'Hier ben ik'
Een bespreking van Derrida's Donner la Mort
Inleiding
Op 8 oktober 2004 overleed de wereldberoemde postmoderne filosoof Jaques Derrida. Hij was vooral bekend door zijn taalfilosofische boek De la Grammatologie (1967). In zijn latere werk heeft Derrida echter veel meer aandacht voor ethiek en religie, met name in zijn boek Donner le temps (1991). In zijn proefschrift Transcendentie en inscriptie: Jaques Derrida en de hubris van de metafysica (Amsterdam 2001) gaat dr. Eddo Evink die op 25 november een OV-lezing heeft gehouden in op deze kant van Derrida. In dit artikel dat een 'toetje' is op de lezing zal ik ingaan op het boekje Donner la Mort (1997) waarin Derrida zich bezig houdt met het begrip verantwoordelijkheid.
Met 'Donner la mort' wordt 'doden' bedoeld. Derrida neemt de uitdrukking letterlijk. We moeten de titel daarom lezen als 'De dood geven'. Met 'De dood geven' wordt bedoelt iets in de trant van: 'zich tot de dood verhouden.' Met de Engelse vertaling 'The Gift of Death' wilde de vertaler van Donner la Mort David Wills de uitdrukking "kiss of death' laten doorklinken.
Een belangrijk uitgangspunt van de Donner la Mort is dat verantwoordelijkheid niet louter rationeel is. Volgens Derrida moet je verantwoordelijkheid niet utilitaristisch opvatten. Verantwoordelijkheid heeft altijd een irrationeel element in zich. Als het klaarblijkelijk is welke keuze je moet maken, welke regel je moet volgen, is de keuze gedetermineerd en eigenlijk geen keuze meer. Verantwoordelijkheid betekent echter niet handelen naar gegeven normen. Een vrije keuze heeft namelijk altijd iets onbepaalds. Het betekent een sprong in het diepe maken. Het ongedetermineerde doen. Het heeft te maken met geloof en gift. Het geloof is nodig om de sprong in het diepe te maken. De gift van de dood plaatst mij in een relatie met de transcendentie en een nieuwe verhouding tot de dood. Derrida bespreekt, alvorens hij zijn eigen visie uiteenzet, hoe de filosofen Heidegger, Levinas, Patocka en Kierkegaard tegen verantwoordelijkheid aankijken.
Heidegger, Levinas en Patocka
Voor Heidegger neemt de verhouding tot de dood een belangrijke plaats in om de existentialen van het Er-zijn te bepalen. In het zijn-tot-de-dood leert het Er-zijn zijn eigenheid en singulariteit die onvervangbaar is, wat zijn Jemeinigkeit wordt genoemd. Sterven doe ikzelf. Een ander kan niet voor mij in de plaats sterven. Ook al redt hij mijn leven, hij pakt mijn sterfelijkheid niet van mij af. De dood is dus mijn dood. Het zelf en de Jemeinigkeit worden omgrensd door het zijn-tot-de-dood. Mijn Jemeinigkeit is onvervangbaar en onherleidbaar. Het is de enige plaats waar ik verantwoordelijk kan zijn, mijn onvervangbare verantwoordelijkheid kan leren kennen. Mijn verantwoordelijkheid leer ik dus kennen in mijn verhouding tot de dood. Alleen iemand die sterfelijk is kan verantwoordelijk zijn. De roep, het appèl, wordt door de verantwoordelijkheid wordt ingesteld en komt uit mijzelf. Anderzijds is het geen vrije keus en word ik altijd ter verantwoording geroepen. We hebben het hier dus te doen met een paradox.
Levinas heeft kritiek op Heidegger's visie dat we onze verantwoordelijkheid pas leren kennen in de verhouding tot onze eigen dood. Volgens Levinas komt de roep tot verantwoordelijkheid niet uit ons zelf maar van de ander. Wij zijn verantwoordelijk voor de ander. De kwetsbaarheid en vooral de sterfelijkheid van de ander doen een appèl op ons. Het draait niet om mijn dood maar om de dood van de ander. Ik heb de plicht om als het moet mijn dood te geven, dus mijn leven voor de ander te geven.
Patocka ziet 'de dood geven' in nog een andere betekenis. Verantwoordelijkheid wordt volgens hem gedacht ten opzichte van de eigen dood maar ook ten opzichte van het goede. Patocka geeft een historisch exposé over verantwoordelijkheid en maakt daarin een onderscheid tussen het sacrale mysterie, de Platonische idee van de onsterfelijke ziel die gericht is op het goede en het zogenaamde 'Mysterium tremendum'. In het sacrale mysterie kent men geen verantwoordelijkheid. Het leven van alledag en een Dionysische orgie waarin mensen zichzelf verliezen, met name in de seksualiteit, wisselen elkaar af. De verantwoordelijkheid begint bij Socrates en Plato die gericht waren op het objectieve goede. In het christendom is het objectieve goede een persoonlijke goedheid, namelijk God geworden. God heeft op een bijzondere manier een band met de mens welke volgens Patocka nog niet goed is doordacht. Hier is namelijk sprake van een geheim, een Mysterium Tremendum, een geheim waar je van moet beven.
Wat is dit geheim? God is innerlijker aan mij dan ikzelf. God kent mij en ziet mij en kent mijn binnenste beter dan ikzelf echter zonder dat iemand Hem kan zien. God geeft mij zijn oneindige liefde. Deze liefde verloochent zichzelf en wordt zelfs eindig en sterfelijk. Het appèl tot verantwoordelijkheid komt van God. Mensen kunnen tegenover zo'n God alleen schuldig zijn want ze kunnen op zijn goedheid geen volmaakt antwoord geven. Er blijft daarom een grote kloof tussen de eindige, onvolmaakte en verantwoordelijke mens die sterfelijk is enerzijds en de goedheid van een oneindig geschenk van God anderzijds.
We zouden Heidegger's, Levinas' en Patocka's benaderingen van 'de dood geven' kunnen opvatten als een seculiere, een joodse en een christelijke visie op onze individuele verantwoordelijkheid. Het is echter niet de bedoeling van Derrida om de visie van drie wereldbeschouwingen op een zeker onderwerp te beschrijven. Derrida is als filosoof meer geïnteresseerd in de achterliggende logica dan in de geloofswaarheden. De vraag naar de waarheid van de openbaring blijft dan ook buiten beschouwing. De vraag naar religie niet. Volgens Derrida proberen denkers als Kierkegaard, Levinas en Marion, misschien Ricoeur, een zekere Kant, een zekere Hegel en Heidegger op een niet-dogmatische manier religie, dus zonder de noodzaak van een openbaring, mogelijk te maken.
Derrida leest Patocka ook op deze wijze en doet hem misschien tot op zekere hoogte onrecht aan. Derrida schenkt liever geen aandacht aan de christelijke thematiek die bij Patocka toch wel een grote rol speelt. Derrida trekt de tekst van Patocka zo steeds meer naar zich toe. Het meest duidelijk doet Derrida dit aan het einde van hoofdstuk II. Volgens Derrida moet je vergeten wat je geeft om goed te geven. Je mag niet iets geven omdat je wat terugverwacht. Het geven mag geen berekening zijn, onderdeel uitmaken van een economie. Maar Patocka zegt dit zelf niet. Zoals we straks zullen zien zal Derrida ook de tekst van Kierkegaard naar zich toe trekken. Maar voordat ik Derrida's commentaar bespreek zal ik eerst zelf Vrees en Beven onder de loep nemen.
Kierkegaard en Abraham
In 1843 schreef Kierkegaard een serie filosofische boeken waarvan Vrees en Beven er een is. Kierkegaard is een christelijke denker maar in tegenstelling tot de theologen (van zijn tijd) gaat het bij Kierkegaard niet om de rationele dogmatische verantwoording van het geloof. Geloof is subjectief. In het geloof draait het niet om de objectieve geloofswaarheden maar om de relatie van de enkeling met God. In Enten-Eller (Of of) bespreekt Kierkegaard drie verhoudingen tot het leven: de esthetische, de ethische en de religieuze mens. Hieraan gaat de zogenaamde kleinburger vooraf die zich verliest in het leven van alledag en zijn verantwoordelijkheid afschuift op wat Heidegger later het 'men' noemt.
De mens doorloopt deze stadia van verschillende menstypen maar hoeft niet persé bij de religieuze mens uit te komen. Kierkegaard ziet dat veel mensen blijven steken in de esthetische of in de ethische levenshouding, of dat ze er weer in terugvallen. Voor de overgang van het ene stadium naar de ander is een sprong nodig.
De esthetische mens is iemand die zijn verantwoordelijkheid ontloopt en op zoek is naar de geneugten des levens, esthetische ervaringen, het liefst zo extreem mogelijk. De mens wil alles zijn maar is eigenlijk niets. Als de leegheid van dit bestaan wordt ontdekt dan springt de mens over naar het ethische stadium. Er komt oog voor anderen waarmee de mens moet samenleven en voor algemene normen en waarden. Deze algemene normen en waarden hebben geen betekenis meer voor de religieuze mens die zich hier niet meer achter wil verschuilen. Voor de keuzes is hij als individu verantwoordelijk. De keuzes die hij doet zijn niet te funderen in een algemene wet. Een religieuze mens worden is niet eenvoudig. Volgens Kierkegaard komt dat mede omdat een mens vaak bang is voor de absurde wereld om hem heen. Deze angst ziet hij als een van de grondtrekken van het menselijk bestaan, en alleen door het geloof, door de angst in handen te leggen van God, kan een mens werkelijk bestaan. De auteur van het hieronder te bespreken Vrees en Beven is Johannes de Silentio, Johannes Zwijgzaam, één van Kierkegaards vele pseudoniemen. In dit boek wordt de sprong van de ethische naar de religieuze mens door Kierkegaard overdacht n.a.v. het bijbelverhaal over het offer van Abraham.
Abraham krijgt in de bijbel van God op de opdracht om zijn huis en haard te verlaten en op reis te gaan naar het beloofde land. God zal het nageslacht van Abraham tot een groot volk maken. Er is echter één probleem: de stokoude Abraham en Sara kunnen geen kinderen krijgen. Sara gelooft niet dat ze ooit zwanger zal worden en raadt Abraham aan om een kind bij haar slavin Hagar te krijgen. Dit gaat echter tegen de belofte van God in. Sara zal zwanger raken. Op 90-jarige leeftijd krijgt Sara Izaak. En dan krijgt Abraham van God de opdracht om zijn zoon Izaak, het kind van Gods verbond, te offeren. Abraham vertrekt met zijn zoon naar de berg Moria maar hij vertelt aan niemand die verschrikkelijke opdracht. Hij kan er met niemand over spreken. Als ze op de bergt zijn aangekomen vraagt Izaak waar het lam is. Abraham zegt dat God zelf voor een lam zal zorgen. Wanneer Abraham Izaak bindt en op het punt staat om toe te slaan zegt God dat dit alles een beproeving is en dat Abraham in plaats van Izaak een echt lam kan offeren en aldus geschiedde. (Genenis 22:1-19. De geschiedenis van Abraham is beschreven in Genesis 11-25:11.)
Het is voor buitenstaanders onbegrijpelijk waarom Abraham de wil had Izaak te offeren. In onze ogen is Abraham gewoon een moordenaar. Of is er iets hogers wat het algemene ethische opheft? Johannes de Silentio zegt dat dit de absolute plicht tegenover God kan zijn. God mag niet met het ethische geïdentificeerd worden maar staat daarboven. Het ethische wordt door Gods eis opgeheven. Het offer is een antwoord op dit appèl van God. Het offer is een absolute plicht en geen algemene plicht. Een absolute plicht houdt in dat je al het andere verzaakt, ook de ethiek. Johannes de Silentio noemt Lucas 14:26 waarin Jezus tot zijn discipelen zegt: "Indien iemand tot mij komt, en niet haat zijnen vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn." Dit moet je volgens Johannes de Silentio niet figuurlijk opvatten zoals veel dominees en exegeten dit volgens hem maar al te vaak hebben gedaan. Je moet volgens Johannes de Silentio je naaste kunnen haten, … maar liefhebben tegelijkertijd. We zien hier dus een paradox. Abraham moet tegelijkertijd Izaak haten én liefhebben. Hij moet zijn wens en zijn plicht opgeven en tegelijkertijd hopen én geloven dat hij Izaak niet zal verliezen. "Of er bestaat een absolute plicht tegenover God en dan is hij de beschreven paradox, dat de enkeling als enkeling hoger staat dan het algemene en als enkeling in een absolute verhouding tot het absolute staat - of er is nooit geloof geweest en Lucas XIV moet, net als andere soortgelijke plaatsen uit de bijbel op de manier worden verklaard zoals die keurige exegeet dit deed."
Commentaar Derrida
In hoofdstuk III en IV van Donner la Mort bespreekt Derrida Vrees en Beven van Kierkegaard en zet daarnaast zijn eigen gedachten uiteen. Abraham wist niet wat er zou gaan komen toen hij van God de opdracht kreeg om Izaak te offeren. Toch gaf hij gehoor aan God's appèl. Toen God riep "Abraham, Abraham!" zei hij: "Hier ben ik!" Volgens Derrida is 'hier ben ik' het enige antwoord op de roep van de ander. De enige zelfrepresentatie waarbij elke vorm van verantwoordelijkheid wordt verondersteld. 'Hier ben ik' betekent: ik sta klaar om te antwoorden, ik zeg dat ik klaar ben om te antwoorden. Toen Abraham zei: "Hier ben ik" en op het punt staat om Izaak te doden zegt God tegen hem dat dit niet hoeft omdat hij nu zag dat Abraham godsvrezend was en bereid was te offeren. God zorgde zelf voor een lam als brandoffer (holocaust).
Abraham die bereid was te offeren is volgens Derrida de meest morele en meest immorele mens tegelijkertijd. Hij is het meest moreel want hij is absoluut verantwoordelijk. Hij is het meest immoreel want hij verantwoordt zich niet. Enerzijds is daarom volgens Derrida morele verantwoording iets rationeels wat je moet verantwoorden, anderzijds is verantwoordelijkheid gebonden aan onzekerheid, aan een geheim. Er zal altijd iets onbesproken blijven. Verantwoordelijkheid is gebonden aan een persoonlijk geloof. En geloof is volgens Derrida - die Kierkegaard's visie hier naspreekt - niet gefundeerd op objectieve zekerheid.
Derrida probeert echter de Vrees en Beven te ondergraven. Volgens Kierkegaard is ethiek algemeen en gebaseerd op regels en daarentegen is geloof in God relationeel en absoluut. Derrida maakt deze scheiding tussen ethiek en geloof gedeeltelijk ongedaan. Ethiek is volgens hem ook relationeel. In navolging van Levinas vindt ook Derrida dat de ander een appèl op ons doet. De roep tot absolute verantwoordelijkheid komt niet alleen van God maar van elke naaste. Derrida heeft hier de formule 'tout autre est tout autre' voor bedacht: ieder ander is gans anders.
De keuze van Abraham is helemaal niet zo uniek. Wij maken volgens Derrida dagelijks zulke keuzes. Absolute verantwoordelijkheid slaat om het tegendeel: een niet te verantwoorden keuze voor de één is het opofferen van de ander. Waarom kiezen mensen voor het christendom en niet voor het jodendom of de islam? Hoe verantwoorden ze dit? Derrida probeert volgens mij het exclusivisme van het christendom en de andere moetheïstische religies aan te vallen en hij verbindt dit aan het offer van Abraham. Abraham offerde Izaak op de plaats waar later de tempel van Salomo zou verschijnen (2 Kronieken 3:1) en waar nu de Rotskoepelmoskee staat en waar Mohammed volgens de Koran een keer ten hemel voer. Abraham is een oud-vader van de drie monotheïstisch religies. Hij staat volgens Derrida symbool voor de strijd tussen deze drie religies die nooit aan elkaar zullen toegeven, elkaar altijd zullen bestrijden. Het lezen, interpreteren en de traditie van het offer van Izaak zijn zelf plaatsen van een bloedige brandoffers. Er is hier geen grens tussen verantwoordelijkheid en onverantwoordelijkheid maar er zijn alleen verschillende toe-eigeningen van hetzelfde offer.
Derrida gaat verder. Hij vraagt zich waarom we onze landgenoten wel helpen met een sociaal zekerheidsstelsel maar de mensen in de derde wereld aan hun lot overlaten? Abraham is niet uniek. We zijn allemaal Abrahams en maken elke keer een keuze voor een mogelijkheid die alle andere mogelijkheden uitsluit. Je wordt er fatalistisch en nihilistisch van!
Zoals ik al eerder zei gaat het bij Derrida om een gift die zichzelf vergeet. Volgens Kierkegaard is het offer van Abraham een sprong in het diepe, een handeling die niet op zekerheid gebaseerd is. Is het een gift die zichzelf vergeet? De titel Vrees en Beven verwijst naar Filippenzen 2:12 en 13: "Daarom mijn geliefden, gelijk gij te alle tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt." De titel verwijst volgens Derrida wel naar een soort van berekening. Christenen doen ondanks (Paulus' en) Gods afwezigheid goede daden omdat ze in het hiernamaals beloond worden door God die door zijn macht in staat is ons willen en werken te bewerken. Derrida wijst erop dat de machtige God namelijk in het verborgene ziet en mensen achteraf beloont (Mattheüs 6:1-4). Niet voor niets hoefde Abraham Izaak toch niet te offeren en zorgde God voor een lam als brandoffer. De keuze om een offer te maken is dus geen sprong in het diepe maar mensen hebben hun eigen verlossing op het oog. Kierkegaard benadrukt het irrationele van het offer, Derrida ondergraaft dit.
Wanneer God ons later zal belonen en ons handelen een berekening is zijn we dus niet meer individueel verantwoordelijk. Maar is het wel God die tot ons zijn appèl richt? Is het niet eerder mijn eigen geweten dat mij roept? De gans andere in mijn mijzelf. Is de roep die zich tot mij richt (zoals ook Heidegger zegt) van buiten maar tegelijkertijd uit mijzelf? Derria wil hier geen antwoord op geven. Als postmodern filosoof laat Derrida de vragen over God, offer en verantwoordelijkheid liever open en onbeslist. Derrida is wel geïnteresseerd in theologische vragen maar wil zelf geen theoloog zijn met dogmatische uitgangspunten.
Conclusie
Het boekje Donner la mort roept meer vragen op dan dat het antwoorden geeft op filosofische vragen en op vragen van meer existentiële aard. Hoewel hij erg geïnteresseerd is in religieuze vragen wil Derrida zich beslist niet vastpinnen op een keuze en laat hij de vragen liever open en onbeslist. Waar Kierkegaard uit existentiële overwegingen bewust voor God kiest en Nietzsche bewust tegen wil Derrida zich nergens aan branden. Hij is een agnost. Aan de ene kant weet Derrida veel sympathie voor het christelijk geloof te wekken door christelijke denkers als Kierkegaard en Patocka serieus te nemen. Aan de andere kant is zijn politiek-correcte aanval op de strijd tussen de drie monotheïstische godsdiensten behoorlijk flauw en probeert hij hiermee de eigenlijke vraag te omzeilen. Natuurlijk is het zo dat geloof soms tot fanatisme kan leiden maar dit hoeft niet noodzakelijk zo te zijn.
Derrida associeert volgens mij geloof met fanatisme omdat hij van een nogal negatief Godsbeeld uitgaat. Dat God ook in het verborgene kan zien is in de ogen van Derrida vooral beangstigend. God is iemand die verschrikkelijke dingen eist en vooral iemand die ver weg staat. Dit leidt volgens Derrida al snel tot onverantwoordelijkheid. Dat God ook dichtbij kan staan en ons in onze beslissingen zou kunnen helpen daar heeft Derrida geen aandacht voor. Ook verwijst Derrida eigenlijk nergens naar Jezus Christus maar dit hebben Patocka en Kierkegaard ook niet echt expliciet gedaan. Met het offer van Jezus Christus waar het offer van Abraham naar verwijst (volgens het christendom dan) laat God juist zien dat hij heel dichtbij is en 'hier ben ik' terugzegt tegen ons. Hoewel ik met deze constatering niet het hele verhaal van Derrida naast me neer heb gelegd en geen vragen meer heb biedt dit perspectief denk ik wel wat meer hoop dan het agnosticisme van Derrida. Objectief zeker weten doe ik het niet maar ik probeer het te geloven.
Literatuur
Derrida, Jaques, The Gift of Death (Chigago 1995). Franse uitgave: Donner la Mort (Parijs 1997).
Evink, Eddo, Transcendentie en inscriptie. Jaques Derrida en de hubris van de metafysica (Delft 2002).
Kierkegaard, Søren, Vrees en Beven (Putten 1937). Oorspronkelijke titel: Frygt og baeven. - 1843.
Gebruikte websites
Over Kierkegaard: http://www.webcom.com/kierke/
Over Derrida en Barth: McKenna, A.J., Derrida, death and forgiveness, http://www.firstthings.com/ftissues/ft9703/opinion/mckenna.html
Kritiek op Derrida's Donner la Mort: Goldman, P., Christian mystery and responsebility. Gnosticism in the Gift of death. http://www.anthropoetics.ucla.edu/ap0401/pg_DERR.htm