Onderstaande artikel verscheen in december 2009 in het Documentatieblad voor Nederlandse Kerkgeschiedenis. Op 14 januari 2011 zal ik hierover spreken op de VCH-netwerkdag. Het artikel heb ik al eerder op mijn weblog gepubliceerd, maar nu doe ik het met plaatjes.
Liever dood dan rood: het Centrum voor Lektuur, Informatie en Communicatie (CLIC) te Groningen in de jaren zeventig en tachtig
Ewout Klei
In 2008 is er een begin gemaakt met de historische verwerking van de jaren zeventig en tachtig. Niet alleen verschenen dat jaar de biografieën over de minister-presidenten Joop den Uyl en Dries van Agt maar er kwam ook een heftige discussie op gang over het linkse actiewezen in die periode. Aanleiding van deze discussie was de autobiografie van Wijnand Duyvendak waarin de GroenLinks-parlementariër bekende in 1985 betrokken te zijn geweest bij een inbraak in het Ministerie van Economische Zaken. Toen vlak daarna bekend werd dat hij in de jaren tachtig als redacteur van Bluf! mede verantwoordelijk was voor het terroriseren van enkele ambtenaren, was zijn positie onhoudbaar geworden en stapte hij op als Kamerlid.
Na Duyvendaks gedwongen vertrek interviewde parlementair journalist Piet de Jong van het Nederlands Dagblad enkele mensen die zich toentertijd fel tegen de linkse activisten hadden verzet. Eén van de geïnterviewden was Henk van der Velde van het Gereformeerd Politiek Verbond. Hij was in 1977 één van de oprichters van het Centrum voor Lektuur, Informatie en Communicatie (CLIC) te Groningen. De vrijgemaakt-gereformeerde CLIC-winkel ontpopte zich in de loop van de jaren zeventig en tachtig als rechts en christelijk actiecentrum tegen alles wat links en progressief was.
Het CLIC-archief, dat in 2007 na de opheffing van de Vereniging CLIC naar het Archief- en Documentatiecentrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt) te Kampen is overgebracht, bevat prachtige documenten die treffend illustreren hoe orthodox-protestants en rechts Nederland in de jaren zeventig en tachtig op het links-progressieve offensief reageerden. In welke omgeving ontstond en opereerde CLIC? Hoe ging het CLIC te werk en met welke organisaties werkte men samen? Wat was de reactie van vriend en vijand op deze rechts-christelijke wereldwinkel? Waarom stopte CLIC er uiteindelijk mee? En wat zegt CLIC uiteindelijk over de jaren zeventig en tachtig?
Polarisatie van rechts
Het ontstaan van CLIC kan niet los worden gezien van het gepolariseerde politiek-maatschappelijke klimaat in de jaren zeventig. De progressieve partijen wilden de culturele revolutie van de jaren zestig politiek kanaliseren en hoopten dat het in 1973 aangetreden kabinet-Den Uyl dit zou doen. In het kabinet en in de Kamer kwam het regelmatig tot botsingen tussen progressieve en andere politici. Rechtse politici vonden de idealistische plannen van het kabinet maar naïef, hadden kritiek op het hoge uitgavenpatroon en het subsidiebeleid en ergerden zich aan de huns inziens selectieve verontwaardiging van links, waar men wel demonstreerde tegen de rechtse dictatuur van Augusto Pinochet in Chili en de Apartheid in Zuid-Afrika maar zweeg over de misdaden van het communisme in de Sovjetunie en China. De polarisatie werd echter niet alleen in Den Haag gevoerd maar ook daarbuiten. Het was de tijd van actiecomités en solidariteitscomités die zich inzetten voor ‘maatschappelijke bewustwording’, mensenrechten en de Derde Wereld. Deze comités werden veelal gesubsidieerd door het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM), die op deze manier de verlinksing van de samenleving bevorderde. Een bijzondere rol speelden de wereldwinkels die eerlijkere handelsverhoudingen met de Derde Wereld voorstonden en dikwijls plaatselijk en landelijk actie voerden met kerkelijke, politieke en maatschappijkritische groepen. Landelijke voorbeelden waren de acties rondom de Angola-koffie, Vietnam (steunactie voor het Medisch Comité Noord-Vietnam), rietsuiker, Chili en Suriname. Plaatselijke voorbeelden waren acties rond Tanzania, Brazilië, milieuacties, acties voor bevrijdingsbewegingen, acties tegen afbraak van woningen, tegen de vestiging van wapenindustrie etc.
Orthodoxe christenen zagen deze verlinksing met lede ogen aan. In de jaren zeventig waren orthodoxe christenen politiek gezien meestal rechts. Dat was mede te danken aan de polarisatie. Premier Joop den Uyl was een ex-gereformeerde en gaf leiding aan het meest linkse kabinet uit de geschiedenis ooit. Ook verlinksten en/of verwaterden de grote christelijke partijen in deze jaren. De verlinksing stond niet los van de secularisatie. In reactie hierop gingen orthodoxe christenen zich niet alleen nadrukkelijker als orthodox manifesteren, maar ook nadrukkelijker als rechts. In 1975 werd de Reformatorische Politieke Federatie opgericht, een rechtse afsplitsing van de Antirevolutionaire Partij. RPF-voorzitter P. Langeler zei in een interview het woord ‘reactionair’ te beschouwen als een geuzenaam.
Het Gereformeerd Politiek Verbond, in 1948 afgescheiden van de Anti-Revolutionaire Partij en zeer nauw verbonden met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), reageerde aanvankelijk minder politiek. Het GPV had in tegenstelling tot de RPF weliswaar zitting in de Tweede Kamer (van 1971 tot 1977 het duo Pieter Jongeling en Bart Verbrugh en van 1977 tot 1981 Verbrugh als eenling) maar de partij kende een sterke kerkelijke stroming, die nogal apolitiek van karakter was en het vooral belangrijk vond dat alles zuiver vrijgemaakt bleef. De hele wereldgeschiedenis draaide om de ware kerk. Wat er buiten de eigen kleine kerkelijke kring gebeurde was eigenlijk onbelangrijk.
Een nieuwe generatie vrijgemaakten was het hier niet mee eens. Zij maakte zich grote zorgen over de snelle secularisatie van Nederland, ook al ging deze aan de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) grotendeels voorbij. Als gevolg van de polarisatie raakte een groep GPV-jongeren ook meer bij de politiek betrokken. Ze wilden echt wat voor de maatschappij en de wereld betekenen en konden daarom slecht uit de voeten met het isolement waarin hun partij en jongerenorganisatie zich bevonden. Sommige Gereformeerde Politieke Jeugd Studieclubs (GPJC’s) veranderden van studieclubs die zich bezighielden met beginselstudie in politieke jongerenafdelingen waar actie werd gevoerd. Uit de GPJC’s ontstonden in de jaren zeventig bovendien enkele andere maatschappelijke organisaties: GPJC steunt Broederschap (hulp aan gereformeerden achter het IJzeren Gordijn), het comité Zuid-Oost-Azië (hulp aan de Indochinese vluchtelingen) en het Centrum voor Lectuur, Informatie en Communicatie (CLIC), dat op 30 april 1977 in Groningen werd geopend.
CLIC was een initiatief van enkele GPJC’ers uit het vrijgemaakte studentenbolwerk Groningen die zich grote zorgen maakten over de verlinksing van hun stad, waar onder leiding van de PvdA’ers Max van den Berg en Jacques Wallage een links meerderheidscollege was ontstaan. De CLIC-winkel moest een “rechts alternatief” worden voor de linkse wereldwinkels, solidariteitscomités en actiegroepen die door CRM werden gesubsidieerd en eenzijdige voorlichting over de Derde Wereldproblematiek zouden geven. CLIC gaf tegenvoorlichting. Door zich nadrukkelijk rechts op te stellen provoceerde CLIC links actievoerend Groningen. Een reactie van deze kant bleef dan ook niet uit. Alvorens de reacties van linkse en vrijgemaakte zijde op CLIC te bespreken zullen we eerst op de Vereniging CLIC en de daarbij horende informatiewinkel inzoomen.
‘Reactionair broeinest’
In de Statuten van de Vereniging CLIC stond dat de vereniging als grondslag had “de Bijbel als Gods onfeilbaar Woord, zoals beleden in de Drie Formulieren van Enigheid die gehandhaafd worden in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)”. Leden van het CLIC moesten lid zijn van een vrijgemaakt-gereformeerde kerk en waren verplicht mee te werken aan het bemensen van de informatiewinkel. Het CLIC had geen officiële band met het Gereformeerd Politiek Verbond. Informeel was die band er natuurlijk wel. Naast het CLIC-pand was het pand van de Stichting Gereformeerd Politiek Jongerenwerk, waar GPJC’er en CLIC-medeoprichter Klaas Nanninga een kamertje had, de CLIC-winkel werd geopend door GPV-raadslid S. de Vries en tijdens de GPV-verkiezingscampagne van 1977 was de informatiewinkel een belangrijk actiecentrum. De twee Groninger GPV-raadsleden hielden in de CLIC-winkel, temidden van honderden folders, raambiljetten en stickers, wekelijks een spreekuur voor de Groninger bevolking. Hoewel hier weinig gebruik van werd gemaakt bleek uit deze actie dat GPV en CLIC wat de vorm betreft eigenlijk wel democratisch en bij de tijd konden zijn.
Het CLIC stelde zich volgens de statuten ten doel om “informatie en voorlichting te geven over onderwerpen op kerkelijk, politiek en maatschappelijk terrein”. Hoewel politiek en maatschappij verreweg de meeste aandacht kregen, was de tweede actie van het CLIC gericht op de kerk, dat wil zeggen de vrijgemaakte kerk, en gaf de winkel informatie over vrijgemaakte kerkdiensten in het buitenland, zodat vrijgemaakten op vakantie op zondag ook op het ware adres zouden zijn. De derde actie van het CLIC, na de actie voor het GPV en voor buitenlandse kerkdiensten, was de actie tegen de Boycot Outspan Aktie (BOA). Onder druk van links had de Groninger middenstand besloten om de Zuid-Afrikaanse Outspansinaasappelen te boycotten. In Zuid-Afrika heerste immers de Apartheid en door Zuid-Afrikaanse producten te kopen zou je dit racistische systeem steunen. CLIC vond deze actie echter eenzijdig. Van een boycot zouden namelijk ook de zwarten, die volgens links door het blanke Apartheidsbewind werden onderdrukt, de dupe worden. CLIC wilde naar eigen zeggen de dialoog met Zuid-Afrika over Apartheid aangaan. Dwangmaatregelen als boycots en steun aan zwarte revolutionaire bewegingen als ANC en SWAPO waren niet gepast. Om deze ‘genuanceerde’ mening over Apartheid kracht bij te zetten, lagen er in de informatiewinkel Outspansinaasappelen in de etalage en verspreidde CLIC in samenwerking met de Nederlands Zuid-Afrikaanse Werkgemeenschap (NZAW) de folder Boycot Outspan a-sociaal.
De CLIC-winkel lag vol met informatiemateriaal. Vanaf de eerste dag werd het Nederlands Dagblad in de winkel verkocht. CLIC was het eerste losse verkooppunt van deze vrijgemaakte krant. Ook verkocht CLIC bladen en brochures over landen en volken waar orthodoxe protestanten in Nederland een bijzondere band mee voelden, zoals Zuid-Afrika, Israël, de Zuid-Molukkers en de Papoea’s. Verder was het onderwerp abortus provocatus populair, omdat dit dreigde te worden gelegaliseerd. In 1978 kwam de eerste CLIC-uitgave uit, getiteld Clemens Kapuoo vermoord. Kapuoo, een politicus uit Windhoek (het huidige Namibië), was vermoord door de bevrijdingsbeweging SWAPO, in de ogen van CLIC een terroristische organisatie. Het tweede nummer ging over de grote vijand van CLIC, het links-extremisme.
CLIC verkocht echter ook niet-politiek informatiemateriaal. Belangrijk waren de brochures van de evangelische uitgeverij Moria over onderwerpen als yoga, New Age, boeddhisme, astrologie en homeopathie en over profetieën uit het Bijbelboek Openbaring zoals het merkteken van het beest. Bekend/berucht was vooral het boekje Verborgen gevaren in de popmuziek. In veel muziek zou een duivelse omkeertechniek zijn verwerkt, een boodschap die te horen zou zijn bij het terugdraaien van de muziek. De brochure-met-cassette, die bij de seculiere pers veel hilariteit veroorzaakte, ging als zoete broodjes over de toonbank bij CLIC.
De CLIC-winkel hoefde als non-profitorganisatie geen winst te maken maar wilde in tegenstelling tot de linkse wereldwinkels geen overheidssubsidie. Men hield de winkel draaiende dankzij de inzet van vrijwilligers (de leden dus), giften van de achterban en de verkoop van Zuid-Afrikaanse en Israëlitische wijnen, producten uit de Derde Wereld en platen met militaire marsmuziek.
CLIC werkte met een aantal rechtse en/of christelijke organisaties en personen samen. Ten eerste was er het Oud-Strijders Legioen, een ultrarechtse anticommunistische organisatie die in 1958 was opgericht door oud-strijders en het blad Stavast uitgaf. Het OSL werd groot in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog begin jaren tachtig. Toen de vredesbeweging demonstreerde tegen het plaatsen van Amerikaanse kruisraketten op Nederlandse bodem verspreidde het OSL de sticker “Liever een RAKET in de tuin dan een RUS in de keuken!!!” en de poster “‘Liever rood dan dood’, zei de kreeft, voordat hij werd gekookt”. OSL-voorzitter Prosper Ego was zo blij met de rechtse voorlichting van CLIC dat hij toen hij in Groningen was de winkel met een bezoekje wilde vereren. Helaas was er toen niemand die op de winkel paste, zodat hij voor een dichte deur stond. In een briefje complimenteerde Ego daarom CLIC voor het feit dat er in Groningen een rechts alternatief voor de wereldwinkel bestond en hij zei te hopen dat de informatiewinkel de vriendschapsdassen Nederland-Zuid-Afrika en Nederland-Israël van de OSL zou bestellen. CLIC-voorzitter Henk Dijk schreef terug dat hij deze stropdassen graag bestelde en eindigde zijn antwoord met de woorden: “Mocht u nog eens in de buurt komen, u bent altijd welkom in het “reactionaire broeinest” dat achter de CLIC schuilgaat.”
Het OSL had banden met het Interkerkelijk Comité voor Tweezijdige Ontwapening (ICTO), dat in 1980 was opgericht in reactie op de pacifistische koers van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV). J.G. van der Land, ICTO-vertegenwoordiger van Groningen, had grootste plannen, waar hij ook graag CLIC in wilde betrekken. Hij wilde dat de informatiewinkel het ICTO-depot voor de noordelijke regio’s zou worden en een CLIC-ICTO-combinatie vormen tegenover de IKV-vredeswinkel in het oude politiebureau. Op een CLIC-ledenvergadering zei een lid dat men wel moest uitkijken voor Van der Land. Deze waarschuwing kwam niet uit de lucht vallen. Van der Land was betrokken bij de oprichting van veel christelijke organisaties - naast ICTO ook de RPF, de Vereniging van bij het Onderwijs betrokken Christen-Ouders (VOCO) en de Christelijke Stichting voor Hulp aan Gewetensvervolgden (CSHG) - maar werd na verloop van tijd door deze organisaties geroyeerd vanwege zijn eigenzinnige optreden. Querulant Van der Land stond garant voor trammelant. Omdat hij lid was de Nederlands Gereformeerde Kerken kon hij geen lid worden van de Vereniging CLIC. Wel trad hij een tijdlang op als adviseur van de werkgroep Christelijke Alternatieven Voor Amnesty International (CAVAI), waaruit in 1980 de zojuist genoemde CSHG zou voortkomen. Volgens Van der Land was de wereldwijde mensenrechtenorganisatie Amnesty International geen neutrale organisatie. Amnesty zou onvoldoende onderscheid maken tussen martelen en rechtmatige straffen, wel politieke oordelen vellen over rechtse regimes zoals die van Chili en Zuid-Afrika, maar niet over linkse regimes. Ook zou de organisatie met extreem-linkse groepen samenwerken. Van der Land concludeerde hieruit dat een “bijbelgetrouw christen” geen lid van Amnesty kon worden.
De in januari 1980 opgerichte CSHG zette zich in voornamelijk in voor vervolgde christenen achter het IJzeren Gordijn. In de CLIC-winkel kon men handtekeningen zetten voor christenen die gevangen zaten, zoals ‘de zeven van Moskou’ die sinds 1978 in de Amerikaanse ambassade van Moskou verbleven en wachtten op een uitreisvisum. In 1986 bracht de CSHG samen met de organisaties Schreeuw om Leven (een radicale prolife organisatie van EO-directeur L.P. Dorenbos) en Christenen voor Israël de krant Anno domini 1986 uit, in het kader van een studie- en bezinningsdag van de Evangelische Omroep getiteld ‘Leven in profetisch perspectief’. De legalisering van abortus provocatus in 1981, de dreigende legalisering van euthanasie, het Voorontwerp van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (waardoor christelijke scholen zouden worden verplicht om homoseksuelen niet langer te weigeren) en de veroordeling van het echtpaar Lucas en Jenny Goeree (die in een evangelisatiefolder schreven dat de joden de Holocaust over zichzelf hadden afgeroepen) waren in de ogen van de EO tekenen des tijds die er op wezen dat orthodoxe christenen in Nederland straks misschien ook zouden worden vervolgd.
De CSHG had zich al eerder met deze zaken beziggehouden. In 1981 stuurde de organisatie een brief aan de minister van Justitie waarin de vrees werd uitgesproken dat christelijke verpleegkundigen en artsen zouden worden ontslagen als ze vanwege hun geweten niet meewerkten aan een abortus. Als zij inderdaad werden ontslagen dan verschilde Nederland volgens de Stichting principieel niet van de Sovjetunie. Daar was immers ook geen gewetensvrijheid.
De CSHG bestond uit vijf werkgroepen. De werkgroep van Juristen bood aan vervolgde christenen en joden juridische bijstand. De Landelijke Wallenberg-groep zette zich in voor de mensenredder Raoul Wallenberg, die in de Tweede Wereldoorlog tienduizenden joden het leven redde maar door de Sovjetunie was gearresteerd op verdenking van spionage en daarna was verdwenen. De Landelijke Jongeren Werkgroep zette zich in voor de jongeren onder de vervolgden. De Werkgroep ‘Laat mijn volk gaan’ zette zich in voor de vervolgde joden in de Sovjetunie. Dorkas-Hulp zorgde ten slotte voor materiële hulp aan joden en christenen, vooral in Oost-Europa. Deze werkgroep groeide uit tot een zelfstandige organisatie, Dorkas Hulp Nederland. In 1997 werd de CSHG omgedoopt in Jubilee Campaign Nederland, een christelijke mensenrechtenorganisatie die wél wilde samenwerken met Amnesty. De aanvankelijk gezochte antithese bleek in de praktijk dus toch niet zo goed te werken.
Behalve van bovenstaande organisaties had CLIC materiaal van (onder andere) de Stichting Informatie en Voorlichting (STIVO), de Stichting Vredes Politiek (SVP), het Hervormd Beraad Vredesvraagstukken, Stichting Bijbel en Vredesvraagstukken, de Stichting Comité “Stop de SS-20-raket”, de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging (NZAV), de Stichting tot Herstel van Kulturele Betrekkingen Nederland-Zuid-Afrika (Zuid-Afrika), Help Afghanistan en het Komitee Afghanistan Vrij, de Stichting Hulp Papoea’s in Nood, het Verenigd Aktie Komitee Vietnamese Vluchtelingen in Nederland, de Stichting Comité Vladimir Boekovski (die een Tweede Wereldwinkel met informatie over de Sovjetunie had aan de Ceintuurbaan 211 in Amsterdam), de Nederlandse Nietrokersvereniging CAN, het Reformatorisch Interkerkelijk Bezinningsverband (RIB), Goed Werk, de Commissie Steun Broederschap Spanje van de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) te Bussum, ACAT-Nederland (Actie van Christenen voor Afschaffing van Marteling, de Nederlandse afdeling van Action des Chretiens pour l’Abolition de la Torture), Kruistochten/Open Doors, Rainbow/Schreeuw om Leven, Christenen voor Israël, de Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, Stichting Tear Fund Nederland, het Beraad Geestelijke Vrijheid en de Nederlandse Vereniging tot Bevordering van de Zondagsrust en Zondagsheiliging.
De verschillende organisaties waren bijna allemaal christelijk en/of rechts. CLIC was echter niet in alles rechts en maakte zich net als veel linkse mensen zorgen over het milieu. Dit deed vooral Meine Jansma. Als christen moest je volgens hem goed met Gods schepping omgaan. Hoewel zijn achterliggende motivatie om voor het behoud van het milieu te zijn dus verschilde met die van linkse milieuactivisten en hij zich als gezagsgetrouw christen ook nooit zou vastketenen aan het spoor om bepaalde transporten tegen te houden, kon hij zich erg vinden in de visie van links op het milieu. Zo pleitte Jansma voor ecologie als verplicht vak op school en was verder voor schone productiemethoden, autoloze zondagen, verplichte isolatie bij nieuwbouw, bevordering kringloopsysteem, afbouw batterijsysteem voor dieren en het tegengaan van dierenleed.
Ook Piet de Jong en Ben Bolhuis vonden duurzaamheid belangrijk. In de schappen lagen daarom niet alleen de boeken van de groene econoom Peter Nijkamp maar CLIC verkocht ook spullen van de Vereniging tot Behoud van de Waddenzee. Toen deze vereniging er in 1980 echter achter kwam dat de CLIC-winkel ook Zuid-Afrikaanse producten verkocht wilde ze CLIC verbieden om nog langer haar Waddenzeespullen te verkopen. De linkse Waddenzeevereniging wilde niet met de Apartheid geassocieerd worden. CLIC was uiteraard boos over de beslissing omdat de Waddenzee en Zuid-Afrika niets met elkaar te maken hadden. Een jaar later werd het conflict echter opgelost en lagen de Waddenzeespullen gewoon weer in de winkel.
Een jaar eerder had er zich een conflictje voorgedaan over het boekenaanbod. Meine Jansma had er moeite mee dat CLIC ook enkele boeken verkocht die “anti-christelijk” zouden zijn, zoals 1984 van George Orwell en Sociale Actie van Piet Reckman. Henk Dijk was het daar niet mee eens en vond dat niet-christelijke lectuur gewoon verkocht mocht worden door het CLIC, mits men tijdens het toelichtende verkooppraatje zei wat er niet aan klopte. Mensen die bepaalde literatuur wilden aanschaffen waren hier in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor. Henk Dijk trok aan het langste eind en CLIC bleef (uiteraard niet zonder een waarschuwing vooraf) ook linkse boeken verkopen. Ten aanzien van het krantenaanbod was men strenger. Naast het Nederlands Dagblad verkocht CLIC ook het Reformatorisch Dagblad en het NRC-Handelsblad, maar het synodaal-gereformeerde dagblad Trouw en de linkse Volkskrant werden door de winkel geweerd.
‘De beuk erin’
Toen de vrijgemaakte jongeren in 1977 bekend maakten van plan te zijn een informatiewinkel op te richten reageerde de plaatselijke kiesvereniging van het GPV hier niet zonder meer positief op. Enkele bestuursleden hadden nogal wat “principiële bezwaren” tegen CLIC, hoewel ze dit niet specificeerden. De vrijgemaakt-gereformeerde predikant Douwe van Dijk, die in Groningen zeer veel gezag genoot, vond het initiatief ook maar niets en noemde CLIC en de Vereniging Evangelisatie & Recreatie (waarin veel jonge vrijgemaakten actief waren, die zich meer wilden richten op de buitenwereld) denigrerend “modeverschijnselen”. CLIC richtte zich - ondanks het feit dat de Vereniging voor niet-vrijgemaakten gesloten was - op de buitenwereld en werd ervan verdacht het kerkgebonden isolement te willen doorbreken. Dat wilden traditionele vrijgemaakten persé voorkomen. Als de kerk en de vrijgemaakte organisaties maar zuiver vrijgemaakt bleven, dan was alles goed.
Vooruitstrevende vrijgemaakten konden het initiatief van CLIC daarentegen wel waarderen. In 1979 wilden enkele personen in Rotterdam ook een CLIC oprichten. Deze winkel stond op dezelfde grondslag als CLIC-Groningen maar in het optreden naar buiten toe wilde men daar wat anders. In Groningen was men bang dat de Rotterdamse vrijgemaakte informatiewinkel in oprichting de goede naam van CLIC zou aantasten. Dat gebeurde echter niet, want de plannen voor een Rotterdamse CLIC liepen op niets uit. Meer succes had men in 1981 in Dordrecht, waar vrijgemaakte jongeren de informatiewinkel ‘De Bron’ oprichtten. Deze winkel liep echter slecht en was slechts twee dagen in de week open. Niet-vrijgemaakte orthodox-protestanten konden het CLIC-initiatief in de regel wel waarderen. Het Reformatorisch Dagblad en het opinieblad Koers schreven enthousiast over de CLIC-winkel. Naar aanleiding van een televisie-uitzending over CLIC, die op 4 februari 1983 door EO-Tijdsein werd uitgezonden, richtten jongeren van Youth for Christ in Deventer bovendien de informatiewinkel ‘De Tip’ op, een project van baanloze jongeren die zich wilden inzetten voor de verspreiding van informatie en producten van diverse ideële organisaties.
Doordat CLIC zich zeer rechts opstelde ten aanzien van Zuid-Afrika en de Koude Oorlog provoceerde de vrijgemaakte informatiewinkel links actievoerend Groningen. Ten tijde van Outspanactie kwamen er af en toe mensen over de vloer die protesteerden tegen de steunbetuiging van CLIC aan Zuid-Afrika. De CLIC-medewerkers moesten dan uitleggen dat de verkoop van producten uit Zuid-Afrika niet betekende dat men het in alles met de Apartheid eens was, maar deze uitleg werd niet geaccepteerd. Uit de logboeken die de vrijwilligers in de CLIC-winkel elke dag bijhielden bleek dat de CLIC-medewerkers een gesprek over apartheid met linkse mensen bij voorbaat al zinloos vonden.
Hoewel CLIC met haar acties discussie probeerde uit te lokken was er in het gepolariseerde politiek-maatschappelijke klimaat eigenlijk geen echte discussie mogelijk. Het was zwart of wit. Naar CLIC-medewerkers die moeite hadden met het pro-Zuid-Afrikabeleid van de informatiewinkel werd niet geluisterd. In 1985 was Reina Wiskerke lid geworden van het bestuur van CLIC, omdat ze vrijgemaakt was en betrokken bij de Derde Wereld, maar ze vond de winkel veel te rechts. Ze hoopte dat CLIC wat genuanceerder zou worden maar dit lukte niet en ze bedankte daarom als lid. Volgens haar evalueerden CLIC-leden en het bestuur hun eigen beleid niet en werd er over fundamentele zaken niet gediscussieerd: “De verkoop van Z.A.-wijnen geeft de indruk dat CLIC het apartheidssysteem ondersteunt. Ik hoor nu al de protesten van de lezer: ‘Nee, we ondersteunen het beleid niet, we willen alleen de ekonomie aldaar steunen om zo een vreedzame oplossing naderbij te brengen… We willen ons alleen uitspreken tegen boykotakties…’ Ik blijf er echter bij dat de verkoop van de wijnen provocerend is, omdat het publiek de boodschap erachter anders opvat. Het provocerende ervan ligt mede in het feit dat de apartheid ook met aloude christelijke bekeringstheorieën is verdedigd. Het verband is dan snel gelegd: CLIC is toch ook een christelijke organisatie? Het christendom is in het verleden al te vaak geassocieerd met kwalijke praktijken, ik wil niet meer meewerken aan de versterking van dit image.”
Een belangrijke reden waarom Wiskerkes klacht niet serieus werd genomen was dat CLIC niet wilde buigen voor de linkse actievoerders. Ook zij zagen het nut van discussie met andersdenkenden niet in. Naar aanleiding van de Outspanactie werd in 1978 de etalage van de CLIC-winkel besmeurd met de tekst: “CLIC=fascisme” en werden bovendien twee hakenkruisen aangebracht. In de nacht van 11 op 12 mei 1983 werd de winkelruit van CLIC met een halve baksteen ingegooid , op 21 januari 1984 werd de ruit opnieuw ingegooid, nu met een steen van zware basaltklei van 15 à 20 kilogram , op 6 september 1985 werd er een verfbom gegooid, nadat een steen tegen de ruit was afgeketst, en in de nacht van 26 op 27 januari 1986 sneuvelde de winkelruit ten slotte opnieuw. Om dit soort acties in de toekomst te voorkomen schafte men in 1986 een rolluik aan, zodat de winkelruit niet meer bloot stond aan vernielingen.
In het linkse actieblad Bluf! stond een verslag van de actie tegen de CLIC-winkel, die ook in het Zwarte-weekblad voor vage revoos van 14 september 1985 was opgenomen:
“In de nacht van 6-9-’85 hebben wij de voorgevel van het CLIC, Nieuwe Ebbingestraat 159 in Groningen, bewerkt met verfbommen. Het was de bedoeling de ruit in te gooien en daarna de inventaris met de verfbommen kennis te laten maken, maar de steen sprong terug van het plexiglas. Iets waar we de volgende keer rekening mee zullen houden. Het lijkt zo mooi, truitjes in de etalage met daarop: ‘wees wijs met de Waddenzee’. Wie kan daar nou iets tegen hebben? Anders wordt het wanneer je binnen een kijkje gaat nemen. Tussen de tijdschriften vind je ‘Stavast’, het blad van de neo-fascisten van het OSL en tussen de artikelen wijn uit Zuid-Afrika. Om wat te doen tegen het apartheidsregime, is het nodig niet alleen maar over onze verontwaardiging te vertellen. We moeten ook de medeverantwoordelijken voor een dergelijk regime hier in onze omgeving aanpakken. Vandaar. Laat je niet tegenhouden! Zorg dat ze last van je hebben! Met groeten, Hit en Run.”
Naar aanleiding van deze actie bracht iemand van het Groninger actieblad De Lawine bij daglicht een normaal bezoekje aan CLIC, en schreef hier een eigenlijk best wel vriendelijk stuk over. Dit lag ook aan de CLIC-medewerkers, die zich erg vriendelijk en meegaand opstelden en hun eigen standpunten opeens lieten varen. Rolf van der Woude, tweede voorzitter van de Vereniging CLIC, zei dat de informatiewinkel beslist spullen van de racistische Centrumpartij zou weigeren (dit is aantoonbaar onjuist, want CLIC had in 1981 van alle politieke partijen dus ook van de Centrumpartij twintig exemplaren van het verkiezingsprogramma besteld). Ook steunde CLIC volgens hem de apartheid niet. Men was juist tegen polarisatie. Op de vraag van De Lawine waarom men dan toch Zuid-Afrikaanse wijnen verkocht en of het niet beter was om de wijnen uit het assortiment te verwijderen antwoordde H. Dijk met een grap: “Geen gek idee. Dat zou betekenen dat we de hele voorraad zelf moeten opdrinken.”
Naar aanleiding van het aanslagje op de CLIC-winkel op 6 september en de aanslag van de Revolutionaire Anti-Racistische Actie (RaRa) op 17 september op het Makro-filiaal in Amsterdam stelde GPV-Kamerlid Schutte op verzoek van CLIC vragen aan de minister van Justitie over de inhoud van het blad Bluf! Frits Korthals Altes antwoordde de zorgen van het GPV te delen, ook van mening te zijn dat het blad soms strafbare uitlatingen deed, en dat het Openbaar Ministerie maatregelen had getroffen ter intensivering van de opsporing.
Nadat begin 1986 het rolluik was geplaatst werd de CLIC-winkel niet meer aangevallen. Wel stuurde een zekere Amandla in juni 1987 een dreigbrief omdat CLIC, ondanks de opmerking van Dijk, nog steeds Zuid-Afrikaanse wijnen verkocht:
“Mensen van de CLIC,
In jullie fascistisch zaakje bevindt zich o.a. wijn uit het rassistische en fascistische Zuid-Afrika; daarmee steunen jullie een terreur en moordbewind; dat moet afgelopen zijn; jullie krijgen nog de kans om voor vrijdag alle wijnen uit Zuid-Afrika, gekweekt door uitbuiting van onze zwarte broeders uit jullie zaakje te verwijderen; als dat niet gebeurt dan merken jullie wel heel wat meer dan alleen wat verfspatten; dan gaat de beuk erin, dat gaat je tienduizenden kosten; gebruik dus je verstand; vrijdag om 8 uur alles weg ;;;;; of ;;;;;;;;;;; denk goed na; anders krijg je er spijt van. Er komt iemand kijken als koper. Het verwijderen geldt ook de fascistische literatuur over Zuid-Afrika. Weg met het fascisme. Amandla.”
Het bleef echter bij dit dreigement.
‘De saamhorigheid is verdwenen’
De Nederlandse politieke verhoudingen waren in de jaren zeventig en begin jaren tachtig flink gepolariseerd. Met de komst van het kabinet-Lubbers in 1982 en diens no-nonsense beleid, het einde van de kruisrakettendiscussie in 1985 en het vertrek van PvdA-leider Den Uyl uit Den Haag een jaar later kwam er langzaam een einde aan de polarisatie en verzakelijkte de politiek. Idealisme en ideologische gedrevenheid waren iets van vroegere tijden. Deze ontwikkelingen gingen niet aan CLIC voorbij. Vanaf medio jaren tachtig kampte de Vereniging CLIC met afnemend elan en toenemende vergrijzing. Op de ledenvergadering van 27 juni 1986 klaagde men dat het enthousiasme van het begin nu een beetje voorbij was. Op de ledenvergadering van 21 november kwam de vergadering hier op terug. Volgens Henk Dijk was er maar een “klein getal der vromen”. Slechts enkele idealisten zetten zich volgens hem voor CLIC-winkel in: “We keken bij ‘links’ hoe zij het deden; meestal zaten ze in smerige winkeltjes. Men sluit in linkse kring de poorten, het gaat daar ook niet meer zo goed. In christelijke kring worden diverse goede initiatieven te weinig ondersteund.” In het jaarverslag van 1986-1987 werd hardop de vraag gesteld hoe lang de winkel nog zou kunnen blijven voortbestaan. Het zou echter tot 2007 duren voordat men er definitief mee stopte. CLIC leidde een kabbelend voortbestaan, de leden vergrijsden en de omzet daalde geleidelijk. In het jaarverslag van 1992-1993 stond dat scholieren en studenten nauwelijks meer belangstelling hadden voor de winkel. In 1995-1996 bracht CLIC zijn laatste echte jaarverslag uit. Daarna kwamen er alleen nog maar financiële verslagen. Mede omdat de informatiewinkel de laatste twee jaar verlies maakte besloot de Vereniging in 2007 zich op te heffen. 50% van de baten ging naar Woord en Daad, 25% naar Open Doors en 25% naar Jubilee Campaign. Dorcas Hulp kreeg de winkelvoorraden.
Naar aanleiding van naderend einde van CLIC, dat op 2 juni 2007 voor het laatst open zou zijn, interviewde het Nederlands Dagblad Henk Dijk, die de laatste jaren hét gezicht van de winkel was. Dijk betreurde het dat de ideologieën na 1989 hadden afgedaan: “In de tijd van de verzuiling stonden mensen samen ergens voor, of ze nu links waren, of rechts. Die saamhorigheid is nu helemaal verdwenen. Iedereen is in de ban van liberalisme en kapitalisme.” Als voorbeeld noemde Dijk GroenLinks. Deze partij was onder andere uit de Communistische Partij Nederland voortgekomen maar noemde zich nu liberalistisch. Volgens Dijk was het aan dit liberalistische en individualistische klimaat te danken dat het steeds lastiger was geworden om nog vrijwilligers te krijgen. In de jaren zeventig hielden studenten de winkel draaiend, maar nu was er geen jongere meer die iets wilde doen.
Balans
De CLIC-winkel was reactionair en vooruitstrevend tegelijkertijd. De vrijgemaakte informatiewinkel ontstond enerzijds in reactie op het linkse politiek-maatschappelijke klimaat in Groningen en maakte reclame voor ultrarechtse organisaties als het Oud-Strijders Legioen, maar CLIC nam wel de linkse methoden van actievoeren over en wilde ook dat de mensen zich meer maatschappelijk bewust werden en zich zouden interesseren voor de Derde Wereld. De informatiewinkel stond daarom tussen twee vuren in, namelijk dat van links actievoerend Groningen dat CLIC vanwege de steun aan Zuid-Afrika fascistisch vond, en dat van de traditionele vrijgemaakten die het kerkgebonden isolement voorstonden. Vooruitstrevende vrijgemaakten en niet-vrijgemaakte orthodoxe protestanten hadden daarentegen veel waardering voor CLIC en zagen dit als een wapenopslagplaats voor de strijd tegen linkse en progressieve krachten. CLIC kan niet los worden gezien van het gepolariseerde klimaat van de jaren zeventig en begin jaren tachtig. CLIC ontstond uit reactie op dit klimaat en droeg er ook aan bij door zich sterk antithetisch op te stellen. Toen het maatschappelijk-politieke klimaat in de loop van de jaren tachtig verzakelijkte was dit het begin van het einde voor CLIC, dat het immers van idealistische vrijwilligers moest hebben.
Ter gelegenheid van het besluit van CLIC om zichzelf op te heffen bracht de vereniging een afscheids- en jubileumboek uit, waarin oude herinneringen werden opgehaald. Piet de Jong van het Nederlands Dagblad schreef dat CLIC achteraf gezien niet altijd de juiste balans kon vinden tussen een reactionaire, contrarevolutionaire opstelling en een “antirevolutionair geluid”. Hij nam een beetje afstand. Dat deed ook zijn collega Willem Bouwman, die de Moria-brochures en het reactionaire orgaan StaVast van het OSL eufemistisch “bezwaren tegen de geest der eeuw” noemde, daarmee verwijzend naar het pamflet uit 1823 van Isaäc da Costa. Bouwman verbaasde zich echter vooral over de aantrekkingskracht van CLIC op “allerlei types (…) die geschapen waren om actie te voeren of die in onmin leefden met de bestaande orde, met de mensen om hen heen en soms ook met zichzelf”, waarmee hij onder andere doelde op Van der Land. Bouwman heeft hier een punt, want het meest opvallende van CLIC, en dat geldt misschien ook wel voor andere actiecentra (links dan wel rechts), is dat het een walhalla is voor extremisten, querulanten en vrijdenkers. In de loop van de jaren tachtig zijn de politiek-maatschappelijke verhoudingen genormaliseerd. Voor de politieke besluitvorming en Neêrlands economie was dit ongetwijfeld een zegen, maar ons land werd hierdoor wel een beetje saaier.
woensdag, december 29, 2010
dinsdag, december 28, 2010
Tsunami van evangelicalisering
Door: Ewout Klei
Na de Tweede Wereldoorlog stroomden niet alleen hulpgoederen uit de Verenigde Staten ons land binnen, maar kwamen ook vele evangelisten naar West-Europa om het christendom van nieuw vuur te voorzien. Via massamanifestaties, radio, TV, muziek en lectuur kreeg het Amerikaanse evangelicalisme in Nederland vaste voet aan de grond.
In de bundel A spiritual invasion?, geredigeerd door de historici George Harinck en Hans Krabbeldam, worden de Amerikaanse invloeden op het Nederlandse christendom, in bijzonder het orthodoxe protestantisme, onderzocht. Deze interessante episode uit de recente religiegeschiedenis wordt belicht vanuit verschillende invalshoeken.
Historicus George Harinck beschrijft de invloed van het Amerikaanse evangelicalisme op de verschillende protestantse kerken. Aanvankelijk was de reactie sterk afwijzend en werd het evangelicalisme op theologische gronden veroordeeld. Nadat de kerken als gevolg van de secularisatie leger werden, kreeg het evangelicalisme meer invloed. Het evangelicalisme combineerde traditionele geloofsopvattingen met moderne vormen en sprak daarom veel orthodoxe gelovigen aan. Niet alleen kwamen er steeds meer evangelicale kerken, maar ook werden de gevestigde protestantse kerken steeds evangelicaler. De invasie was niet meteen maar uiteindelijk dus zeer succesvol.
De Evangelische Omroep was volgens historicus Remco van Mulligen slechts gedeeltelijk een Amerikaanse kopie. De omroep was zeer geworteld in het calvinisme, zo’n 80% van de leden was afkomstig uit de gevestigde kerken. Mede hierom hechtten ‘televisiedominees’ als Willem Glashouwer en Jan Hendrik Velema zeer aan het woord en vonden ze, in tegenstelling tot hun Amerikaanse collega’s, dat de vorm hieraan ondergeschikt moest zijn. Niettemin nam de EO veel ideeën en vormen uit Amerika over, zoals de gedachte dat homoseksualiteit een te genezen ziekte zou zijn en het aanbieden van telefonische nazorg aan mensen die in ‘geestelijke nood’ waren.
Ook de Amerikaanse invloed op de Nederlandse gospelmuziek was groot. In haar boeiende bijdrage schrijft muziekwetenschapster Els Dijkerman over praise (lofprijzing) en worship (aanbidding). Praise-nummers zijn opgewekt en gaan gepaard met handengeklap, worship-nummers zijn intiem en hebben volgens Dijkerman niet zelden een erotische ondertoon, met teksten als:
I feel like I’m falling over and over in love with You
It’s not just a feeling, but I know that he is real,
I feel like I’m falling into the arms of a mighty God
It’s not just a feeling, but I know that he is real.
In het Nederlands wordt het woordje ‘You’, waarmee Jezus of de Heilige Geest wordt bedoeld, vaak vertaald met ‘Gij’, wat de seksuele ambiguïteit wat verdoezelt. Op de vaak egocentrische teksten van de gospelliederen is veel kritiek geleverd. Het project ‘Psalmen voor Nu’ heeft geprobeerd de evangelicale muziekcultuur met de gereformeerde te verenigen, en heeft de psalmen hertaalt en op moderne muziek gezet. Amerika inspireerde, maar werd niet in alles nagevolgd.
Bijzonder interessant is ten slotte de bijdrage van godsdienstfilosoof Taede Smedes over Intelligent Design, de theorie dat er achter de werkelijkheid een intelligent goddelijk ontwerp zit. Volgens wetenschappers is ID een pseudo-wetenschap, terwijl fundamentalistische christenen ID een slap alternatief vinden voor het creationisme, het geloof dat God de wereld in zes dagen van 24 uur geschapen heeft. Smedes toont aan dat het Amerikaanse ID geen wetenschap is maar een ideologie, net als het creationisme. Amerikaanse ID-aanhangers vechten de scheiding tussen geloof en wetenschap en kerk en staat aan, met als doel een theocratie te vestigen. Nederlandse ID-aanhangers zijn gematigder. Zij gebruiken ID vooral om een beetje te ontsnappen aan de rigide Bijbelopvatting van het creationisme. Niettemin is ID in christelijk Nederland nu alweer op z’n retour omdat zijn belangrijkste pleitbezorger, nanowetenschapper Cees Dekker, zichzelf sinds kort een theïstisch evolutionist noemt. Voor ID als middenweg tussen het fundamentalistische creationisme en de seculiere evolutietheorie is er blijkbaar geen ruimte. Het is alles of niets.
Van Mulligen, Dijkerman en Smedes laten alle drie zien dat het Amerikaanse evangelicale christendom niet altijd kritiekloos wordt gekopieerd, maar in de Nederlandse context dikwijls een andere invulling krijgt. Dat de spiritual invasion niettemin zo veel succes had, heeft alles te maken met de ontzuiling en secularisatie. Omdat het Nederlandse christendom vanwege de culturele revolutie ernstig verzwakte, konden de gevestigde kerken de evangelicalisering uiteindelijk niet meer tegenhouden. Het evangelicalisme kwam, zag en overwon.
N.a.v.: George Harinck en Hans Krabbedam red., A spiritual invasion? Amerikaanse invloeden op het Nederlandse christendom ADChartasreeks 16 (Barneveld 2010).
Na de Tweede Wereldoorlog stroomden niet alleen hulpgoederen uit de Verenigde Staten ons land binnen, maar kwamen ook vele evangelisten naar West-Europa om het christendom van nieuw vuur te voorzien. Via massamanifestaties, radio, TV, muziek en lectuur kreeg het Amerikaanse evangelicalisme in Nederland vaste voet aan de grond.
In de bundel A spiritual invasion?, geredigeerd door de historici George Harinck en Hans Krabbeldam, worden de Amerikaanse invloeden op het Nederlandse christendom, in bijzonder het orthodoxe protestantisme, onderzocht. Deze interessante episode uit de recente religiegeschiedenis wordt belicht vanuit verschillende invalshoeken.
Historicus George Harinck beschrijft de invloed van het Amerikaanse evangelicalisme op de verschillende protestantse kerken. Aanvankelijk was de reactie sterk afwijzend en werd het evangelicalisme op theologische gronden veroordeeld. Nadat de kerken als gevolg van de secularisatie leger werden, kreeg het evangelicalisme meer invloed. Het evangelicalisme combineerde traditionele geloofsopvattingen met moderne vormen en sprak daarom veel orthodoxe gelovigen aan. Niet alleen kwamen er steeds meer evangelicale kerken, maar ook werden de gevestigde protestantse kerken steeds evangelicaler. De invasie was niet meteen maar uiteindelijk dus zeer succesvol.
De Evangelische Omroep was volgens historicus Remco van Mulligen slechts gedeeltelijk een Amerikaanse kopie. De omroep was zeer geworteld in het calvinisme, zo’n 80% van de leden was afkomstig uit de gevestigde kerken. Mede hierom hechtten ‘televisiedominees’ als Willem Glashouwer en Jan Hendrik Velema zeer aan het woord en vonden ze, in tegenstelling tot hun Amerikaanse collega’s, dat de vorm hieraan ondergeschikt moest zijn. Niettemin nam de EO veel ideeën en vormen uit Amerika over, zoals de gedachte dat homoseksualiteit een te genezen ziekte zou zijn en het aanbieden van telefonische nazorg aan mensen die in ‘geestelijke nood’ waren.
Ook de Amerikaanse invloed op de Nederlandse gospelmuziek was groot. In haar boeiende bijdrage schrijft muziekwetenschapster Els Dijkerman over praise (lofprijzing) en worship (aanbidding). Praise-nummers zijn opgewekt en gaan gepaard met handengeklap, worship-nummers zijn intiem en hebben volgens Dijkerman niet zelden een erotische ondertoon, met teksten als:
I feel like I’m falling over and over in love with You
It’s not just a feeling, but I know that he is real,
I feel like I’m falling into the arms of a mighty God
It’s not just a feeling, but I know that he is real.
In het Nederlands wordt het woordje ‘You’, waarmee Jezus of de Heilige Geest wordt bedoeld, vaak vertaald met ‘Gij’, wat de seksuele ambiguïteit wat verdoezelt. Op de vaak egocentrische teksten van de gospelliederen is veel kritiek geleverd. Het project ‘Psalmen voor Nu’ heeft geprobeerd de evangelicale muziekcultuur met de gereformeerde te verenigen, en heeft de psalmen hertaalt en op moderne muziek gezet. Amerika inspireerde, maar werd niet in alles nagevolgd.
Bijzonder interessant is ten slotte de bijdrage van godsdienstfilosoof Taede Smedes over Intelligent Design, de theorie dat er achter de werkelijkheid een intelligent goddelijk ontwerp zit. Volgens wetenschappers is ID een pseudo-wetenschap, terwijl fundamentalistische christenen ID een slap alternatief vinden voor het creationisme, het geloof dat God de wereld in zes dagen van 24 uur geschapen heeft. Smedes toont aan dat het Amerikaanse ID geen wetenschap is maar een ideologie, net als het creationisme. Amerikaanse ID-aanhangers vechten de scheiding tussen geloof en wetenschap en kerk en staat aan, met als doel een theocratie te vestigen. Nederlandse ID-aanhangers zijn gematigder. Zij gebruiken ID vooral om een beetje te ontsnappen aan de rigide Bijbelopvatting van het creationisme. Niettemin is ID in christelijk Nederland nu alweer op z’n retour omdat zijn belangrijkste pleitbezorger, nanowetenschapper Cees Dekker, zichzelf sinds kort een theïstisch evolutionist noemt. Voor ID als middenweg tussen het fundamentalistische creationisme en de seculiere evolutietheorie is er blijkbaar geen ruimte. Het is alles of niets.
Van Mulligen, Dijkerman en Smedes laten alle drie zien dat het Amerikaanse evangelicale christendom niet altijd kritiekloos wordt gekopieerd, maar in de Nederlandse context dikwijls een andere invulling krijgt. Dat de spiritual invasion niettemin zo veel succes had, heeft alles te maken met de ontzuiling en secularisatie. Omdat het Nederlandse christendom vanwege de culturele revolutie ernstig verzwakte, konden de gevestigde kerken de evangelicalisering uiteindelijk niet meer tegenhouden. Het evangelicalisme kwam, zag en overwon.
N.a.v.: George Harinck en Hans Krabbedam red., A spiritual invasion? Amerikaanse invloeden op het Nederlandse christendom ADChartasreeks 16 (Barneveld 2010).
vrijdag, december 24, 2010
De Januskop van de ChristenUnie
Onderstaande artikel staat vanaf 22 december 2010 op Joop.nl
Zie: http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/de_januskop_van_de_christenunie
De ChristenUnie heeft twee gezichten. Aan de ene kant is het een ietwat linksige christelijke partij. Aan de andere kant echter nog steeds een partij met uitgesproken conservatieve standpunten.
Hoewel de ChristenUnie als kleinste regeringspartij het in de peilingen lange tijd goed deed, verloor de partij op 9 juni 2010 een zetel en hield er vijf over. In het op 22 december verschenen evaluatierapport Met hart en ziel: terugblikken en vooruitzien wordt de nederlaag van 9 juni geanalyseerd en aanbevelingen voor de toekomst gedaan. Het is echter maar zeer de vraag of de ChristenUnie iets van de afgelopen nederlaag geleerd heeft.
Met harde cijfers toont het rapport aan dat de ChristenUnie haar vaste achterban heeft weten te behouden, maar veel nieuwe kiezers, die in 2006 voor het eerst op de partij stemden, heeft verloren. In plaatsen met relatief veel ChristenUnie-stemmers, zoals Zwolle, Ede en Apeldoorn, bleef het verlies beperkt, terwijl in progressieve gemeenten als Haarlem en Amsterdam dit verlies fors was.
De ChristenUnie verloor bovendien niet alleen aan het CDA en SGP, maar ook aan GroenLinks en PvdA. De opstellers van het evaluatierapport concluderen dan ook terecht dat christelijke kiezers steeds minder traditioneel stemmen. Hoewel een stem op een progressieve partij door het Nederlands Dagblad - de niet-officiële partijkrant van de ChristenUnie – hard wordt bestreden, vinden christenen dit steeds normaler. Dit geldt ook voor stemmen op rechtse partijen, ook de PVV van Geert Wilders, hoewel de ChristenUnie nauwelijks aan deze partijen verloren heeft.
Op grond van deze onderzoeksresultaten zou je verwachten dat de ChristenUnie zou kiezen voor een vooruitstrevende koers, met als doel linkse christelijke kiezers voor zich te winnen. Bij deze groep voor de ChristenUnie namelijk nog een wereld te winnen. André Rouvoet nam op 21 december in een vraaggesprek met NU.nl een voorschot op de onvermijdelijke discussie over de koers van zijn partij, en stelde dat de ChristenUnie zich moest richten op christelijke PvdA- en GroenLinks-kiezers. Rouvoet betreurde het dat christelijke kiezers die het CDA niet meer sociaal vonden op de progressieve partijen stemden, in plaats van op de ChristenUnie. "Dat trek ik mij aan, want die horen bij ons. Wij hebben huiswerk te doen."
Het evaluatierapport trekt echter een tegenovergestelde conclusie. De ChristenUnie moet zich volgens het rapport weer/meer profileren als een "uitgesproken christelijke partij" en zich weer/meer richten op de "eigen achterban". Ook heeft het rapport kritiek op het feit dat de ChristenUnie zich te veel zou presenteren als een bestuurlijke partij, waardoor de "passie" zou doven. Het rapport kiest dus voor een conservatieve/orthodoxe koers en is van mening dat de ChristenUnie zich in de eerste plaats moet richten op de traditionele ChristenUnie-stemmer, die sowieso wel ChristenUnie stemt. Als deze aanbeveling van de commissie navolging krijgt, beweegt de partij zich weer/meer naar de marge van de politiek, waar de ChristenUnie in de periode 2006-2010 een beetje van leek verlost.
De uitspraken van Rouvoet op NU.nl en de aanbevelingen het evaluatierapport die een dag later uitkwam matchen duidelijk niet met elkaar. De achterliggende reden van dit verschil is dat de ChristenUnie twee gezichten heeft. Aan de ene kant is de ChristenUnie een ietwat linksige christelijke partij, die oog heeft voor de zwakke in de samenleving, principiële kritiek levert op de PVV en met Rouvoet een leider heeft die veel eerlijker overkomt dan Maxime Verhagen en SGP’er Cees van der Staaij. Aan de andere kant is de ChristenUnie echter nog steeds een partij met enkele uitgesproken conservatieve standpunten, en die sterk geneigd is om terug te vallen op haar oude achterban.
Zolang de partij deze Januskop heeft, hebben linkse christenen eigenlijk niets bij de ChristenUnie te zoeken. Emeritushoogleraar politieke filosodie dr. H.E.S. Woldering, die aanleiding van de gedoogsteunconstructie met de PVV bedankte als lid van het CDA, denkt er om die reden niet over om op de ChristenUnie te stemmen. In het decembernummer van De Linker Wang, het GroenLinks-platform voor geloof en politiek, zegt hij:
"Maar voor mij is de ChristenUnie geen alternatief. De partij heeft een programma dat mij aanspreekt op sociaal gebied, maar ik vind haar standpunten over homoseksualiteit, euthanasie en stamcelonderzoek volstrekt onaanvaardbaar. Op grond van een paar Bijbelteksten verdedigt de ChristenUnie een verouderd en onhoudbaar standpunt. En daardoor maakt zij zichzelf, ondanks haar modernistische trekken, althans voor mij onmogelijk."
Zie: http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/de_januskop_van_de_christenunie
De ChristenUnie heeft twee gezichten. Aan de ene kant is het een ietwat linksige christelijke partij. Aan de andere kant echter nog steeds een partij met uitgesproken conservatieve standpunten.
Hoewel de ChristenUnie als kleinste regeringspartij het in de peilingen lange tijd goed deed, verloor de partij op 9 juni 2010 een zetel en hield er vijf over. In het op 22 december verschenen evaluatierapport Met hart en ziel: terugblikken en vooruitzien wordt de nederlaag van 9 juni geanalyseerd en aanbevelingen voor de toekomst gedaan. Het is echter maar zeer de vraag of de ChristenUnie iets van de afgelopen nederlaag geleerd heeft.
Met harde cijfers toont het rapport aan dat de ChristenUnie haar vaste achterban heeft weten te behouden, maar veel nieuwe kiezers, die in 2006 voor het eerst op de partij stemden, heeft verloren. In plaatsen met relatief veel ChristenUnie-stemmers, zoals Zwolle, Ede en Apeldoorn, bleef het verlies beperkt, terwijl in progressieve gemeenten als Haarlem en Amsterdam dit verlies fors was.
De ChristenUnie verloor bovendien niet alleen aan het CDA en SGP, maar ook aan GroenLinks en PvdA. De opstellers van het evaluatierapport concluderen dan ook terecht dat christelijke kiezers steeds minder traditioneel stemmen. Hoewel een stem op een progressieve partij door het Nederlands Dagblad - de niet-officiële partijkrant van de ChristenUnie – hard wordt bestreden, vinden christenen dit steeds normaler. Dit geldt ook voor stemmen op rechtse partijen, ook de PVV van Geert Wilders, hoewel de ChristenUnie nauwelijks aan deze partijen verloren heeft.
Op grond van deze onderzoeksresultaten zou je verwachten dat de ChristenUnie zou kiezen voor een vooruitstrevende koers, met als doel linkse christelijke kiezers voor zich te winnen. Bij deze groep voor de ChristenUnie namelijk nog een wereld te winnen. André Rouvoet nam op 21 december in een vraaggesprek met NU.nl een voorschot op de onvermijdelijke discussie over de koers van zijn partij, en stelde dat de ChristenUnie zich moest richten op christelijke PvdA- en GroenLinks-kiezers. Rouvoet betreurde het dat christelijke kiezers die het CDA niet meer sociaal vonden op de progressieve partijen stemden, in plaats van op de ChristenUnie. "Dat trek ik mij aan, want die horen bij ons. Wij hebben huiswerk te doen."
Het evaluatierapport trekt echter een tegenovergestelde conclusie. De ChristenUnie moet zich volgens het rapport weer/meer profileren als een "uitgesproken christelijke partij" en zich weer/meer richten op de "eigen achterban". Ook heeft het rapport kritiek op het feit dat de ChristenUnie zich te veel zou presenteren als een bestuurlijke partij, waardoor de "passie" zou doven. Het rapport kiest dus voor een conservatieve/orthodoxe koers en is van mening dat de ChristenUnie zich in de eerste plaats moet richten op de traditionele ChristenUnie-stemmer, die sowieso wel ChristenUnie stemt. Als deze aanbeveling van de commissie navolging krijgt, beweegt de partij zich weer/meer naar de marge van de politiek, waar de ChristenUnie in de periode 2006-2010 een beetje van leek verlost.
De uitspraken van Rouvoet op NU.nl en de aanbevelingen het evaluatierapport die een dag later uitkwam matchen duidelijk niet met elkaar. De achterliggende reden van dit verschil is dat de ChristenUnie twee gezichten heeft. Aan de ene kant is de ChristenUnie een ietwat linksige christelijke partij, die oog heeft voor de zwakke in de samenleving, principiële kritiek levert op de PVV en met Rouvoet een leider heeft die veel eerlijker overkomt dan Maxime Verhagen en SGP’er Cees van der Staaij. Aan de andere kant is de ChristenUnie echter nog steeds een partij met enkele uitgesproken conservatieve standpunten, en die sterk geneigd is om terug te vallen op haar oude achterban.
Zolang de partij deze Januskop heeft, hebben linkse christenen eigenlijk niets bij de ChristenUnie te zoeken. Emeritushoogleraar politieke filosodie dr. H.E.S. Woldering, die aanleiding van de gedoogsteunconstructie met de PVV bedankte als lid van het CDA, denkt er om die reden niet over om op de ChristenUnie te stemmen. In het decembernummer van De Linker Wang, het GroenLinks-platform voor geloof en politiek, zegt hij:
"Maar voor mij is de ChristenUnie geen alternatief. De partij heeft een programma dat mij aanspreekt op sociaal gebied, maar ik vind haar standpunten over homoseksualiteit, euthanasie en stamcelonderzoek volstrekt onaanvaardbaar. Op grond van een paar Bijbelteksten verdedigt de ChristenUnie een verouderd en onhoudbaar standpunt. En daardoor maakt zij zichzelf, ondanks haar modernistische trekken, althans voor mij onmogelijk."
dinsdag, december 07, 2010
GroenLinks was er klaar voor
GroenLinks was er klaar voor
Door: Ewout Klei
GroenLinks bestaat twintig jaar. Het Documentatiecentrum voor Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) greep deze gebeurtenis aan om een bundel over GroenLinks uit te brengen, waarin deze bijzondere partij van verschillende kanten wordt belicht. Het boek bestaat uit twee delen, een historisch en een politicologisch deel. Omdat het historische deel verreweg het interessantst is, zal dit deel de meeste aandacht krijgen.
Vier voorlopers
In de jaren tachtig ontstonden er in verschillende Europese landen ‘groene’ partijen. Deze partijen stonden aan de linkerkant van het politieke spectrum en waren zeer begaan met het mileu. GroenLinks behoort ook tot deze groene partijfamilie, maar kent een andere voorgeschiedenis. De meeste groene partijen waren ontstaan uit buitenparlementaire bewegingen. GroenLinks daarentegen was een fusie van vier partijen.
De voorlopers van GroenLinks waren de Communistische Partij Nederland (CPN), de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), de Politieke Partij Radicalen (PPR) en de Evangelische Volkspartij (EVP). Omdat CPN en EVP in 1986 uit de Kamer verdwenen en de PSP twee van haar drie zetels verloor, besloten de vier partijen in 1989 om samen onder de naam Groen Links (met spatie) de Tweede Kamerverkiezingen in te gaan. In 1990 werd de partij formeel opgericht en een jaar later was de fusie compleet, toen de vier oude partijen werden opgeheven.
Groen, links en rechtser
De identiteit van de nieuwe partij was groen en links. De groene component werd vooral belichaamd door de PPR, de linkse component door CPN en PSP. In de loop van de tijd kroop de partij steeds meer richting het centrum, met als gevolg dat het ‘groene’ het ‘linkse’ een beetje ging overvleugelen. Misschien zou de partij tegenwoordig beter GroenPaars kunnen heten, gezien de voorkeur voor Paars Plus van Femke Halsema afgelopen zomer.
De beweging van GroenLinks richting het centrum ging gepaard met een beweging van de straat naar staat: de partij ging het parlement steeds belangrijker vinden en nam afstand van haar actieverleden. In 2008 stapte Wijnand Duyvendak op als Kamerlid, omdat hij in de jaren tachtig betrokken was geweest bij een inbraak bij het Minsterie van Economische Zaken. Zeer recentelijk (daarom staat het helaas ook niet meer in de bundel) namen Halsema en coming man Tofik Dibi via Twitter afstand van de actievoerders Mohamed Rabbae en René Danen, die Geert Wilders via een rechtzaak proberen te bestrijden. GroenLinks wil invloed uitoefenen en aantrekkelijk worden gevonden als toekomstige regeringspartner, en moet noodgedwongen dus een beetje rechtser worden.
GroenLinks was er klaar voor
Van 1989 tot 1994 was GroenLinks in het parlement nog een echte linkse getuigenispartij. Onder het leiderschap van Paul Rosenmöller (1994-2002) ontwikkelde GroenLinks zich echter tot een constructieve oppositiepartij, die met alternatieven kwam. GroenLinks popelde om te regeren en als Pim Fortuyn niet was vermoord en het politieke klimaat niet zeer was verrechtst, dan was het in 2002 misschien ook gelukt. GroenLinks was er klaar voor. Nederland had in het eerste decennium van het nieuwe millennium echter helemaal geen behoefte aan een progressieve regering, en GroenLinks kwam als de multiculturele partij bij uitstek in het verdachtenbankje terecht.
Onder het leiderschap van Halsema (2002-) sloeg de partij (deels noodgedwongen) een vrijzinnigere koers in, die in 2003 en 2006 geen zetelwinst opleverde maar in 2010 wel. In 2006 en in 2010 kwam GroenLinks serieus in aanmerking om in de regering te komen, maar beide keren ging het feest niet door. In 2006 omdat GroenLinks een inschattingsfout maakte en verwachtte dat de PvdA het nooit eens zou worden met de conservatieve ChristenUnie, in 2010 omdat de VVD én de PvdA uiteindelijk niets zagen in Paars Plus. Weer was GroenLinks er klaar voor, maar weer bleef de partij in de oppositie.
De geschiedenis van GroenLinks is uiteindelijk dus best tragisch. Ondanks het feit dat de partij water bij de wijn heeft gedaan om maar te kunnen regeren, is GroenLinks telkens weer buiten de boot gevallen. Misschien heeft de partij in de toekomst meer geluk. Voor Halsema cum suis moet het echter een schrale troost zijn dat het DNPP een boeiende bundel heeft gemaakt, een must voor iedereen die zich voor de geschiedenis van progressieve politiek in het algemeen, en die van GroenLinks natuurlijk in het bijzonder, interesseert.
N.a.v.: P. Lucardie en G. Voerman, Van de straat naar de staat? GroenLinks 1990-2010 (Boom: Amsterdam 2010). ISBN 9789461053602
Door: Ewout Klei
GroenLinks bestaat twintig jaar. Het Documentatiecentrum voor Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) greep deze gebeurtenis aan om een bundel over GroenLinks uit te brengen, waarin deze bijzondere partij van verschillende kanten wordt belicht. Het boek bestaat uit twee delen, een historisch en een politicologisch deel. Omdat het historische deel verreweg het interessantst is, zal dit deel de meeste aandacht krijgen.
Vier voorlopers
In de jaren tachtig ontstonden er in verschillende Europese landen ‘groene’ partijen. Deze partijen stonden aan de linkerkant van het politieke spectrum en waren zeer begaan met het mileu. GroenLinks behoort ook tot deze groene partijfamilie, maar kent een andere voorgeschiedenis. De meeste groene partijen waren ontstaan uit buitenparlementaire bewegingen. GroenLinks daarentegen was een fusie van vier partijen.
De voorlopers van GroenLinks waren de Communistische Partij Nederland (CPN), de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), de Politieke Partij Radicalen (PPR) en de Evangelische Volkspartij (EVP). Omdat CPN en EVP in 1986 uit de Kamer verdwenen en de PSP twee van haar drie zetels verloor, besloten de vier partijen in 1989 om samen onder de naam Groen Links (met spatie) de Tweede Kamerverkiezingen in te gaan. In 1990 werd de partij formeel opgericht en een jaar later was de fusie compleet, toen de vier oude partijen werden opgeheven.
Groen, links en rechtser
De identiteit van de nieuwe partij was groen en links. De groene component werd vooral belichaamd door de PPR, de linkse component door CPN en PSP. In de loop van de tijd kroop de partij steeds meer richting het centrum, met als gevolg dat het ‘groene’ het ‘linkse’ een beetje ging overvleugelen. Misschien zou de partij tegenwoordig beter GroenPaars kunnen heten, gezien de voorkeur voor Paars Plus van Femke Halsema afgelopen zomer.
De beweging van GroenLinks richting het centrum ging gepaard met een beweging van de straat naar staat: de partij ging het parlement steeds belangrijker vinden en nam afstand van haar actieverleden. In 2008 stapte Wijnand Duyvendak op als Kamerlid, omdat hij in de jaren tachtig betrokken was geweest bij een inbraak bij het Minsterie van Economische Zaken. Zeer recentelijk (daarom staat het helaas ook niet meer in de bundel) namen Halsema en coming man Tofik Dibi via Twitter afstand van de actievoerders Mohamed Rabbae en René Danen, die Geert Wilders via een rechtzaak proberen te bestrijden. GroenLinks wil invloed uitoefenen en aantrekkelijk worden gevonden als toekomstige regeringspartner, en moet noodgedwongen dus een beetje rechtser worden.
GroenLinks was er klaar voor
Van 1989 tot 1994 was GroenLinks in het parlement nog een echte linkse getuigenispartij. Onder het leiderschap van Paul Rosenmöller (1994-2002) ontwikkelde GroenLinks zich echter tot een constructieve oppositiepartij, die met alternatieven kwam. GroenLinks popelde om te regeren en als Pim Fortuyn niet was vermoord en het politieke klimaat niet zeer was verrechtst, dan was het in 2002 misschien ook gelukt. GroenLinks was er klaar voor. Nederland had in het eerste decennium van het nieuwe millennium echter helemaal geen behoefte aan een progressieve regering, en GroenLinks kwam als de multiculturele partij bij uitstek in het verdachtenbankje terecht.
Onder het leiderschap van Halsema (2002-) sloeg de partij (deels noodgedwongen) een vrijzinnigere koers in, die in 2003 en 2006 geen zetelwinst opleverde maar in 2010 wel. In 2006 en in 2010 kwam GroenLinks serieus in aanmerking om in de regering te komen, maar beide keren ging het feest niet door. In 2006 omdat GroenLinks een inschattingsfout maakte en verwachtte dat de PvdA het nooit eens zou worden met de conservatieve ChristenUnie, in 2010 omdat de VVD én de PvdA uiteindelijk niets zagen in Paars Plus. Weer was GroenLinks er klaar voor, maar weer bleef de partij in de oppositie.
De geschiedenis van GroenLinks is uiteindelijk dus best tragisch. Ondanks het feit dat de partij water bij de wijn heeft gedaan om maar te kunnen regeren, is GroenLinks telkens weer buiten de boot gevallen. Misschien heeft de partij in de toekomst meer geluk. Voor Halsema cum suis moet het echter een schrale troost zijn dat het DNPP een boeiende bundel heeft gemaakt, een must voor iedereen die zich voor de geschiedenis van progressieve politiek in het algemeen, en die van GroenLinks natuurlijk in het bijzonder, interesseert.
N.a.v.: P. Lucardie en G. Voerman, Van de straat naar de staat? GroenLinks 1990-2010 (Boom: Amsterdam 2010). ISBN 9789461053602
zaterdag, december 04, 2010
Een nieuwe Messias? Christenen en het fenomeen Geert Wilders
Onderstaande artikel verschijnt deze maand in Liberaal Réveil, het orgaan van het wetenschappelijk bureau van de VVD
Een nieuwe Messias? Christenen en het fenomeen Geert Wilders
EWOUT KLEI EN JEFFREY LEMM
De afgelopen Tweede Kamerverkiezingen hebben grote winst opgeleverd voor de PVV, terwijl het CDA qua zetels bijna gehalveerd is. Veel van de voormalige CDA-stemmers hebben op 9 juni op de partij van Wilders gestemd. Ewout Klei en Jeffrey Lemm stellen vast dat de PVV onder een deel van het christelijke electoraat zeer populair is, terwijl een ander deel van deze kiezers juist helemaal niets van de partij van Wilders moet hebben. De auteurs analyseren in hoeverre kan worden verklaard dat de PVV geliefd is
bij een zeker deel van de traditioneel christelijke achterban. Is er een verband met de nogal diverse samenstelling van deze groep kiezers?
Het Nederlandse politieke landschap is bij de parlementsverkiezingen van 9 juni gefragmenteerd in vele kavels, de polder is grondig verbouwd. De VVD werd voor het eerst de grootste partij, maar bleef met 31 zetels relatief klein. Deze fragmentatie is echter niet het enige dat deze verkiezingen bloot hebben gelegd; de pijnlijke worsteling van de Nederlandse christen-democraten met het fenomeen Geert Wilders heeft voor een nieuwe principiële
dynamiek gezorgd. Het CDA-congres over de samenwerking met VVD en PVV staat hier zonder twijfel het meest symbool voor. Binnen het CDA lijkt een tweedeling te zijn ontstaan tussen oud en nieuw: tegen samenwerking met Wilders of juist voor een minderheidskabinet met gedoogsteun van de PVV. ‘Oud’ lijkt symbool te staan voor een linkse partijelite, terwijl
‘nieuw’ lijkt te worden gerepresenteerd door het huidige CDA-kader. Een kader dat zekerheid zoekt in regeringsverantwoordelijkheid om van daaruit haar sterke positie te herwinnen. Bij dat laatste hoort vooral het terugwinnen van de verloren kiezers, die voor een groot deel zijn
overgestapt naar Wilders. Ondanks de principiële discussie die binnen het CDA wordt gevoerd, is Wilders juist bij een groot deel van het christelijk electoraat populair. Niet alleen heeft hij het CDA voor een deel ‘opgegeten’, ook is over het algemeen bekend dat hij kan
rekenen op sympathie binnen SGP-kringen. Binnen de ChristenUnie lijkt deze sympathie echter niet opvallend aanwezig te zijn. Hoe kan het nu dat Wilders bij een bepaald deel van het christelijke electoraat populair is? Weet hij een Bijbelse snaar te raken, vertegenwoordigt hij een bepaalde christelijke stroming of ligt het wat complexer?
EMANCIPATIE EN DOORBRAAK?
Het ontstaan van politieke partijen hangt over het algemeen samen met een reactie op en onvrede over een bepaalde bestaande situatie. De nieuwe partij kan zich niet herkennen in de heersende klasse en wil haar status quo doorbreken.
De eerste moderne politieke partij in Nederland was de ARP: zij werd in 1879 opgericht door Abraham Kuyper als protestante tegenreactie op de overheersende idealen uit de Franse Revolutie. Deze partij, die in 1980 zou opgaan in het CDA, verzette zich tegen vrijzinnige denkbeelden zoals de scheiding tussen geloof en politiek en streed voor christelijk
onderwijs. Dit laatste zou resulteren in de schoolstrijd, waarbij ook de katholieken zich zouden aansluiten. Kuyper introduceerde in het verlengde hiervan met succes de ‘antithese’, een politieke waterscheiding tussen confessionele en seculiere partijen. Naast deze religieuze
belangenbehartiging zag de ARP zichzelf nadrukkelijk als een instrument om de zogenoemde ‘kleine luyden’ te emanciperen.
Emancipatie was ook het doel van de socialisten, maar in Nederland hadden zowel protestantse als katholieke organisaties een belangrijke plek in de emancipatie van de arbeider. Het was een gedeelde markt, een reden waarom de socialistische revolutie in Nederland nooit echt van de grond is gekomen.1 De zogenaamde massapartij was een kunstgreep om via buitenparlementaire weg grote groepen uitgesloten kiezers uit de onder- en
middenklasse een stem te geven. Aan het einde van de negentiende eeuw had de Industriële Revolutie gezorgd voor een geografische geconcentreerde arbeidersklasse die zich politiek begon te engageren. Ook de middenklasse deed naast socialistische en religieuze groepen via massale organisaties steeds meer aan politieke pressie.2 Protestanten, katholieken en
socialisten waren almaar meer succesvol in het doorbreken van de liberale hegemonie uit de negentiende eeuw. De verzuiling tekende zich af en zou leidend zijn tot in de jaren zestig.
Kuyper accepteerde als democraat de pluralistische samenleving en vond dat katholieken en vrijzinnigen dezelfde rechten moesten hebben als orthodoxe protestanten. Dit was voor sommige protestanten echter vloeken in de kerk, omdat de ARP-voorman hiermee het monoculturele ideaal van Nederland als protestantse natie had opgegeven. In haar 101-jarige bestaan kreeg de ARP dan ook te maken met diverse rechtse afsplitsingen – de CHU (1908-
1980), de SGP (1918-nu), het GPV (1948-2000) en de RPF (1975-2000) – die dit ideaal (in meer of mindere mate) nastreefden en van mening waren dat de ARP capituleerde voor de tijdgeest.
Daarnaast bestonden er, ook in de tijd van de verzuiling, protestanten die christelijke partijvorming afwezen en het geen probleem vonden om lid te worden van een seculiere partij. In het interbellum vond je deze protestanten vooral op rechts. De bekendste nietverzuilde protestant in deze jaren was historicus en polemist F.C. Gerretson.3 De uit de CHU
afkomstige Gerretson was een pleitbezorger van de Groot-Nederlandse gedachte, wenste een autoritaire regering (Koninklijk kabinet of dictatuur?) en heeft zich voor het uitbreken van de oorlog zelfs een tijdje fascist genoemd, maar hier nam hij later afstand van. Na de oorlog
verzette Gerretson zich, vooral als columnist in De Telegraaf 4, fel tegen de dekolonisatie van Indonesië en was hij een prominent lid van het Comité Rijkseenheid. In 1958 overleed Gerretson. Voor orthodoxe protestanten – zoals de in 1964 geboren conservatieve polemist Bart Jan Spruyt – die zich niet wilden opsluiten in hun eigen zuil, maar actief de strijd wilden
aangaan tegen de progressieve politiek, was Gerretson een inspiratiebron.
Na de oorlog waren er ook protestanten die de tegenstelling tussen confessioneel en niet-confessioneel op links wilden doorbreken. De in 1946 opgerichte PvdA was een fusie van de socialistische SDAP, de linksliberale VDB en de christelijk-sociale CDU. In de jaren veertig en vijftig mislukte de Doorbraak5, maar in de jaren zestig zou de hegemonie van de drie grote christelijke partijen – KVP, ARP en CHU – worden doorbroken. KVP en CHU
bleven ook na de jaren zestig een rechtse politiek voeren, maar veel ARP’ers waren erg gevoelig voor de aantrekkingskracht van links. De ARP ging een progressieve ‘evangelische politiek’ voeren – wat niets met de conservatieve Evangelische Omroep te maken had –, keerde zich tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika en de Vietnamoorlog en zette zich in voor de Derde Wereldproblematiek.6 Het is geen toeval dat zes van de zeven CDAdissidenten (de zogenaamde loyalisten), die zich vanaf 1977 tegen de centrumrechtse CDAVVD-kabinetten keerden, afkomstig waren uit de ARP.7
NEERWAARTSE SPIRAAL
De democratiseringsgolf die vanaf de jaren zestig het land overspoelde in combinatie met de opkomst van nieuwe partijen als D66 en de doorbraak van de PvdA en de VVD in het katholieke zuiden, was een duidelijke uiting van de ontzuiling en secularisering van Nederland. Bij de verkiezingen van 1967 kregen de drie grote confessionele partijen, de KVP, ARP en CHU, samen voor het eerst minder dan de helft van het aantal Kamerzetels. Ook de
aanhang in leden kelderde. Ter illustratie: in 1960 had de KVP bijna 400.000 leden, terwijl dat er tien jaar later nog geen 100.000 waren.
Het leek lange tijd ondenkbaar, maar onder druk van maatschappelijke en electorale ontwikkelingen kwamen gesprekken en een meer open houding van de grote confessionele partijen ten opzichte van elkaar tot stand. Om als confessionelen een electorale vuist te kunnen blijven maken, fuseerden de katholieke KVP en de protestante ARP en CHU in 1980 tot het CDA. In 1994 verloor het CDA fors en kwam er voor het eerst een kabinet zonder confessionele inbreng: Paars.8
Sinds 2002 is sprake van een nieuwe doorbraak in de Nederlandse politiek die ten koste gaat van de drie grote traditionele stromingen, namelijk liberalisme, christen-democratie en sociaal-democratie. Fortuyn wist een nieuwe emancipatoire scheidslijn te creëren tussen het ‘volk’ enerzijds en het politieke establishment anderzijds. Dit establishment bestond uit de
grote politieke partijen die steeds meer op elkaar zijn gaan lijken.9 Politicoloog Kircheimer heeft dit de ontwikkeling van catch-all partijen genoemd. Deze partijen hebben een sterk verminderde ideologische bagage en zij willen zo veel mogelijk verschillende soorten kiezers trekken. Hierdoor zoeken zij steeds meer het politieke midden op: een zoektocht waarbij ze steeds meer ideologische veren verliezen en kleurlozer eruit gaan zien.10 Fortuyn speelde in op de emancipatie van het gehele Nederlandse volk tegenover de elite.
De neerwaartse spiraal werd voor het CDA in 2002 onder leiding van Balkenende omgebogen in een achtjarige positie als grootste partij. Deze positie moest echter worden ingeleverd na de historische nederlaag van 9 juni 2010, waarbij slechts 21 zetels overbleven. Dit aantal wordt sindsdien ten nadele van de partij alweer betwist in de diverse opiniepeilingen.
Nu zit het CDA in haar maag met de vraag of ze moet samenwerken met de electorale opvolger van Fortuyn: de voormalige VVD’er Geert Wilders. Een deel van het kader en de achterban van het CDA vinden hun christelijk georiënteerde gedachtegoed onverenigbaar met dat van Wilders en zijn PVV. Toch stemde een meerderheid van de partijleden op het roemruchte partijcongres op 2 oktober voor deze samenwerking. Waarom ligt samenwerking
met Wilders zo gevoelig bij het CDA en christenen in het algemeen?
VERBORGEN SCHEIDSLIJN
Het is geen toeval dat de tegenstanders van de samenwerking met de PVV vooral afkomstig zijn uit of zich verwant voelen aan de oude ARP. Oud-loyalisten Willem Aantjes en Sytse Faber, voormalig CNV-voorzitter Doekle Terpstra, Balkenende’s beste maatje Ab Klink, koppige Zeeuw Ad Koppejan, VU-historicus Wouter Beekers en het dagblad Trouw behoren tot de felste tegenstanders van Wilders. Het gaat hun om principes, niet om macht. Dat de
rooms-katholieke Dries van Agt zich ook in het kritische koor mengt heeft alles te maken met zijn principiële wending van de laatste jaren, toen de pragmatische oud-premier hartstochtelijk protesteerde tegen de apartheidspolitiek van Israël.11 Voorstanders van de samenwerking met de PVV zijn vooral afkomstig uit de KVP en CHU.
De KVP had haar wortels van oudsher in het katholieke zuiden: dankzij Brabant en Limburg was deze partij tot halverwege de jaren zestig de grootste. Daarna tekende zich de eerder in dit artikel geschetste periode af, waarin Wiegel van de VVD en Den Uyl van de PvdA grote overwinningen behaalden dankzij deze katholieke gebieden. Ook de SP vond haar geboorte in
het katholieke Brabant en het CDA bleef mede door het zuiden in 2006 de grootste partij. In 2010 hebben vooral VVD en PVV het katholieke zuiden veroverd.12 Publicist Jan Dirk Snel stelt dat het opvallend is dat vrijwel alle populisten katholiek waren of zijn en noemt Fortuyn, Wilders, Marijnissen en Roemer als voorbeeld. Ook verwijst hij naar het feit dat D66’er Hans van Mierlo een jezuïetenleerling was en dat de ouderenpartijen zich in het zuiden concentreerden rond Eindhoven. Deze laatste partijen duidt Snel als de eerste uiting van het nieuwe populisme.13 Binnen het CDA lijken vooral katholieke kaderleden zich positief uit te spreken over een samenwerking met Wilders. Zo leidde de katholieke Maxime Verhagen de
succesvolle onderhandelingen over deze samenwerking en liet de populaire ‘kroonprins’ Camiel Eurlings zich op het CDA-congres met verheven stem positief uit over samenwerking met de PVV. Van de protestantse prominenten lijken alleen Elco Brinkman en Piet Hein
Donner de samenwerking met de PVV aan te durven. Het op drift raken van de katholieke kiezer sinds de jaren zestig lijkt dus een impuls voor populistische impulsen en tendensen in de politiek. Benadrukt dient te worden dat ontzuiling niet een typisch katholiek verschijnsel is of dat protestanten meer religieus zijn, wel lijkt het stemgedrag in de meer katholieke regio’s flexibeler van aard.
De CHU was conservatiever dan de ARP en hield het theocratische ideaal van
Nederland als protestantse natie hoog in het vaandel. Oud-CHU’ers hebben daarom meer affiniteit met de monoculturalistische PVV dan de pluralistische oud-ARP’ers. Uit een enquête van het Nederlands Dagblad blijkt, dat slechts 37 procent van de CDA’ers die zich verwant voelt met de ARP een kabinet met de PVV steunt, terwijl dat bij CDA’ers die zich
met de CHU verwant voelen maar liefst 58 procent is.14
De discussie over de samenwerking met Wilders maakt een ideologisch verborgen scheidslijn binnen het CDA duidelijk. De ARP was van oudsher gevoelig voor links en presenteerde zich daarbij als progressief. De CHU is mede ontstaan omdat de ARP haar idee van een enkel protestantse Nederlandse natie liet vallen. Hierdoor zouden CDA’ers met deze achtergrond vatbaarder kunnen zijn voor de nationalistische en onoculturele koers van de PVV. Ook katholieken lijken sinds de jaren zestig vatbaar voor populistische trends, met name de kiezers in Noord-Brabant en Limburg lijken op drift. Waar deze drift vandaan komt
is niet eenzijdig vast te stellen, maar een snelle ontzuiling lijkt een oorzaak. Wellicht dat ook de historische tegenstelling tussen protestanten en katholieken en dan met name de onderdrukking van de laatste groep opspeelt. Gezien het grote kiezerspotentieel in het katholieke zuiden, lijken Brabant en Limburg een soort swing states te zijn geworden; de
winst of het verlies in deze provincies kan betekenend zijn voor de nationale verkiezingsuitslag. Dat de katholieke CDA’er en politiek strateeg Verhagen dit beseft is realistisch, maar kan ook een manoeuvre betekenen richting een verscheurd CDA. Volgens Snel is de populariteit van Wilders’ PVV een rechtstreeks gevolg van de katholieke ontzuiling. Hij ziet de verdeeldheid binnen het CDA als een tegenstelling tussen belijdende
protestanten en religieus minder actieve katholieken. Toch is de scheidslijn niet zo eenvoudig te trekken en moet het geheel binnen breder christelijk verband worden gezien. Waar het CDA moeite heeft een overtuigende christen-democratische boodschap te ventileren, doet de
PVV een indrukwekkend beroep op de eigen christelijke erfenis. Ondanks de ontkerkelijking van Nederland hebben veel mensen wel iets met religie en daaruit ontstane tradities. Daarbij komt de terugkoppeling met de nationale identiteit, zoals hierboven aangegeven. Na het humanisme lijkt het christendom in Nederland opnieuw haar eigen tegenkracht te hebben
gevonden, namelijk het populisme dat als grootste concurrent zich wederom beroept op onder andere het humanisme en het christendom zelf. Het CDA heeft deze twee levensovertuigingen te weinig weten te koppelen aan onze samenleving en daarin heeft ze verloren het van de PVV.15
De ChristenUnie-top is ondubbelzinnig anti-PVV. Na de verkiezingen van 9 juni sloot partijleider André Rouvoet samenwerking met Wilders uit, en in het Nederlands Dagblad van 18 september 2010 betoogden twee prominente CU’ers dat ze nog liever met het ‘libertijnse’ D66 in zee zouden gaan, dan met de ‘antirechtsstatelijke’ PVV. Een deel van de ChristenUnie-achterban is het hier niet mee eens. De website van het zeer op de ChristenUnie
georiënteerde Nederlands Dagblad staat vol met reacties van orthodox-christelijke islamcritici, die in Geert Wilders een soort van nieuwe Messias zien die het christelijk geloof moet beschermen tegen het kwaad van de islam. De beruchtste reaguurder is ongetwijfeld de ‘joods-christelijke’ pastor Ben Kok, die door zijn provocerende acties – zoals met een Israëlische vlag op een pro-Palestijnse demonstratie inlopen – landelijke bekendheid heeft gekregen. De boodschap van Kok – en indirect dus die van Wilders – lijkt vooral aan te slaan bij ‘evangelische’ christenen.16 Zij zijn, omdat zij in tegenstelling tot gereformeerde
christenen vooral emotioneel en minder rationeel geloven, gevoeliger voor complottheorieën en de aantrekkingskracht van sterke leiders. Ook zijn evangelischen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de vrijgemaakt-gereformeerden, zeer pro-Israël. Wilders’ onkritische steun aan
de politiek van dit land kan onder evangelischen op brede sympathie rekenen. Toch heeft de ChristenUnie op 9 juni nauwelijks stemmen aan de PVV verloren.
Sympathie voor Wilders vertaalt zich niet altijd in een stem op de PVV. De
theocratische en monoculturele SGP deelt veel van haar standpunten met de PVV, maar de bevindelijk-gereformeerde SGP-achterban blijft niettemin de eigen partij trouw. Om jongeren die erg gevoelig zijn voor Wilders en de conservatieve Spruyt17 echter voor de SGP te behouden, is partijleider Cees van der Staaij kritischer over de islam dan zijn voorganger Bas
van der Vlies. De SGP was natuurlijk al kritisch over de islam, maar is dat nu explicieter. Daarnaast heeft Van der Staaij meteen na de verkiezingsuitslag van 9 juni een VVD-PVVCDA-kabinet zijn gedoogsteun aangeboden.18 Niettemin houdt de SGP enige afstand tot de PVV. De introverte stijl van politiek bedrijven van de SGP staat ver van het rauw populisme van de PVV af.19
‘JOODS-CHRISTELIJK’
Dat Geert Wilders een politiek fenomeen is met electoraal groeiend succes is geen nieuws. Ook zijn haat-liefdeverhouding met christenen is met name in 2010 naar voren gekomen door de discussie binnen het CDA. Wilders is geboren in een katholiek middenklassegezin in het Limburgse Venlo. Er is veel gespeculeerd over de herkomst en historie van zijn politieke
ideeën. Zelf zegt Wilders daarover dat hij zich tussen zijn twintigste en vijfentwintigste ging interesseren voor de Nederlandse politiek. Dit kwam met name door de misstanden en bureaucratie die hij signaleerde tijdens zijn werk bij de Sociale Verzekeringsraad. Hij benadrukt dat zijn interesse voor internationale politiek al eerder was vanwege zijn verblijf als tiener in Israël, van waaruit hij door het Midden-Oosten reisde.20 Hij deed op deze reizen veel indrukken op en hij maakte de spanningen in het Midden-Oosten aan den lijve mee. Zo moest hij schuilen bij bombardementen, kende gastvrijheid en zag hij haat ten opzichte van Israël.21 Wilders’ liefde en steun voor Israël en het joodse volk komt steeds duidelijk naar voren, hoewel hij zelf nooit waarneembaar gelovig is geweest.
Sinds 2001 werd Wilders in zijn doen en denken steeds meer neoconservatief, de aanslagen van 9/11 hebben hier een belangrijke invloed op gehad. Net als Fortuyn hamerde hij steeds vaker op de scheidslijn tussen de linkse heersende elite en het gewone volk. De islam werd daarbij steeds meer de vijand van de joods-christelijk humanistische cultuur van
Nederland en Europa beschouwd. Volgens politicoloog Koen Vossen is Wilders in 2006 wederom politiek opgeschoven en wel naar het nationaal-populisme. Opvallend hierin was zijn stellingname dat Nederland zich terug moest trekken uit Afghanistan en dat andere landen maar hun bijdrage moesten leveren aan de War on terror. De joods-christelijke cultuur werd
steeds meer opgenomen in een nationale identiteit die onverenigbaar is met de islam.22
De eerdergenoemde feiten resumerende zien we een beeld dat net zo ingewikkeld is als hetgehele politieke landschap. Het is een gegeven dat Wilders steeds meer stemmen wegtrekt bij de christelijke politieke partijen, maar dit gebeurt niet met enige logica. Als we kijken naar
het ‘Wilderseffect’ op de christelijke partijen in het parlement, CDA, CU en SGP, zien we dat hij dezelfde scheiding aanbrengt als in het gehele politieke landschap. Hij wint kiezers bij links en rechts, bij katholiek en protestant. Het CDA heeft hier het meest onder te lijden, omdat zij van de christelijke partijen het minst verzuild is en dit geldt dan met name weer voor haar katholieke achterban. De evangelische achterban van de CU en de bevindelijkgereformeerden van de SGP voelen sympathie voor sommigen standpunten van Wilders, maar vertalen dit niet overwegend in actief stemgedrag. Concluderend kun je met het christendom zowel linksom als rechtsom en zijn christenen niet per definitie meer pro of contra Wilders;
ook binnen deze gemeenschap wordt verdeeld op hem gereageerd. Om deze scheidslijn vast te leggen op de grens katholiek of protestant is eenzijdig en doet geen recht aan de complexe werkelijkheid. Wel is er veel sympathie onder katholieken, maar die is er ook vanuit een aanzienlijk deel van de protestanten. De van oudsher christelijke partijen hebben, evenals veel andere traditionele partijen, hun vanzelfsprekende legitimiteit ten opzichte van hun achterban verloren: dit verschijnsel is echter niet puur christelijk.
Drs. E. Klei is politiek historicus en heeft gewerkt aan een dissertatie over het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), die in het voorjaar van 2011 zal verschijnen bij uitgeverij Bert Bakker. J. Lemm BA is bestuurskundige en algemeen bestuurslid van de VVD Kamercentrale Brabant.
NOTEN:
1) R. Koole, Politieke partijen in Nederland: ontstaan en ontwikkeling van partijen en partijstelsel, Utrecht, 1995, pp.17-25.
2) F. Becker et al. (red.), Politieke partijen op drift, Amsterdam, 2003, pp.74-75.
3) M. van Dijk, Frederik Carel Gerretson (1884-1958). Tussen vrijheid en gezag, een studie naar de maatschappijkritiek van prof.dr. F.C. Gerretson, Utrechtse Historische Cahiers 20,
Utrecht, 1999.
4) M. Wolf, Het geheim van De Telegraaf. Geschiedenis van een krant, Amsterdam, 2010, pp.351-352.
5) A. Bleich, Een partij in de tijd. Veertig jaar Partij van de Arbeid, Amsterdam, 1986, pp.15-45.
6) R. Bouwman, De val van een bergredenaar. Het politieke leven van Willem Aantjes, Amsterdam, 2002.
7) E.H. Klei, ‘CDA-loyalisten: loyaal aan principes, niet aan de partij’, www.Joop.nl
8) R. Koole, Politieke partijen in Nederland, pp.95-200.
9) D.L. Pels, De geest van Pim: het gedachtegoed van een politieke dandy, Amsterdam, 2003, pp.13-37.
10) R. Koole, Politieke partijen in Nederland, pp.345-363.
11) J. van Merriënboer, P. Bootsma en P. van Griensven, Van Agt biografie. Tour de force, Amsterdam, 2008, pp. 491-498.
12) F. van Deijl, ‘Leve de KVP’, HPdeTijd.nl, 8 september 2010.
13) J.D. Snel, ‘Alle populisten waren katholiek’, NRC Handelsblad Opinie & Debat, 11 en 12 september 2010.
14) ‘CDA-kiezer ziet liefst rechts kabinet’, Nederlands Dagblad, 27 augustus 2010.
15) J.D. Snel, ‘Alle populisten waren katholiek’.
16) D. Gillisen en W. Houtman, ‘PVV-aanhang in kerken blijft beperkt’, Nederlands Dagblad, 26 februari 2010; Redactie kerk, ‘Steun voorgangers aan coalitie met PVV’, Nederlands Dagblad, 19 augustus 2010.
17) J.M. ten Hove, ‘Refojongeren en de adoratie voor Wilders’, Reformatorisch Dagblad, 11 juli 2009.
18) ‘SGP bereid tot gedoogsteun voor rechtse coalitie’, Elsevier, 11 juni 2010.
19) J. Hoekman en A. de Jong, ‘Reformatorische opinieleiders over samenwerken met PVV’,
Reformatorisch Dagblad, 21 augustus 2010.
20) G. Wilders, Kies voor vrijheid: een eerlijk antwoord, 2005, pp.13-19.
21) A. Blok en J. van Melle, Veel gekker kan het niet worden, Hilversum, 2008, pp.53-58.
22) K.P.S.S. Vossen, ‘Van Bolkestein via Bush naar Bat Ye’or. De ideologische ontwikkeling van Geert Wilders’, http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/jbdnpp/
jb08/KoenVossenartikelJB2008.pdf
Een nieuwe Messias? Christenen en het fenomeen Geert Wilders
EWOUT KLEI EN JEFFREY LEMM
De afgelopen Tweede Kamerverkiezingen hebben grote winst opgeleverd voor de PVV, terwijl het CDA qua zetels bijna gehalveerd is. Veel van de voormalige CDA-stemmers hebben op 9 juni op de partij van Wilders gestemd. Ewout Klei en Jeffrey Lemm stellen vast dat de PVV onder een deel van het christelijke electoraat zeer populair is, terwijl een ander deel van deze kiezers juist helemaal niets van de partij van Wilders moet hebben. De auteurs analyseren in hoeverre kan worden verklaard dat de PVV geliefd is
bij een zeker deel van de traditioneel christelijke achterban. Is er een verband met de nogal diverse samenstelling van deze groep kiezers?
Het Nederlandse politieke landschap is bij de parlementsverkiezingen van 9 juni gefragmenteerd in vele kavels, de polder is grondig verbouwd. De VVD werd voor het eerst de grootste partij, maar bleef met 31 zetels relatief klein. Deze fragmentatie is echter niet het enige dat deze verkiezingen bloot hebben gelegd; de pijnlijke worsteling van de Nederlandse christen-democraten met het fenomeen Geert Wilders heeft voor een nieuwe principiële
dynamiek gezorgd. Het CDA-congres over de samenwerking met VVD en PVV staat hier zonder twijfel het meest symbool voor. Binnen het CDA lijkt een tweedeling te zijn ontstaan tussen oud en nieuw: tegen samenwerking met Wilders of juist voor een minderheidskabinet met gedoogsteun van de PVV. ‘Oud’ lijkt symbool te staan voor een linkse partijelite, terwijl
‘nieuw’ lijkt te worden gerepresenteerd door het huidige CDA-kader. Een kader dat zekerheid zoekt in regeringsverantwoordelijkheid om van daaruit haar sterke positie te herwinnen. Bij dat laatste hoort vooral het terugwinnen van de verloren kiezers, die voor een groot deel zijn
overgestapt naar Wilders. Ondanks de principiële discussie die binnen het CDA wordt gevoerd, is Wilders juist bij een groot deel van het christelijk electoraat populair. Niet alleen heeft hij het CDA voor een deel ‘opgegeten’, ook is over het algemeen bekend dat hij kan
rekenen op sympathie binnen SGP-kringen. Binnen de ChristenUnie lijkt deze sympathie echter niet opvallend aanwezig te zijn. Hoe kan het nu dat Wilders bij een bepaald deel van het christelijke electoraat populair is? Weet hij een Bijbelse snaar te raken, vertegenwoordigt hij een bepaalde christelijke stroming of ligt het wat complexer?
EMANCIPATIE EN DOORBRAAK?
Het ontstaan van politieke partijen hangt over het algemeen samen met een reactie op en onvrede over een bepaalde bestaande situatie. De nieuwe partij kan zich niet herkennen in de heersende klasse en wil haar status quo doorbreken.
De eerste moderne politieke partij in Nederland was de ARP: zij werd in 1879 opgericht door Abraham Kuyper als protestante tegenreactie op de overheersende idealen uit de Franse Revolutie. Deze partij, die in 1980 zou opgaan in het CDA, verzette zich tegen vrijzinnige denkbeelden zoals de scheiding tussen geloof en politiek en streed voor christelijk
onderwijs. Dit laatste zou resulteren in de schoolstrijd, waarbij ook de katholieken zich zouden aansluiten. Kuyper introduceerde in het verlengde hiervan met succes de ‘antithese’, een politieke waterscheiding tussen confessionele en seculiere partijen. Naast deze religieuze
belangenbehartiging zag de ARP zichzelf nadrukkelijk als een instrument om de zogenoemde ‘kleine luyden’ te emanciperen.
Emancipatie was ook het doel van de socialisten, maar in Nederland hadden zowel protestantse als katholieke organisaties een belangrijke plek in de emancipatie van de arbeider. Het was een gedeelde markt, een reden waarom de socialistische revolutie in Nederland nooit echt van de grond is gekomen.1 De zogenaamde massapartij was een kunstgreep om via buitenparlementaire weg grote groepen uitgesloten kiezers uit de onder- en
middenklasse een stem te geven. Aan het einde van de negentiende eeuw had de Industriële Revolutie gezorgd voor een geografische geconcentreerde arbeidersklasse die zich politiek begon te engageren. Ook de middenklasse deed naast socialistische en religieuze groepen via massale organisaties steeds meer aan politieke pressie.2 Protestanten, katholieken en
socialisten waren almaar meer succesvol in het doorbreken van de liberale hegemonie uit de negentiende eeuw. De verzuiling tekende zich af en zou leidend zijn tot in de jaren zestig.
Kuyper accepteerde als democraat de pluralistische samenleving en vond dat katholieken en vrijzinnigen dezelfde rechten moesten hebben als orthodoxe protestanten. Dit was voor sommige protestanten echter vloeken in de kerk, omdat de ARP-voorman hiermee het monoculturele ideaal van Nederland als protestantse natie had opgegeven. In haar 101-jarige bestaan kreeg de ARP dan ook te maken met diverse rechtse afsplitsingen – de CHU (1908-
1980), de SGP (1918-nu), het GPV (1948-2000) en de RPF (1975-2000) – die dit ideaal (in meer of mindere mate) nastreefden en van mening waren dat de ARP capituleerde voor de tijdgeest.
Daarnaast bestonden er, ook in de tijd van de verzuiling, protestanten die christelijke partijvorming afwezen en het geen probleem vonden om lid te worden van een seculiere partij. In het interbellum vond je deze protestanten vooral op rechts. De bekendste nietverzuilde protestant in deze jaren was historicus en polemist F.C. Gerretson.3 De uit de CHU
afkomstige Gerretson was een pleitbezorger van de Groot-Nederlandse gedachte, wenste een autoritaire regering (Koninklijk kabinet of dictatuur?) en heeft zich voor het uitbreken van de oorlog zelfs een tijdje fascist genoemd, maar hier nam hij later afstand van. Na de oorlog
verzette Gerretson zich, vooral als columnist in De Telegraaf 4, fel tegen de dekolonisatie van Indonesië en was hij een prominent lid van het Comité Rijkseenheid. In 1958 overleed Gerretson. Voor orthodoxe protestanten – zoals de in 1964 geboren conservatieve polemist Bart Jan Spruyt – die zich niet wilden opsluiten in hun eigen zuil, maar actief de strijd wilden
aangaan tegen de progressieve politiek, was Gerretson een inspiratiebron.
Na de oorlog waren er ook protestanten die de tegenstelling tussen confessioneel en niet-confessioneel op links wilden doorbreken. De in 1946 opgerichte PvdA was een fusie van de socialistische SDAP, de linksliberale VDB en de christelijk-sociale CDU. In de jaren veertig en vijftig mislukte de Doorbraak5, maar in de jaren zestig zou de hegemonie van de drie grote christelijke partijen – KVP, ARP en CHU – worden doorbroken. KVP en CHU
bleven ook na de jaren zestig een rechtse politiek voeren, maar veel ARP’ers waren erg gevoelig voor de aantrekkingskracht van links. De ARP ging een progressieve ‘evangelische politiek’ voeren – wat niets met de conservatieve Evangelische Omroep te maken had –, keerde zich tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika en de Vietnamoorlog en zette zich in voor de Derde Wereldproblematiek.6 Het is geen toeval dat zes van de zeven CDAdissidenten (de zogenaamde loyalisten), die zich vanaf 1977 tegen de centrumrechtse CDAVVD-kabinetten keerden, afkomstig waren uit de ARP.7
NEERWAARTSE SPIRAAL
De democratiseringsgolf die vanaf de jaren zestig het land overspoelde in combinatie met de opkomst van nieuwe partijen als D66 en de doorbraak van de PvdA en de VVD in het katholieke zuiden, was een duidelijke uiting van de ontzuiling en secularisering van Nederland. Bij de verkiezingen van 1967 kregen de drie grote confessionele partijen, de KVP, ARP en CHU, samen voor het eerst minder dan de helft van het aantal Kamerzetels. Ook de
aanhang in leden kelderde. Ter illustratie: in 1960 had de KVP bijna 400.000 leden, terwijl dat er tien jaar later nog geen 100.000 waren.
Het leek lange tijd ondenkbaar, maar onder druk van maatschappelijke en electorale ontwikkelingen kwamen gesprekken en een meer open houding van de grote confessionele partijen ten opzichte van elkaar tot stand. Om als confessionelen een electorale vuist te kunnen blijven maken, fuseerden de katholieke KVP en de protestante ARP en CHU in 1980 tot het CDA. In 1994 verloor het CDA fors en kwam er voor het eerst een kabinet zonder confessionele inbreng: Paars.8
Sinds 2002 is sprake van een nieuwe doorbraak in de Nederlandse politiek die ten koste gaat van de drie grote traditionele stromingen, namelijk liberalisme, christen-democratie en sociaal-democratie. Fortuyn wist een nieuwe emancipatoire scheidslijn te creëren tussen het ‘volk’ enerzijds en het politieke establishment anderzijds. Dit establishment bestond uit de
grote politieke partijen die steeds meer op elkaar zijn gaan lijken.9 Politicoloog Kircheimer heeft dit de ontwikkeling van catch-all partijen genoemd. Deze partijen hebben een sterk verminderde ideologische bagage en zij willen zo veel mogelijk verschillende soorten kiezers trekken. Hierdoor zoeken zij steeds meer het politieke midden op: een zoektocht waarbij ze steeds meer ideologische veren verliezen en kleurlozer eruit gaan zien.10 Fortuyn speelde in op de emancipatie van het gehele Nederlandse volk tegenover de elite.
De neerwaartse spiraal werd voor het CDA in 2002 onder leiding van Balkenende omgebogen in een achtjarige positie als grootste partij. Deze positie moest echter worden ingeleverd na de historische nederlaag van 9 juni 2010, waarbij slechts 21 zetels overbleven. Dit aantal wordt sindsdien ten nadele van de partij alweer betwist in de diverse opiniepeilingen.
Nu zit het CDA in haar maag met de vraag of ze moet samenwerken met de electorale opvolger van Fortuyn: de voormalige VVD’er Geert Wilders. Een deel van het kader en de achterban van het CDA vinden hun christelijk georiënteerde gedachtegoed onverenigbaar met dat van Wilders en zijn PVV. Toch stemde een meerderheid van de partijleden op het roemruchte partijcongres op 2 oktober voor deze samenwerking. Waarom ligt samenwerking
met Wilders zo gevoelig bij het CDA en christenen in het algemeen?
VERBORGEN SCHEIDSLIJN
Het is geen toeval dat de tegenstanders van de samenwerking met de PVV vooral afkomstig zijn uit of zich verwant voelen aan de oude ARP. Oud-loyalisten Willem Aantjes en Sytse Faber, voormalig CNV-voorzitter Doekle Terpstra, Balkenende’s beste maatje Ab Klink, koppige Zeeuw Ad Koppejan, VU-historicus Wouter Beekers en het dagblad Trouw behoren tot de felste tegenstanders van Wilders. Het gaat hun om principes, niet om macht. Dat de
rooms-katholieke Dries van Agt zich ook in het kritische koor mengt heeft alles te maken met zijn principiële wending van de laatste jaren, toen de pragmatische oud-premier hartstochtelijk protesteerde tegen de apartheidspolitiek van Israël.11 Voorstanders van de samenwerking met de PVV zijn vooral afkomstig uit de KVP en CHU.
De KVP had haar wortels van oudsher in het katholieke zuiden: dankzij Brabant en Limburg was deze partij tot halverwege de jaren zestig de grootste. Daarna tekende zich de eerder in dit artikel geschetste periode af, waarin Wiegel van de VVD en Den Uyl van de PvdA grote overwinningen behaalden dankzij deze katholieke gebieden. Ook de SP vond haar geboorte in
het katholieke Brabant en het CDA bleef mede door het zuiden in 2006 de grootste partij. In 2010 hebben vooral VVD en PVV het katholieke zuiden veroverd.12 Publicist Jan Dirk Snel stelt dat het opvallend is dat vrijwel alle populisten katholiek waren of zijn en noemt Fortuyn, Wilders, Marijnissen en Roemer als voorbeeld. Ook verwijst hij naar het feit dat D66’er Hans van Mierlo een jezuïetenleerling was en dat de ouderenpartijen zich in het zuiden concentreerden rond Eindhoven. Deze laatste partijen duidt Snel als de eerste uiting van het nieuwe populisme.13 Binnen het CDA lijken vooral katholieke kaderleden zich positief uit te spreken over een samenwerking met Wilders. Zo leidde de katholieke Maxime Verhagen de
succesvolle onderhandelingen over deze samenwerking en liet de populaire ‘kroonprins’ Camiel Eurlings zich op het CDA-congres met verheven stem positief uit over samenwerking met de PVV. Van de protestantse prominenten lijken alleen Elco Brinkman en Piet Hein
Donner de samenwerking met de PVV aan te durven. Het op drift raken van de katholieke kiezer sinds de jaren zestig lijkt dus een impuls voor populistische impulsen en tendensen in de politiek. Benadrukt dient te worden dat ontzuiling niet een typisch katholiek verschijnsel is of dat protestanten meer religieus zijn, wel lijkt het stemgedrag in de meer katholieke regio’s flexibeler van aard.
De CHU was conservatiever dan de ARP en hield het theocratische ideaal van
Nederland als protestantse natie hoog in het vaandel. Oud-CHU’ers hebben daarom meer affiniteit met de monoculturalistische PVV dan de pluralistische oud-ARP’ers. Uit een enquête van het Nederlands Dagblad blijkt, dat slechts 37 procent van de CDA’ers die zich verwant voelt met de ARP een kabinet met de PVV steunt, terwijl dat bij CDA’ers die zich
met de CHU verwant voelen maar liefst 58 procent is.14
De discussie over de samenwerking met Wilders maakt een ideologisch verborgen scheidslijn binnen het CDA duidelijk. De ARP was van oudsher gevoelig voor links en presenteerde zich daarbij als progressief. De CHU is mede ontstaan omdat de ARP haar idee van een enkel protestantse Nederlandse natie liet vallen. Hierdoor zouden CDA’ers met deze achtergrond vatbaarder kunnen zijn voor de nationalistische en onoculturele koers van de PVV. Ook katholieken lijken sinds de jaren zestig vatbaar voor populistische trends, met name de kiezers in Noord-Brabant en Limburg lijken op drift. Waar deze drift vandaan komt
is niet eenzijdig vast te stellen, maar een snelle ontzuiling lijkt een oorzaak. Wellicht dat ook de historische tegenstelling tussen protestanten en katholieken en dan met name de onderdrukking van de laatste groep opspeelt. Gezien het grote kiezerspotentieel in het katholieke zuiden, lijken Brabant en Limburg een soort swing states te zijn geworden; de
winst of het verlies in deze provincies kan betekenend zijn voor de nationale verkiezingsuitslag. Dat de katholieke CDA’er en politiek strateeg Verhagen dit beseft is realistisch, maar kan ook een manoeuvre betekenen richting een verscheurd CDA. Volgens Snel is de populariteit van Wilders’ PVV een rechtstreeks gevolg van de katholieke ontzuiling. Hij ziet de verdeeldheid binnen het CDA als een tegenstelling tussen belijdende
protestanten en religieus minder actieve katholieken. Toch is de scheidslijn niet zo eenvoudig te trekken en moet het geheel binnen breder christelijk verband worden gezien. Waar het CDA moeite heeft een overtuigende christen-democratische boodschap te ventileren, doet de
PVV een indrukwekkend beroep op de eigen christelijke erfenis. Ondanks de ontkerkelijking van Nederland hebben veel mensen wel iets met religie en daaruit ontstane tradities. Daarbij komt de terugkoppeling met de nationale identiteit, zoals hierboven aangegeven. Na het humanisme lijkt het christendom in Nederland opnieuw haar eigen tegenkracht te hebben
gevonden, namelijk het populisme dat als grootste concurrent zich wederom beroept op onder andere het humanisme en het christendom zelf. Het CDA heeft deze twee levensovertuigingen te weinig weten te koppelen aan onze samenleving en daarin heeft ze verloren het van de PVV.15
De ChristenUnie-top is ondubbelzinnig anti-PVV. Na de verkiezingen van 9 juni sloot partijleider André Rouvoet samenwerking met Wilders uit, en in het Nederlands Dagblad van 18 september 2010 betoogden twee prominente CU’ers dat ze nog liever met het ‘libertijnse’ D66 in zee zouden gaan, dan met de ‘antirechtsstatelijke’ PVV. Een deel van de ChristenUnie-achterban is het hier niet mee eens. De website van het zeer op de ChristenUnie
georiënteerde Nederlands Dagblad staat vol met reacties van orthodox-christelijke islamcritici, die in Geert Wilders een soort van nieuwe Messias zien die het christelijk geloof moet beschermen tegen het kwaad van de islam. De beruchtste reaguurder is ongetwijfeld de ‘joods-christelijke’ pastor Ben Kok, die door zijn provocerende acties – zoals met een Israëlische vlag op een pro-Palestijnse demonstratie inlopen – landelijke bekendheid heeft gekregen. De boodschap van Kok – en indirect dus die van Wilders – lijkt vooral aan te slaan bij ‘evangelische’ christenen.16 Zij zijn, omdat zij in tegenstelling tot gereformeerde
christenen vooral emotioneel en minder rationeel geloven, gevoeliger voor complottheorieën en de aantrekkingskracht van sterke leiders. Ook zijn evangelischen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de vrijgemaakt-gereformeerden, zeer pro-Israël. Wilders’ onkritische steun aan
de politiek van dit land kan onder evangelischen op brede sympathie rekenen. Toch heeft de ChristenUnie op 9 juni nauwelijks stemmen aan de PVV verloren.
Sympathie voor Wilders vertaalt zich niet altijd in een stem op de PVV. De
theocratische en monoculturele SGP deelt veel van haar standpunten met de PVV, maar de bevindelijk-gereformeerde SGP-achterban blijft niettemin de eigen partij trouw. Om jongeren die erg gevoelig zijn voor Wilders en de conservatieve Spruyt17 echter voor de SGP te behouden, is partijleider Cees van der Staaij kritischer over de islam dan zijn voorganger Bas
van der Vlies. De SGP was natuurlijk al kritisch over de islam, maar is dat nu explicieter. Daarnaast heeft Van der Staaij meteen na de verkiezingsuitslag van 9 juni een VVD-PVVCDA-kabinet zijn gedoogsteun aangeboden.18 Niettemin houdt de SGP enige afstand tot de PVV. De introverte stijl van politiek bedrijven van de SGP staat ver van het rauw populisme van de PVV af.19
‘JOODS-CHRISTELIJK’
Dat Geert Wilders een politiek fenomeen is met electoraal groeiend succes is geen nieuws. Ook zijn haat-liefdeverhouding met christenen is met name in 2010 naar voren gekomen door de discussie binnen het CDA. Wilders is geboren in een katholiek middenklassegezin in het Limburgse Venlo. Er is veel gespeculeerd over de herkomst en historie van zijn politieke
ideeën. Zelf zegt Wilders daarover dat hij zich tussen zijn twintigste en vijfentwintigste ging interesseren voor de Nederlandse politiek. Dit kwam met name door de misstanden en bureaucratie die hij signaleerde tijdens zijn werk bij de Sociale Verzekeringsraad. Hij benadrukt dat zijn interesse voor internationale politiek al eerder was vanwege zijn verblijf als tiener in Israël, van waaruit hij door het Midden-Oosten reisde.20 Hij deed op deze reizen veel indrukken op en hij maakte de spanningen in het Midden-Oosten aan den lijve mee. Zo moest hij schuilen bij bombardementen, kende gastvrijheid en zag hij haat ten opzichte van Israël.21 Wilders’ liefde en steun voor Israël en het joodse volk komt steeds duidelijk naar voren, hoewel hij zelf nooit waarneembaar gelovig is geweest.
Sinds 2001 werd Wilders in zijn doen en denken steeds meer neoconservatief, de aanslagen van 9/11 hebben hier een belangrijke invloed op gehad. Net als Fortuyn hamerde hij steeds vaker op de scheidslijn tussen de linkse heersende elite en het gewone volk. De islam werd daarbij steeds meer de vijand van de joods-christelijk humanistische cultuur van
Nederland en Europa beschouwd. Volgens politicoloog Koen Vossen is Wilders in 2006 wederom politiek opgeschoven en wel naar het nationaal-populisme. Opvallend hierin was zijn stellingname dat Nederland zich terug moest trekken uit Afghanistan en dat andere landen maar hun bijdrage moesten leveren aan de War on terror. De joods-christelijke cultuur werd
steeds meer opgenomen in een nationale identiteit die onverenigbaar is met de islam.22
De eerdergenoemde feiten resumerende zien we een beeld dat net zo ingewikkeld is als hetgehele politieke landschap. Het is een gegeven dat Wilders steeds meer stemmen wegtrekt bij de christelijke politieke partijen, maar dit gebeurt niet met enige logica. Als we kijken naar
het ‘Wilderseffect’ op de christelijke partijen in het parlement, CDA, CU en SGP, zien we dat hij dezelfde scheiding aanbrengt als in het gehele politieke landschap. Hij wint kiezers bij links en rechts, bij katholiek en protestant. Het CDA heeft hier het meest onder te lijden, omdat zij van de christelijke partijen het minst verzuild is en dit geldt dan met name weer voor haar katholieke achterban. De evangelische achterban van de CU en de bevindelijkgereformeerden van de SGP voelen sympathie voor sommigen standpunten van Wilders, maar vertalen dit niet overwegend in actief stemgedrag. Concluderend kun je met het christendom zowel linksom als rechtsom en zijn christenen niet per definitie meer pro of contra Wilders;
ook binnen deze gemeenschap wordt verdeeld op hem gereageerd. Om deze scheidslijn vast te leggen op de grens katholiek of protestant is eenzijdig en doet geen recht aan de complexe werkelijkheid. Wel is er veel sympathie onder katholieken, maar die is er ook vanuit een aanzienlijk deel van de protestanten. De van oudsher christelijke partijen hebben, evenals veel andere traditionele partijen, hun vanzelfsprekende legitimiteit ten opzichte van hun achterban verloren: dit verschijnsel is echter niet puur christelijk.
Drs. E. Klei is politiek historicus en heeft gewerkt aan een dissertatie over het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), die in het voorjaar van 2011 zal verschijnen bij uitgeverij Bert Bakker. J. Lemm BA is bestuurskundige en algemeen bestuurslid van de VVD Kamercentrale Brabant.
NOTEN:
1) R. Koole, Politieke partijen in Nederland: ontstaan en ontwikkeling van partijen en partijstelsel, Utrecht, 1995, pp.17-25.
2) F. Becker et al. (red.), Politieke partijen op drift, Amsterdam, 2003, pp.74-75.
3) M. van Dijk, Frederik Carel Gerretson (1884-1958). Tussen vrijheid en gezag, een studie naar de maatschappijkritiek van prof.dr. F.C. Gerretson, Utrechtse Historische Cahiers 20,
Utrecht, 1999.
4) M. Wolf, Het geheim van De Telegraaf. Geschiedenis van een krant, Amsterdam, 2010, pp.351-352.
5) A. Bleich, Een partij in de tijd. Veertig jaar Partij van de Arbeid, Amsterdam, 1986, pp.15-45.
6) R. Bouwman, De val van een bergredenaar. Het politieke leven van Willem Aantjes, Amsterdam, 2002.
7) E.H. Klei, ‘CDA-loyalisten: loyaal aan principes, niet aan de partij’, www.Joop.nl
8) R. Koole, Politieke partijen in Nederland, pp.95-200.
9) D.L. Pels, De geest van Pim: het gedachtegoed van een politieke dandy, Amsterdam, 2003, pp.13-37.
10) R. Koole, Politieke partijen in Nederland, pp.345-363.
11) J. van Merriënboer, P. Bootsma en P. van Griensven, Van Agt biografie. Tour de force, Amsterdam, 2008, pp. 491-498.
12) F. van Deijl, ‘Leve de KVP’, HPdeTijd.nl, 8 september 2010.
13) J.D. Snel, ‘Alle populisten waren katholiek’, NRC Handelsblad Opinie & Debat, 11 en 12 september 2010.
14) ‘CDA-kiezer ziet liefst rechts kabinet’, Nederlands Dagblad, 27 augustus 2010.
15) J.D. Snel, ‘Alle populisten waren katholiek’.
16) D. Gillisen en W. Houtman, ‘PVV-aanhang in kerken blijft beperkt’, Nederlands Dagblad, 26 februari 2010; Redactie kerk, ‘Steun voorgangers aan coalitie met PVV’, Nederlands Dagblad, 19 augustus 2010.
17) J.M. ten Hove, ‘Refojongeren en de adoratie voor Wilders’, Reformatorisch Dagblad, 11 juli 2009.
18) ‘SGP bereid tot gedoogsteun voor rechtse coalitie’, Elsevier, 11 juni 2010.
19) J. Hoekman en A. de Jong, ‘Reformatorische opinieleiders over samenwerken met PVV’,
Reformatorisch Dagblad, 21 augustus 2010.
20) G. Wilders, Kies voor vrijheid: een eerlijk antwoord, 2005, pp.13-19.
21) A. Blok en J. van Melle, Veel gekker kan het niet worden, Hilversum, 2008, pp.53-58.
22) K.P.S.S. Vossen, ‘Van Bolkestein via Bush naar Bat Ye’or. De ideologische ontwikkeling van Geert Wilders’, http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/jbdnpp/
jb08/KoenVossenartikelJB2008.pdf
Labels:
ARP,
CDA,
christenen,
ChristenUnie,
CHU,
Geert Wilders,
KVP,
SGP
Het CDA is niet conservatief
Onderstaande artikel werd op 29 november 2010 geplaatst op Joop.nl
Het uitwissen van de progressieve stroming in het CDA is een vorm van geschiedvervalsing en partijzuivering, die een beetje communistisch aandoet
In de Volkskrant van zaterdag 27 november stelde Hans Hillen dat het CDA een conservatieve partij is. De defensieminister, die vroeger een tijdje lid was van de Edmund Burke Stichting van conservatief polemist Bart Jan Spruyt en tegenwoordig een warm pleitbezorger is van de gedoogconstructie met de PVV, vergeleek zijn partij met de Duitse CDU/CSU.
"In bijna alle landen waar ze bestaan, behoren christen-democratische partijen tot de conservatieve partijen. Logisch, want christelijke waarden zijn gebaseerd op een boek dat minstens 2.000 jaar oud is. Wij komen als CDA nu uit waar de CDU/CSU in Duitsland al jaren zit en daar horen wij ook. Als wij dit eerder hadden gedaan, hadden wij veel minder malheur gehad."
Hillen heeft ongelijk. Hoewel veel christelijke partijen een conservatieve koers hebben gevoerd of nog steeds voeren, leidt het christelijk geloof natuurlijk niet automatisch tot een conservatieve stellingname. Zoals je met het christendom rechtsom óf linksom kunt, zo kun je er ook conservatieve óf progressieve conclusies uit trekken. Het hangt heel erg van je eigen interpretatie af. Je hebt aan de ene kant de SGP die een overduidelijke conservatieve politiek voert, en aan de andere kant GroenLinks die niet weinig progressieve christelijke leden kent en onder andere is voortgekomen uit de christelijke EVP en de van oorsprong christelijke PPR.
Ook ten aanzien van het CDA klopt het beeld van Hillen niet. Het in 1980 opgerichte CDA is een fusie van ARP, CHU en KVP. De laatste twee partijen waren conservatief, maar de ARP was in de jaren zestig progressief geworden, steunde de dekolonisatie van Nieuw Guinea en verzette zich tegen de apartheid in Zuid-Afrika en de oorlog in Vietnam. Hoewel het CDA vanaf zijn oprichting een voorkeur heeft voor centrumrechtse kabinetten, onder de kabinetten-Balkenende verder is verrechtst en nu zelfs aan een regering deelneemt die gedoogsteun krijgt van de PVV, doet Hillen de geschiedenis van het CDA onrecht als hij zegt dat zijn partij een conservatieve partij is. De progressieve ARP-stroming in het CDA heeft oude papieren en oefende van tijd tot tijd invloed uit op de partij, vooral de (bijna allemaal uit de ARP afkomstige) loyalisten ten tijde van de kabinetten-Van Agt en Lubbers-I.
Hillen miskent ten slotte ook het heden. Tegenwoordig bestaat de progressieve ARP-stroming in het CDA namelijk nog steeds. Denk maar aan al die principiële PVV-critici als Willem Aantjes, Sytse Faber, Doekle Terpstra, Ad Koppejan en Wouter Beekers. Daarnaast zijn er ook progressief geworden katholieke CDA'ers zoals Dries van Agt. Een derde van het CDA-congres stemde in oktober tegen de gedoogsteugsteuncontructie met de PVV.
Natuurlijk is het CDA geen progressieve partij, tegenwoordig verre van dat zelfs. Progressieve christenen stemmen meestal niet op het CDA maar op GroenLinks of een andere niet-confessionele partij. Zelfs de conservatieve (maar in sociaal-economisch opzicht linkse) ChristenUnie is tegenwoordig progressiever dan het CDA en kreeg op 9 juni de stem van Aantjes. Niettemin is het uitwissen van de progressieve stroming in het CDA een vorm van geschiedvervalsing en partijzuivering, die een beetje communistisch aandoet. Onbedoeld is Hillen dus eigenlijk minder conservatief dan hij zich voordoet. Echte conservatieven (in de niet negatieve zin van het woord) houden immers rekening met het historisch gegroeide en vinden het streven naar gelijkschakeling revolutionair.
Het uitwissen van de progressieve stroming in het CDA is een vorm van geschiedvervalsing en partijzuivering, die een beetje communistisch aandoet
In de Volkskrant van zaterdag 27 november stelde Hans Hillen dat het CDA een conservatieve partij is. De defensieminister, die vroeger een tijdje lid was van de Edmund Burke Stichting van conservatief polemist Bart Jan Spruyt en tegenwoordig een warm pleitbezorger is van de gedoogconstructie met de PVV, vergeleek zijn partij met de Duitse CDU/CSU.
"In bijna alle landen waar ze bestaan, behoren christen-democratische partijen tot de conservatieve partijen. Logisch, want christelijke waarden zijn gebaseerd op een boek dat minstens 2.000 jaar oud is. Wij komen als CDA nu uit waar de CDU/CSU in Duitsland al jaren zit en daar horen wij ook. Als wij dit eerder hadden gedaan, hadden wij veel minder malheur gehad."
Hillen heeft ongelijk. Hoewel veel christelijke partijen een conservatieve koers hebben gevoerd of nog steeds voeren, leidt het christelijk geloof natuurlijk niet automatisch tot een conservatieve stellingname. Zoals je met het christendom rechtsom óf linksom kunt, zo kun je er ook conservatieve óf progressieve conclusies uit trekken. Het hangt heel erg van je eigen interpretatie af. Je hebt aan de ene kant de SGP die een overduidelijke conservatieve politiek voert, en aan de andere kant GroenLinks die niet weinig progressieve christelijke leden kent en onder andere is voortgekomen uit de christelijke EVP en de van oorsprong christelijke PPR.
Ook ten aanzien van het CDA klopt het beeld van Hillen niet. Het in 1980 opgerichte CDA is een fusie van ARP, CHU en KVP. De laatste twee partijen waren conservatief, maar de ARP was in de jaren zestig progressief geworden, steunde de dekolonisatie van Nieuw Guinea en verzette zich tegen de apartheid in Zuid-Afrika en de oorlog in Vietnam. Hoewel het CDA vanaf zijn oprichting een voorkeur heeft voor centrumrechtse kabinetten, onder de kabinetten-Balkenende verder is verrechtst en nu zelfs aan een regering deelneemt die gedoogsteun krijgt van de PVV, doet Hillen de geschiedenis van het CDA onrecht als hij zegt dat zijn partij een conservatieve partij is. De progressieve ARP-stroming in het CDA heeft oude papieren en oefende van tijd tot tijd invloed uit op de partij, vooral de (bijna allemaal uit de ARP afkomstige) loyalisten ten tijde van de kabinetten-Van Agt en Lubbers-I.
Hillen miskent ten slotte ook het heden. Tegenwoordig bestaat de progressieve ARP-stroming in het CDA namelijk nog steeds. Denk maar aan al die principiële PVV-critici als Willem Aantjes, Sytse Faber, Doekle Terpstra, Ad Koppejan en Wouter Beekers. Daarnaast zijn er ook progressief geworden katholieke CDA'ers zoals Dries van Agt. Een derde van het CDA-congres stemde in oktober tegen de gedoogsteugsteuncontructie met de PVV.
Natuurlijk is het CDA geen progressieve partij, tegenwoordig verre van dat zelfs. Progressieve christenen stemmen meestal niet op het CDA maar op GroenLinks of een andere niet-confessionele partij. Zelfs de conservatieve (maar in sociaal-economisch opzicht linkse) ChristenUnie is tegenwoordig progressiever dan het CDA en kreeg op 9 juni de stem van Aantjes. Niettemin is het uitwissen van de progressieve stroming in het CDA een vorm van geschiedvervalsing en partijzuivering, die een beetje communistisch aandoet. Onbedoeld is Hillen dus eigenlijk minder conservatief dan hij zich voordoet. Echte conservatieven (in de niet negatieve zin van het woord) houden immers rekening met het historisch gegroeide en vinden het streven naar gelijkschakeling revolutionair.
Abonneren op:
Posts (Atom)