zaterdag, mei 28, 2005

Thorbecke, de grondwet en Europa

Thorbecke, de grondwet en Europa

In 1848 schreef Johan Rudolf Thorbecke in een week tijd een van de modernste grondwetten van Europa. Hij ontving hier 500 gulden voor. Dit was ongeveer een zesde deel van zijn vaste jaarsalaris als hoogleraar.
Thorbecke had zich in de jaren 1840, toen hij hoogleraar was in Leiden, ontpopt tot een vlijmscherp criticus en schreef onder andere historische artikelen in het liberale tijdschrift De Gids waarin hij het paternalistische politieke bestel van Nederland na 1813 hekelde. Helaas ging de regering niet in op het voorstel dat hij en acht andere progressief-liberale kamerleden, de befaamde negen mannen, inleverden.
Pas in 1848 kreeg Thorbecke zijn zin. De aan een hartkwaal lijdende Willem II ging binnen 24 uur overstag uit angst voor revolutie, die reeds was uitgebroken in Parijs, Wenen en Berlijn. Thorbecke mocht van de koning een grondwet gaan schrijven.
Thorbeckes grondwet voorzag in rechtstreekse verkiezingen voor de tweede kamer, de provinciale staten en de lokale raden, en de invoering van volledige ministeriële verantwoordelijkheid. De kwaliteit van deze grondwet blijkt uit het feit dat hij nog steeds aan ons staatsbestel ten grondslag ligt.
Thorbeckes grondwet zorgde voor vertrouwen in de toekomst. Hij maakte voorgoed een einde aan de politieke malaise en het achteruitgangsdenken dat Nederland sinds de ‘zilveren’ achttiende eeuw had verlamd, ondanks de verscheidende vernieuwingspogingen die door Simon van Slingelandt, Joan Derk van der Capellen tot den Pol en Rutger Jan Schimmelpenninck waren ondernomen. Na drie ministeries Thorbecke (1849-1853; 1862-1866; 1871-1872) ging Nederlandse economisch gezien weer voor de wind. Afgezien van het schijnbaar negeren van het armoedevraagstuk was1848 een politiek succes zonder weerga.
Nederland was haar hervormer dan ook dankbaar: vier jaar na zijn overlijden in 1872 kreeg Thorbecke in Amsterdam een standbeeld en in 1915 werd hij bij een door de Nieuwe Amsterdammer uitgeschreven referendum als grootste Nederlander van de laatste vijftig jaar verkozen.

Nu, meer dan 150 jaar later, wordt er in de Nederlandse kranten hevig gediscussieerd over een Europese grondwet. Zal de Europese grondwet ook een einde maken aan de, af en toe de kop opstekende, eurosclerose? Ik vraag het mij af.
Hoewel ik waarschijnlijk wel voor ga stemmen is er volgens mij nauwelijks een groter contrast denkbaar dan tussen de grondwet van Thorbecke en de Europese grondwet. Thorbeckes grondwet kenmerkt zich door eenvoud, daarentegen begrijpt de leek nauwelijks iets van Europese grondwet en baseert zijn conclusies op een niet te lezen voorlichtingsboekje en makkelijke kretologie van de regering en de oppositie. De grondwet van Thorbecke zorgde er - dankzij de directe verkiezingen - voor dat de burger zich meer bij de politiek betrokken voelde, de Nederlandse burger voelt zich echter nauwelijks betrokken bij de Europese politiek en het is maar zeer de vraag of hij überhaupt wel zin heeft om te gaan stemmen.
Europa ontbeert een ideaal. De rijke diversiteit aan Europese staten en culturen contrasteert met een zielloze eenwording op technobureaucratische en economische gronden. Welk ideaal zou Europa kunnen verenigen en een Europees burgerschap inhoud geven?
Misschien hebben we een nieuwe Thorbecke nodig. Iemand die in een week tijd voor weinig geld een grondwet schrijft die een einde zal maken aan het bureaucratische geneuzel en alle discussies waar de burger eigenlijk niet op zit te wachten. Als deze persoon ook nog eens een grondwet schrijft die Europese burgerzin opwekt en als die grondwet tenslotte langer dan 150 jaar meegaat dan kan het antwoord alleen maar bevestigend zijn. Maar ik ben bang dat het bij mooie dromen blijft.

Literatuur
Jan Drentje, Het vrijste volk der Wereld. Thorbecke, Nederland en Europa (Zwolle 1998).

dinsdag, mei 03, 2005

Op onderzoek in Londen

Het is alweer een jaar geleden dat ik voor mijn scriptieonderzoek naar Londen ben geweest. Op een dinsdag in februari was ik bij de British Library aangekomen, waar ik drie week onderzoek zou doen. Ik had alle nodige papieren ingeleverd, althans dat dacht ik. Een aanbevelingsbrief van niemand minder dan professor doctor Henk te Velde, professor in the political culture of the department of history at the university of Groningen, was niet genoeg. Ik moest behalve mijn identiteitsbewijs ook nog een bewijs hebben van mijn woonadres in Nederland. Het uittreksel uit het bevolkingsregister. Het uittreksel dat ik had opgevraagd. Het uittreksel dat ik vergeten was mee te nemen naar Londen. Ik belde die avond gelijk mijn vader op die het uittreksel naar mij en de British Library moest doorfaxen, zodat ik mijn reader's pass kon krijgen.
De rest ging wonderwel. Ik stapte op het goede vliegtuig, landde op het goede vliegveld (Londen Gatwick), stapte in de verkeerde trein (niet de Gatwick-express maar een gewone trein), maar kwam wel op de goede plek aan (Victoria Station), alwaar ik met de metro (ook wel underground of tube genoemd), naar Paddington Station (u weet wel, van dat stomme beertje) ging. In de gelijknamige wijk was mijn hotel gevestigd waar ik drie week zou overnachten.
Het Lancaster Hall Hotel was een Duits YMCA-hotel van kosmopolitische allure. De receptioniste was Italiaans, haar assistent een Ier en in de catering werkten Scandinaviërs. Op een morgen, tijdens het ontbijt, werd ik plots omringd door een hele schare Russisch-orthodoxe geestlijken. Zij hielden in het hotel een bijeenkomst. Zoiets maak je maar een keer in je leven mee. Na die ontmoeting keek ik elke ochtend uit naar de indiaan, de politieagent, de bouwvakker en de stoere man in leer. Ze kwamen niet.
In de buurt van het hotel waren Indische winkels, Chinese eethuisjes en Italiaanse restaurants en een prachtige pub, The pride of Paddington, waar ik opnieuw weer mocht kennis maken met Guiness. Wanneer ik na een drukke dag onderzoek geen behoefte aan eten had maar aan consumeren, dan waren daar de McDonalds, de Burger King, de Pizza Hut en Kentucky Fried Chicken om in deze behoefte te voorzien.
Hoewel ik er niet voor in Londen was heb ik natuurlijk wel even de toerist uitgehangen. De Big Ben, de National Gallery, de Tower en de Towerbridge vielen mij nogal tegen. Daarentegen waren de National Portrait Gallery, de British Museum en de Londen Museum fantastisch. Harrods was op zondag helaas gesloten, Fowles (de beste boekhandel van Londen), gelukkig niet. Urenlang heb ik mij daar op de bovenste verdieping vermaakt met interessante boeken.
Mijn onderzoek in de British Library naar de theatraal tegendraadse parlementariër John Wilkes (1725-1797) verliep zo voorspoedig, zeg maar als een trein, dat ik ook maar op zoek ben gegaan naar platform 9¾. Op dit perron vertrekt namelijk de Hoghwarth's Express. Hogwarth is de toverkostschool waar Harry Potter elk jaar naartoe gaat om zich te bekwamen in vakken als toverdranken, waarzeggerij, verweer tegen zwarte kunsten, verzorging van fabeldieren, transfiguratie etc. Helaas heb ik platform 9¾ niet kunnen vinden. Ik vond wel een stom plakkaat aan een muur. Die was echter voor toeristen bedoeld. Mijn vergeefse pogingen om via deze muur de Hogwarth's Express alsnog te bereiken werden echter niet zo op prijs gesteld, dus heb ik mijn queeste maar opgegeven. Toen ik even later van King's Cross Station naar de British Library liep, meende ik een lichtblauwe Ford Angelina zien opstijgen. Maar opeens was de Ford niet meer. Ik denk dat ik het mij heb ingebeeld.