zondag, maart 25, 2012

Antisemitisme?

Door kritiek op Israël categorisch als antisemitisch te demoniseren, ontpoppen Joost Niemoller cum suis zich als grootinquisiteurs van de rechtse kerk

Door: Ewout Klei

Is Volkskrantcartoonist Jos Colligon een antisemiet? Volgens journalist Joost Niemoller van de conservatieve opiniewebsite De Dagelijkse Standaard is Collignon dat inderdaad. Op de gewraakte cartoon krijgt Geert Wilders, die absoluut niet transparant is over hoe zijn PVV wordt gefinancierd, een zak geld toegestopt van een jood. De jood zelf zie je niet, alleen zijn arm, maar wel dat Wilders hem in het Hebreeuws bedankt: “Dank u beleefd en maakt u zich geen zorgen.” Niemoller zegt hierover boos:

Het is een cartoon die doet denken aan de van jodenhaat vergiftigde cartoons die in de kranten in het Midden Oosten worden afgedrukt, waarin 'de Jood' een bijna onzichtbaar wezen is, dat zijn ware aard verbergt, en achter de schermen complotten uitbroedt met als doel geld en macht naar zich toe te trekken. Het is 'De mythische Jood' zoals we die kennen uit de nazifilm Der Ewige Jude. Maar de figuur is al veel ouder, denk aan het Shakespeare-personage Shylock, de Joodse woekeraar die geld leent en mensenvlees terugeist.

Volgens Niemoller zijn het tegenwoordig vooral de moslims en de linkse intellectuelen, die zich aan antisemitisme schuldig maken. Hij hekelt het VPRO-programma Tegenlicht, dat een kritische reportage uitzond over de zogenoemde ‘joodse lobby’ in de Verenigde Staten, die Wilders zou financieren, en een reportage over de ‘joodse bank’ Golman Sachs.

De beschuldiging van Niemoller hoor je in bepaalde kringen wel vaker. De Dagelijkse Standaard, maar ook een blad als Elsevier en een krant als het Reformatorisch Dagblad schrijven uitgebreid over antisemitisme, vooral als moslims (in Nederland en daarbuiten) zich hier aan schuldig maken. Daarnaast hekelen zij iedereen die sympathiseert met de Palestijnse zaak – de Internationale Socialisten, Gretta Duisenberg, Harry van Bommel, het Interkerkelijk Vredesberaad enzovoort – en beschouwen ze deze sympathisanten als heimelijke antisemieten. Duisenberg maakte het haar tegenstanders natuurlijk ook makkelijk, door te zeggen ‘zes miljoen’ handtekeningen te willen ophalen, waarmee ze (al dan niet per ongeluk) verwees naar de zes miljoen joden die tijdens de Holocaust zijn vermoord.

Antisemitisme is één van de meest kwalijke en hardnekkige vormen van discriminatie, die er bestaan. De joden vormden in Europa eeuwenlang een minderheid met andere gewoonten en een ander geloof, en daarom vaak het slachtoffer waren van pesterijen en pogroms, culminerend in de Holocaust. Dat er in West-Europa en de Verenigde Staten veel sympathie bestond voor de in 1948 gestichte staat Israël – een nieuw thuis voor de ontheemde Holocaustslachtoffers – is dan ook zeer begrijpelijk. De vraag is echter, of dit schuldgevoel een eerlijke analyse over het Israëlisch-Palestijnse conflict eigenlijk niet in de weg staat.
Tijdens de stichting van de staat Israël zijn honderdduizenden Palestijnen met geweld van huis en haard verdreven. Deze gebeurtenis wordt door de Palestijnen de Nakba genoemd, het Arabisch voor ramp/catastrofe. Vanaf 1967 bezet Israël bovendien de Westelijke Jordaanoever, en Israëlische kolonisten pikken beetje bij beetje steeds meer stukken land van de daar wonende Palestijnen in. Belangrijk is bovendien het buitensporige geweld van Israël: als er vanuit de Gazastrook enkele zelfgemaakte raketten worden afgevuurd, meestal met ‘slechts’ enkele lichtgewonden aan Israëlische zijde tot gevolg, dan reageert Israël met grof geweld en vallen er aan Palestijnse zijde tientallen doden. Voorts is er de apartheid: Israël is volgens de grondwet van het land een ‘joodse staat’. De in Israël wonende Arabieren worden als tweederangs burgers behandeld, en de Palestijnen als derderangs burgers. De situatie in Israël lijkt erg op die van het blanke apartheidsregime van Zuid-Afrika, waar tot 1994 de zogenaamde ‘kleurlingen’ tweederangs burgers waren, en de ‘zwarten’ derderangs burgers.
Wel moet worden opgemerkt, dat sinds de stichting van de staat Israël er veel antisemitisme in de islamitische wereld is, niet in het minst bij de Palestijnen zelf. Het onderscheid tussen de staat Israël enerzijds, en de joden (die niet allemaal in Israël wonen en ook zeker niet allemaal achter de politiek van Israël staan) wordt in de islamitische wereld helaas onvoldoende gemaakt.

Tot zover Israël. Wat in de Nederlandse discussie over Israël en het antisemitisme heel erg meespeelt, is de discussie over de islam. Geert Wilders steunt Israël niet vanwege een bepaald schuldgevoel over de Holocaust, maar omdat Israël in zijn ogen een voorpost is in de wereldwijde strijd tegen het ‘islamofascisme’. Degenen in Nederland die het luidst protesteren tegen antisemitisme, zijn vaak ook degenen die zich het luidst uitspreken tegen de islam. Hetzelfde geldt voor de christenvervolging in het Midden-Oosten. Degenen die hier (terecht) oog voor hebben, hebben daarnaast dikwijls een islamofobische agenda. Het feit dat er in de islamitische wereld een onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen Israël en joden, is voor deze partijen en kranten een reden, om de karikatuur te schetsen dat alle moslims antisemiet zijn.
Het probleem is, dat kritiek op Israël en antisemitisme twee verschillende zaken zijn, maar ten onrechte vaak met elkaar in verband worden gebracht. Door kritiek op Israël categorisch als antisemitisch te demoniseren, ontpoppen Joost Niemoller cum suis zich als grootinquisiteurs van de rechtse kerk. In de kringen van Niemoller is de beschuldiging van ‘antisemitisme’ een sjibbolet geworden, om elk kritische geluid de mond te snoeren. Niemoller verschilt hierin weinig van de grootinquisiteurs van de linkse kerk (van weleer), die niet alleen Pim Fortuyn en Geert Wilders, maar ook Paul Scheffer en Femke Halsema de mond hebben proberen te snoeren. Het heilige huisje van het multiculturele ideaal heeft bij Niemoller plaatsgemaakt voor een joods-christelijk huisje.
Maar terug naar de cartoon van Jos Collignon. De Volkskranttekenaar hekelt de pro-Israëlische opstelling van Wilders en het feit dat hij zijn partijfinanciën niet openbaar wil maken. Wilders bedankt zijn weldoeners in het Hebreeuws, maar we zien die weldoener niet. Collignon heeft niet een stereotype jood met haakneus, gemene oogjes en pijpenkrullen getekend, die bezig is met een snode samenzwering. Dit is allemaal interpretatie van Niemoller. Het enige wat je op de cartoon ziet is een arm, en het feit dat Wilders zijn onzichtbare weldoener in het Hebreeuws bedankt. Het ligt natuurlijk voor de hand dat deze persoon een jood is (om precies te zijn een zionistische jood die het bezettingsbeleid van Israël steunt), maar dit volgt er niet noodzakelijk uit de tekening. We weten het gewoon niet. Dat Wilders hem in het Hebreeuws bedankt, betekent niet per se dat de weldoener joods is. Grootinquisiteur Niemoller heeft voor zijn beschuldiging te weinig harde bewijzen. Misschien wordt het voor hem eens tijd, de journalistiek voor de fictie te verruilen, net als zijn grote vriend Theodor Holman, en een toneelstuk te gaan schrijven. Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan over een ontmoeting van Jos Collignon met Mohammed Bouyeri, in 2003 op Schiphol. Titel van het stuk: Der ewige Gutmensch.

vrijdag, maart 23, 2012

Iedereen kan Schilderen


Door: Ewout Klei

Inleiding
Klaas Schilder (1890-1952) was een briljante orthodox-gereformeerde theoloog, die ook in seculiere kringen wordt gewaardeerd. Historicus en journalist Rob Hartmans beschouwt Schilder als één van de belangrijkste intellectuelen uit het interbellum, samen met de atheïstische polemist Menno ter Braak. In zijn essaybundel Vaarwel dan! Essays over intellectuelen en hun illusies waarschuwt Hartmans dan ook dat men niet de fout moet maken Schilder over één kam te scheren met doempredikanten als SGP-voorman G.H. Kersten, dat is “net zo dom als wijlen Joop den Uyl uit te schelden voor communist.” Ook Harry Kuitert , de in orthodox-gereformeerde kringen fel bestreden theoloog, heeft de intellectueel Schilder hoog. Volgens Kuitert was Schilder “een genie in de dop”. Kuitert vroeg zich echter af, of Schilder ooit uit die dop gekomen was: “Ik geloof namelijk dat zijn volgelingen hem in die dop gehouden hebben…”
Hoe kon het toch, dat zo’n briljante theoloog, die in 1933 in het Duitse Erlangen summa cum laude promoveerde op het zwaar-filosofische proefschrift Zur Begriffsgeschichte des Paradoxon, het boegbeeld werd van een kleine, zeer in zichzelf gekeerde geloofsgemeenschap, de Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt)?

Intellectueel anti-intellectualisme
Op 19 december 1890 kwam Klaas Schilder ter wereld. Hij groeide op in Kampen, het bolwerk van de Afscheiding van 1834 en bekend vanwege de bloeiende sigarenindustrie. Zijn vader, die sigarenmaker was, overleed toen Schilder zes jaar oud was. De overgebleven leden van het gezin sloten zich daarna aan bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. Hiervoor waren ze lid geweest van de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1909 ging Schilder naar de Theologische School in Kampen. Deze school bestond sinds 1854 en leidde predikanten op voor de afgescheidenen. In 1914 legde Schilder cum laude het kandidaatsexamen af.
Als student hield Schilder zich niet alleen bezig met theologie maar ook met filosofie en literatuur. Hij las onder andere Søren Kierkegaard en Friedrich Nietzsche, schreef Nederlands proza en gedichten in Grieks, Latijn en Duits. Schilder had veel aandacht voor de persoonlijke relatie tussen God en mens, werd geraakt door het dichterlijke en het emotionele, maar zou in zijn theologie ook het rationele en logische benadrukken.
Door het lezen van schrijvers en filosofen als Friedrich Nietzsche - die in Die fröhliche Wissenschaft en Also sprach Zarathustra de dood van God verkondigde en het boek Der Antichrist schreef – werd Schilder geconfronteerd met nieuwe ideeën, die haaks stonden op de orthodox-protestantse absolute waarheden waarmee hij was opgevoed. Schilder identificeerde zich in zijn studententijd sterk met de Deense filosoof Søren Kierkegaard, een christelijke existentialist. De levensgeschiedenissen van beide denkers vertonen opvallende overeenkomsten: Kierkegaard had zijn verloving met Regine Olsen afgebroken omdat hij dacht dat hij haar niet gelukkig kon maken met zijn filosofische getob, Schilder was afgewezen door Lientje Wieringa en haar familie omdat hij uit een te eenvoudig gezin kwam. Maar waar Kierkegaard bewust vrijgezel bleef voor de rest van zijn leven, omdat hij zichzelf niet geschikt vond voor de liefde, deed Schilder niet lang na zijn afwijzing een nieuwe poging, en vroeg begin 1913 plotseling de negen jaar oudere Anna Johanna Walter ten huwelijk. Schilder had volgens zijn biograaf J.J.C. Dee hiermee ethisch afstand genomen van Kierkegaard. Filosofisch nam Schilder ook afstand van Kierkegaard. Waar Kierkegaard de subjectiviteit van het geloof had beklemtoond zou Schilder, ondanks of misschien wel juist dankzij zijn grote openheid voor de cultuur, het objectieve van het christendom benadrukken. Hij was existentieel gereformeerd. Het was voor Schilder “alles of niets”.
Op 18 juni 1914 trad Schilder in het huwelijk met Anna Johanna Walter. Drie dagen later werd Schilder predikant van de Gereformeerde Kerk van Ambt-Vollenhove. Dit was een zogenaamde A-gemeente, een Gereformeerde Kerk van de Afscheiding. Een week na zijn beëdiging werd in Sarajevo de Oostenrijk-Hongaarse kroonprins Frans Ferdinand doodgeschoten. Dit zou de aanleiding zijn voor de Eerste Wereldoorlog, die diepe indruk op Schilder maakte en leidde tot een pessimistische visie op de cultuur. Schilder vroeg zich op welke fronten de echte oorlog, die tussen god en Satan, zou worden gestreden. Schilder wilde de bijbel verdedigen tegen aanvallen van buiten. De Schrift zelf zou het belangrijkste wapen zijn in deze strijd. Volgens historicus George Harinck was Schilder een exponent in de polemische traditie van de antirevolutionaire voormannen G. Groen van Prinsterer en Abraham Kuyper. Vanwege de diepe existentiële achtergrond van Schilders strijdbaarheid gaat deze vergelijking echter niet helemaal op. Schilder kan misschien beter worden vergeleken met intellectuelen als Nietzsche, Kierkegaard en tijdgenoot Menno te Braak, die de tijdgeest en de zinloze kant van het leven ook aan den lijve hebben ondervonden.
In 1916 werd Schilder predikant te Vlaardingen. Nederland was weliswaar neutraal, maar de oorlog zorgde in ons land voor veel werkloosheid. Op 3 mei 1917, een half jaar voor de Russische Revolutie, hield Schilder een toespraak over ‘De Openbaring van Johannes en de sociale kwestie’. De langdurige oorlog gaf aanleiding tot apocalyptische gedachten. Die werden versterkt door de revolutie in Rusland in 1917 en de mislukte Duitse revolutie. Schilder zag in deze gebeurtenissen een eschatologische dimensie en hield in 1919 toespraken over ‘De antichrist’ en ‘Wat is de hel?’, die later als aparte boekjes werden uitgegeven.
Begin jaren twintig speelde in de Gereformeerde Kerken ook de kwestie van de ‘jongeren’. Schilder stond niet negatief tegen hun vragen. Hij was immers ook bezig met de vragen die de tijdgeest aan de gelovige stelde. Hij kon zich echter niet vinden in hun antwoorden, die van de belijdenisgeschriften zouden afwijken en een andere visie op het Schriftgezag veronderstelden. Voor De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven schreef Schilder artikelen over de kerk, de samenleving en de eigentijdse cultuur. Hij was vanaf de oprichting in 1920 betrokken bij het blad, en werd in april 1935 de enige hoofdredacteur. Ook schreef Schilder voor tal van andere bladen.
In 1925 werd Schilder predikant te Oegstgeest, waar hij de beroemde schrijver Jan Wolkers doopte. In deze tijd wilde Schilder beginnen aan een proefschrift, maar hier kwam het niet van. Wel publiceerde hij in 1927 Bij dichters en schriftgeleerden, een verzameling vaan een serie artikelen uit De Reformatie, waarin hij zich confronteerde met de theologie van de Zwitser Karl Barth, die diepgaand door het subjectieve denken van Kierkegaard was beïnvloed.
Barth was de belangrijkste theoloog van de twintigste eeuw. Vanaf 1925 werd zijn theologie in Nederland bekend. Barth benadrukte het oneindige verschil tussen God en mens. Volgens Barth had Eerste Wereldoorlog laten zien dat de theologie die zich op de geschiedenis oriënteerde er naast had gezeten. Hij verbaasde zich er over dat liberale Duitse theologie zich had uitgeleverd aan de Duitse overheid, toen het leger zich in de zomer van 1914 mobiliseerde. De koppeling tussen geloof en natie, geloof en geschiedenis, geloof en een historische identiteit, kon bij Barth niet op instemming rekenen. God is God. De wereld is de wereld. God kon niet voor ons karretje worden gespannen. Dat was de boodschap uit de Römerbrief. Altijd klinkt volgens Barth het goddelijke ‘nee’ over het menselijke handelen en denken. Alleen door Christus kan Gods oordeel in een ‘ja’ worden omgebogen. Barth baseerde zich op Kierkegaard en maakte gebruik van diens paradoxale spreken over het geloof. In het verborgene openbaarde God zich volgens Kierkegaard. Het geloof was volgens Barth geen historische categorie maar een bliksemflits die inslaat. Kennis van God was alleen mogelijk wanneer God zich via Christus openbaarde, niet door de natuur of via de Bijbel. Barth beschouwde de Bijbel niet als het letterlijke Woord van God.
In de ogen van Schilder begaf Barth zich op schriftkritisch terrein. Schilder wilde koste wat het kost vasthouden aan de letterlijkheid van de Bijbel. Hij ontwierp in reactie op Barth zijn eigen theologie, waarin Gods ingrijpen in de wereldgeschiedenis centraal stond. God was niet alleen transcendent maar ook immanent. Schilder had daarom geen moeite met het concrete spreken over God. Met de Bijbel en de gereformeerde belijdenisgeschriften als fundament, en de logica als wetenschappelijk instrument, ging Schilder hierin behoorlijk ver. Uit de Bijbel mochten verregaande consequenties, de zogenaamde bona consequentia, getrokken worden. Op grond van onder andere Romeinen 9:13 (“Jacob heb ik liefgehad, en Ezau heb ik gehaat”) verdedigde Schilder de dubbele predestinatieleer – God kiest en God verwerpt – en beargumenteerde hij dat God niet alleen eeuwig kon liefhebben maar ook eeuwig kon haten. Schilder gaf het primaat van de liefde in de verbondsleer op. Hij was hierin consequenter dan Johannes Calvijn, die geleerd had dat de belofte in het verbond meer gewicht heeft dan de eis. Bij Schilder stond de eis centraal. De Bijbel mocht niet worden opgevat als een lokkende liefdesbrief, maar moest gelezen worden als een ultimatum.
Schilder en Barth dachten daarnaast totaal verschillend over de cultuur. Barth wees alle cultuurprestaties van de mens af, ook die van christenen. Hij geloofde dus niet in de mogelijkheid van christelijke wetenschap of christelijke politiek. Dat was hoogmoed. Schilder was het daar niet mee eens. Cultuur was slechts mogelijk door Christus. Met deze stelling keerde hij zich niet alleen tegen de cultuurpessimistische Barth, maar ook tegen de cultuuroptimistische Abraham Kuyper, die had beweerd dat gelovigen én ongelovigen tot grote culturele prestaties in staat waren. Kuyper had in zijn theologie natuurlijk ook aandacht voor de antithese, maar verabsoluteerde deze nooit. Schilder deed dat wel. Het was alles of niets, hemel of hel. Voor compromissen was er geen ruimte.
Toen Schilder in 1928 predikant werd van Rotterdam-Delfshaven, kreeg hij van de gemeente studieverlof om aan een proefschrift te werken. Hij ging hiervoor naar Duitsland, naar de Friedrich Alexander Universität te Erlangen, en promoveerde in 1933 aan de filosofische faculteit bij Eugen Herrigel op proefschrift Zur Begriffsgeschichte des Paradoxon. Het doel van dit proefschrift was, het subjectieve fundament van de filosofie van Kierkegaard en de theologie van Barth, de paradox, te ondergraven. Het proefschrift was dus een vorm van polemiek. Schilder stuurde zijn proefschrift op naar Barth in de hoop op een reactie. Barth nam echter niet de moeite om de dissertatie te gaan lezen.
Na zijn terugkeer naar Nederland benoemde de Generale Synode van Middelburg Schilder tot hoogleraar dogmatiek aan de Theologische School te Kampen. Als hoogleraar hield Schilder zich nog steeds bezig met theologie en filosofie, maar in de loop van de tijd kostte de strijd in de kerk hem steeds meer tijd. Het gewone kerkvolk was niet bepaald geïnteresseerd in de filosofische exercities van Nietzsche, Kierkegaard en Barth, en had geen begrip voor hun existentiële twijfel. Ze wilden geen vragen maar antwoorden. Met zijn compromisloze radicalisme en zijn nadruk op het objectieve raakte Schilder bij het vrome volk een gevoelige snaar. Het meest gelezen werk van Schilder is het in 1948 verschenen dunne boekje Christus en cultuur, waarin de Kamper theoloog zijn ideeën voor het gewone kerkvolk populariseerde. Schilder beweerde aan het slot, dat de cultuurarbeid van een wijkouderling op huisbezoek meer waard was dan die van ongelovige professor of een ongelovige kunstenaar.
Hoewel Schilder de paradox afwees, is de paradox van Schilder, dat hij als intellectueel sterk heeft bijgedragen aan een anti-intellectualistisch klimaat. De strijd in de Gereformeerde Kerken, de Vrijmaking van 1944 en de vrijgemaakte strijdbaarheid, zijn gevolgen van Schilders intellectuele anti-intellectualisme.

Zelus en zeloten
Een centraal element in de theologie van Schilder was de notie van het ‘verbond’. In nauw verband met het verbond stond de leer over de doop. Hadden alle gedoopte kinderen deel aan het verbond met God? Of waren alleen die kinderen opgenomen in het verbond die door God waren uitgekozen om gered te worden? Kuyper meende dat dit laatste het geval was en concludeerde dat de doop van niet-uitverkoren kinderen slechts schijn was. Veel gereformeerden met een afgescheiden achtergrond waren het niet met Kuyper eens. Zij meenden dat gedoopte kinderen waren opgenomen in het verbond. Als deze kinderen later niet meer geloofden, betekende dit niet dat ze geen deel van het verbond hadden uitgemaakt, maar dat ze met het verbond hadden gebroken. Hoewel Schilder in de jaren dertig vooral kritiek leverde op de gemene gratie en de pluriformiteit van de kerk, zou de kritiek op de leer over de doop leiden tot een kerkscheuring.
Tussen de voor- en tegenstanders van de theologische opvattingen van Kuyper ontstond een felle polemiek. De generale synode besloot in 1936 om de dogmatische opvattingen van de Kuyper-critici te toetsen aan Schrift en belijdenis. Zeven personen, onder wie Schilder en zijn tegenstander V. Hepp, kregen zitting in een commissie die zich hierover moest buigen. Omdat Hepp ondertussen de opvattingen van Schilder en de zijnen bestreed in de brochurereeks Dreigende deformatie, weigerde Schilder om nog langer mee te doen aan de commissiebesprekingen en besloot hij een minderheidsrapport te schrijven.
De volgende synode kwam van 1939 tot 1943 bijeen. Deze synode moest het oordeel over de leergeschillen vellen. De behandeling hiervan werd vertraagd, onder meer door de oorlog en de gevangenneming van Schilder in augustus 1940. Schilder had namelijk in de zomer van 1940 assertieve artikelen over de Nederlandse houding onder de Duitse bezetting geschreven in De Reformatie. Hij kreeg na zijn vrijlating in december 1940 een publicatieverbod opgelegd en kon zich daarom niet in het publieke debat mengen, in tegenstelling tot zijn kerkelijke opponenten. In mei 1942 werden de leergeschillen door de synode behandeld. Deze deed op 8 juni enkele leeruitspraken over de sinds 1936 onderzochte opvattingen. Deze leken voor Schilder en de zijnen geruststellend, maar in een nadere toelichting werden de uitspraken kuyperiaans geïnterpreteerd.
Eigenlijk had de synode in 1942 ontbonden moeten worden, maar de synode verlengde haar zittingstermijn. Volgens Schilder kon dit kerkrechtelijk gezien niet. Hij verklaarde de synode voor onwettig en probeerde via de kerkenraad van Kampen te bewerkstelligen dat de afgevaardigden van Overijssel zich zouden terugtrekken. De synode eiste dat Schilder zich conformeerde en van kandidaat-predikanten dat zij de leeruitspraken zouden onderschrijven. In 1943 werd de synode ontbonden. Kort daarna kwam er weer een nieuwe synode bijeen, die de leerbesluiten en de eis dat kandidaat-predikanten deze moesten onderschrijven handhaafde. Schilder en de zijnen tekenden bezwaar aan tegen deze beslissingen en tegen de leeruitspraken en verzochten de synode de geschillen pas na de oorlog verder te behandelen. De synode wilde echter de eenmaal ingeslagen weg niet verlaten. Schilder riep de kerkenraden op zich tegen de synode te keren, maar dit werd door de synode als muiterij gezien. Schilder werd op 23 maart 1944 als ambtsdrager geschorst nadat hij te kennen had gegeven zich niet te willen onderwerpen aan het gezag van de – in zijn ogen onwettige – synode. Op 2 augustus werd hij afgezet. Een dag eerder was emeritus-hoogleraar S. Greijdanus geschorst, die zich ook niet aan de leeruitspraken van 1942 wilde binden en zich in krachtige bewoordingen tegen de synode had gekeerd.
Op vrijdag 11 augustus las Schilder in Den Haag de Acte van Vrijmaking of Wederkeer voor en maakte zich los van het ‘synodale juk’. Hij beriep zich op artikel 31 van de Dordtse Kerkorde (K.O.) waarin stond dat besluiten van een meerdere kerkelijke vergadering (zoals bijvoorbeeld de generale synode) “voor en vast en bondig gehouden worden”, tenzij bewezen werd dat deze besluiten in strijd waren met Gods Woord. Schilder wees een compromis af. Het was voor hem alles of niets. De Gereformeerde Kerken waren geen kerk van Christus meer, omdat ware gelovigen in hun vrijheid om Christus te dienen werden belemmerd. Het kwam er in 1944 daarom op aan om zelf trouw te institueren. In de Acte van Vrijmaking of Wederkeer verwees Schilder naar de Acte van Afscheiding of Wederkeer van De Cock uit 1834. Net als de afgescheidenen pretendeerden de vrijgemaakten de ware kerk voort te zetten. Om die reden bleven vrijgemaakten zich gereformeerden noemen. Degenen die zich niet vrijmaakten van de synodebesluiten noemden zich ook gereformeerden, maar werden door de vrijgemaakten voor ‘synodalen’ of ‘synodocraten’ uitgemaakt. Om verwarring te voorkomen kregen de vrijgemaakte kerken de postale aanduiding: Gereformeerde Kerken (onderhoudende art. 31 K.O.). In 1958 werd dit veranderd in De Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt).
Na de Vrijmaking ontwikkelden de vrijgemaakten een morele gemeenschap met een eigen zelfbeeld en wereldbeeld. De kerk stond daarin centraal. Het welzijn van de kerk werd volgens de vrijgemaakte voormannen van alle kanten bedreigd. De kleine kudde van ware gelovigen moest daarom dicht bij elkaar blijven en mocht niet capituleren voor de tijdgeest: “Al naarmate God de wereldhistorie naar de eindstreep brengt, zullen de halven en slappen, de bijkleurders en aanpassers, de uitvinders van verzoeningsformules tussen links en rechts, uitvallen! Alléén de radicalen, die álles inzetten, zullen standvastig blijven!”
‘Echte’ vrijgemaakten steunden de doorgaande reformatie, de doorwerking van de Vrijmaking op alle levensterreinen. Zij lazen het Gereformeerd Gezinsblad, de ware krant, en stemden op het Gereformeerd Politiek Verbond, de ware partij die zich in 1948 had vrijgemaakt van de Antirevolutionaire Partij. Deze politieke vrijmaking werd geleid door predikanten, die na de kerkelijke vrijmaking opeens allemaal zeer principiële (en weinig politieke) bezwaren tegen de ARP formuleerden, en bewust aanstuurden op een breuk. Ook van andere protestaants-christelijke organisaties (de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte en het Christelijk Nationaal Vakverbond) maakten de vrijgemaakten zich vrij.
Agnes Amelink, journaliste bij Trouw, zei in haar bekende boek De gereformeerden in de vrijgemaakten de gedrevenheid van de gereformeerden van het eerste uur te herkennen: “Ze waren ervan overtuigd dat ze de weg gingen die God hun zelf wees, de weg van de waarheid – het ging opnieuw om leven en dood. Met als keerzijde een haast paranoïde wantrouwen tegen alles wat van buiten de eigen kring komt.”
Hoewel Schilder met zijn compromisloze alles-of-niets-methode het radicale klimaat in de kerk mede mogelijk had gemaakt, begon hij aan het einde van zijn leven steeds meer de schaduwzijden in te zien van de storm die hij had ontketend. Voor sommige praktische consequenties van zijn consequentie-denken schrok Schilder terug. Zijn epigonen deden dat niet. De vrijgemaakte predikanten Joh. Francke en D. van Houdt pleitten voor een exclusief-vrijgemaakte partij, van niet-vrijgemaakte smetten vrij. Zij waren voorts van mening, dat alle vrijgemaakten zich aan hun consequentie visie moesten conformeren. In de loop van de jaren veertig en zeker in de jaren vijftig, bestreden de vrijgemaakten niet alleen de synodalen, maar ook elkaar. Voor rekkelijkere vrijgemaakten, zij die voorzichtiger dachten over de gecanoniseerde consequenties van de Vrijmaking en dit en public verkondigden, was in de kerk geen plaats meer. Hun kritische brieven werden door de vrijgemaakte pers geweigerd, of van een uitgebreid naschrift voorzien. Dissidenten moest het zwijgen worden opgelegd, zij moesten worden gezuiverd. In 1950 besloten zo’n 2500 dissidente vrijgemaakten onder leiding van predikant B.A. Bos weer terug te keren naar de Gereformeerde Kerken (synodaal). Ze werden door de achterblijven als verraders beschouwd.
Ook Schilder had de zogenaamde Bos-actie veroordeeld. Niettemin voelde hij zich uiteindelijk toch genoodzaakt, tegen het rabiate radicalisme te waarschuwen. Op woensdag 26 september 1951 hield Schilder op de Kamper Schooldag de rede Zelus en zeloten. Zelus, Grieks voor ‘ijver’, had volgens Schilder een positieve en een negatieve betekenis. IJver was positief wanneer ze dienstbaar was aan de goede zaak. Wanneer ijver echter een onrijpe doelstelling voor ogen had, kon deze schadelijk zijn. IJver leidde dan tot gebrek aan zelfbeheersing en onverantwoordelijkheid. Het was dan een manier van zelfbehagen, zelfprojectie, zelfhandhaving, zelfbedrog. Iemand die zo ijverde zou een dodelijk gevaar kunnen vormen voor zichzelf en zijn omgeving. Schilder noemde geen concrete situaties of personen (het kan bijna niet anders, dat Schilder onder andere aan Francke heeft gedacht), maar wees wel op de gevaren. Zelus zonder verstand leidde volgens hem tot zelotisme. Schilder wilde niet dat mensen door zeloten de kerk uitgejaagd zouden worden. God zou een kerk willen en geen kerkje, en daarom moest de belijdenis breed zijn.
Volgens theoloog Egbert Terpstra was Schilders ideaal een brede ‘studie-kerk’ geweest. Dit was een kerk, waar iedereen welkom was die zich wilde binden aan Schrift en belijdenis alleen, en door diepgaande studie antwoorden probeerde te zoeken op actuele problemen. Schilder zou vooral het zoeken beklemtonen, in een poging daarmee het extremisme en exclusivisme af te zwakken. De vrijgemaakte kerken ontwikkelden zich na de Vrijmaking echter in een andere richting, in die van een kerk die overal een radicaal antwoord op had. Schilder heeft hier moeilijk raad mee geweten.
Op 23 maart 1952 overleed Schilder, amper een half jaar na zijn omstreden rede. Zijn niet bij name genoemde epigonen joegen Schilders waarschuwende woorden in de wind. Schilder had het morele gezag, de ontwikkelingen in de vrijgemaakte wereld te kunnen keren. Zijn vroegtijdige dood zorgde er echter voor, dat de ideeën van zijn epigonen de wind in de zeilen kregen.

Iedereen kan Schilderen
De Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) ontwikkelden zich na Schilders overlijden dus niet bepaald in de richting van een studie-kerk. Schilders compromisloze alles-of-niets-methode, maar zonder diens existentiële diepgang, werd dé manier om andersdenkenden buiten én binnen de kerk te verketteren. Meningen werden al snel principieel gemaakt en enorm op de spits gedreven, met als gevolg dat de vrijgemaakte wereld geplaagd werd door allerlei conflicten, die zich vaak jarenlang voortsleepten.
Voor veel vrijgemaakten was het erg belangrijk hoe je ‘stond’, hoe ‘goed vrijgemaakt’ je was. Ze namen niet alleen buiten- en anderskerkelijken de maat, maar ook vrijgemaakten die wat rekkelijker dachten. Ze hanteerden, in navolging van Schilder, het dus-dus-denken: Als je niet op het GPV stemde of niet het Gereformeerd Gezinsblad las, was je dus niet goed vrijgemaakt en werd je dus niet gevraagd voor het ambt van ouderling of diaken in veel kerkelijke gemeenten.
In het GPV discussieerde men meer dan vijftig jaar over de vraag, of men wel mocht samenwerken met anderskerkelijken, die net een beetje anderskerkelijk waren: de synodaal-gereformeerden (tot de jaren zestig), de Nederlands-gereformeerden (vanaf de jaren zestig) en de christelijk-gereformeerden. Tegenstanders van deze samenwerking protesteerden lang en luid, en maakten zich soms vrij van het GPV (het Comité Wederkeer GPV in 1960, de predikanten Joh. Francke en P. van Gurp in 1972 en de GPV-jongeren Marcel Flipse en Martin Jonker in 1996). Toen de vrijgemaakte wereld zich in de jaren negentig en nul voorzichtig openstelde voor net iets anderskerkelijken, hield de kerkleiding (Mees te Velde) en GPV-leiding (Janco Cnossen) extreem veel rekening met verontruste gevoeligheden, uit angst voor deining en een nieuwe vrijmaking. De alles-of-niets-methode én de angst hiervoor werkten verlammend op het vrijgemaakte leven.
Na de oprichting van de ChristenUnie in 2000 ontstond er geen Nieuw Gereformeerd Politiek Verbond. Wel vond er in 2003 de Nieuwe Vrijmaking plaats, toen zo’n 1500 kerkleden zich onder leiding van predikant P. van Gurp losmaakten en een nieuwe kerk stichtten, de Gereformeerde Kerken in Nederland (Hersteld). In 2009/2010 maakte een nieuwe groep vrijgemaakten, rondom de predikanten Egbert Heres, Egbert Hoogendoorn en René van der Wolf, zich vrij. Zij noemden zichzelf ‘dolerend’, maar wilden zich niet aansluiten bij de ‘extremistische’ kerk van Van Gurp cum suis.
De vrijgemaakten namen in de loop van de jaren zeventig en tachtig langzaam afstand van het compromisloze alles-of-niets-denken. Een belangrijke beeldenstormer in deze strijd was de theoloog Jochem Douma, die ruimte vroeg voor het compromis en benadrukte dat er ook buiten de vrijgemaakte kerk ware gelovigen waren. Dankzij Douma zochten veel vrijgemaakten naar ‘bondgenoten’ buiten eigen kring, en raakte de kerk steeds meer uit haar aanvankelijke isolement. Zo ging het GPV in steeds meer gemeenten en provincies samenwerken met de Reformatorische Politieke Federatie, en werden steeds meer vrijgemaakten lid van de Evangelische Omroep.
Douma was een nuchter theoloog, die sterk rationeel te werk ging. Ook Gert Schutte, leider van het GPV in de Tweede Kamer, kenmerkte zich door nuchterheid en zakelijkheid. In de jaren negentig en nul stuitte deze weinig spirituele houding op steeds meer verzet. Een groeiende groep (jonge) vrijgemaakten vond de kerk te koud en te kil. Zij wilden nieuw vuur in de kerk, ruimte voor het gevoel, de beleving. Toch lijken deze ‘evangelische’ vrijgemaakten op de vroege vrijgemaakten, vooral wat hun strijdbaarheid betreft. Zo hebben in verschillende kerken jonge stellen opeens grote principiële bezwaren tegen de kinderdoop en weigeren ze hun kroost te dopen, omdat dit ‘onbijbels’ zou zijn. De Vrije Baptisten Gemeente in Groningen zit bomvol 'bekeerde' vrijgemaakten, die zich in zekere zin hebben 'vrijgemaakt' van de kinderdoop. Voorganger Wim Stoorvogel van deze kerk, een ex-vrijgemaaakte, eist van nieuwe gemeenteleden dan ook dat ze zich moeten laten 'overdopen'. De vrijgemaakte kinderdoop, is zijn ogen eigenlijk geknoei met water.

Besluit
Volgens Kuitert hebben Schilders volgelingen de grote theoloog ‘in de dop gehouden’. Dit is deels waar. Schilder belandde, dankzij zijn nadruk op de objectieve waarheid, zijn kritiek op cultuur en zijn compromisloze consequentiedenken, op eigen kracht in de dop. Toen hij vlak voor zijn overlijden uit de dop wilde klimmen, was het te laat. De vrijgemaakte wereld heeft Schilders alles-of-niets-methode en zijn dus-dus-redeneringen overgenomen, maar de existentiële en intellectuele achtergrond van Schilders denken is in dit proces verloren gegaan. Degenen die de intellectueel Schilder waarderen, worden vaker buiten vrijgemaakte (en evangelische) kringen aangetroffen. Vrijgemaakten hebben niet het monopolie op de brede intellectuele theoloog die Schilder ook was. Schilders erfenis is dus van ons allemaal, dus iedereen kan Schilderen.

woensdag, maart 21, 2012

Insane troll logic

Één van mijn favoriete websites, naast Joop en enkele krantensites, is TVtropes.org. Deze website zou je het beste kunnen omschrijven als een humoristische Wikipedia voor filmfans. Net zoals literatuur en muziek hebben films, televisieseries en nieuwe media ook steeds meer hun eigen regels, symbolen en thema’s, die voor de literatuur- en communicatiewetenschappen steeds belangrijker zullen worden.
Een interessant lemma is bijvoorbeeld die over Leeroy Jenkins. Deze nieuwe speler van de World of Warcraft, het bekende online fantasyspel dat wereldwijd wordt gespeeld, stortte zich zonder nadenken op de vijand en bracht daarmee zijn hele team in gevaar. Leeroy Jenkins staat symbool voor typetjes in films en Tv-series die bij de good guys horen (of denken te hroen), maar door hun roekeloze gedrag alles in het honderd sturen. Dit type mens komt in de geschiedenis natuurlijk ook voor, denk bijvoorbeeld aan Marinus van der Lubbe die dacht dat hij met het in de brand steken van de Rijksdag het wereldcommunisme een goede dienst had bewezen, maar in plaats daarvan de nazi’s een excuus gaf om de rechtsstaat af te schaffen en ‘staatsgevaarlijke activiteiten’ keihard aan te pakken.
Nauw hiermee samen hangt het lemma Insane troll logic. Een troll is een deelnemer aan een online forum die met zijn bijdragen alleen maar wil provoceren, andere mensen tegen zich in het harnas jagen, en niet als doel heeft de discussie een stapje verder te brengen. TVtropes omschrijft ‘Insane troll logic’ als volgt:

“ the kind of logic that just can't be argued with because it's so demented, so lost in its own insanity, that any attempts to correct it would be met with more gibberish.”

Insane troll logic is niet logisch, maar gaat in tegen elke vorm van rationeel redeneren. Je kunt er maar beter niet over in discussie gaan, omdat je dan in een moeras belandt waar je niet meer uitkomt. Sommige troll-logica is onschuldig en/of humoristisch bedoeld, zoals de redenering: “God is liefde. Liefde is blind. Stevie Wonder is God.” Er zijn helaas ook minder onschuldige, serieus bedoelde vormen troll-logica. Vaak zijn dit ook complottheorieën. Anders Breivik is bijvoorbeeld zeer bedreven in het maken van troll-redeneringen. Kort (door mij) samengevat, komt het bij hem hier op neer:

“Europa wordt bedreigd door de islam. Linkse partijen zien de islam niet als een bedreiging. Linkse partijen verraden het land. Landverraders moeten de doodstraf krijgen. De jeugd heeft de toekomst. Op het eiland Utoya houdt de jongerenorganisatie van de grootste linkse partij van het land een zomerkamp. Het is een dappere daad van verzet tegen de islam, als ik jonge socialisten doodschiet.”

Mohammed Merah, de Fransman die de afgelopen week enkele joodse kinderen vermoordde, heeft zich ook laten leiden door insane troll logic:

“Het Israëlische leger doodt onschuldige Palestijnse kinderen. Israël is hier moreel verantwoordelijk voor. In Israël wonen de joden. In Frankrijk wonen ook joden. Door joodse kinderen in Frankrijk te vermoorden, laat ik Israël zien dat het vermoorden van Palestijnse kinderen verkeerd is.”

Ik vrees dat het niet helpt, maar je zou bijna willen, dat de kunst van het zuiver redeneren en argumenteren verplichte kost wordt op alle scholen.

vrijdag, maart 16, 2012

Een week van gemiste hypes

Vroeger, zo’n tien tot vijftien jaar geleden, pakte je voor het nieuws nog de krant, of keek je naar het NOS-journaal. Tegenwoordig zoek ik mijn nieuws zelf, via NU.nl natuurlijk, en daarnaast in toenemende mate via sociale media als Facebook en Twitter. Afgelopen week kwam ik er daarom achter, dat ik drie leuke hypes had gemist.

Het blogbal
Jeroen Mirck, D66’er, oud-redacteur van Joop en sociale mediagoeroe, had op Facebook veel foto’s geplaatst van het zogenaamde Blogbal, dinsdagavond 13 maart in De Balie in Amsterdam. Dit alternatieve Boekenbal, waar ik tot Mircks fotoserie nog nooit van had gehoord, was behalve trendy ook trending op Twitter: #blogbal was een stuk populairder dan #boekenbal. Toen ik Mirck met een zielsgelukkig gezicht op de dansvloer zag tussen al die Marokkaans-Nederlandse schoonheden (kennelijk zijn zij de beste bloggers), betreurde ik het zeer dat ik zelf geen sociale mediagoeroe was en als historicus helaas te vaak achter de feiten aanloop.

Steak & Blowjobday
Op 14 maart is het, zo weet ik sinds 15 maart, Steak & Blowjobday. Dit feest staat niet op zichzelf, maar is de reactie van het mannelijk lid van onze door en door feminiene samenleving op vrouwenfeestdagen als Valentijnsdag (14 februari) en Internationale Vrouwendag (8 maart). Op Valentijn geeft de man de vrouw romantische cadeautjes, op 14 maart mag de vrouw hiervoor iets liefs terugdoen met een sappig stukje vlees, zo is gedachte. De dag heeft ook een officiële website, waarop de lange geschiedenis van deze gedenkwaardige dag uit de doeken wordt gedaan: http://www.officialsteakandblowjobday.com/about Toen ik op 15 maart via Twitter voor het eerst van Steak & Blowjobday hoorde, was het moment suprême alweer voorbij.

Rokjesdag
Het laatste hoogtepunt dat ik aan mij moest laten voorbijgaan was rokjesdag. Vroeger had rokjesdag iets spontaans. Natuurlijk, je hield het weer goed in de gaten en de columns van rokjesdaggoeroe Martin Bril in de Volkskrant. Als je op een zonnige lentedag echter opeens werd geconfronteerd met een boel blote benen, dan was dit toch een vrolijke verrassing. Rokjesdag kwam spontaan. Nu Martin Bril er niet meer is, hebben de sociale media de macht over rokjesdag overgenomen. Er is nu zelfs een speciale rokjesdag app. Vraag mij niet wat dit is, ik weet het echt niet en snap er ook helemaal niks van, maar ik heb via Twitter wel opgevangen dat deze app bestaat. Op 15 maart, de dag dus na Steak & Blowjobday, vond in Nederland rokjesdag plaats. In ons koude kikkerlandje was het op deze zonnige winterdag helemaal niet warm, maar niettemin was via de sociale media besloten dat dit de dag moest zijn. Vroeger keken vrouwen nog gelukkig op rokjesdag, ze straalden iets warms uit. Op 15 maart zag ik koudbloedige wezens, die spontaan probeerden te doen maar het niet waren. Ik ben niet een conservatieve historicus die van mening is dat vroeger alles beter was, maar als het om rokjesdag gaat, verlang ik echter terug naar die goeie oude tijd, van pakweg vijf jaar geleden, toen Martin Bril er nog was en spontaan de broek uit ging.

Besluit
Gelukkig kan ik deze week wel afsluiten met een deelname aan een hype, die ik wel op tijd heb gezien. In mijn woonplaats Kampen (waar het overigens elke zondag rokjesdag is, maar deze rokjes gaan tot de enkels) draait de film Fetih 1453 nog een keertje extra, omdat deze film zo goed bezocht is. Het is de duurste Turkse filmproductie aller tijden, en gaat over de val van Constantinopel (het huidige Istanbul), dat na een maandenlange belegering in handen valt van het Ottomaanse Rijk. De film is niet alleen een historisch spektakel, maar er zit ook veel romantiek in, en bloedmooie actrices. Fetih heeft niets met fetisj te maken, maar is het Turks voor verovering. Misschien moeten wij, vermaledijde control freaks die wij helaas vaak zijn, ons wat minder laten leiden door onze fetisj voor hypes, en ons wat vaker spontaan laten veroveren. Verwen je dame niet alleen op Valentijn, maar ook eens op een andere dag. Steak & Blowjobday hoeft niet per se op 14 maart plaats te vinden, maar is ook leuk voor je verjaardag of gewoon zomaar. Een hype kan even leuk zijn, zoals het spontane Blogbal dat ik helaas heb gemist, maar laten we verder toch asjeblieft een beetje creatief blijven.

zaterdag, maart 10, 2012

De emancipatie van de SGP

Dit essay komt, wellicht in iets gewijzigde vorm, in het nog te verschijnen boek van Remco van Mulligen en mij over ´Het einde van de christelijke politiek?´

Poldertaliban
In de meidagen van 2011 verwierven de staatkundig-gereformeerde mannenbroeders een politieke sleutelpositie, toen VVD, CDA en officiële gedoogpartner PVV hun meerderheid in de senaat verloren en afhankelijk werden van de officieuze gedoogsteun van de SGP. Veel reacties hierop in de media waren even voorspelbaar als fel. De streng-christelijke partij zou fundamentalistisch zijn, en in wezen niet verschillen van de Taliban in Afghanistan. De domeinnaam www.poldertaliban.nl werd geclaimd door Alexander Klöpping, vaste gast in De Wereld Draait Door, die deze URL meteen doorlinkte naar de homepage van de SGP.
Veel politici daarentegen reageerden realistischer. Zij realiseerden zich heel goed, dat de kleine SGP in haar eentje niet vier decennia van secularisatie kon terugdraaien, maar begrepen dat het spookbeeld van Staphorst een stok was om de VVD mee te slaan. Vooral D66 liet het niet na de VVD verloochening van liberale principes te verwijten, met als achterliggende boodschap natuurlijk dat de echte liberalen bij D66 moesten zijn.
In plaats van heel verontwaardigd te zijn en in de slachtofferrol te kruipen, wilde de SGP de aanvallen met humor pareren. Menno de Bruyne, al meer dan een kwart eeuw persvoorlichter van de Tweede Kamerfractie van de SGP, slingerde enkele tweets met zijn Blackberry de wereld in:

In verband met de nieuwe politieke verhoudingen is de SGP voortaan ook te bereiken onder www.poldertaliban.nl

Om te voorkomen dat het beeld van de SGP te ver af komt te staan van de werkelijkheid, overwegen de SGP-kamerleden hun baard te laten staan.

Vandaag bespreekt de ministerraad het nog geheime voorstel van de SGP dat heel Nederland de biblebelt moet aanhalen. #SGPinvloed

Ook de SGP-jongeren probeerden ludiek te zijn. Zij trokken en masse naar de Jaarbeurs te Utrecht, waar D66 een partijcongres hield, en schonken bij de ingang oranjebitter. De boodschap was duidelijk: SGP’ers waren echt geen fundamentalisten, en hoorden helemaal bij Nederland.
De VVD, die afhankelijk was geworden van steun van de SGP, sprong voor de kleine partij in de bres. VVD-coryfee Hans Wiegel noteerde in zijn column in De Pers dat de SGP altijd een constructieve houding innam, VVD-premier Mark Rutte zei eerder al dat de SGP een hele gezellige club mensen is en in december 2011 wijdde Liberaal Réveil, het orgaan van het wetenschappelijk bureau van de VVD, zelfs een speciaal themanummer aan de SGP-gedoogsteun. Dit themanummer bevatte onder andere een artikel van SGP-leider Kees van der Staaij, die daarin de ‘echte liberalen’ (hiermee bedoelde Van der Staaij VVD’ers, niet D66’ers) prees om hun ‘tolerantie’ tegenover ‘minderheden’ (hiermee bedoelde Van der Staaij orthodoxe protestanten, niet moslims). De VVD bleef investeren in een goede band met de SGP. Op 10 maart 2012 trad Mark Rutte op als hoofdspreker tijdens de SGP-jongerendag in Utrecht en oogstte een daverend applaus met zijn speech, waarin hij beweerde dat VVD en SGP dichter bij elkaar staan dan VVD en SP.

Nederland verandert dankzij de officieuze gedoogsteun van de SGP niet plotseling in Polertalibanland. Seculiere verworvenheden als abortus, euthanasie en het homohuwelijk staan niet op de tocht. De ChristenUnie heeft in de periode 2007-2010 als coalitiepartner op het orthodox-christelijke vlak niets bereikt. Het zal de SGP als gedoogpartij niet anders vergaan. Hooguit houdt de partij bepaalde wetgeving tijdelijk tegen. Voor D66 is dat even zuur (of juist niet omdat D66 de VVD nu heerlijk kan bekritiseren als 'niet meer liberaal'), maar op langere termijn valt het allemaal reuze mee. Wat wel verandert door de SGP-gedoogsteun is die partij zélf. Ze ondergaat een ware metamorfose. Hoe ontwikkelde de SGP zich vanaf haar oprichting tot nu? En wat is er nu radicaal anders geworden?

Preekstoel
De SGP was in 1918 opgericht om de 'bevindelijk-gereformeerden' - ultraorthodoxe protestanten - van een stem te voorzien. Vanwege het in 1918 ingevoerde kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging, kon een kleine partij als de SGP ook in het parlement worden verkozen. Predikant G.H. Kersten, die van 1922 tot 1948 de SGP in de Tweede Kamer zou voorzitten, waarschuwde in felle bewoordingen tegen het Roomse gevaar. Hij speelde de rol van het orthodoxe geweten van de Antirevolutionaire Partij, één van de voorlopers van het CDA. De SGP, die altijd met twee of drie zetels in de Tweede Kamer vertegenwoordigd is, ademt continuïteit uit. Niet alleen het aantal zetels, maar ook de standpunten van de SGP lijken voor de buitenstaander constant te blijven.
Andere partijen namen de SGP niet serieus. Als Kersten sprak, gingen de andere Kamerleden aan de koffie en stond de SGP-leider voor een lege zaal. De SGP-stemmers vonden het best, politiek interesseerde ze toch weinig. Politiek bedrijven was voor hen getuigen vanaf de zijlijn. De eerste leidsmannen van de SGP beschouwden het spreekgestoelte in het parlement vooral als preekstoel.
Volgens de Italiaanse politicoloog Giovanni Sartori zijn alle politieke partijen, hoe klein en marginaal ook, relevant voor het politieke machtsspel. Hoewel de SGP-woordvoerders niet serieus werden genomen, was de partij in 1925 zeer relevant, toen het eerste kabinet-Colijn viel over het gezantschap bij de paus. De motie van SGP-leider Kersten werd uit opportunistische redenen gesteund door de socialisten en liberalen, die daarmee het kabinet een pootje wilden lichten. De hervormde Christelijk-Historische Unie steunde de motie ook, omdat deze regeringspartij bang was dat haar antikatholieke achterban anders zou weglopen. Kersten, die zijn motie bedoelde als een profetisch getuigenis, had niet verwacht dat hij zo veel succes zou hebben.
De SGP streefde een theocratisch ideaal na. Dit betekende in de SGP-optiek overigens niet dat kerk en staat moeten worden vermengd. De SGP was niet voor een kerkstaat en ook niet voor een staatskerk. Kerk en staat moesten niet worden gescheiden, maar wel worden onderscheiden. De overheid moest volgens de SGP een christelijke overheid zijn. Belangrijk in dit verband was het vasthouden aan het onverkorte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dus ook aan de omstreden passage 'om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsen godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen'. SGP’ers waren om deze reden tegen de vrijheid van godsdienst. De vrijheid van geweten werd daarentegen geaccepteerd. Vervolging van andersgelovigen werd door de SGP niet gepromoot, maar het relativistische idee dat alle religies gelijk zijn en door de overheid gelijk dienen te worden behandeld, werd door de SGP fel bestreden.
Andere typische kenmerken van de SGP waren nationalisme, afwijzing van stemplicht en vrouwenkiesrecht en het verzet tegen aanpassing aan de tijdgeest in het algemeen. In haar afwijzing van het vrouwenkiesrecht stond de SGP in het interbellum overigens niet alleen. Ook de ARP wilde dit terugdraaien. Volgens de SGP had de overheid op moreel gebied een taak, maar mocht ze zich niet met de economie bemoeien. De SGP was tegen sociale verzekeringswetten en vaccinatiedwang. De partij verzette zich in de jaren dertig hevig tegen de crisiswetten en kwam sterk op voor de boeren en middenstanders. Volgens partijbiograaf Wim Fieret toonde de SGP zich hiermee een belangenpartij.
Kersten beschouwde de Duitse overheid als het door God aangestelde wettige gezag, waaraan men zich gehoorzaam aan diende te onderwerpen. Hij riep niet op tot verzet, maar tot gebed en verootmoediging. Kersten wilde dat de uitgeverij van zijn partijblad De Banier (in familie-eigendom) de oorlog zou overleven en knoopte daarom contacten met de Duitsers aan. Dit had tot gevolg dat de Commissie Zuivering Staten-Generaal hem na de oorlog de toegang tot de Tweede Kamer ontzegde De SGP geloofde echter heilig in de onschuld van haar leider. Na het proefschrift van Fieret uit 1990 zou de SGP haar standpunt hierover voorzichtig herzien.
De predikant Kersten werd als leider opgevolgd door de predikant Pieter Zandt, die nu vooral voortleeft als de naamgever van de bevindelijk-gereformeerde scholengemeenschap in Kampen. Zandt was minder fel dan Kersten en had last van spreekangst. Hij beklaagde zich vaak over het verval van Nederland en greep terug op het mythische calvinistisch Nederland van de zeventiende eeuw. Ook waarschuwde Zandt dikwijls tegen het wereldkatholicisme en pleitte hij voor de herinvoering van de doodstraf. Zandt was zo gezichtsbepalend voor de SGP, dat er vijf jaar na zijn overlijden in 1961 nog een journalist was die hem wilde interviewen. Na zijn dood liet Zandt een slecht georganiseerde partij achter.
In het naoorlogse Nederland was de SGP de enige partij in het parlement die stemde tegen de toetreding tot de Verenigde Naties in 1945, het verdrag van Rome in 1950 (EEG) en de protocollen van Parijs in 1952 (NAVO). De SGP was beducht voor supranationale organisaties omdat die de nationale identiteit van Nederland zouden bedreigen, die door het protestantisme gevormd zou zijn. De partij verzette zich daarnaast tegen de groeiende macht van de centrale overheid, met name tegen het Landbouwschap. In de jaren zestig kreeg de SGP concurrentie daarom van de Boerenpartij, die vooral de minder trouwe SGP-kiezers aantrok. Maar ook in andere kwesties voelde de SGP zich bedreigd door de centrale overheid. Dorpen in de zogenoemde Bible Belt met een SGP-meerderheid wilden het zwembad op zondag sluiten, maar werden door de rijksoverheid overruled. Theocratie op gemeentelijk niveau werd, zeker vanaf de jaren zestig, steeds onbereikbaarder.
De zwak georganiseerde SGP kwam in de jaren zestig en zeventig in woelige wateren. Er woedde een interne strijd tussen behouders en vernieuwers. De vernieuwers wilden dat de SGP een wat politieker en jonger gezicht kreeg. Ouderen en dominees domineerden de partij. Op SGP-bijeenkomsten werd er niet echt over politiek gesproken, maar vooral gepreekt. De vernieuwers probeerden via voorkeurstemmen enkele ‘progressieve’ SGP’ers hoger op de lijst te zetten. Dit was zeer ongebruikelijk, omdat de SGP-achterban bekend stond als volgzaam en zeer gezagsgetrouw. De hervormde predikant H.G. Abma - die van 1963 tot 1981 in de Tweede Kamer zat en van 1961 tot 1985 voorzitter van de SGP was - behoorde ook tot de vernieuwende vleugel. Hij probeerde de SGP een wat vriendelijker gezicht te geven – wat minder hel en verdoemenis - en zich losmaken uit het isolement waarin de partij verkeerde. Bij Kersten draaide het om de bevindelijk gereformeerden als een aparte uitverkoren geloofsgroep, die door de boze buitenwereld werd bedreigd. Abma werkte samen met de andere orthodox-protestantse partij in het Nederlandse parlement, het Gereformeerd Politiek Verbond. In 1980 diende hij samen met GPV’er dr. A.J. Verbrugh een – overigens kansloos - initiatiefwetsvoorstel in, dat beoogde abortus absoluut te verbieden. De rekkelijke Abma stuitte echter op grote oppositie en moest het veld ruimen.
In 1981 kwam ir. B.J. van der Vlies in de Tweede Kamer, die in 1986 fractievoorzitter werd. Hij behoorde weer tot de behoudende vleugel van de partij, hoewel zijn parlementaire optreden zeer zakelijk was. Voor de meest behoudende groep binnen de SGP, verenigd in de Landelijke Stichting ter Bevordering van de Staatkundig Gereformeerde Beginselen die het blad In het spoor uitgeeft, week de SGP onder leiding van Van der Vlies dan ook af van het enige ware spoor van Kersten en Zandt. De verzakelijking leidde ook tot meer waardering van de kant van de buitenwacht. Al vond men de SGP-standpunten over theocratie, homoseksualiteit en vrouwenemancipatie maar zozo, buitenstaanders waardeerden Van der Vlies - het afgelopen decennium de nestor van de Tweede Kamer - om diens constructieve politieke opstelling en diens pleidooi voor parlementair fatsoen. Ria Beckers van GroenLinks noemde Van der Vlies ooit 'een schatje met een hoog knuffelgehalte'.

Barricaden
SGP’ers hadden altijd al het gevoel gehad, vreemdelingen te zijn in eigen land, maar dit gevoel werd in de jaren negentig heel sterk, toen de paarse kabinetten Kok-I en II Nederland regeerden. Met name de legalisatie in 2001 van het homohuwelijk en de euthanasie, door de SGP te vuur en te zwaard bestreden, was een zware nederlaag. De politici van SGP en ChristenUnie protesteerden fel, maar met hun bezwaren werd in het debat nauwelijks rekening gehouden en ze werden bovendien van intolerantie beschuldigd. Toen de centrale overheid tijdens de MKZ-crisis dat jaar ook nog eens besloot om zo’n 200 bedrijven in de buurt van het Gelderse dorp Kootwijkerbroek te ruimen, was de maat vol. Boze boeren hielden de ruimingsploegen van de Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees (RVV) tegen en raakten slaags met de ME. Maar in plaats van dat de SGP net als in de Tweede Wereldoorlog het overheidsgezag verdedigde en opriep tot verootmoediging en gebed, sprong de strijdbaar geworden partij nu voor de boeren op de bres.
Naar aanleiding van de rellen filosofeerde SGP-senator Gerrit Holdijk over het zogenaamde ‘recht van opstand’. In de zestiende eeuw had Calvijn hierover een theorie ontwikkeld, waardoor gezagsgetrouwe gereformeerden zonder gewetensbezwaren zich tegen een ‘antichristelijke’ overheid konden verzetten. De paapse tirannie van de zestiende eeuw was een paarse tirannie geworden. Het feit dat de paarse kabinetten democratisch tot stand waren gekomen en calvinisten niet naar de brandstapel werden gebracht maar in alle vrijheid hun godsdienst konden belijden, deed daar niets aan af.
De paarse kabinetten hebben voor een cultuuromslag bij de SGP gezorgd. SGP’ers klommen een voor een de preekstoel af, en gingen de barricaden op. Het profetische getuigenis in de Kamer was onvruchtbaar gebleken, voor politieke successen moest echt geknokt worden. De weg van het isolement was een doodlopende. Politieke journalist Bart Jan Spruyt van het aan de SGP verbonden Reformatorisch Dagblad richtte in 2000 de Edmund Burke stichting op, een denktank die christelijke en niet-christelijke conservatieve krachten wilde bundelen tegen de paarse en progressieve dominantie. Vooral onder SGP-jongeren sloeg Spruyt aan. Zij gingen zich conservatief of christelijk-conservatief noemen en namen ook Spruyts polemische stijl over.
Nestor Van der Vlies was de knuffelbeer van de Tweede Kamer. De SGP van nu lijkt hier in de verste verte niet meer op, behalve misschien op Lotso, de roze beer uit de Pixar-animatiefilm 'Toy Story 3' die anderen met zijn trauma's en zwart-witte wereldbeeld wil opzadelen. De SGP van nu zit vol rechts ressentiment. De nieuwe generatie vernieuwers wil niet alleen dat de partij weer wat politieker en jonger wordt, maar wil de SGP het liefst omvormen tot een christelijk-conservatieve partij, die de strijd moet aangaan met links, liberaal en islamitisch Nederland.
De identiteit van de SGP was natuurlijk altijd al christelijk en conservatief. Het christelijke element was lange tijd dominant, maar dankzij Spruyt en de SGP-jongeren nu krijgt het conservatisme de overhand. Weg met het machteloze getuigenispartijtje, leve het kloppend hart van het conservatieve verzet tegen de linkse jaren zestig en de paarse, seculiere jaren negentig. Nu Nederland als gevolg van de populistische Pim Fortuyn en de polariserende Geert Wilders enorm is verrechtst, ziet de nieuwe generatie SGP'ers haar kans schoon. Zij zijn zich zeer bewust van de nieuwe machtspositie van hun partij in het politieke spel.
Bij nieuwe tijden hoort een nieuw vijandsbeeld. Tot ver in de jaren zestig was de grote tegenstrever van de SGP Rome en alles wat katholiek was, nu hebben de progressieve partijen en vooral de islam die rol overgenomen. Met de komst van nieuwe vijanden heeft de SGP andere allianties nodig. Van de weeromstuit kunnen SGP'ers samenwerken met oude vijanden.
Conservatieve katholieken zijn plotseling bondgenoten geworden. Toen begin 2010 verscheidene vooruitstrevende katholieken én PvdA-voorzitter Lilianne Ploumen protesteerden tegen een behoudende priester die homoseksuelen de hostie weigerde, sprong niet het CDA maar de SGP meteen voor hem in de bres. De godsdienstvrijheid zou door agressieve seculieren worden bedreigd. Ook Mariska Orbán, hoofdredacteur van het orthodoxe Katholiek Nieuwsblad en onorthodox bestrijder van abortus provocatus, is een bondgenoot. Ze was eregast op Refo500, het door de christelijk-gereformeerde Theologische Universiteit van Apeldoorn tien jaar durende festijn ter herdenking van de Reformatie van 1517. Ten slotte is de SGP erg gecharmeerd van Amanda Kluveld. Deze voormalig vrijzinnige vrouw heeft zich mede dankzij haar contacten met Spruyt tot het conservatieve christendom bekeerd. Als een ware bekeerlinge is ze gepassioneerd en fel. In de Volkskrant schrijft ze niet alleen over het lijden en sterven van vervolgde christenen in het buitenland, maar bovendien haalt ze hard uit naar moslims, die bij haar ‘toevallig’ altijd de vervolgers zijn. Begin 2012 heeft ze van de Guido de Brès Stichting, het wetenschappelijk instituut van de SGP, een beurs gekregen, om een onderzoek naar christenvervolging en godsdienstvrijheid te doen.
Met oude bondgenoten loopt de samenwerking stroever. De ChristenUnie, lange tijd de beste politieke vriend van de SGP, werd tijdens de Eerste Kamerverkiezingen van mei 2011 onbarmhartig gedumpt. De SGP had liever een sleutelrol in de senaat, dan dat de kleine christelijke partijen er een zeteltje bij kregen. De ChristenUnie is bovendien in de ogen van SGP'ers veel te links. Nu ‘rooie’ André Rouvoet echter plaats heeft gemaakt voor de kleurloze Arie Slob en het ideologische debat in de ChristenUnie wordt beheerst door de islamkritische Gert-Jan Segers, is hernieuwde samenwerking in de toekomst echter beslist niet uitgesloten.
De partij die nu het dichtst bij de SGP staat, is de PVV. Beide partijen zijn anti-links, anti-islam en pro-Israël. Kees van der Staaij, die Bas van der Vlies in 2010 heeft opgevolgd als partijleider, was de eerste politicus die Geert Wilders openlijk zijn steun aanbood voor een nieuw te vormen kabinet. De SGP wilde meteen een VVD-PVV-CDA-kabinet, terwijl het CDA hier erg over liep te twijfelen en Mark Rutte ook 'paars plus' wilde uitproberen. Deze Een jaar eerder had de SGP bij monde van Van der Staaij een anti-minarettenmotie verdedigd. Islamitische minaretten zouden, in tegenstelling tot christelijke kerktorens, niet passen bij het Nederlandse landschap, ‘vervreemd werken’ en de ‘Nederlandse identiteit’ aantasten. Dat Van der Staaij zich beriep op de ‘Nederlandse identiteit’ en niet op artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is opvallend en veelzeggend. Niet een calvinistische theocratie maar een christelijk nationalisme is troef. Niettemin houdt de SGP toch enige afstand tot de PVV, die ondanks haar conservatieve imago ook enkele liberale standpunten heeft. De PVV staat pal voor de rechten van homo’s en lesbiennes, iets waar een rechtgeaarde SGP’er alleen maar van kan gruwen.
Vroeger was de SGP isolationistisch en defensief, de SGP van nu is opener en offensiever. Vooral bij de SGP-jongeren merk je de cultuuromslag. De SGP telt nu de grootste politieke jongerenorganisatie van het land, en deze jongeren zijn mondiger dan ooit. Omdat bevindelijk-gereformeerde dominees wel de televisie maar niet het internet in de ban hebben gedaan, zitten veel SGP-jongeren (en ook steeds meer ouderen) op twitter, alwaar ze zich - al dan niet met open vizier - in volle geestelijke wapenuitrusting (Efeze 6:10-18) op de islamitische en vrijzinnige vijanden storten. Toen er in februari 2012 De Balie in Amsterdam een debat werd georganiseerd met de radicale imam Al-Haddad, twitterde Wouter van de Berg, lid van het landelijk bestuur van de SGPJ: “De imam gaat zo vertellen dat hij D66 stemt. #debalie”.
Behalve aan twitter doen SGP-jongeren mee aan forums en aan Facebook. Ze spuien hierop niet alleen hun mening, maar vormen tevens eigen virtuele gemeenschappen. Deze communities zijn soms alleen gericht op de eigen zuil zoals Refoweb, maar er bestaan ook bredere (christelijk-)conservatieve gemeenschappen als BitterLemon (inmiddels ter ziele), De Dagelijkse Standaard, de Dutch Teaparty, en Politant. Naast virtuele communities ontstaan er ook echte. SGP’er Wilco Boender, beter bekend onder zijn bloggerpseudoniem ConservatieForever, is één van de oprichters van het Conservatief Café (samen met CDJA’er Rutger Schimmel en de jonge journalist Frank Verhoef) en is daarnaast betrokken bij het Christelijk Conservatief Beraad.
Binnen de nieuwe conservatieve gemeenschappen zijn de SGP'ers trouwens wel de meest fatsoenlijke mensen. Het zijn de vrienden van de SGP die voor de ketelmuziek zorgen. Kluveld roept met haar columns wekelijks woedende reacties op, Orbán schopte stennis met haar open brief aan VVD-Kamerlid Jeanine Hennis, en Schimmel werd virtueel aan de schandpaal genageld naar aanleiding van zijn beruchte tweet: "Daarbij is een ieder die schrijft voor Joop (opiniewebsite van de VARA) de Nederlandse zuurstof niet waard."
Wellicht zorgt de oude SGP-cultuur van isolationisme voor een zekere voorzichtigheid: SGP’ers zijn nu weliswaar mondiger dan vroeger, maar ze huiveren nog steeds een beetje voor de boze buitenwereld. Hun conservatieve vrienden zijn ongeremder.

Emancipatie
De SGP is geregeld in het nieuws. Voordat de partij gedoogpartner werd, ging dit nieuws het vaakst over met de zogenoemde vrouwenkwestie. De SGP was tegen vrouwen in de politiek, en legde in 1993 in de statuten vast dat vrouwen geen lid mochten worden. Onder druk van de rechter en de vernieuwende vleugel van de partij stelde de SGP in 2006 het lidmaatschap open voor vrouwen, hoewel vrouwen uitgesloten bleven voor politieke ambten. Voor het feministische Clara Wichmann Instituut was dit niet genoeg en stapte naar de rechter. Hij eiste dat de SGP haar statuten helemaal moest wijzigen en vrouwen het passief kiesrecht moest geven, anders moest de subsidie aan de partij worden stopgezet. Het ingewikkelde politiek-juridische steekspel is nog steeds niet voorbij.
Het is de vraag of de externe druk van het Clara Wichmann Instituut succes heeft, of juist contraproductief werkt. Aan de ene kant heeft de SGP mede onder druk van buiten het lidmaatschap nu opengesteld, maar aan de andere kant zijn er ook SGP’ers die in reactie op de druk van progressieve en seculiere zijde willen vasthouden aan de status quo, niet omdat ze tegen vrouwen in de politiek zijn, maar omdat ze voor het ‘recht’ van een kleine religieuze minderheid zijn om eigen regels te maken.
Hoewel de SGP dus bepaald niet geëmancipeerd is in feministische zin, heeft de partij zich in sociologische zin wel degelijk geëmancipeerd. De SGP begon als een in zichzelf gekeerde getuigenispartij en ontwikkelde zich, vooral vanaf de jaren nul, in een naar buiten toe tredende politieke partij die niet vies is van macht. Nogmaals, de SGP is geen poldertaliban. SGP-jongeren delen oranjebitter uit om D66'ers te plagen. Ze binden geen bomgordel om, ze duwen niet als de Bijbelse held Simson twee zuilen omver, zodat het hele gebouw instort en alle vijanden worden verpletterd. SGP'ers zijn in de eerste plaats conservatieven, geen fundamentalisten. Hun partij heeft een gedaanteverwisseling ondergaan door veranderingen die de hele Nederlandse samenleving raken, de rechtse reactie op paars en de islam, en als gevolg van ingrijpende veranderingen in eigen kring, vooral het internetgebruik.
Ondanks haar geringe omvang is de SGP geen margeverschijnsel meer. Dankzij de gedoogsteun aan het kabinet-Rutte en de internetactiviteiten van haar jongeren is de partij een belangrijke steunpilaar geworden van de rechtse kerk in aanbouw, die in de (nieuwe) media en politiek het stokje van de wankelende linkse kerk poogt over te nemen. De vraag is natuurlijk, wat de toekomst brengt. De open houding is niet zonder risico’s, en zou wel eens kunnen leiden tot de (onvermijdelijke?) secularisatie.