dinsdag, december 27, 2011

De conservatieve verleiding van Bolkestein


Door: Ewout Klei

Als je iemand bent van naam en faam, krijg je gemakkelijker een boek in grote getallen op de markt gepubliceerd dan als je een groentje bent. Dit heeft natuurlijk zo z’n voordelen. Iemand die zich al heeft bewezen, hoeft dat dit nog een keer te doen, en een uitgever loopt dan niet het risico, met een grote voorraad boeken opgescheept te blijven zitten. Als lezer weet je bovendien ook, dat het boek wellicht een zekere kwaliteit heeft, omdat de auteur in het verleden iets gepresteerd heeft, al dan niet op het gebied van boeken. Er zijn echter ook nadelen. Omdat de schrijver zich al bewezen heeft, is de uitgever minder kritisch en blijven kromme redeneringen en gemakzuchtige statements eerder staan, die anders niet werden geaccepteerd. Daarnaast loopt het boek van een gevestigde auteur het risico te weinig origineel te zijn. Schrijvers, of ze nu aan fictie of wetenschap doen, hebben vaak de neiging zichzelf te herhalen, vermoedelijk omdat de menselijke creativiteit bepaalde beperkingen kent, en als lezer word je bij een tweede of derde boek van dezelfde auteur eigenlijk nauwelijks meer verrast. Schrijvers kunnen dit alleen oplossen, door zichzelf opnieuw uit te vinden, of een geheel nieuw onderwerp op te zoeken.

Een paar maanden geleden verscheen De intellectuele verleiding van voormalig VVD-leider Frits Bolkestein. Omdat ik het boek voor Sinterklaas had gevraagd, is deze recensie wat later dan die in De Groene Amsterdammer, Vrij Nederland, de Volkskrant en het NRC Handelsblad. Helemaal aan het begin van zijn boek vertelt Bolkestein ons, dat hij na het behalen van zijn doctoraalexamen in 1959 graag een proefschrift wilde schrijven over ‘de antidemocratische intellectueel’. Het kwam hier echter niet van en Bolkestein koos voor een andere carrière, eerst in de handel en later in de politiek. Volgens Bolkestein was dit achteraf gezien wellicht een goede keus, ook omdat je volgens hem pas echt verstand hebt van politiek na vele jaren ervaring, in plaats van dat je als onbeschreven blad vanuit het niets zomaar allemaal dingen gaat beweren. Als politicus bleef Bolkestein zijn intellectuele kant koesteren: zijn optreden was deftig en erudiet en hij maakte ook tijd vrij om af en toe een leuk kritisch boek te schrijven. Pas na zijn pensioen pikte Bolkestein zijn oude plan weer op, en besloot hij om het boek over intellectuelen en de politiek te gaan schrijven. Het werd geen proefschrift maar meer een verzameling van politieke essays, met als rode draad de invloed van ‘gevaarlijke ideeën’ op de politiek.
Achteraf gezien denk ik dat Bolkestein een verkeerde keuze heeft gemaakt. Een proefschrift kan iets saais hebben, maar dwingt de auteur wel om heel nauwkeurig en nauwgezet aan het werk te gaan, elk argument goed te onderbouwen en geen overhaaste conclusies te trekken. Bolkestein koos anders. Hij spreekt tot ons niet als een wetenschapper maar als een elder statesman, om ons zo zijn grote wijsheid deelachtig te maken. Hij ontslaat zich op deze manier van de plicht om zijn apodictische argumenten goed te onderbouwen en in te gaan op fenomenen die wat minder goed in zijn betoog passen, zoals het populisme van Geert Wilders en Martin Bosma, die het rechtse gedachtegoed van Bolkestein hebben geradicaliseerd. Het past niettemin wel een beetje bij Bolkestein, die in zekere zin neerkijkt op de universiteit waar men veel te weinig praktisch is en waar progressieve ideologieën als feminisme, multiculturalisme, neo-marxisme en postmodernisme welig tieren. De wijsheid van Bolkestein komt op mij soms nogal zeurderig over. Het is een vertoog van een oude man die vaak in herhaling valt en zijn eigen vooroordelen (ouderen zijn verstandiger dan jongeren, de vrije markt is heilig en het christendom is superieur aan de islam) als dogma’s hanteert. Toch wil ik hiermee niet Bolkesteins boek helemaal afschrijven. Hij zegt echt verstandige dingen, vooral in de eerste helft van zijn verhaal.

Bolkestein laat zijn verhaal aanvangen in de achttiende eeuw, de tijd van de Verlichting. De veelgeprezen Rousseau, de auctor intellectualis van de moderne democratie, had totalitaire opvattingen over de volkswil en gunde minderheidsmeningen geen ruimte. De Duitse idealisten, waar Bolkestein nog kritischer over is, verwierpen de werkelijkheid an sich en plaatsten in plaats daarvan hun abstracte idealen op de troon. Zoals de radicale redeneringen van Rousseau resulteerden in de terreur van de Franse Revolutie, zo leidde een ongenuanceerde interpretatie van de categorische imperatief van Kant ("handel slechts volgens die stelregel waarvan u tegelijk kunt willen dat deze tot algemene wet wordt") tot de moord op schrijver August von Kutzebue door theologiestudent Karl Ludwig Sand. Sand en zijn medestanders noemden zich ‘De Onvoorwaardelijken’. Als iemand ten diepste was overtuigd van de juistheid van een bepaalde overtuiging, moest hij hier onvoorwaardelijk naar handelen. Von Kutzebue stond de door Sand gewenste eenwording van Duitsland in de weg, en moest daarom uit de weg geruimd worden. Abstracte idealen, vooral de ongenuanceerde gepopulariseerde varianten daarvan, kunnen levensgevaarlijk zijn. Bolkestein maakt hier zijn punt helemaal waar.
Negentiende-eeuwse Russische intelligentsia waren volgens Bolkestein in eerste instantie vooral naïef. Hij hekelt de narodniki, Russische studenten die zich onder de arme boeren gingen mengen, met als doel een revolutie te ontketenen. De boeren zaten hier echter niet op te wachten, in plaats van hooggestemde idealen wilden zij praktische voordelen, en brachten de revolutiezoekers aan bij de politie. De narodniki radicaliseerden, en vermoordden in 1881 tsaar Alexander II. Naïef waren ook de zogenoemde fellow-travelers uit de twintigste eeuw, linkse schrijvers uit het Westen die naar de Sovjet-Unie, China of Cuba reisden, zich door de plaatselijke communistische autoriteiten om de tuin lieten leiden en bij thuiskomst vol lof waren over de rode heilsstaat die ze zojuist hadden bezocht, een voorbeeld uit de verte. Bolkestein verliest in zijn beschrijving van de fellow-travelers zijn distantie, en beweert dat zij medeverantwoordelijk zijn voor de moorddadige en onderdrukkende regimes van Stalin, Mao en Castro. Hier overdrijft Bolkestein. Sartre, Malraux en Mulisch hadden als geëngageerde schrijvers natuurlijk een zekere invloed op de publieke opinie in het Westen, maar op Westerse regeringen was hun invloed nihil. En ook al zouden Westerse regeringen protesteren, en dat deden ze soms wel degelijk, dan trokken de dictatoriale regimes zich hier toch niets van aan. Bolkestein probeert hier gewoon weer zijn grote gelijk te halen dat hij tijdens de Koude Oorlog inderdaad had, namelijk dat veel linkse politici en opiniemakers nogal naïef dachten over het communisme en geneigd waren om rode misdaden toe te dekken dan wel goed te praten. Bolkestein heeft gelijk, maar omdat hij er zo theatraal op blijft hameren, wordt het een beetje vervelend. Voor de nuance had Bolkestein in dit verband trouwens ook wel wat kunnen schrijven over de rechtse fellow-travelers, mensen die naar het Zuid-Afrika van de apartheid reisden, of naar Israël, en bewust oogkleppen op hebben gedaan om de onderdrukking van de zwarte bevolking respectievelijk de Palestijnen niet te hoeven zien.

Het tweede deel van Bolkesteins boek gaat over Europa, de Derde Wereld, het multiculturalisme en het feminisme. Bolkestein hekelt de progressieve denkers die al dan niet met goede bedoelingen dogmatisch een links gedachtegoed verkondigen, dat volgens Bolkestein een rampzalig politiek beleid tot gevolg heeft. Hij is met name kritisch als het gaat over de islam. Volgens Bolkestein is de islam objectief gezien inferieur aan het christendom, omdat in de islam vrouwen en minderheden nauwelijks rechten hebben, maar durven intellectuelen dit niet te benoemen vanwege de politieke correctheid. Bolkestein noemt een heleboel voorbeelden die de verraderlijkheid van de intellectuelen zouden moeten aantonen - het censureren van een afscheidsrede van een hoogleraar over antisemitisme onder moslims, het ‘begrip’ van godsdienstwetenschapper Karen Armstrong voor de aanslagen van 11 september en het protest van UvA-medewerkers tegen een lezing van de islamcriticaster Ayaan Hirsi Ali – maar verzuimt te vertellen dat elk incident leidde tot een publiek debat waar ook schrijvers en opiniemakers zich roerden die over deze zaken geen dogmatisch-linkse mening hadden.
Door zo te focussen op de negatieve kant van intellectuelen, die bij Bolkestein meestal links zijn, wordt voorbijgegaan aan de positieve invloed die intellectuelen op de politiek en de samenleving hebben gehad. De grote afwezigen in Bolkesteins boek zijn de dissidenten die zich inzetten voor vrijheid, gelijkheid en mensenrechten. Václav Havel, Jan Patočka, Alexander Solzjenitsyn, Ingrid Jonker, C.F. Beyers Naudé en Orhan Pamuk komen niet in zijn verhaal voor. Bolkestein noemt bovendien maar één keer Emile Zola, de Franse schrijver die in 1898 het artikel j’Accuse (Ik beschuldig) schreef en daarmee protesteerde tegen het Franse antisemitisme dat er de oorzaak van was dat de joodse officier Dreyfuss ten onrechte levenslang had gekregen (de zogenoemde Dreyfuss-affaire). In het publieke debat over Dreyfuss, dat na Zola’s beroemde brief oplaaide, werd voor het eerst de term ‘intellectuelen’ gebezigd. Hieronder werden verstaan de schrijvers, hoogleraren, studenten en journalisten die zich publiekelijk achter Zola hadden gesteld, en vonden dat Dreyfuss vrijgelaten moest worden. Bolkestein noemt de kwestie in zijn boek, maar daar blijft het bij.

Ten slotte, wat moeten we nou met dit boek? Bolkestein heeft terechte kritiek op het abstracte idealisme van sommige intellectuelen, die met hun scheve voorstelling van de werkelijkheid meer kapot hebben gemaakt dan je lief is. Tegen deze intellectuele verleiding - die van dogmatisme, idealisme, naïviteit, radicalisme en bewuste blindheid - moet blijven worden gewaarschuwd. Deze denkhouding treffen we echter niet louter bij links aan, maar ook en steeds vaker bij rechts. Veel leden van de door Bolkestein zo gehekelde Lumpenintelligenz (intellectuelen van tweede en derde rang, zonder originele ideeën en ongenuanceerd) werken bij media als De Telegraaf, WNL, HP de Tijd, Metro en de radicaal rechtse opiniewebsites De Dagelijkse Standaard en Politant. Het citeren van Burke of De Tocqeville maakt je niet meteen tot een goede intellectueel.
De grootste conservatieve verleiding, waarvoor Bolkestein is bezweken, is een andere. Hij overwaardeert de status quo. Intellectuelen kunnen, omdat zij in tegenstelling tot beroepspolitici geen kaas hebben gegeten van de praktische politiek, de plank behoorlijk misslaan soms. Het intellectuele appel blijft echter nodig - als praktische politici er een zooitje van maken, de publieke opinie een gevaarlijke richting inslaat of er groot onrecht is waartegen geprotesteerd moet worden.
Belangrijk is wel dat intellectuelen, en dit is heel lastig soms, zich van de bestaande polarisaties moeten vrijmaken en met een onafhankelijke en frisse blik naar de werkelijkheid moeten kijken. Ook van denkers buiten je eigen wereldje kun je leren. De Lumpenintelligenz staat alleen open voor het eigen gelijk en waait mee met de waanwind van de dag, een echte intellectueel staat hier, ondanks een zekere mate van geëngageerdheid, boven.


N.a.v.: Frits Bolkestein, De intellectuele verleiding. Gevaarlijke ideeën in de politiek. Bert Bakker, Amsterdam 2011. ISBN 9789035136670

1 opmerking:

Imp zei

Interessant artikel, met veel plezier gelezen! Groet, Iman