kwestie’-Klei
Er is wat afgeroddeld in de vrijgemaakte wereld, de laatste vijf jaar. Behalve een goed historicus is Klei namelijk ook ‘omstreden’. Zo omstreden zelfs, dat ik ooit het advies kreeg om me in mijn eigen onderzoek niet te baseren op Kleis (nog niet verschenen!) proefschrift. Mensen die nog geen letter van dit proefschrift hadden gelezen, wisten toch al zeker dat het geen goed werk kan zijn.
Klei promoveert aan een universiteit die zuivere wetenschapsbeoefening niet op de eerste plaats stelt: de Theologische Universiteit van de vrijgemaakten in Kampen. Een historicus als Klei, die actief is voor D66 en zich publiekelijk regelmatig kritisch uit over de gereformeerde orthodoxie, wordt daar in deze kring geheid op aangevallen. Vrijgemaakte kerkenraden gaan dan boze brieven schrijven, die door zo’n universiteit nog serieus genomen worden ook. Op dat moment laat je als universiteit toe dat andere argumenten dan de wetenschappelijkheid van een proefschrift, de boventoon gaan voeren. En dan ontstaat er een ‘kwestie’, waarvan vooral historicus Klei het slachtoffer is.
Het beeld is: de gereformeerden hebben Maarten ’t Hart, de vrijgemaakten hebben Ewout Klei. In hun manier van denken, hun cultuur en hun humor zijn ze onlosmakelijk verbonden met hun oude kerkelijke achtergrond, maar beide hebben ze een eigen weg gekozen. Klei overigens binnen zijn eigen kerk. Men mag het vervelend vinden dat hij de evidente link legt tussen het nationalisme op de Nationale Appèls van het GPV in de jaren zestig en zeventig enerzijds, en het fascistisch vertoon van voor de Tweede Wereldoorlog anderzijds. Of dat hij niet probeert te verbloemen dat de partij tot diep in de jaren tachtig het Zuidafrikaanse apartheidssysteem steunde. Juist omdat Klei zijn kerk trouw is gebleven en ook overduidelijk laat zien affiniteit te hebben met het GPV, zijn de reacties op hem zo heftig en persoonlijk. Men lijkt zich verraden te voelen doordat Klei niet alleen middenin de vrijgemaakte cultuur staat, maar ook met ‘hartiaanse’ humor, ironie en sarcasme kan spreken over dit wereldje.
Met dit proefschrift verklaart hij al die kerkstrijdje-spelende brievenschrijvers irrelevant. Wat hier ligt is namelijk een product dat volledig aan de wetenschappelijke eisen voldoet, zowel qua grondigheid als qua volledigheid en distantie. Het boek is niet het pamflet geworden dat velen vreesden, integendeel. Klei laat zien dat hij zijn persoonlijke overtuigingen, die nogal eens haaks staan op die van de gereformeerde subcultuur, goed kan scheiden van zijn beroepsethiek als historicus. Kortom, hier ligt een professioneel product dat vermoedelijk nog wel een tijdlang ‘standaardwerk’ zal zijn op het gebied van het Nederlandse orthodox-protestantisme.
Ewout Klei, ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’. Een geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond, 1948-2003 (Amsterdam 2011). 464 blz. ISBN 978903513609.
‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’
25 mei 2011
Remco van Mulligen
Vrijgemaakten lijken op Joden. Ze zijn er sterk op gericht hun eigenheid te bewaren, ze hebben onnavolgbaar intern jargon en zijn relatief succesvol in het zichzelf organiseren zonder te vervallen tot wereldmijding. Wie er van buitenaf naar kijkt, fronst soms de wenkbrauwen. Wie het vrijgemaakte geloof deelt, maar niet gepokt en gemazeld is in de cultuur van deze gereformeerde substroming, zal er nooit helemaal bij horen.
Wie ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’ leest weet het: deze geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) is door een vrijgemaakte geschreven. Dat zeg ik niet om dit proefschrift weg te zetten als een partijdig werkje ‘van binnenuit’, want dat is het allerminst. De auteur, historicus Ewout Klei, beschikt over de professionaliteit om met wetenschappelijke distantie tot een uitstekend eindproduct te komen. Vanochtend is hij in Kampen gepromoveerd op deze dissertatie.
Het is duidelijk dat een partij met zo’n sterke verbinding aan één kerkje, dat er ook nog eens een geheel eigen cultuur op nahoudt, alleen tot in de finesses doorvoeld kan worden door iemand die daar middenin zit. Gereformeerden zijn voor buitenstaanders sowieso al lastig aan te voelen – dat wees de kritiek op Jeroen Kochs biografie van Abraham Kuyper enkele jaren geleden al uit. Waarschijnlijk had Maarten ’t Hart, was hij historicus geweest, een betere biografie geschreven van deze gereformeerde heilige. De vrijgemaakten zijn in dit opzicht gereformeerd in het kwadraat.
Klein, maar ook krachtig?
Klei benadert het GPV (opgericht in 1948 en in 2003 formeel opgelost in de ChristenUnie) vanuit drie invalshoeken: de partijcultuur, de politieke relevantie en de ruimte die de partij kreeg van de meerderheid om haar afwijkende standpunt te verkondigen. Op dat eerste vlak is het GPV gedurende haar hele bestaan een vrijwel exclusief vrijgemaakte partij geweest en daarmee inderdaad ‘uniek’. Bij geen enkele andere partij in Nederland waren de banden met een specifiek kerkgenootschap zo hecht. Het moest een partij van zuiver vrijgemaakten zijn en dan deden de standpunten er verder minder toe. Pas in 1966 kreeg het GPV een politiek programma.
Vanaf de jaren zeventig kreeg het GPV een meer politieke, zakelijke instelling, met bereidheid tot compromissen. Geen getuigenispartij meer, zoals onder Pieter Jongeling (1963 tot 1977). Dit werd in de jaren negentig gevolgd door een heel voorzichtig loslaten van de kerkelijke exclusiviteit, wat de opmaat vormde tot de vorming van de ChristenUnie en het ‘opgaan’ van de vrijgemaakte zuil in een bredere orthodox-protestantse beweging. In zijn duiding van de cultuur van deze curiositeit in de Nederlandse parlementaire geschiedenis is Klei zeer sterk: het GPV komt in al zijn charme, excentriciteit en weerbarstigheid goed tot zijn recht.
Bij het tweede punt, dat van de politieke relevantie van het GPV, heb ik wat kritische vragen. Jongeling was een ‘BN-er’ in de jaren zestig, absoluut. De oprechte, gevoelige, eerlijke politicus was een verademing naast de steile SGP-ers en krankzinnige Boerenpartij. Maar Kleis conclusie dat Jongeling het ‘geweten’ van zowel de ARP als de CHU was, vind ik teveel eer. Datzelfde geldt voor wat wel als belangrijkste wapenfeit van het GPV wordt aangevoerd: in 1980 voorkwamen drie SGP-ers en de ene GPV-er dat een motie van wantrouwen tegen het eerste kabinet-Van Agt werd aangenomen. Vervolgens was er vele jaren sprake van een mogelijke ‘Staphorster variant’, een regeringcoalitie waar de kleine christelijke partijen aan mee zouden doen. Iets wat Klei terecht afdoet als wishful thinking.
Het GPV had daarnaast relevantie als ‘staatsrechtelijk geweten’. Zowel Jongeling als Gert Schutte richtten zich op het functioneren van ons democratisch bestel en ons parlement, wellicht omdat orthodoxe protestanten sowieso al sterk bezig waren met de verhouding tussen kerk, staat en maatschappij en de (vermeende) tegenstelling tussen theocratie en democratie. Schutte verdiende respect omdat hij wetsvoorstellen corrigeerde, zelfs als hij het met die voorstellen oneens was. Dat dit als sterk punt van het GPV wordt aangehaald is dodelijk: aangezien ze totaal kansloos waren in het verwezenlijken van hun onderscheidende speerpunten, richtten ze zich op het verbeteren van foutjes uit andermans plannen. Ik vrees dat het daar inderdaad bij gebleven is.
Klei probeert het nog iets te laten lijken door te spreken van “invloed” in plaats van “macht”. Hij maakt echter het verschil tussen die twee termen niet tastbaar genoeg. Het is vooral een verschil in gevoel. “Macht”, dat is iets groots, dat past gevoelsmatig niet bij het kleine GPV. “Invloed” klinkt iets bescheidener. Maar als je naar definities zoekt, dan vind je bij macht: invloed; en bij invloed: macht. Als je zorgt dat een kabinet blijft zitten, als je zorgt dat wetsvoorstellen kwalitatief verbeteren, dan heb je een piepklein beetje macht, en dat klinkt dan positiever als je het “invloed” noemt. Het doet denken aan een voetbalcommentator die, als het Nederlands elftal een heel klein kansje krijgt, enthousiast roept “nou, dat was toch wel een mogelijkheid!”
Tot slot kunnen we kort zijn over de ruimte die het GPV als kleine partij kreeg: die ruimte was er uiteraard gewoon, conform de spelregels van onze democratie. Maar verder kon het GPV hoog of laag springen: er werd niet naar de partij geluisterd, simpelweg omdat haar kernvisie niet gedeeld werd door de overgrote meerderheid. Het GPV stelde zich zakelijk op, maar boekte net zo weinig succes als de veel principiëlere RPF en SGP. Klei schetst het GPV als een ijdele partij, die bezig was met haar imago en steeds vaker haar christelijke drijfveer ging verzwijgen om serieus genomen te worden.
Hier contrasteert Klei het GPV met haar latere fusiepartner, de veel jongere RPF. Probleem is dat Klei zich voor zijn beeld van die partij baseert op berichtgeving in de media (logisch, want mijn eigen proefschrift laat nog even op zich wachten), die vooral aandacht hadden voor de RPF als circusact. Daar leende het GPV zich inderdaad minder voor. RPF-leider Meindert Leerling was directer, had weinig charisma en wijdde soms een paar krachtige zinnen in zijn betoog aan zijn christelijke motivatie. Dat was wat de media oppikten – en Klei nu ook. Hij beziet het GPV echter van binnenuit en niet alleen door de bril van ’s lands grote kranten en tijdschriften. Het GPV-archief zal het mediabeeld van de RPF ongetwijfeld bevestigen, aangezien de twee elkaars concurrenten waren, en het GPV er dus baat bij had om het negatieve imago van de RPF in stand te houden. Laat Klei zijn beeld van de RPF niet te zeer bepalen door wat het GPV strategisch verkondigde?
De ‘kwestie’-Klei
Er is wat afgeroddeld in de vrijgemaakte wereld, de laatste vijf jaar. Behalve een goed historicus is Klei namelijk ook ‘omstreden’. Zo omstreden zelfs, dat ik ooit het advies kreeg om me in mijn eigen onderzoek niet te baseren op Kleis (nog niet verschenen!) proefschrift. Mensen die nog geen letter van dit proefschrift hadden gelezen, wisten toch al zeker dat het geen goed werk kan zijn.
Klei promoveert aan een universiteit die zuivere wetenschapsbeoefening niet op de eerste plaats stelt: de Theologische Universiteit van de vrijgemaakten in Kampen. Een historicus als Klei, die actief is voor D66 en zich publiekelijk regelmatig kritisch uit over de gereformeerde orthodoxie, wordt daar in deze kring geheid op aangevallen. Vrijgemaakte kerkenraden gaan dan boze brieven schrijven, die door zo’n universiteit nog serieus genomen worden ook. Op dat moment laat je als universiteit toe dat andere argumenten dan de wetenschappelijkheid van een proefschrift, de boventoon gaan voeren. En dan ontstaat er een ‘kwestie’, waarvan vooral historicus Klei het slachtoffer is.
Het beeld is: de gereformeerden hebben Maarten ’t Hart, de vrijgemaakten hebben Ewout Klei. In hun manier van denken, hun cultuur en hun humor zijn ze onlosmakelijk verbonden met hun oude kerkelijke achtergrond, maar beide hebben ze een eigen weg gekozen. Klei overigens binnen zijn eigen kerk. Men mag het vervelend vinden dat hij de evidente link legt tussen het nationalisme op de Nationale Appèls van het GPV in de jaren zestig en zeventig enerzijds, en het fascistisch vertoon van voor de Tweede Wereldoorlog anderzijds. Of dat hij niet probeert te verbloemen dat de partij tot diep in de jaren tachtig het Zuidafrikaanse apartheidssysteem steunde. Juist omdat Klei zijn kerk trouw is gebleven en ook overduidelijk laat zien affiniteit te hebben met het GPV, zijn de reacties op hem zo heftig en persoonlijk. Men lijkt zich verraden te voelen doordat Klei niet alleen middenin de vrijgemaakte cultuur staat, maar ook met ‘hartiaanse’ humor, ironie en sarcasme kan spreken over dit wereldje.
Met dit proefschrift verklaart hij al die kerkstrijdje-spelende brievenschrijvers irrelevant. Wat hier ligt is namelijk een product dat volledig aan de wetenschappelijke eisen voldoet, zowel qua grondigheid als qua volledigheid en distantie. Het boek is niet het pamflet geworden dat velen vreesden, integendeel. Klei laat zien dat hij zijn persoonlijke overtuigingen, die nogal eens haaks staan op die van de gereformeerde subcultuur, goed kan scheiden van zijn beroepsethiek als historicus. Kortom, hier ligt een professioneel product dat vermoedelijk nog wel een tijdlang ‘standaardwerk’ zal zijn op het gebied van het Nederlandse orthodox-protestantisme.
Ewout Klei, ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’. Een geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond, 1948-2003 (Amsterdam 2011). 464 blz. ISBN 978903513609.
zaterdag, juni 18, 2011
2 juli 2011 - Interview Andries Knevel met Ewout Klei
Op zaterdag 2 juli 2011 van 11:15 tot 12:00 wordt Ewout Klei door Andries Knevel geïnterviewd op Radio 5. Onderwerp is het boek 'Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek' waarop Ewout op 25 mei j.l. promoveerde. In dit boek beschrijft en analyseert Ewout de geschiedenis van het Gereformeerd Politiek Verbond.
Over dit boek:
Ewout Klei boek - Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek
Een geschiedenis van het gereformeerd politiek verbond, 1948-2003
Uitgeverij Bert Bakker/Prometheus, ISBN 9789035136090, prijs: € 29,95 incl.
Het Gereformeerd Politiek Verbond, dat in 2000 in de ChristenUnie opging, had twee kanten. Enerzijds was het gpv een degelijke partij die gerespecteerde parlementariërs voortbracht als Pieter Jongeling, Gert Schutte en Eimert van Middelkoop. Anderzijds vormde het gpv een besloten wereld, met een eigen jargon en torenhoge conflictstof. Ook was de partij zeer koningsgezind en nationalistisch en sympathiseerde ze tot in de jaren tachtig met de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika.Drie gezichtspunten staan in ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’ centraal: de partijcultuur, de politieke relevantie en de ruimte die het gpv van de democratische meerderheid kreeg om als marginale minderheid een afwijkend standpunt te mogen verkondigen.Alle hoogte- en dieptepunten uit de partijgeschiedenis passeren in dit boek de revue, zoals het optreden van Jongeling als ‘Bekende Nederlander’ in de jaren zestig, de mislukte poging van gpv-Kamerlid Bart Verbrugh om de komst van een kabinet-Den Uyl tegen te houden en Schuttes pleidooi voor een cda-vvd-gpv-regering.Het gpv was de belangrijkste organisatie van de vrijgemaakt-gereformeerde minizuil, die zich na 1944 had afgescheiden van de protestants-christelijke zuil. Toen tijdens de ‘revolutiestorm’ van de jaren zestig de grote zuilen omvielen, bleef de vaste burcht van het gpv overeind staan. Niettemin werd steeds duidelijker dat het gpv een achterhoedegevecht voerde. De partij streed _ net als de sgp en de rpf _ wanhopig tegen de afbraak van ‘christelijk Nederland’, maar moest machteloos toezien dat niet alleen abortus, maar ook euthanasie en het homohuwelijk werden gelegaliseerd.Ofschoon het gpv nooit meer dan twee zetels in het parlement had, was de kleine partij niettemin soms een kracht om rekening mee te houden. Zo overleefde het kabinet-Van Agt i in 1980 mede dankzij de gedoogsteun van het gpv een motie van wantrouwen.Kleine partijen geven kleur aan de Nederlandse democratie. Die van het gpv was oranje
Over de auteur:
Ewout Klei (1981) is historicus en heeft zich gespecialiseerd in de politieke geschiedenis. In 2005 won hij voor zijn doctoraalscriptie over de achttiende-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol de Radix Scriptieprijs
Recensies:
"De geschiedschrijving van een politieke partij kan droge kost zijn. Het is een verdienste van Klei dat hij van de geschiedenis van het GPV een zeer leesbaar verslag geeft. (...) Rare jongens, die GPV-ers, moet de lezer zo nu en dan wel denken."
Voormalig ChristenUnie-leider Kars Veling, Nederlands Dagblad
"Het boek is niet het pamflet geworden dat velen vreesden, integendeel. Klei laat zien dat hij zijn persoonlijke overtuigingen, die nogal eens haaks staan op die van de gereformeerde subcultuur, goed kan scheiden van zijn beroepsethiek als historicus."
Historicus Remco van Mulligen, Opunie
"Fascinerend"
EO-coryfee Andries Knevel, Twitter
"Een levendige studie over een bijzondere partij"
Gerry van der List, Elsevier
"Hilarische beschrijving van de grootheidswaanzin van de Vrijgemaakten"
Politicoloog en GroenLinks-lid Simon Otjes, Twitter
"Ewout Klei beschrijft die bonte, soms schoksgewijs verlopen geschiedenis van het GPV nuchter, feitelijk, afstandelijk, soms een tikkeltje raillerend. Het afscheid van de laatste mannenbroeders levert onder zijn handen een boeiend relaas op."
"Een relaas dat aanzet tot bescheidenheid, misschien zelfs deemoedigheid (...) een van de boeken die de ChristenUnie niet mag overslaan bij het nadenken over een nieuw 'christelijk profiel'."
Jan Schinkelshoek, oud-Kamerlid van het CDA, Christen Democratische Verkenningen
"vlot te lezen boek"
Herman Amelink, NRC Handelsblad
Over dit boek:
Ewout Klei boek - Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek
Een geschiedenis van het gereformeerd politiek verbond, 1948-2003
Uitgeverij Bert Bakker/Prometheus, ISBN 9789035136090, prijs: € 29,95 incl.
Het Gereformeerd Politiek Verbond, dat in 2000 in de ChristenUnie opging, had twee kanten. Enerzijds was het gpv een degelijke partij die gerespecteerde parlementariërs voortbracht als Pieter Jongeling, Gert Schutte en Eimert van Middelkoop. Anderzijds vormde het gpv een besloten wereld, met een eigen jargon en torenhoge conflictstof. Ook was de partij zeer koningsgezind en nationalistisch en sympathiseerde ze tot in de jaren tachtig met de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika.Drie gezichtspunten staan in ‘Klein maar krachtig, dat maakt ons uniek’ centraal: de partijcultuur, de politieke relevantie en de ruimte die het gpv van de democratische meerderheid kreeg om als marginale minderheid een afwijkend standpunt te mogen verkondigen.Alle hoogte- en dieptepunten uit de partijgeschiedenis passeren in dit boek de revue, zoals het optreden van Jongeling als ‘Bekende Nederlander’ in de jaren zestig, de mislukte poging van gpv-Kamerlid Bart Verbrugh om de komst van een kabinet-Den Uyl tegen te houden en Schuttes pleidooi voor een cda-vvd-gpv-regering.Het gpv was de belangrijkste organisatie van de vrijgemaakt-gereformeerde minizuil, die zich na 1944 had afgescheiden van de protestants-christelijke zuil. Toen tijdens de ‘revolutiestorm’ van de jaren zestig de grote zuilen omvielen, bleef de vaste burcht van het gpv overeind staan. Niettemin werd steeds duidelijker dat het gpv een achterhoedegevecht voerde. De partij streed _ net als de sgp en de rpf _ wanhopig tegen de afbraak van ‘christelijk Nederland’, maar moest machteloos toezien dat niet alleen abortus, maar ook euthanasie en het homohuwelijk werden gelegaliseerd.Ofschoon het gpv nooit meer dan twee zetels in het parlement had, was de kleine partij niettemin soms een kracht om rekening mee te houden. Zo overleefde het kabinet-Van Agt i in 1980 mede dankzij de gedoogsteun van het gpv een motie van wantrouwen.Kleine partijen geven kleur aan de Nederlandse democratie. Die van het gpv was oranje
Over de auteur:
Ewout Klei (1981) is historicus en heeft zich gespecialiseerd in de politieke geschiedenis. In 2005 won hij voor zijn doctoraalscriptie over de achttiende-eeuwse politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol de Radix Scriptieprijs
Recensies:
"De geschiedschrijving van een politieke partij kan droge kost zijn. Het is een verdienste van Klei dat hij van de geschiedenis van het GPV een zeer leesbaar verslag geeft. (...) Rare jongens, die GPV-ers, moet de lezer zo nu en dan wel denken."
Voormalig ChristenUnie-leider Kars Veling, Nederlands Dagblad
"Het boek is niet het pamflet geworden dat velen vreesden, integendeel. Klei laat zien dat hij zijn persoonlijke overtuigingen, die nogal eens haaks staan op die van de gereformeerde subcultuur, goed kan scheiden van zijn beroepsethiek als historicus."
Historicus Remco van Mulligen, Opunie
"Fascinerend"
EO-coryfee Andries Knevel, Twitter
"Een levendige studie over een bijzondere partij"
Gerry van der List, Elsevier
"Hilarische beschrijving van de grootheidswaanzin van de Vrijgemaakten"
Politicoloog en GroenLinks-lid Simon Otjes, Twitter
"Ewout Klei beschrijft die bonte, soms schoksgewijs verlopen geschiedenis van het GPV nuchter, feitelijk, afstandelijk, soms een tikkeltje raillerend. Het afscheid van de laatste mannenbroeders levert onder zijn handen een boeiend relaas op."
"Een relaas dat aanzet tot bescheidenheid, misschien zelfs deemoedigheid (...) een van de boeken die de ChristenUnie niet mag overslaan bij het nadenken over een nieuw 'christelijk profiel'."
Jan Schinkelshoek, oud-Kamerlid van het CDA, Christen Democratische Verkenningen
"vlot te lezen boek"
Herman Amelink, NRC Handelsblad
Abonneren op:
Posts (Atom)